Versierd verslag van het leven der verdwenen stoomloks Platen van Berlioz en Liszt ECHTE GUN DOET GEEN PIJN Hun lach klinkt van Nog eenmaal door de oude Amsterdamse Jodenbuurt zo ver.... Van boeken en schrijvers Het moet gezien, gehoord en geroken worden IDEEËN VOOR. DE GESCHENKTIJD Voor de kinderen: Peter en de wolf en Carnaval der dieren ZATERDAG 14 NOVEMBER 1959 PAGINA 9 KliSa nn te i?mIoks van onder tot b°" hf o met ri!^n als stonden zij oog in oog met de Mona Lisa TRE-'N tCWïfiïiVJR n U. Hedendaagse kunst op reis door Overijssel Liturgische weekkalender Lichte muze Er is ruzie tussen twee echte lieden en beide partijen snellen naar de wijze rebbe om hun gelijk te be pleiten. De .rebbe aanhoort het ver haal van de vrouw en zegt: jij hebt gelijk. De man komt, vertelt zijn verhaal en hoort: jij hebt gelijk. Dat begrijpt de vrouw van de rebbe niet en met haar gevoel voor logica wijst zij haar man op de tegenspraak in zijn oordeel. De wijze rebbe buigt het hoofd en zegt mild: en jij hebt ook gelijk. We zijn weer in de oude Amster damse Jodenbuurt en Meyer Sluyser is opnieuw onze gids*). Voor de der de maal gaat hij door de straten en telkens houdt hij ons, bij de mouw, even staande om een herinnering op te halen, aan Japie Schapendief, meester Snotje, Mietje Flessendra- ger of Mark Italiaander, de koning der stoepiers. Sommigen zullen het nu welletjes vinden. Hun eigen her inneringen, zo zij die al mochten hebben, beginnen te vervagen en de buurt is nu dagelijks in het stof ge- huid van de neervallende gevels. An deren kunnen er nooit genoeg van horen. Zij hebben iets verloren dat zij niet kwijt wilden zijn en dat ze, dat weten ze zeker, nooit meer terug zullen vinden. Mijn zwarte beest, mijn ijzeren meid, mijn bolderende bruid" HET IJZEREN PAARD" T r et is met de stoomlocomotieven in ons land, sinds de heer F. Q. den Hollander op 7 januari 1958 de N.S. 3737 naar het Spoorwegmuseum in Utrecht heeft ge reden, definitief gedaan De spoorwegen smoken en stinken met meer. Wie behoefte heeft om het oude aroom van be nauwde stoom, muffe kolen, ranzig pek, warme olie, roet, ammoniak en zweet nog eens diep op te snuiven, moet naar de technisch achtergebleven gebieden, bij voorkeur naar Engeland, waar onze Daan van der Vat zich reeds vele jaren wet het naspeuren van de juiste samenstelling van dit in spirerende parfum bezighoudt, In Engeland worden de ztoomwegen door vele onpraktische lieden meer bemind naarmate zij dichter zijn gebleven bij hun allerprimitiefste lelijkheid. Wij hebben daar maar heel even aan meegedaan. Dat was toen men „Bello" wilde verbannen uit het dichter lijke dorp Bergen aan Zee. De strijd is, natuurlijk, eëindigd met een nederlaag van de dichters. „Bello" verdween 1 augustus 1955 in de folklore. Het lijkt ons juist om op die datum het stoomtijdperk te laten eindigen. Voor „Bello" is gevochten. Voor de NS 3737 niet. Daar stond trouwens de heer F. Q. den Hollander zelf aan de stoomschuif. Men kan zich nu afvragen welk spoor de stoomloks in het onderbewustzijn van de Nederlanders heeft getrokken. Mis sen wij iets sinds het vertrek van een trein even gladjes en geruisloos gaat als het opstijgen van een lift? Waren wij, op een of andere manier, geestelijk verbonden met dit angst aanjagende, sissende monster, dat alle schrikwekkendheid van een sprookjesdraak uit de kinderkamer in de realiteit van het daglicht bracht? Wy rnoeteri het afwachten. Het af- ®^heid is nog te kort geleden. He eer- verschijnselen van een goedaardig den Wr- zÜn al aan het daglicht getre- hnitpnia j«nnen lieden die tijdens hun rnn nsnr vacantie van het ene per- Bnnivende andere rennen om de Zij verslik cn zich van emotie als een begrijpende machmlst h d bok nodigt en praten daarin winter later nog over met een ontroerde stem Anderen leren de namen en nummers van roemi'unhte locomotieven uit hun hoofd, zonder de bedoeling te hebbën 'h een quiz op te treden Hun aantal schjjnt te stijgen naarmate de stoom- Uid verder in het verleden terugtreedt, pe stoom lok is, voorgoed verdwijnend 'h de goudglanzende avondnevel, de ne. venvoeter geworden van de v liegende De zorg voor kleding van heren Hollander, even mytisch in zijn onder gang al^ bittere realiteit in haar ge boorte-uur. Want laten wij niet vergeten dat de stoomlok in haar jonge jaren zeer fors met de ellebogen heeft gewerkt. Voor haar onschone verschijning moest in merry old England" de stage-coach en bij ons de trekschuit wijken. In Engeland heeft het paard nog fanatiek partij gegeven. De sta ge-coaches joegen, tot vreugde van alle minnaars, in een adembenemend tempo over de macadamwegen. Wel varende conservatieve lieden zwoe ren dat zij nooit in der eeuwigheid hun levenaan dat vieze stoomma- chien van de heer Stephenson zou den toevertrouwen. Maar het was natuurlijk vergeefs. Even vergeefs als de strijd van de Bergense poëten °m „Bello". De artisten hebben het verzet het langst volgehouden. Rossi- uLkreeg de doodsschrik toen hij voor nar. e5rst in een trein zat. Hi] trok üet n - noo(h'em, vluchtte weg en tiiLv,omvangrijk lichaam voortaan aen r 'M?(e^aar in een koets rondrij- tlsten en BtretS?-rePète- Hoeveel ar tisten en staatslieden varen liever een week met storm over de Atlan tische Oceaan dan zich aan de KLM toe te vertrouwen? Marie-Anne Asselberghs van het Spoorwegmuseum heeft, ter leringe en- de vermaak van alle stoomtreinvereer ders een aantal karakteristieke verha len, prenten en foto's bijeen gezocht en de „Bezige Bij" heeft dit epos van „Het IJzeren Paard" in een feestelijke, bijna Walt Disney-achtige opmaak in de etalages van de boekwinkel gelegd. Het is een even plezierig als ont nuchterend boek. Men snoept genoeg lijk van het gouden randje, verrast door talloze voortreffelijke platen en aangenaam beroerd door leutige en leerzame verhalen en voorvallen, en bemerkt gelijktijdig dat er in ons goede landje au fond heel weinig veranderd is. Dezelfde argumenten, die men toen hanteerde om de conservatieven te overtuigen van het nut van een ijzeren weg, hoort men nu ten bate van straal- ver keersvliegtuigen en Hiltonhotels. Dezelfde autoriteiten zeiden bij de opening van spoorlijnen dezelfde ge meenplaatsen als thans bij de opening van nieuwe luchtlijnen. Men at vrijwel dezelfde spijzen alleen niet hij de openingsdiners en men speldt nog steeds dezelfde medailles op ae revers van de verdienstelijke zwoe- f?rS' j ■l°urnalisten stenden ook toen „„.PP "C eerste rij en de litteratoren snikten bewogen de trekschuit weg. De SP ^fnciers maakten grapjes en lied jes over de ongemakken van de onver- weggewaaide hoeden, overvolle wagens en onhandige boeren en de kamerleden mopperden ook toen a. op de trage regering. Ondanks alle verhalen schuilt de waarde van het boek, naar ons evoel, vooral in de pla- ton. Zij onthullen veel over de weer- klank van het ijzeren paard bij de tijd genoten, al missen wij node enige van de allerschoonste. Allereerst het on overtroffen schilderij van William Tur ner „Rain Steam and Speed", een dra matische -n tegelijk poëtische evoca tie van de stoomtrein in zijnvroegste dagen. Monet en Manet hebben er ja ren later, ook veel van begrepen, maar zij waren niet meer dramatisch be wogen. De spoorwegen waren toen al gevestigde instellingen, ontsluiters van achtergebleven gebieden en daardoor, symbool van het nieuwe in al zijn aan trekkelijke of afschrikwekkende vorm. „Waar de locomotief komt, komen wij", zei Troelstra. Men heeft dit as pect in het „IJzeren Paard" niet over het hoofd gez:?n. De staking van 1903 is vertegenwoordigd met de beroemde plaat van Hahn „Heel het rader werk staat stil, als jv machtige hand het wil" en het niet minder bekende "edicht van Adama van Scheltema: Een snik ten afscheid van de stoomlok. ,,Mijn zwarte beest Mijn ijzren meid Mijn bulderende bruid Nou gaan wij weer de wereld in." Het nieuwjaarslied van de stoker (anno 1864) liegt er ook niet om. „Wat zien we op de baan, zoo snel weêr doorgegleden. De fiere orthodoxie, wier heilgen- schjjn verdwpnt. Door 't driest negéren van de we tenschap en rede Gezonken tot de rol van Geist der stets verneint Verkrimpend in de vuist van Strauss en zooveel andren. Bij 't slinken van haar drom, aan raadloosheid ten buit, Gedoemd den strijd in volksver- dooving te veranderen! Vooruitgangs vurig beeld, locomo tief, vooruit!" Het is allemaal verleden tijd. De gro te mannen hebben hun straatnamen, de „spoorjongens" verdienen nog steeds niet best, de loks zijn voor schroot ver kocht en bij de Maliebaan spelen de kinderen op de uitgebluste NS 3737. De laatste van het grote geslacht is zo netjes opgepoetst dat hij zelfs niet meer stinkt en dat nemen wij de he ren van het museum een beetje kwa lijk. Evenzeer als wij het de heer Lub berhuizen van de „Bezige Bij" moei lijk kunnen vergeven dat hij geen grammofoonplaat met authentieke ge luiden heeft bijgesloten, zoals anders zijn gewoonte is. Godfried Bomans mag het boek dan besluiten met een kristalhelder sprookje, waarin alles besloten ligt wat de president-directeur van de N.S. op 7 januari 1958 niet onder woorden kon brengen, de stoomlok was een phenomeen dat gezien, ge hoord en geroken moest worden, een authentiek brok negentiende eeuwse rauwheid, hecht verbonden met gore, berookte spoorweghuisjes. trieste rangeeremplacementen en alle moei lijke aspecten van het oude bestaan, maar ook, in al zijn overdadig brui sende agressiviteit, de dirigent van de nieuwe tijd; geen kwade tijd, on danks alles! B. Kr. „Het IJzeren Paard". Versierd ver slag van de lotgevallen van de Stoomlocomotief door Marie-Anne Asselberghs. Uitgeverij De Bezige Bij-Amsterdam 1959. 's-GRAVENHAGE, 13 nov. In het parochiehuis te Heino is een expositie geopend, getiteld: „Hedendaagse kunst, onbegrijpelijk of onbegrepen". Deze reizende tentoonstelling, die onder andere te zien zal zijn in Vollenhove, Avereerst, Den Ham (Vroomshoop), Hardenberg, Vriezen veen, Goor, Borne, Diepenheim, Haaksbergen, Losser en Wij he en Hellendoorn. De organisatie berust bij de commissie beeldende kunst van de stichting Overijssel voor sociaal en cultureel werk. ZONDAG 15 november: 26e zondag na Pinksteren; eigen mis; 2 geb. H. Albertus. erpHdD ref. V. Q. H. F) ripfionboirl drnon lexisti; n j-,eDuimus, Dein- der; rmsiOs lusti; 2 geb. H. Gertrudis; wit. DINSDAG: H. Gregorius, bisschop belijder; mis Statuit; wit. WOENSDAG: Kerkwijding van de basiliek v. H. Petrus en H. Pau'Hfj Terribilis; credo: wit. DONDERDAG: H. Elisabeth, weduwe; mis Cognovi; 2 geb. H Pontianus; wit. VRIJ DAG: H. Felix, belijder; mis Justus; wit. ZATERDAG: Presentatie van O. L Vr eigen mis; credo; prei. van O. L. Vr wit ZONDAG 22 november: 27e zondag na Pinksteren; eigen mis; 2 geb. H. Cecilia: credo; pref. v. o. H. Drieëenheid; groen. Evenals vorige week Iaat ik hier een reeks grammofoonplaten volgen, die goede diensten kan bewezen voor de geschenkentijd. Berlioz is be paald een componist, met wie men zijn vrienden een plezier kan doen. Er is heel wat van hem, om eruit te kiezen. Vooreerst heeft Decca in haar serie „Ace of clubs" (ACL 27) een heruitgave ge maakt van de „Symphonie Fantas- tique" door Eduard van Beinum en het Concertgebouworkest. De „Fantas- tique" was altijd een glansnummer van het repertoire in van Beinums tijd. Hier is zij dan weer in heel de meeslepende maar toch met smaak ingetoomde vertolking, die Van Beinum zozeer ken merkt en in die exacte en tevens ge nuanceerde klank, die het cachet van het orkest onder zijn leiding is gewor den. Een heel bijzonder toppunt vindt men zelfs in een klein 45-t plaatje uit de po pulaire serie Philips Klassiek Verzoek programma (313048 SF), die Berlioz' ouverture „Le carnaval romain" be vat, eveneens gespeeld door Eduard van Beinum en het Concertgebouwor kest. De ouverture behoort tot de meest briljante van Berlioz' Ingevin gen, die gelijk men weet ongelijk van kwaliteit zijn geweest. In dit geval is er echter geen inzinking of rhetorische stoplap. Het stuk is een onafgebroken schittering van muzikale geest. Men lette nu op de brille van dit orkest- spel, dat niet alleen maar druk en schetterig is, wat dan geen deugd is, maar werkelijk een vonkende schitte ring van klank, die aan alle zwaarte is onttogen. Die klank schiet omhoog uit de instrumenten. Het tempo is na tuurlijk vlug, maar niet zo overijld, dat de stemvoeringen in het algemene la waai verloren gaan. Alles is helder en doorzichtig klank en tempo zijn volle dig in de hand gehouden, terwijl het stuk in werkelijkheid voortijlt op voe ten die door de feestroes bewogen zijn. Dit eenvoudige plaatje is niet alleen de beste opname, die ik van de „Carna val romain" ken, maar tevens een van de prachtigste opnamen van het Con certgebouworkest onder zijn overleden leider. Wie met één plaat flink in het klei nere Berlioz-repertoire wil komen, moet eens kijken naar Decca LXT 5517, die geheel gewijd is aan Berlioz-ouver- tures, aangevuld met de befaamde Marche Hongroise uit „La Damnation de Faust", een en ander in een goed en levendig gemiddelde gespeeld door Jèan Martinon en het Parijse Conser- vatoire-orkest. Het zijn vier ouvertures, waaronder natuurlijk ook de „Carnaval romain" weer voorkomt, alsmede de nauwelijks minder bekende „Benvenu- to Cellini". Er zijn ook twee minder be kende ouvertures, n.l. die welke Ber lioz geschreven heeft op Shakespeares „Much ado about nothing", onder de FRANZ LISZT titel „Béatrice et Bénédict", de beide hoofdpersonen uit het stuk, alsmede „Le Corsaire" (de vrijbuiter of zeero ver) die haar ontstaan dankt aan Ber lioz' levendige fantasie, die werkzaam werd, terwijl hij verbleef in een bouw vallige torens ergens aan de Cote d'Azur. De eerste is een stuk met een lyrische inslag en van voor Berlioz tamelijk be perkte middelen. „Le Corsaire" is een heel levendig stuk van het bekende ty pe. Een plaat met superieure diverteren de muziek vindt men eveneens bij Dec ca onder de suggestieve titel „Invita tion to the dance", waarop Webers „Aufforderung zum Tanz" compareert in Berlioz' orkestratie, en die boven dien nog zulke fraaie nummers bevat als de drie grote dansen uit FalJa's „Le Tricorne", voorts van Ravel de Bolero en de georkestreerde versie van „Alborada del gracioso", allemaal in de meesterlezingen van de grote Fran se dirigent Albert Wolff eveneens met het Conservatoire-orkest. Het is een plaat geworden, die hoog amusement verschaft. Voor de Liszt-iiefhebbers heeft Phi lips een plaat (G 03007 L), waarvoor het Residentie-orkest en Willem van Ot- terloo „symphonische Dichtungen" heb ben gespeeld, n.l. „Les Préludes" en „Mazeppa" aJsmede „Hungaria". Bo vendien is er dan nog een opname van de Tweede Hongaarse Rhapsodie maar dan gespeeld door de Wiener Symphoniker met Wilhelm Loibner. Het zijn stukken, die alles in zich heb ben om het gemoed te ontvlammen en die op deze opnamen gespeeld worden met het echte sentiment en het grote gebaar, dat ze vragen. Het is een ver overend musiceren. Voor de kinderen Voor de kinderen is er een heel aantrekkelijk geschenk te vinden. Het is (op Fontana 680 Oil TL) het be kende orkestverhaal van Prokofieff „Peter en de Wolf", gekoppeld met Saint-Saens' „Het carnaval der die ren". De opname is van huis uit Frans, n.l. door het Lamoureux-or- kest onder leiding van Jésus Etche- verry, maar Fontana heeft de goede gedachte gehad er Nederlandse tek sten aan toe te voegen. Het verhaal van Peter en de wolf wordt nu in het Nederlands verteld door Rob de Vries, *n het orkest verricht de mu zikale illustratie. Anders ligt het met Saint-Saens' „Dierencarnaval". Daar is van oorsprong geen gesproken tekst bij. Wel een zeer beknopte toe lichtende tekst, maar die is nu ver vangen door Nederlandse versjes van Kees Stip, die door Ted Logeman ge zegd worden. Dit maakt het hele ge val veel grappiger en bovendien nu ook voor kinderen zoveel gemakkelij ker bevattelijk. De plaat is in een ver nuftige album verpakt met leuke te keningen en de teksten. Ze heeft in deze vorm alle eigenschappen om een successtuk voor de jeugd te wor den. Om dan nog enkele uitingen te noe men van de boven reeds even aange raakte lichte muze, zij de aandacht ge vestigd op MMS 2156 (Pauius Potter straat 12. Amsterdam) met suites uit Tschaikowsky's balletten „Le lac des cygnes" en „Doornroosje", heel plezie rig en met zwier gemusiceerd door Wal ter Goehr en het uitstekende orkest van de Opera te Rome. Nog iets lich ter wordend vinden we MMS 2127 met Beiai Babai en zijn zigeunerorkest, mu ziek spelend precies op de manier, zo als ze in de café's in Boedapest te ho ren placht te zijn en misschien nog wel is. De stukken zijn rijp en groen door elkaar. Er zijn enkele Schlager-num mers bij, maar er zjjn ook Russische, Roemeense en Hongaarse muzieken op zigeuner-manier bewerkt. Béla Babai behoort tot die klasse van violisten, waarop het woord van Debussy, be stemd voor een grote primas van diens dagen, toepasselijk is; „Hjj bemint de muziek oneindig mee, dan heel wat mensen, die er beroemd om zijn." Hier is naUiurmimek met een fabelrchti- ge violist. Men moet het zich niet la ten ontgaan. Een andere opname, die uit Oost- Europa stamt is Philips-45 402998 NE met een welkome herinnering aan het Russische Moisseev-ballet, dat het vo rige jaar op het Wereidfestival te Brus sel was te zien. Volksdans en zang in grote stjjl. Aansluitend daarop een gro te Fontana-opname (680 5 05 TL) on der de titel „This is Yougoslavia" een bloemlezing brengend uit de rijke en verscheiden volksmuziek van Joegosla vië door de troep van Goran Kovacic. L.H. Meyer Sluyser is een kind van de buurt. Hij kent niet alleen de huizen maar ook de mensen. Hij heeft de warmte van deze eeuwenoude pleister plaats van het oude volk nog als een veilige omheining om zijn bestaan er varen. Zulke herinneringen blijven le ven, al valt de buurt in stof en zijn de bewoners omgebracht. Dat gruwelijke einde zal nooit meer uit de verhalen verdwijnen. Tegen dat einde projec teert Meyer Sluyser de piepkleine be kommernissen van zijn buurt, tegen de golving van het schijnbaar onontkoom bare lot de alledaagsheid der beleve nissen.^ Hij haalt uit de Joodse humor de typische karaktertrekken van een onzeker bestaan. Een Jood moet nooit een huis kopen. Waarom niet? Kan men een huis onder zijn arm meene men? Een straatarme Joodse landver huizer wordt door zijn vriend in de nacht wakker gemaakt omdat het schip vergaat. Hjj is kwaad. Moet je mij daarvoor wakker maken, is het mijn schip soms? De lucht boven de oude buurt, zegt Meyer Sluyser, is met woordspelingen verzadigd. Een man beseft plotseling dat de ongrijpbare grap, die boven zijn hoofd heeft gezweefd, zich in zjjn her senen heeft verdicht. Dan ijlt binnen weinig tjjds de grap van mond tot mond. Joodse grapjes zjjn altijd praat- nooit daadverhalen. D meeste Sammie- en Mosie-moppen stammen niet van de Joden zelf. Hun gijn bestaat uit woordspelingen op eigen zieligheidjes —„echte gyn doet geen pijn" want, het ovenntelligente volk is doordesemd van zelfanalyse. Zij geven hun oordeel in een parabel, want elke situatie De oude Jodenbuurt vijftig jaar geleden, toen er nog geen riool was. De „Boldootwagen" komt langs, door paarden getrokken. Op de achtergrond een water- en vuurnering. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiitiHiiiiiMiiiiiiiiiiiuiiiiiiiniiiiiiiiii heeft een tweelingzuster. En als de si tuatie niet geheel wil kloppen, vervor men zn speels de werkelijkheid. Wie dat doet noemen zij een „maugverdre- jer een hersenverdraaier. Een voorbeeld? Een generaal ziet dat in een stal de muren van onder tot boven vol zijn getekend met schiet schijven. In elke roos zit een kogelgat. Laat die fantastische schutter bü mij komen, roept hjj. Er komt een Joods jongetje. „Kun jij zo goed schieten?" vraagt de generaal. „Welnee", zegt het jongetje, „maar ik schiet eerst en dan teken ik de schietschijf er omheen". Hun eigen taal zit vol innige ver kleinwoorden en vol zegewensen, want hun angst voor onheil is groot. z-U koesteren een heilig respect voor een niegisj (bijgelovig vooroordeel). Men legt geen kussen op de grond om erop te zitten, want dat voor spelt een dode. Zit men niet tijdens de treurdagen op de grond? Meyer Sluyer zegt vele behartigens waardige dingen over de eigen men taliteit van de buurt zonder de school meester uit te hangen en ook zonder te vervallen in de dik opgelegde Pot- asch en Perlemoerpret. Hij schetst vlot voor de hand weg, prikkelend, vluchtig, snel ontroerd, heel anders dan Theo Thijssen, de biograaf van die andere roemruchte Amsterdam se buurt, de Jordaan. Thijssen be reikt zijn doel langzaam en voorzich tig, Sluyser is tegen die tijd ai drie straten verder. Beide vertegenwoor digen zij een aspect van het oude Amsterdam, een verdwijnend aspect, want ook de echte Jordaan is een zaak van het verleden. Nog eenmaal dus langs de diamant slijperijen, langs de Sjoel van de Asjke- naze en de Snoge van de Sefardiem, door de krottensloppen van Uilenburg, door de Breestraat, de Weesperstra at, langs een verleden dat heviger levend schjjnt dan het heden. Het is maar schijn, zegt men, maar in Amsterdam sterft niets wat eenmaal heftig heeft geleefd. Dat is het geheim van alle in- j tens levende gemeenschappen. Meyer Meyer Linnewiel, als prof. Kokadorus de legendarische koning van de Amster damse standwerkers, privé een vrome Jood die graag studeerde in de Talmoed. Sluyser heeft met zijn herinneringen het licht laten vallen op een heel klein facet. Maar als een echte diamant heeft het gloeilichtjes teruggeworpen. Vrijwel gelijktijdig is van de hand van Piet Bakker een boek over de oude buurt verschenen. Piet Bakker heeft de buurt gekend zoals de meeste niet-Joodse Amster dammers dat hebben gedaan. Zjjn her inneringen dragen daar het stempel van. Het zijn goedmoedige en goedbe doelde explicaties. Maar ze leven nau welijks. Bovendien ligt wat Piet Bak ker heeft te vertellen elders al beter be schreven. De illustraties zijn, wat de tekenin gen betreft, .matig en, wat de foto's betreft, eenzijdig en bovendien weinig oorspronkelijk. Wie de joodse gemeen schap goed beschreven wil vinden kan, uit de nog voorhanden uitgaven, het beste kiezen het „Verdwenen Ghetto" van dr. Jaap Meijer (historie en topo grafie), de drie deeltjes van Meyer Sluyser (de buurt sinds 1900) en „Jo den in Amsterdam" van M. L. Snij ders (de Joodse gemeenschap na de oorlog). B.Kr. „Hun lach klinkt van zo ver. Meyer Sluyser. Uitgave Het Parool/ N.V. De Nieuwe Pers. „Een buurt wordt bijgezet", Piet Bakker. Uitgeverij Andries Blitz te Laren.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1959 | | pagina 9