Versierd verslag van het leven
der verdwenen stoomloks
Platen van Berlioz en Liszt
ECHTE GUN DOET GEEN PIJN
Hun lach klinkt van
Nog eenmaal door de oude
Amsterdamse Jodenbuurt
zo ver....
Van boeken
en schrijvers
Het moet gezien, gehoord en
geroken worden
IDEEËN VOOR. DE GESCHENKTIJD
Voor de kinderen: Peter en de
wolf en Carnaval der dieren
ZATERDAG 14 NOVEMBER 1959
PAGINA 9
KliSa
nn te i?mIoks van onder tot b°"
hf o met ri!^n als stonden zij oog
in oog met de Mona Lisa
TRE-'N tCWïfiïiVJR
n U.
Hedendaagse kunst op
reis door Overijssel
Liturgische weekkalender
Lichte
muze
Er is ruzie tussen twee echte
lieden en beide partijen snellen naar
de wijze rebbe om hun gelijk te be
pleiten. De .rebbe aanhoort het ver
haal van de vrouw en zegt: jij hebt
gelijk. De man komt, vertelt zijn
verhaal en hoort: jij hebt gelijk. Dat
begrijpt de vrouw van de rebbe niet
en met haar gevoel voor logica wijst
zij haar man op de tegenspraak in
zijn oordeel. De wijze rebbe buigt
het hoofd en zegt mild: en jij hebt
ook gelijk.
We zijn weer in de oude Amster
damse Jodenbuurt en Meyer Sluyser
is opnieuw onze gids*). Voor de der
de maal gaat hij door de straten en
telkens houdt hij ons, bij de mouw,
even staande om een herinnering
op te halen, aan Japie Schapendief,
meester Snotje, Mietje Flessendra-
ger of Mark Italiaander, de koning
der stoepiers. Sommigen zullen het
nu welletjes vinden. Hun eigen her
inneringen, zo zij die al mochten
hebben, beginnen te vervagen en de
buurt is nu dagelijks in het stof ge-
huid van de neervallende gevels. An
deren kunnen er nooit genoeg van
horen. Zij hebben iets verloren dat
zij niet kwijt wilden zijn en dat ze,
dat weten ze zeker, nooit meer terug
zullen vinden.
Mijn zwarte beest, mijn ijzeren meid, mijn bolderende bruid"
HET IJZEREN PAARD"
T r et is met de stoomlocomotieven in ons land, sinds de
heer F. Q. den Hollander op 7 januari 1958 de N.S.
3737 naar het Spoorwegmuseum in Utrecht heeft ge
reden, definitief gedaan De spoorwegen smoken en stinken
met meer. Wie behoefte heeft om het oude aroom van be
nauwde stoom, muffe kolen, ranzig pek, warme olie, roet,
ammoniak en zweet nog eens diep op te snuiven, moet naar
de technisch achtergebleven gebieden, bij voorkeur naar
Engeland, waar onze Daan van der Vat zich reeds vele jaren
wet het naspeuren van de juiste samenstelling van dit in
spirerende parfum bezighoudt, In Engeland worden de
ztoomwegen door vele onpraktische lieden meer bemind
naarmate zij dichter zijn gebleven bij hun allerprimitiefste
lelijkheid. Wij hebben daar maar heel even aan meegedaan.
Dat was toen men „Bello" wilde verbannen uit het dichter
lijke dorp Bergen aan Zee. De strijd is, natuurlijk, eëindigd
met een nederlaag van de dichters. „Bello" verdween
1 augustus 1955 in de folklore. Het lijkt ons juist om op die
datum het stoomtijdperk te laten eindigen. Voor „Bello" is
gevochten. Voor de NS 3737 niet. Daar stond trouwens de
heer F. Q. den Hollander zelf aan de stoomschuif.
Men kan zich nu afvragen welk spoor de stoomloks in het
onderbewustzijn van de Nederlanders heeft getrokken. Mis
sen wij iets sinds het vertrek van een trein even gladjes en
geruisloos gaat als het opstijgen van een lift? Waren wij, op
een of andere manier, geestelijk verbonden met dit angst
aanjagende, sissende monster, dat alle schrikwekkendheid
van een sprookjesdraak uit de kinderkamer in de realiteit
van het daglicht bracht?
Wy rnoeteri het afwachten. Het af-
®^heid is nog te kort geleden. He eer-
verschijnselen van een goedaardig
den Wr- zÜn al aan het daglicht getre-
hnitpnia j«nnen lieden die tijdens hun
rnn nsnr vacantie van het ene per-
Bnnivende andere rennen om de
Zij verslik cn zich van emotie als een
begrijpende machmlst h d
bok nodigt en praten daarin winter
later nog over met een ontroerde stem
Anderen leren de namen en nummers
van roemi'unhte locomotieven uit hun
hoofd, zonder de bedoeling te hebbën
'h een quiz op te treden Hun aantal
schjjnt te stijgen naarmate de stoom-
Uid verder in het verleden terugtreedt,
pe stoom lok is, voorgoed verdwijnend
'h de goudglanzende avondnevel, de ne.
venvoeter geworden van de v liegende
De zorg voor kleding van heren
Hollander, even mytisch in zijn onder
gang al^ bittere realiteit in haar ge
boorte-uur.
Want laten wij niet vergeten dat de
stoomlok in haar jonge jaren zeer
fors met de ellebogen heeft gewerkt.
Voor haar onschone verschijning
moest in merry old England" de
stage-coach en bij ons de trekschuit
wijken. In Engeland heeft het paard
nog fanatiek partij gegeven. De sta
ge-coaches joegen, tot vreugde van
alle minnaars, in een adembenemend
tempo over de macadamwegen. Wel
varende conservatieve lieden zwoe
ren dat zij nooit in der eeuwigheid
hun levenaan dat vieze stoomma-
chien van de heer Stephenson zou
den toevertrouwen. Maar het was
natuurlijk vergeefs. Even vergeefs
als de strijd van de Bergense poëten
°m „Bello". De artisten hebben het
verzet het langst volgehouden. Rossi-
uLkreeg de doodsschrik toen hij voor
nar. e5rst in een trein zat. Hi] trok
üet n - noo(h'em, vluchtte weg en
tiiLv,omvangrijk lichaam voortaan
aen r 'M?(e^aar in een koets rondrij-
tlsten en BtretS?-rePète- Hoeveel ar
tisten en staatslieden varen liever
een week met storm over de Atlan
tische Oceaan dan zich aan de KLM
toe te vertrouwen?
Marie-Anne Asselberghs van het
Spoorwegmuseum heeft, ter leringe en-
de vermaak van alle stoomtreinvereer
ders een aantal karakteristieke verha
len, prenten en foto's bijeen gezocht en
de „Bezige Bij" heeft dit epos van
„Het IJzeren Paard" in een feestelijke,
bijna Walt Disney-achtige opmaak in
de etalages van de boekwinkel gelegd.
Het is een even plezierig als ont
nuchterend boek. Men snoept genoeg
lijk van het gouden randje, verrast
door talloze voortreffelijke platen en
aangenaam beroerd door leutige en
leerzame verhalen en voorvallen, en
bemerkt gelijktijdig dat er in ons goede
landje au fond heel weinig veranderd
is. Dezelfde argumenten, die men toen
hanteerde om de conservatieven te
overtuigen van het nut van een ijzeren
weg, hoort men nu ten bate van straal-
ver keersvliegtuigen en Hiltonhotels.
Dezelfde autoriteiten zeiden bij de
opening van spoorlijnen dezelfde ge
meenplaatsen als thans bij de
opening van nieuwe luchtlijnen. Men at
vrijwel dezelfde spijzen alleen niet
hij de openingsdiners en men
speldt nog steeds dezelfde medailles op
ae revers van de verdienstelijke zwoe-
f?rS' j ■l°urnalisten stenden ook toen
„„.PP "C eerste rij en de litteratoren
snikten bewogen de trekschuit weg. De
SP ^fnciers maakten grapjes en lied
jes over de ongemakken van de onver-
weggewaaide hoeden,
overvolle wagens en onhandige boeren
en de kamerleden mopperden ook toen
a. op de trage regering. Ondanks alle
verhalen schuilt de waarde van het
boek, naar ons evoel, vooral in de pla-
ton. Zij onthullen veel over de weer-
klank van het ijzeren paard bij de tijd
genoten, al missen wij node enige van
de allerschoonste. Allereerst het on
overtroffen schilderij van William Tur
ner „Rain Steam and Speed", een dra
matische -n tegelijk poëtische evoca
tie van de stoomtrein in zijnvroegste
dagen. Monet en Manet hebben er ja
ren later, ook veel van begrepen, maar
zij waren niet meer dramatisch be
wogen. De spoorwegen waren toen al
gevestigde instellingen, ontsluiters van
achtergebleven gebieden en daardoor,
symbool van het nieuwe in al zijn aan
trekkelijke of afschrikwekkende vorm.
„Waar de locomotief komt, komen
wij", zei Troelstra. Men heeft dit as
pect in het „IJzeren Paard" niet over
het hoofd gez:?n. De staking van 1903
is vertegenwoordigd met de beroemde
plaat van Hahn „Heel het rader
werk staat stil, als jv machtige hand
het wil" en het niet minder bekende
"edicht van Adama van Scheltema:
Een snik ten afscheid van de stoomlok.
,,Mijn zwarte beest
Mijn ijzren meid
Mijn bulderende bruid
Nou gaan wij weer de wereld in."
Het nieuwjaarslied van de stoker
(anno 1864) liegt er ook niet om.
„Wat zien we op de baan, zoo
snel weêr doorgegleden.
De fiere orthodoxie, wier heilgen-
schjjn verdwpnt.
Door 't driest negéren van de we
tenschap en rede
Gezonken tot de rol van Geist der
stets verneint
Verkrimpend in de vuist van
Strauss en zooveel andren.
Bij 't slinken van haar drom, aan
raadloosheid ten buit,
Gedoemd den strijd in volksver-
dooving te veranderen!
Vooruitgangs vurig beeld, locomo
tief, vooruit!"
Het is allemaal verleden tijd. De gro
te mannen hebben hun straatnamen,
de „spoorjongens" verdienen nog steeds
niet best, de loks zijn voor schroot ver
kocht en bij de Maliebaan spelen de
kinderen op de uitgebluste NS 3737. De
laatste van het grote geslacht is zo
netjes opgepoetst dat hij zelfs niet
meer stinkt en dat nemen wij de he
ren van het museum een beetje kwa
lijk. Evenzeer als wij het de heer Lub
berhuizen van de „Bezige Bij" moei
lijk kunnen vergeven dat hij geen
grammofoonplaat met authentieke ge
luiden heeft bijgesloten, zoals anders
zijn gewoonte is.
Godfried Bomans mag het boek
dan besluiten met een kristalhelder
sprookje, waarin alles besloten ligt
wat de president-directeur van de
N.S. op 7 januari 1958 niet onder
woorden kon brengen, de stoomlok
was een phenomeen dat gezien, ge
hoord en geroken moest worden, een
authentiek brok negentiende eeuwse
rauwheid, hecht verbonden met gore,
berookte spoorweghuisjes. trieste
rangeeremplacementen en alle moei
lijke aspecten van het oude bestaan,
maar ook, in al zijn overdadig brui
sende agressiviteit, de dirigent van
de nieuwe tijd; geen kwade tijd, on
danks alles!
B. Kr.
„Het IJzeren Paard". Versierd ver
slag van de lotgevallen van de
Stoomlocomotief door Marie-Anne
Asselberghs. Uitgeverij De Bezige
Bij-Amsterdam 1959.
's-GRAVENHAGE, 13 nov. In het
parochiehuis te Heino is een expositie
geopend, getiteld: „Hedendaagse kunst,
onbegrijpelijk of onbegrepen". Deze
reizende tentoonstelling, die onder
andere te zien zal zijn in Vollenhove,
Avereerst, Den Ham (Vroomshoop),
Hardenberg, Vriezen veen, Goor, Borne,
Diepenheim, Haaksbergen, Losser en
Wij he en Hellendoorn. De organisatie
berust bij de commissie beeldende kunst
van de stichting Overijssel voor sociaal
en cultureel werk.
ZONDAG 15 november: 26e zondag na
Pinksteren; eigen mis; 2 geb. H. Albertus.
erpHdD ref. V. Q. H. F) ripfionboirl drnon
lexisti; n j-,eDuimus, Dein-
der; rmsiOs lusti; 2 geb. H. Gertrudis;
wit. DINSDAG: H. Gregorius, bisschop
belijder; mis Statuit; wit. WOENSDAG:
Kerkwijding van de basiliek v. H. Petrus
en H. Pau'Hfj Terribilis; credo: wit.
DONDERDAG: H. Elisabeth, weduwe; mis
Cognovi; 2 geb. H Pontianus; wit. VRIJ
DAG: H. Felix, belijder; mis Justus; wit.
ZATERDAG: Presentatie van O. L Vr
eigen mis; credo; prei. van O. L. Vr wit
ZONDAG 22 november: 27e zondag na
Pinksteren; eigen mis; 2 geb. H. Cecilia:
credo; pref. v. o. H. Drieëenheid; groen.
Evenals vorige week Iaat ik hier een
reeks grammofoonplaten volgen,
die goede diensten kan bewezen
voor de geschenkentijd. Berlioz is be
paald een componist, met wie men zijn
vrienden een plezier kan doen. Er is
heel wat van hem, om eruit te kiezen.
Vooreerst heeft Decca in haar serie „Ace
of clubs" (ACL 27) een heruitgave ge
maakt van de „Symphonie Fantas-
tique" door Eduard van Beinum en het
Concertgebouworkest. De „Fantas-
tique" was altijd een glansnummer van
het repertoire in van Beinums tijd. Hier
is zij dan weer in heel de meeslepende
maar toch met smaak ingetoomde
vertolking, die Van Beinum zozeer ken
merkt en in die exacte en tevens ge
nuanceerde klank, die het cachet van
het orkest onder zijn leiding is gewor
den.
Een heel bijzonder toppunt vindt men
zelfs in een klein 45-t plaatje uit de po
pulaire serie Philips Klassiek Verzoek
programma (313048 SF), die Berlioz'
ouverture „Le carnaval romain" be
vat, eveneens gespeeld door Eduard
van Beinum en het Concertgebouwor
kest. De ouverture behoort tot de
meest briljante van Berlioz' Ingevin
gen, die gelijk men weet ongelijk van
kwaliteit zijn geweest. In dit geval is er
echter geen inzinking of rhetorische
stoplap. Het stuk is een onafgebroken
schittering van muzikale geest. Men
lette nu op de brille van dit orkest-
spel, dat niet alleen maar druk en
schetterig is, wat dan geen deugd is,
maar werkelijk een vonkende schitte
ring van klank, die aan alle zwaarte
is onttogen. Die klank schiet omhoog
uit de instrumenten. Het tempo is na
tuurlijk vlug, maar niet zo overijld, dat
de stemvoeringen in het algemene la
waai verloren gaan. Alles is helder en
doorzichtig klank en tempo zijn volle
dig in de hand gehouden, terwijl het
stuk in werkelijkheid voortijlt op voe
ten die door de feestroes bewogen zijn.
Dit eenvoudige plaatje is niet alleen de
beste opname, die ik van de „Carna
val romain" ken, maar tevens een van
de prachtigste opnamen van het Con
certgebouworkest onder zijn overleden
leider.
Wie met één plaat flink in het klei
nere Berlioz-repertoire wil komen,
moet eens kijken naar Decca LXT 5517,
die geheel gewijd is aan Berlioz-ouver-
tures, aangevuld met de befaamde
Marche Hongroise uit „La Damnation
de Faust", een en ander in een goed
en levendig gemiddelde gespeeld door
Jèan Martinon en het Parijse Conser-
vatoire-orkest. Het zijn vier ouvertures,
waaronder natuurlijk ook de „Carnaval
romain" weer voorkomt, alsmede de
nauwelijks minder bekende „Benvenu-
to Cellini". Er zijn ook twee minder be
kende ouvertures, n.l. die welke Ber
lioz geschreven heeft op Shakespeares
„Much ado about nothing", onder de
FRANZ LISZT
titel „Béatrice et Bénédict", de beide
hoofdpersonen uit het stuk, alsmede
„Le Corsaire" (de vrijbuiter of zeero
ver) die haar ontstaan dankt aan Ber
lioz' levendige fantasie, die werkzaam
werd, terwijl hij verbleef in een bouw
vallige torens ergens aan de Cote d'Azur.
De eerste is een stuk met een lyrische
inslag en van voor Berlioz tamelijk be
perkte middelen. „Le Corsaire" is een
heel levendig stuk van het bekende ty
pe.
Een plaat met superieure diverteren
de muziek vindt men eveneens bij Dec
ca onder de suggestieve titel „Invita
tion to the dance", waarop Webers
„Aufforderung zum Tanz" compareert
in Berlioz' orkestratie, en die boven
dien nog zulke fraaie nummers bevat
als de drie grote dansen uit FalJa's
„Le Tricorne", voorts van Ravel de
Bolero en de georkestreerde versie van
„Alborada del gracioso", allemaal in
de meesterlezingen van de grote Fran
se dirigent Albert Wolff eveneens met
het Conservatoire-orkest. Het is een
plaat geworden, die hoog amusement
verschaft.
Voor de Liszt-iiefhebbers heeft Phi
lips een plaat (G 03007 L), waarvoor
het Residentie-orkest en Willem van Ot-
terloo „symphonische Dichtungen" heb
ben gespeeld, n.l. „Les Préludes" en
„Mazeppa" aJsmede „Hungaria". Bo
vendien is er dan nog een opname van
de Tweede Hongaarse Rhapsodie
maar dan gespeeld door de Wiener
Symphoniker met Wilhelm Loibner.
Het zijn stukken, die alles in zich heb
ben om het gemoed te ontvlammen en
die op deze opnamen gespeeld worden
met het echte sentiment en het grote
gebaar, dat ze vragen. Het is een ver
overend musiceren.
Voor de kinderen
Voor de kinderen is er een heel
aantrekkelijk geschenk te vinden. Het
is (op Fontana 680 Oil TL) het be
kende orkestverhaal van Prokofieff
„Peter en de Wolf", gekoppeld met
Saint-Saens' „Het carnaval der die
ren". De opname is van huis uit
Frans, n.l. door het Lamoureux-or-
kest onder leiding van Jésus Etche-
verry, maar Fontana heeft de goede
gedachte gehad er Nederlandse tek
sten aan toe te voegen. Het verhaal
van Peter en de wolf wordt nu in het
Nederlands verteld door Rob de
Vries, *n het orkest verricht de mu
zikale illustratie. Anders ligt het met
Saint-Saens' „Dierencarnaval". Daar
is van oorsprong geen gesproken
tekst bij. Wel een zeer beknopte toe
lichtende tekst, maar die is nu ver
vangen door Nederlandse versjes van
Kees Stip, die door Ted Logeman ge
zegd worden. Dit maakt het hele ge
val veel grappiger en bovendien nu
ook voor kinderen zoveel gemakkelij
ker bevattelijk. De plaat is in een ver
nuftige album verpakt met leuke te
keningen en de teksten. Ze heeft in
deze vorm alle eigenschappen om
een successtuk voor de jeugd te wor
den.
Om dan nog enkele uitingen te noe
men van de boven reeds even aange
raakte lichte muze, zij de aandacht ge
vestigd op MMS 2156 (Pauius Potter
straat 12. Amsterdam) met suites uit
Tschaikowsky's balletten „Le lac des
cygnes" en „Doornroosje", heel plezie
rig en met zwier gemusiceerd door Wal
ter Goehr en het uitstekende orkest
van de Opera te Rome. Nog iets lich
ter wordend vinden we MMS 2127 met
Beiai Babai en zijn zigeunerorkest, mu
ziek spelend precies op de manier, zo
als ze in de café's in Boedapest te ho
ren placht te zijn en misschien nog wel
is. De stukken zijn rijp en groen door
elkaar. Er zijn enkele Schlager-num
mers bij, maar er zjjn ook Russische,
Roemeense en Hongaarse muzieken op
zigeuner-manier bewerkt. Béla Babai
behoort tot die klasse van violisten,
waarop het woord van Debussy, be
stemd voor een grote primas van diens
dagen, toepasselijk is; „Hjj bemint de
muziek oneindig mee, dan heel wat
mensen, die er beroemd om zijn." Hier
is naUiurmimek met een fabelrchti-
ge violist. Men moet het zich niet la
ten ontgaan.
Een andere opname, die uit Oost-
Europa stamt is Philips-45 402998 NE
met een welkome herinnering aan het
Russische Moisseev-ballet, dat het vo
rige jaar op het Wereidfestival te Brus
sel was te zien. Volksdans en zang in
grote stjjl. Aansluitend daarop een gro
te Fontana-opname (680 5 05 TL) on
der de titel „This is Yougoslavia" een
bloemlezing brengend uit de rijke en
verscheiden volksmuziek van Joegosla
vië door de troep van Goran Kovacic.
L.H.
Meyer Sluyser is een kind van de
buurt. Hij kent niet alleen de huizen
maar ook de mensen. Hij heeft de
warmte van deze eeuwenoude pleister
plaats van het oude volk nog als een
veilige omheining om zijn bestaan er
varen. Zulke herinneringen blijven le
ven, al valt de buurt in stof en zijn de
bewoners omgebracht. Dat gruwelijke
einde zal nooit meer uit de verhalen
verdwijnen. Tegen dat einde projec
teert Meyer Sluyser de piepkleine be
kommernissen van zijn buurt, tegen de
golving van het schijnbaar onontkoom
bare lot de alledaagsheid der beleve
nissen.^ Hij haalt uit de Joodse humor
de typische karaktertrekken van een
onzeker bestaan. Een Jood moet nooit
een huis kopen. Waarom niet? Kan
men een huis onder zijn arm meene
men? Een straatarme Joodse landver
huizer wordt door zijn vriend in de
nacht wakker gemaakt omdat het
schip vergaat. Hjj is kwaad. Moet je
mij daarvoor wakker maken, is het
mijn schip soms?
De lucht boven de oude buurt, zegt
Meyer Sluyser, is met woordspelingen
verzadigd. Een man beseft plotseling
dat de ongrijpbare grap, die boven zijn
hoofd heeft gezweefd, zich in zjjn her
senen heeft verdicht. Dan ijlt binnen
weinig tjjds de grap van mond tot
mond. Joodse grapjes zjjn altijd praat-
nooit daadverhalen. D meeste Sammie-
en Mosie-moppen stammen niet van
de Joden zelf. Hun gijn bestaat uit
woordspelingen op eigen zieligheidjes
—„echte gyn doet geen pijn" want,
het ovenntelligente volk is doordesemd
van zelfanalyse. Zij geven hun oordeel
in een parabel, want elke situatie
De oude Jodenbuurt vijftig jaar geleden, toen er nog geen riool was. De „Boldootwagen" komt langs, door paarden
getrokken. Op de achtergrond een water- en vuurnering.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiitiHiiiiiMiiiiiiiiiiiuiiiiiiiniiiiiiiiii
heeft een tweelingzuster. En als de si
tuatie niet geheel wil kloppen, vervor
men zn speels de werkelijkheid. Wie
dat doet noemen zij een „maugverdre-
jer een hersenverdraaier.
Een voorbeeld? Een generaal ziet
dat in een stal de muren van onder tot
boven vol zijn getekend met schiet
schijven. In elke roos zit een kogelgat.
Laat die fantastische schutter bü mij
komen, roept hjj. Er komt een Joods
jongetje. „Kun jij zo goed schieten?"
vraagt de generaal. „Welnee", zegt het
jongetje, „maar ik schiet eerst en dan
teken ik de schietschijf er omheen".
Hun eigen taal zit vol innige ver
kleinwoorden en vol zegewensen,
want hun angst voor onheil is groot.
z-U koesteren een heilig respect voor
een niegisj (bijgelovig vooroordeel).
Men legt geen kussen op de grond
om erop te zitten, want dat voor
spelt een dode. Zit men niet tijdens
de treurdagen op de grond?
Meyer Sluyer zegt vele behartigens
waardige dingen over de eigen men
taliteit van de buurt zonder de school
meester uit te hangen en ook zonder
te vervallen in de dik opgelegde Pot-
asch en Perlemoerpret. Hij schetst
vlot voor de hand weg, prikkelend,
vluchtig, snel ontroerd, heel anders
dan Theo Thijssen, de biograaf van
die andere roemruchte Amsterdam
se buurt, de Jordaan. Thijssen be
reikt zijn doel langzaam en voorzich
tig, Sluyser is tegen die tijd ai drie
straten verder. Beide vertegenwoor
digen zij een aspect van het oude
Amsterdam, een verdwijnend aspect,
want ook de echte Jordaan is een
zaak van het verleden.
Nog eenmaal dus langs de diamant
slijperijen, langs de Sjoel van de Asjke-
naze en de Snoge van de Sefardiem,
door de krottensloppen van Uilenburg,
door de Breestraat, de Weesperstra at,
langs een verleden dat heviger levend
schjjnt dan het heden. Het is maar
schijn, zegt men, maar in Amsterdam
sterft niets wat eenmaal heftig heeft
geleefd. Dat is het geheim van alle in- j
tens levende gemeenschappen. Meyer
Meyer Linnewiel, als prof. Kokadorus
de legendarische koning van de Amster
damse standwerkers, privé een vrome
Jood die graag studeerde in de Talmoed.
Sluyser heeft met zijn herinneringen
het licht laten vallen op een heel klein
facet. Maar als een echte diamant
heeft het gloeilichtjes teruggeworpen.
Vrijwel gelijktijdig is van de hand
van Piet Bakker een boek over de oude
buurt verschenen.
Piet Bakker heeft de buurt gekend
zoals de meeste niet-Joodse Amster
dammers dat hebben gedaan. Zjjn her
inneringen dragen daar het stempel
van. Het zijn goedmoedige en goedbe
doelde explicaties. Maar ze leven nau
welijks. Bovendien ligt wat Piet Bak
ker heeft te vertellen elders al beter be
schreven.
De illustraties zijn, wat de tekenin
gen betreft, .matig en, wat de foto's
betreft, eenzijdig en bovendien weinig
oorspronkelijk. Wie de joodse gemeen
schap goed beschreven wil vinden kan,
uit de nog voorhanden uitgaven, het
beste kiezen het „Verdwenen Ghetto"
van dr. Jaap Meijer (historie en topo
grafie), de drie deeltjes van Meyer
Sluyser (de buurt sinds 1900) en „Jo
den in Amsterdam" van M. L. Snij
ders (de Joodse gemeenschap na de
oorlog).
B.Kr.
„Hun lach klinkt van zo ver.
Meyer Sluyser. Uitgave Het Parool/
N.V. De Nieuwe Pers.
„Een buurt wordt bijgezet", Piet
Bakker. Uitgeverij Andries Blitz te
Laren.