i VANWAAR TOCH MUZIEK Wat dreef de mens tot musiceren Zingen zoiets als telefoonlijn naar bovennatuur Reeds in de tweede eeuw gesitueerd Archeologen speuren onder de Sint Pieter naar het graf van de heilige Petrus .- r m l ■v AAN DE WIEG VAN DE TOONKUNST Geen duidelijke grafconstructie gevonden, wel een monumentje uit 160 a 170 na Christus if A -Ai f. DONDERDAG 24 DECEMBER 1959 PAGINA 12 WËmÊMi re ven u«=» vaaa „wisKunciig leKCTe" oe- wijzen voor iets: hier hebben We zulk een bewijs in steen: in het begin der vierde eeuw was mei er rotsvast van overtuigd, dat Petrus' graf hier en wel op een zeer bepaalde plek lag en ner gens anders. door j helene NOLTHENIUS j Binnenkant van een der grafkapellen onder de Vaticaanse basiliek: het mausoleum der familie Caetennii. In de vele nissen werden de urnen der doden bijgezet. Er was ook plaats voor begrafenis (zie grote nissen aan de onderkant der zijwanden). De grafsteen op de vloer voor de hoofdnis geeft aan, dat daar een christin begraven ligt. In Amerika heeft men eens een aar dige vergelijking gemaakt. Laten we het bestaan van onze aarde stellen op één kalenderjaar, zeiden ze. Wanneer deed dan de mens zijn intre de op deze planeet, die hij als zijn na tuurlijk terrein beschouwt? Het ant woord zou moeten luiden: op 31 de cember, 's avonds om zes uur. Zo on noemelijk lang bestond de aarde al, eer wij er aan te pas kwamen. En wan neer begon dan de geschiedenis, ofte wel de tijd waarin de mens ons tast bare berichten en getuigenissen van zijn doen en laten begon na te laten- Anderhalve minuut vóór middernacht, antwoordde men onverbiddelijk. De Zwitser Kurt Pahlen ging nog een stapje verder en zei: dan is de muzieK- geschiedenis om 15 seconden voor twaalf begonnen! Wanneer men de muziekgeschiedenis pas mag laten starten bij de oudste neergeschreven composities, heeft nu stellig gelijk; die zijn ampers tweedui zend jaar oud. Maar geschriften die van een bloeiend muziekleven getui- gen, zijn er al eeuwen eerder. Afbeel dingen van instrumenten vinden we drieduizend jaar voor Christus bij de Sumeriërs, en de ijstijd-fluitjes die in Zuid-Frankrijk en elders de grond uit zijn gekomen schat men op 50.000 jaai'- Begint, in zekere zin, niet daar al de geschiedenis? En de muziek-zelf is stellig nog veel ouder. De mens is in staat geweest tot muziek maken van het ogenblik af dat hij handen en voeten had om te klappen en te stam pen, enzyn onderkaak en stembanden voldoende ontwikkeld waren om eniger lei vorm van gezang voort te brengen. Muziek in de ruimste en elementairste ZUio+°k men misschien het beste als voigt kunnen definiëren: ménselijke ge voelens welke dan ook bewust omgezet in (niet noodzakelijk aan woordvorming gebonden) klanken. In die zin maken ook de meest primitie ve stammen, die we op onze aarde kennen, muziek, en hun uitingen blijken te beantwoorden aan een zo elementai- re menselijke behoefte dat men ge neigd is te veronderstellen: ook de oer-mens heeft al een zeker soort mu ziek voortgebracht. Maar waarom? Wat trekt de mens in muziek-maken? Waarom is de toonkunst beoefend in alle tijden en bij alle mensen waar we ook maar iets van weten? Uit aesthetiek: om dat ze iets moois wilden laten ho ren? Waarschijnlijk niet: „schoon heid" is een ideaal van cultuurvol ken. Uit utiliteit: omdat zang en in strumenten verder dragen dan spraak en handgeklap; dus zoals bergbewoners jodelen en negerstam men zich van trommel-signalen be dienen? Dat wordt al aannemelijker, m?ar_ de bodem van de musiceer- peild we er n0S niet mee ge- Een tijdlang hebben de geleerden ge zegd: uit zucht tot nabootsing, en dan met name nabootsing van zangvogels: het gevederd gekweel in het voorjaar strekte de mens, van liefdedrift ver vuld, tot voorbeeld, en allengs perfec tioneerde hij de nagebootste klanken. Het is alweer de muziek der primitie ve stammen, dia een spaak in dit (darwinistische) wiel steekt: die gaat zelden van zangvogel-achtige motieven uit en is ook zelden primair erotisch. Met het begrip: nabootsing is op zich zelf intussen wel een opmerkelijke trek van de primitieve muziek aangeduid, zij het dan, zoals we nog zien zullen, meer als vormgevend principe dan als eigenlijke oorzaak. De evolutionisten waren trouwens de eersten niet die er op wezen. Al in een middeleeuws ge schrift van oosterse origine het „Boek van Sidrach" lezen we: „Weet, o koning, dat het oudste mu ziekinstrument werd geschapen door Jafet. Deze werd als eerste getroffen door de klank van het stromende wa ter over de stenen die in de beek la gen, grote en kleine, en hij merkte op dat de ene steen een hogere klank gaf dan de andere, al naarge lang zijn grootte of vorm. En andere klanken hoorde hij in de bladeren van de bomen als de wind erdoor woei. Volgens die beginselen nu bouwde hij zijn instrument: om het feluid van die dingen na te doen, en ij deed het met wijs en vernuftig overleg." Of de middeleeuwse etymologie daar nog aan dacht toen ze beweerde dat De reconstructie van het monumentje op het graf van St. Petrus. De sluitsteen op de grond, die schuin op de nis staat, is die van het graf. Het monumentje is ongeveer twee meter hoog en lijkt op een klei'- altaar. In het verhaal over de. ontdekking van het graf van Sint Pieter spelen twee personen postuum een rol, Flavius Agricola, die rond 150 n. C. stierf en Paus Pius XI. Het leven is nu eenmaal bont en zo gevalt het, dat wij een stichtend stuk historie on- «tichteljjk moeten beginnen. De heer Flavius Agricola stamde uit een familie van vrijgelaten slaven. Hij was in Tivoli geboren, woonde in Rome en zat er wampjes bij. Toen hij om trent het midden van de tweede eeuw dood ging, werd hij naast zijn vrouw Primitiva bijgezet in een grafkapel, die hij zich had laten bouwen aan de Via Cornelia tegen de helling van de Vati caanse heuvel. Agricola had niet al te optimistische denkbeelden over het hiernamaals en erg vrolijke over het ondermaans bestaan. Met deze laatste heeft hij de kanunniken van Sint Pieter diep geschokt. Dat hij zich op zijn sarcofaag liet uitbeelden met de beker in de hand en in zijn grafschrift van zich zelf getuigde dat hij altijd „goed voor zijn persoontje gezorgd had en dat de wijn hem nooit had ontbroken" is nog tot daar aan toe. Maar over het graf heen maande hi): „Vrienden, die dit leest, ik raad u: Mengt de wijn en drinkt stevig, uw slapen met bloemen omkranst en weigert de knappe meis jes uw liefde niet 1). Want als de dood komt, verteren aarde en vuur alles." Toen in 1626 de zware fundering ge legd werd voor een der gedraaide ko lommen, die het bronzen baldakijn bo ven het pausaltaar in de St. Pieter gin gen schragen, kwam deze sarcofaag te voorschijn en wel van vlak bij de plaats, waar zich het graf van de Prins der Apostelen zou bevinden. De hoogwaar dige kerkfabriek van Sint Pieter heeft er danig mee ingezeten. De sarcofaag werd verdonkeremaand en is in de Ti ber gegooid; de monsignori bekruisten zich en vergaten zo snel mogelijk de frivole Tiburtijn. Voor verdere (de he mel mag weten wat voor onpieuze) ge heimen, die de grond onder de Sint Pie ter verborg, bestond niet de minste belangstelling meer en zo heeft men bij de bouw van de nieuwe St. Pieter niet gespeurd naar het graf van de eerste bisschop van Rome. Keizer Constantijn de Grote heeft in de flank van de Vaticaanse heu vel boven de plaats, waar men meen de, dat Sint Petrus begraven lag, een weidse grafkerk opgericht in de eer ste helft van de vierde eeuw. Zon der de ommuurde voorhof was de kerk 114 m. lang en 58 m. breed. De huidige basiliek van St. Paulus buiten de Muren geeft bij benadering een indruk, hoe de oude Pieterskerk er uit gezien heeft. Elf eeuwen later viel het gebouw onder de meedogenloze slopershamer van Bramante. De al te zelfverzekerde tfld haalde de ploeg door de eerbiedwaardigste grond der westelijke christenheid en ruimde zon der blikken of blozen behalve monu menten en kunstwerken ook de graven van heilige pausen en van keizers op. Ten dele op de oude fundamenten ver rees de nieuwe St. Pieter, waar 150 1 aan gewerkt is. Soms stootte men bij de bouw op antieke resten onder de basiliek. Kanunnik Ugo Ubaldini. die blijkbaar wel enige interesse in „an tiek" had, heeft opgetekend, hetgeen men vond en aan hem danken wij het verhaal en de beschrijving van Fla vius Agricola's sarcofaag. De eeuwen gingen voorbij. Paus Pius XI had in zijn testament als zijn wens te kennen gegeven om in de crypte van de St. Pieter begraven te wor den dicht bjj de rustplaats van Pius X en dicht bij de Confessio. Tussen 10 en 20 februari 1939 maakte men in een der zijwanden van de crypte een nis voor de schriln van Pius XI. Toen troffen de arbeiders achter de muur een ledige ruimte en daarin muurstukken van an tieke grafkapellen. Reeds enkele jaren eerder had de aartspriester van de Va ticaanse basiliek kardinaal Pacelli over wogen systematische opgravingen te la ten verrichten. De vondst achter de .grafnis van Pius XI gaf de laatste stoot en Paus Pacelli liet het werk op 28 ju ni 1939 beginnen. Het heeft tien jaar onafgebroken geduurd. In 1950 maakte de H. Vader de eerste resultaten be kend. Een jaar later verscheen het tweedelige wetenschappelijke opgra vingsrapport. De opgravingen werden in tweede ronde hervat in 1953 en du ren nog steeds voort. Verschillende pu blicaties verschenen. De traditie Volgens de overlevering is Sint Pe trus na gedurende een onbekende tijd in Rome het evangelie te heb ben verkondigd aldaar onder het be wind van keizer Nero in 64 of 67 n. C. ter dood gebracht. Dit zou geschied zijn bij een tegen de Christenen gerich te pogrom. De plaats der marteling was het circus of het park van Nero nabij de Vaticaanse heuvel. Petrus' li chaam werd dicht in de buurt begra ven. Sint Jan zinspeelt in zjjn tussen 90 en 96 geschreven evangelie op Pe trus' marteldood, vrij kennelijk op de dood aan het kruis (Joh. 21,18-19). Het is op zich zelf een merkwaardig feit, dat de Romeinse traditie over Sint Petrus' dood en begrafenis de enige be staande is. Hoewel er in de loop der ge schiedenis redenen van politieke aard en van naijver te over waren, is nooit ergens een tegentraditie ontstaan. Van de andere kant wijzen reeds zeer vroe ge schrijvers sterk in de richting dier Romeinse traditie. Zo paus Clemens S. LORtNZO in nscious Algemene situatie-tekening: gearceerd de huidige St. Pieter, daarin zwart aange geven de basiliek van Constantijn. in zijn brief aan de Corinthiërs (c. 96 n. C.), bisschop Ignatius van Antio- chië in zijn brief aan de Romeinen (c. 110 n. C.). bisschop Dionysius van Co- rinthe in zijn brief aan de Romeinen (c. 170). Deze laatste bijvoorbeeld schrijft, dat Petrus en Paulus de Ro meinse Kerk „plantten", in Italië le raarden en dat beiden bij dezelfde gele genheid (of in dezelfde tijd) de martel dood stierven. Hoogst interessant is de getuigenis van een priester Gaius, die in Rome werkte onder het pontificaat van S. Ze- phyrinus (199-217). Een Klein-Aziatisch Montanist Proclus wilde het gezag van de Romeinse Kerk verkleinen door te wijzen op de eerbiedwaardige graven in zjjn land, w.o. dat van de apostel Filip- pus. Maar Gaius antwoordde hem: „Ik kan u in Rome de grafgedenktekenen tonen van de Apostelen (t.w. Petrus en Paulus). Wanneer gij naar het Vati- caan gaat of naar de weg naar Ostia, dan vindt gij daar de grafgedenkteke nen van hen, die deze Kerk gesticht hebben". De opgravingen onder de St. pieter hebben Gaius' woorden beves tigd. Elke dag staat op bepaalde uren een kleine groep te wachten bij een zijpoort je van de St. Pieter. Met een geleider daalt men de trappen af, die naar de onderkerk, de „grotten", voeren. Maar dan gaat men nog ruim een verdieping lager en komt onder de vloer van de cryp te in het opgravingsterrefn. Dat ligt on der het middenschip van de basiliek en loopt van ongeveer halverwege (vanaf de liin Sacramentskapel - Kanunniken kapel) tot onder het pausaltaar. Het ls er doodstil en vochtig. Van oost naar west strekt zich een kerk hof uit: langs smalle parallel lopende wegen van hobbelig leem staan graf kapellen, als huizen aan een straat. Het terrein helt sterk naar het noor den en glooit zwakker naar het wes ten. Eens zag het kerkhof uit op de (ten Zuiden lopende) Via Cornelia. De in rijen trapsgewijze boven elkan der liggende grafkamers zijn met hun voordeuren alle naar deze weg ge oriënteerd. Nadert men ondergronds in westelijke richting gaande de con fessio, dan wordt het heden betonnen plafond steeds lager. Tenslotte moet men oppassen zün hoofd niet te sto ten. Het kerkhof voorbij het boven liggende pausaltaar en dat wat ten noorden *'an het ontgraven stuk ligt, is b(j de bouw van de basiliek van Constantijn vermoedelijk geheel ver nietigd. Het deel naar het oosten in de richting van het Pietersplein is (nog) niet uitgegraven. Langzamerhand dringt het tot de be zoeker door, dat hjj hier de Petrustra ditie van terstond na de grote kerkver volgingen in reusachtige constructies ziet uitgedrukt. Als er één plaats een ongelukkige was om er een kerk te bouwen, dan was het wel op deze heu velhelling. De arbeiders in 323 en later hebben dan ook 14.000 ton grond moe ten verplaatsen om het terrein te ega liseren: iri westelijke en noordelijke richting werd een stuk Mons Vatica- nus afgegraven, in oostelijke en zuide lijke richting trokken de ingenieurs van de keizer geweldige fundamentmuren op. Maar op deze plaats is meer ge beurd. Om hier te kunnen bouwen moest de keizer zich vergrijpen aan het goddelijk recht: nij haastte zich ..extra territoriale gebied der doden en ver nielde een in gebruik zijnd kerkhof. En als er iets tegen de Romeinse gebrui ken streed, dan was het dat. Loodrecht onder het middelpunt van Mi chelangelo's majestueuze koepel en een zestal meters onder het pausaltaar in de St. Pieter vonden de archeologen de ingemetselde resten van een monument je. Deze eenvoudige aedicula (zie re- constructietekening) kon nauwkeurig gedateerd worden: zij stamt uit 160 170 na Chr. Eronder trof men een holte aan, die gevuld was met later er ingekomen aarde, waarin een duizend munten van de eerste tot de vijftiende eeuw, en daar weer onder beenderen. Voor het ge denkteken lag een open, geplaveide ruimte van 8 bij 4 meter. Rond de ae dicula bouwde keizei Constantijn de Grote in 315 een kleine kapel, een me- moria, waarover hij enkele jaren later de grafkerk van St. Pieter oprichtte. Het architectonisch plan van deze ba siliek gaat duidelijk uit van de situatie en van het niveau van dit monumentje. Ter plaatse werd enerzijds de heuvel afgegraven, anderzijds het terrein opge hoogd, zodat de vloer van de Constan- tijnse kerk kwam te liggen op de hoogte van de ruimte voor de memoria. die thans oprees in het midden van de ab- sis. Tweehonderdvijftig jaar later legde Paus Gregorius het verhoogde pres byterium aan en bouwde een altaar De historie en ook de archeologie g ven niet vaak „wiskundig zekere" bi i„!Snnn irAA* Snto I- 1.1. 1 „grotten", werd de crypte der vorige basiliek opgenomen. Het h00faltaar' dat is het tegenwoordige paur-nllixl kwam 2,5 m. boven dat van g tus II te liggen. Heden óevmdt zien daarvoor een half ellipsvormige p inniger dan0diF der basiliek. Het is de Coffessio, op welker ballustrade de 99 bronzen olielampen dag 1 branden Beneden is de Confessio door een hek afgescheiden van een kamertje, dat zich onder h pausal taar bevindt, de zg. A an Hier heeft de memoria van Constan tijn gestaan. Niettegenstaande de ver woestingen en verbouwingen is de ruimte nagenoeg dezelfde gebleven als in de Hid van Paus Gregorius (ca. 600). In de vloer van deze Nis dor Pallia is een luikje, dat een ver ticale schacht afsluit, die eindigt in hetgeen men voor het graf van St. Petrus houdt. De opgravers hebben ontdekt en men kan het heden, ook zien dat in de muren der nis de resten der aedicula ingemetseld zijn. Zo werd de overlevering om trent het graf van de Apostelvorst dus voor ons tastbaar te vervolgen tot het midden van de tweede eeuw. De archeologen, de Ingenieurs en de arbeiders van de St. Pieter (de Sampi- etrini) hebben de grond als mollen door wroet. Alleen al vanuit zuiver tech nisch oogpunt zijn de opgravingen een knap stuk werk. Omdat delen van de eerste, evenals van de tweede kerk steunden op de muren der onderliggen de antieke mausolea (die in 323 gedeel telijk werden afgebroken en met aarde gevuld), moesten hij de ontgraving al le mogelijke steunconstrueties gemaakt worden om de enorme bovenbouw niet in gevaar te brengen. Daarbij kwam de strijd tegen het grondwater en de voor de onderzoekers lastige omstandigheid, dat de diensten in de St. Pieter onge stoord verder moesten kunnen gaan. „There can be few achievements in the annals of archeology, that have had to overcome more formidable practical dif ficulties" (Toynbee-Perkins)De °PSra- vingen, vooral nabij de aedicula en het veld P, gaan nog steeds verder. De archeologen Apollonj Ghetti, Fer- rua, Josi en Kirschbaum, die de eer ste en grootste campagne leidden, heb ben uit hun vondsten de volgende, ge deeltelijk theoretische gevolgtrekkin gen gemaakt. Nadat St.-Petrus omtrent 65 n. Chr. in het circus of park van Nero in de Vaticaanse regio ter dood gebracht was, zijn zijn stoffelijke resten wel licht onder omkoping van de Dewa- kers en in het geheim bugezet in het nabije tegen de Vaticaanse heu velflank aanliggende armeluiskerk- hof. In de eerste helft der tweede eeuw kwam deze begraafplaats in trek bij goed gesitueerde burgers. De plaats van Petrus' graf werd niet vergeten. Een deel van de Kerkhofstraat, onder de Vaticaanse basiliek uitgegraven. inkrassing is misschien zelfs iets ouder dan de aedicula. Zij luidt: PETROS ENI, d.i. Petrus is hierbinnen, Petrus ligt hier begraven. Tal van opschrif ten en inkrassingen zijn gevonden. Een uit het midden der derde eeuw stam mende steunmuur, die naast de aedicu la naar voren springt, was met inkras singen overdekt. Ten dele zijn deze in geheimschrift. Hierbij kan men vergelijkenderwijze denken aan de opschriften op muren en schuttingen te onzent tijdens de Duitse bezetting: OZO (Oranje zal overwinnen), de V, het teken van Churchill voor Victorie enz. De namen van Christus, Petrus en ook Maria ko men in deze graffiti voor. In de graf tombe der familie Valerii stond op een der binnenwanden een met houtskool getekende primitieve mannekop met bovenop de memoria, opdat de H. Mis gelezen kon worden op het gi van de Apostel, zoals het Liber Poa- tificalis getuigt (zie tekening). Zes honderd jaar na dien Incorporeerde Paus Callixtus II (1119-1124) bij een verbouwing het Gregoriusaltaar in een nieuw en groter. De architecten van de tweede, de huidige St. Pieter legden de vloer van de nieuwe kerk ruim drie meter boven die der oude. In de aldus gevormde onderkerk. de Omtrent 160 is er op het kerkhof een muur gebouwd, een afscheidingsmuur of een steunmuur in het geacciden teerde terrein. Deze muur was getra ceerd over het graf van Petrus heen Maar onder de grond werd in deze (door de opgravers de „rode muur" genoemde) wand behalve een driehoe kige opening in de fundamenten ook een nis uitgespaard. Bovengronds werd gelijktijdig en misschien door de zorg van Paus Anicetus, tegen de muur een monumentje aangebracht. De aedicu la is duidelijk waarneembaar, steeds onderhouden en alles, waaronder het keurig met marmer betegelde pleintje ervoor, wijst erop, dat men hier met een bijzondere plek te doen had. Hon derdenvijftig jaar later beeldde het mo zaïek op de triomfboog der grafkerk de figuren van Petrus en van keizer Constantijn uit. Deze laatste biedt de Christus Aibeheerser het model van de kerk aan en een tweeregelig vers ver klaart: „Omdat onder Uw leiding de wereld zich triomferend tot de sterren ver hief, stichtte Constantijn, zelf overwin naar, U deze feestzaal". In de tweede opgravingsperiode, die van 1953 aan de gang is. heeft prof. Margherita Guarducei, hoogleraar aan de universiteit van Rome, zich speci aal met de graffiti, de muuropschrif ten en inkrassingen, beziggehouden. Een in de Griekse taal geschreven graffito op de rode muur en vlak bij de aedicula dateert zij uit 150-160. De daarnaast het opschrift: „Petrus, bid voor de vrome christenmensen, die na bij uw lichaam begraven, zijn." Dit en ander epigrafisch materiaal moet op zijn laatst afkomstig zjjn uit de tijd, dat de Constantijnse kerk gebouwd werd. Daarna waren de muur en de tomben niet meer toegankelijk. Prof. Guarducei heeft onlangs alles in een tweedelig werk gepubliceerd. Er is kritiek op haar oordelen, maar dit neemt niet weg, dat al het door haar gevondene o® Romeinse Petrustraditie versterkt een traditie, die voor ons heden zichtbaar is tot een kleine honderd jaar na dood van de Apostel. Archeologie is speurderswerk. is de tective-arbeid. De beroemdste aetec- tive- en romanfiguur uit onze ciagen is de schepping van Georges Simenon, ie commissaire Maigret. Maigret probeert zich altijd in te denken m de situatie, in de psychologie der mensen en in de gegeven logica. Bij de wetenschap der historie is de methode Maigret de enig juiste. Een sacrale overlevering is een taai iets. Niet één historicus kan deze zonder meer naast zich neerleggen. Wat onder de St.-Pieter gevonden werd, bevestigt in reusachtige bouw, in stenen en in steentjes de Petrustradi tie. Zelfs de kleine getuigenissen van on bekende personen, die in de dagen der hevigste vervolgingen pelgrimeerden naar het kerkhof op de Vaticaanse heu vel, bevestigen met hun kladjes en in kervingen deze overlevering. Intussen blijft er één vraag. Heeft men heden de waterdichte bewijzen, dat onder de aedicula het gebeente en het graf van St.-Petrus liggen? De op gravers hebben er geen duidelijke graf- constructie gevonden. Wel trof men beenderen aan. Een zeer onlangs ont dekte manier om de ouderdom van zulke resten tot op dertig jaar nauw keurig te bepalen, wordt toegepast. Maar wat dan nog? Zelfs als de ex perts tot de conclusie komen, dat de gevonden schaarse skeletdelen die van een oudere mail zijn van negentien honderd jaar geleden, is het bewijs nie» geleverd, dat deze dan ook van de h®£ lige Petrus zijn. Constantijn zou. n de het verhaal luidt, de relieken v®"ien prill: der Apostelen in een sar. schrijn besloten hebben. Van cofaag is geen spoor gev0°0„dêr wie is bekend, dat plunderaars, c de Saracenen in 846, ong ben huis gehouden in de "en overladen St.-Pieter. D® vonden overduidelijke aD het gewelddadigs openbrek® de vloer der ConstaUüjnse r°e De priester hhhem"1' 200 aan Proclus schreef. dat AA"1 °P de Va ticaanse heuvel óeth"tf1°Paion" van de Apostel kon tonen, eelt het zonder een zweem van *L/er. de thans ont dekte aedicula gehad. De moeilijkheid bliift. wat bü u!.s een „tropaion be tekende: ®en Jkmerijk herinneringste- ken aan c,'sleb)ke bloedgetuigen en belijders, nun grafmonument, mis schien zens, hun stoffelijke resten (prof. Mohrrnanm Het tropaion zou in theo rie een gedenkteken kunnen zijn op de plaats, waar eens St.-Petrus ge marteld en gedood werd. Waterdichte, wiskundig zekere bewij zen worden zelden in de historie en in de archeologie gevonden. Reeds sinds de tijd der Waldenzen bestaat er e?n strijd over de authenticiteit van Sint Petrus' graf. Ook nu zjjn er ge leerden, die uitermate critisch staan tegenover de gevolgtrekkingen uit de vondsten gemaakt. Het komt ons voor, dat men od „neutraal terrein" heel wat meer als menselijk vaststaand heeft aangenomen met heel wat minder materiaal; dan heden in het onderha vige geval ter tafel wordt gebracht. Het geloof staat of valt niet met het wiskundig bewijs omtrent Petrus' graf en relieken. Maar de zaak is wel be langrijk en daarom is zelfs de hyper- critiek een goed ding. Degenen echter, die de overlevering ontkennen of de lo gische conclusies uit de vondsten in en onder de St.-Pieter niet aanvaarden, komen voor helemaal onontwarbare raadsels te staan. J. SCHIPHORST „musica" oorspronkelijk ,,musiqua'_ was, en van de muzen stamde, die bij het water woonden?! In elk geval dacht vele eeuwen later een groot man Sidrachs richting uit toen hij, aan een beek gezeten, in zijn zakboek noteer de: „Murmeln der Bache. Je grosser der Bach, je tiefer der Ton." Het weergeven van dat gemurmel bracht hem tot de „Szene am Bach" van zijn Pastorale Maar het „imiteren" van Beethoven heeft allang niets meer met het ont staan van de toonkunst te maken. Nog minder dan het minziek imiteren van Darwins vogeltjes. De geleerden van tegenwoordig brengen de natuurimita ties der primitieve muzieken tot heel andere drijfveren terug. Tot de primitiefste beschavingen re kent men als regel de (nomadische) jachtcultuur. Het nabij-lokken van die ren door het nadoen van voor hen aan trekkelijke geluiden is van oudsher een onmisbare techniek geweest. Invloed op (vooralsnog) onzichtbare wezens, wat een machtsgevoel gaf dat aan de zwakke mens! Vogels riep hij met vo gelkreten, walrussen met geproest dat doen de Eskimo's nóg herten en andere dieren met de roep van een begeerde prooi of een aanhalig wijfje. Waarom dan geen regen met net ge- 1) De vertaling is noodgedwongen ge kuist. dreun va", °Aü'§er' wind door het ge huil van storm ja_ waarom dan met heel de onzienluke wereld met klanken beheerst en bedwongen; de geesten der afgestorvenen, de goden? Als men de „herkenningsmelodieën maar wist d» roepen of zangen waarop de onzichtba re machten moesten reageren, 0f ze wilden of niet! Kennis van dat magjgch repertoire hoort nog steeds tot ae machtigste verworvenheden van talloze stam-tovenaars in diverse werelddelen. Adem vergaat. Licht vergaat. Klank vergaat nooit. „Luister!", bezwoer een shaman een dode. „Je bent blind, maar je oren horen nog! Luister, dit is je eigen lied!" Zo lezen we. En de geest van de dode werd willig en kwam Dat het de magie was, die in aller eerste instantie de mens tot muziek- maken dreef, is een conclusie, ge grond op zoveel uiteenlopende waar nemingen, dat er tegenwoordig moei lijk meer aan valt te ontkomen. Na tuurlijk neemt het nabootsings-ele- rrR>nt („vereenzelvig U met hem die ge oproeptdaar tenslotte lang niet de enige plaats bij in. Rituele plechtigheden van totemistischa stammen schijnen weliswaar ook'.nu nog de indruk te kunnen maken van „programmamuziek-concerten", maar de signature-tune van goden en gees ten hoeft zich niet noodzakelijk met waarneembare natuur-geluiden te dekken. Ook de „absolute" muziek doet de primitieve mens aan als iets bovennatuurlijks, een macht, die drif* ten kan oproepen, driften kalmeren» op oen geheimzinnige manier aan de door de rede gelelde ta&> geen deel heelt. Niet voor niets be' tekent het latjjnse „carmen" zowel lied als bezwering, en heeft „oï> iemand in-zingen" ook nu nog in de romaanse talen de betekenis vart „betoveren". De fascinerende Griekse tover-papyri van rond het begin on zer jaartelling gebruiken „epooidè". gezang, onophoudelijk voor „tover formule". Spreken brengt het coiv tact tot stand van mens tot mens. Zingen opent zoiets als een telefoon lijn naar de bovennatuur. Hebt u zich eigenlijk wel eens afgevraagd waarom zoveel godsdiensten, en spe ciaal de liturgieën welke teruggaan op oud-semitische tempelriten, hardnek kig vasthouden aan het zingend reci teren van hun schriftlezingen en ge beden Het boek van Sidrach, we zagen het, schreef de uitvinding der muziek aan Jafet toe. Andere Middeleeuwers zet ten die uitvinding bij voorkeur op het - J-F conto van Toebal-Kain, misschien om dat hij de smid-bij-uitstek was, en men aan de experimenten met mers, die Pythagoras verrien"®' de ontdekking van de getal-v^X^r, der tonen toeschreef. M»®eret, Toebl'r-' ontdekking eetal-ver, j "Ken fg M»ar A ~e Bij bel krijgt, zoals mén ta m Kains broer Joebal hnuen A schap toebedeeld ■•.Auier en l'e ®pelert op kinnor en ug^prklaai'i n' ?e' lijk Genesis 4/Ji tentS' terwul Ja" bal de vader vAet aAQ- s A Va- fokkere werd- al?dere woorden: de tiiden wa-n'" A, Primitiefste cultuur vorm pTaV, ™aakfe voor die van her ders tentbouwers en metaalbewerker» een van regelmatige samen leving Zagen ook wezenlijke mu- zikanten- en rnin of meer geraffineer de nV^'bkJhstrumenten, omhoogkomen i- ,aroeids-, dans-, slaap- en ver- de-Lt eaJes die zich in dit stadium ont wikkelen. Ook de instrumenten van nuis mt verlengstukken'van klap- Punue, stampende of zingende h* cnaamsdelen zijn aanvankelijk stel- "g om magische redenen bespeeld. Een rotstekening bi) Trois Frères stelt een als dier verklede tovenaar voor, di« op een fluit blaast; veel van de oud ste instrumenten van Egypte en Tweestromenland vertonen magische symbolen; en wat de primitieven van Afrika en Nieuw-Guinea zich allemaal onder hun slag. en blaasinstrumenten voorstellen, en wat ze ermee willen be werkstelligen, is genoeg om een hele krantenpagina te vullen. Dat daarbij de toverkracht van de muziek over kan gaan op het instrument zelf. ja, dat er van het ene instrument een veel dwingender kracht uitgaat dan van het andere, is een verschijnsel dat wij tel kens opnieuw bespeuren. Alweer: ma gie! Wat rnjj betreft, ik kan geen mo dern kunstenaar over zijn „betoveren de Stradivarius, Steinway of wat dan ook horen opgeven zonder te denken aan een speelmansvertelling uit de Soedan. De held Gassire kreeg een nieuwe luit. Maar de luit klonk niet, ofschoon zii gemaakt was van het edel ste hout. „Ze kan niet zingen omdat ze geen ziel heeft." zei de Wiize van <Je stem. „Neem haar mee in de °or? log. laat haar zwaarden voelen, bloed drinken. Jouw pijn moet haar min wor den, jouw roem haar roem." En Gas sire, de zanger-krijgsman, ging de oor log in. Zeven van ziin acht zoons droeg bij do-xl naar hels nver ziin r"g waar de luit hing: toen verbande zijn stam hem en de zijnen, want bracht hij geen ongeluk? „Ze reden ver, dag en nacnt- Ze kwamen in de Onbewoondheid. overnachtten in de onbewoondheid. Al len sliepen. Gassire zat bij het vuur. Gassire zat lang bij het vuur. Gassire dommelde in. Gassire schoot wakker. Gassire luisterde scherp, Gassire hoor de naast zich een stem. Zij klonk, ais kwam zij uit zijn eigen borst. Gassire hoorde toe. Gass're begon te heven- Het was de luit die zong. De luit zong het heldendicht ..Dausi" Geen kunst zonder leed en strhd: o» besef is dus niet enkel in de Duitse r' mantiek gerijpt. Maar waar de men de magie der tonen zo ervaart, is muziek haar wieg allang ontgroeid.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1959 | | pagina 12