i
VANWAAR TOCH MUZIEK
Wat dreef de mens tot musiceren
Zingen zoiets als telefoonlijn
naar bovennatuur
Reeds in de tweede eeuw gesitueerd
Archeologen speuren onder de Sint Pieter
naar het graf van de heilige Petrus
.-
r
m
l
■v
AAN DE WIEG VAN DE TOONKUNST
Geen duidelijke grafconstructie
gevonden, wel een monumentje
uit 160 a 170 na Christus
if A -Ai f.
DONDERDAG 24 DECEMBER 1959
PAGINA 12
WËmÊMi
re
ven u«=» vaaa „wisKunciig leKCTe" oe-
wijzen voor iets: hier hebben We zulk
een bewijs in steen: in het begin der
vierde eeuw was mei er rotsvast van
overtuigd, dat Petrus' graf hier en wel
op een zeer bepaalde plek lag en ner
gens anders.
door j
helene NOLTHENIUS j
Binnenkant van een der grafkapellen onder de Vaticaanse basiliek: het mausoleum der familie Caetennii. In de vele nissen
werden de urnen der doden bijgezet. Er was ook plaats voor begrafenis (zie grote nissen aan de onderkant der zijwanden).
De grafsteen op de vloer voor de hoofdnis geeft aan, dat daar een christin begraven ligt.
In Amerika heeft men eens een aar
dige vergelijking gemaakt. Laten
we het bestaan van onze aarde
stellen op één kalenderjaar, zeiden ze.
Wanneer deed dan de mens zijn intre
de op deze planeet, die hij als zijn na
tuurlijk terrein beschouwt? Het ant
woord zou moeten luiden: op 31 de
cember, 's avonds om zes uur. Zo on
noemelijk lang bestond de aarde al,
eer wij er aan te pas kwamen. En wan
neer begon dan de geschiedenis, ofte
wel de tijd waarin de mens ons tast
bare berichten en getuigenissen van
zijn doen en laten begon na te laten-
Anderhalve minuut vóór middernacht,
antwoordde men onverbiddelijk.
De Zwitser Kurt Pahlen ging nog een
stapje verder en zei: dan is de muzieK-
geschiedenis om 15 seconden voor
twaalf begonnen!
Wanneer men de muziekgeschiedenis
pas mag laten starten bij de oudste
neergeschreven composities, heeft nu
stellig gelijk; die zijn ampers tweedui
zend jaar oud. Maar geschriften die
van een bloeiend muziekleven getui-
gen, zijn er al eeuwen eerder. Afbeel
dingen van instrumenten vinden we
drieduizend jaar voor Christus bij de
Sumeriërs, en de ijstijd-fluitjes die in
Zuid-Frankrijk en elders de grond uit
zijn gekomen schat men op 50.000
jaai'- Begint, in zekere zin, niet daar
al de geschiedenis? En de muziek-zelf
is stellig nog veel ouder. De mens is
in staat geweest tot muziek maken
van het ogenblik af dat hij handen en
voeten had om te klappen en te stam
pen, enzyn onderkaak en stembanden
voldoende ontwikkeld waren om eniger
lei vorm van gezang voort te brengen.
Muziek in de ruimste en elementairste
ZUio+°k men misschien het beste als
voigt kunnen definiëren: ménselijke ge
voelens welke dan ook bewust
omgezet in (niet noodzakelijk aan
woordvorming gebonden) klanken. In
die zin maken ook de meest primitie
ve stammen, die we op onze aarde
kennen, muziek, en hun uitingen blijken
te beantwoorden aan een zo elementai-
re menselijke behoefte dat men ge
neigd is te veronderstellen: ook de
oer-mens heeft al een zeker soort mu
ziek voortgebracht.
Maar waarom? Wat trekt de mens
in muziek-maken? Waarom is de
toonkunst beoefend in alle tijden en
bij alle mensen waar we ook maar
iets van weten? Uit aesthetiek: om
dat ze iets moois wilden laten ho
ren? Waarschijnlijk niet: „schoon
heid" is een ideaal van cultuurvol
ken. Uit utiliteit: omdat zang en in
strumenten verder dragen dan
spraak en handgeklap; dus zoals
bergbewoners jodelen en negerstam
men zich van trommel-signalen be
dienen? Dat wordt al aannemelijker,
m?ar_ de bodem van de musiceer-
peild we er n0S niet mee ge-
Een tijdlang hebben de geleerden ge
zegd: uit zucht tot nabootsing, en dan
met name nabootsing van zangvogels:
het gevederd gekweel in het voorjaar
strekte de mens, van liefdedrift ver
vuld, tot voorbeeld, en allengs perfec
tioneerde hij de nagebootste klanken.
Het is alweer de muziek der primitie
ve stammen, dia een spaak in dit
(darwinistische) wiel steekt: die gaat
zelden van zangvogel-achtige motieven
uit en is ook zelden primair erotisch.
Met het begrip: nabootsing is op zich
zelf intussen wel een opmerkelijke trek
van de primitieve muziek aangeduid,
zij het dan, zoals we nog zien zullen,
meer als vormgevend principe dan als
eigenlijke oorzaak. De evolutionisten
waren trouwens de eersten niet die er
op wezen. Al in een middeleeuws ge
schrift van oosterse origine het „Boek
van Sidrach" lezen we:
„Weet, o koning, dat het oudste mu
ziekinstrument werd geschapen door
Jafet. Deze werd als eerste getroffen
door de klank van het stromende wa
ter over de stenen die in de beek la
gen, grote en kleine, en hij merkte
op dat de ene steen een hogere
klank gaf dan de andere, al naarge
lang zijn grootte of vorm. En andere
klanken hoorde hij in de bladeren
van de bomen als de wind erdoor
woei. Volgens die beginselen nu
bouwde hij zijn instrument: om het
feluid van die dingen na te doen, en
ij deed het met wijs en vernuftig
overleg."
Of de middeleeuwse etymologie daar
nog aan dacht toen ze beweerde dat
De reconstructie van het monumentje op
het graf van St. Petrus. De sluitsteen op
de grond, die schuin op de nis staat, is
die van het graf. Het monumentje is
ongeveer twee meter hoog en lijkt op
een klei'- altaar.
In het verhaal over de. ontdekking
van het graf van Sint Pieter spelen
twee personen postuum een rol,
Flavius Agricola, die rond 150 n. C.
stierf en Paus Pius XI. Het leven
is nu eenmaal bont en zo gevalt het,
dat wij een stichtend stuk historie on-
«tichteljjk moeten beginnen.
De heer Flavius Agricola stamde uit
een familie van vrijgelaten slaven. Hij
was in Tivoli geboren, woonde in Rome
en zat er wampjes bij. Toen hij om
trent het midden van de tweede eeuw
dood ging, werd hij naast zijn vrouw
Primitiva bijgezet in een grafkapel, die
hij zich had laten bouwen aan de Via
Cornelia tegen de helling van de Vati
caanse heuvel. Agricola had niet al te
optimistische denkbeelden over het
hiernamaals en erg vrolijke over het
ondermaans bestaan. Met deze laatste
heeft hij de kanunniken van Sint Pieter
diep geschokt. Dat hij zich op zijn
sarcofaag liet uitbeelden met de beker
in de hand en in zijn grafschrift van
zich zelf getuigde dat hij altijd „goed
voor zijn persoontje gezorgd had en dat
de wijn hem nooit had ontbroken" is
nog tot daar aan toe. Maar over het
graf heen maande hi): „Vrienden, die
dit leest, ik raad u: Mengt de wijn en
drinkt stevig, uw slapen met bloemen
omkranst en weigert de knappe meis
jes uw liefde niet 1). Want als de dood
komt, verteren aarde en vuur alles."
Toen in 1626 de zware fundering ge
legd werd voor een der gedraaide ko
lommen, die het bronzen baldakijn bo
ven het pausaltaar in de St. Pieter gin
gen schragen, kwam deze sarcofaag te
voorschijn en wel van vlak bij de plaats,
waar zich het graf van de Prins der
Apostelen zou bevinden. De hoogwaar
dige kerkfabriek van Sint Pieter heeft
er danig mee ingezeten. De sarcofaag
werd verdonkeremaand en is in de Ti
ber gegooid; de monsignori bekruisten
zich en vergaten zo snel mogelijk de
frivole Tiburtijn. Voor verdere (de he
mel mag weten wat voor onpieuze) ge
heimen, die de grond onder de Sint Pie
ter verborg, bestond niet de minste
belangstelling meer en zo heeft men
bij de bouw van de nieuwe St. Pieter
niet gespeurd naar het graf van de
eerste bisschop van Rome.
Keizer Constantijn de Grote heeft
in de flank van de Vaticaanse heu
vel boven de plaats, waar men meen
de, dat Sint Petrus begraven lag, een
weidse grafkerk opgericht in de eer
ste helft van de vierde eeuw. Zon
der de ommuurde voorhof was de
kerk 114 m. lang en 58 m. breed. De
huidige basiliek van St. Paulus buiten
de Muren geeft bij benadering een
indruk, hoe de oude Pieterskerk er
uit gezien heeft. Elf eeuwen later viel
het gebouw onder de meedogenloze
slopershamer van Bramante. De al
te zelfverzekerde tfld haalde de ploeg
door de eerbiedwaardigste grond der
westelijke christenheid en ruimde zon
der blikken of blozen behalve monu
menten en kunstwerken ook de graven
van heilige pausen en van keizers op.
Ten dele op de oude fundamenten ver
rees de nieuwe St. Pieter, waar 150 1
aan gewerkt is. Soms stootte men bij
de bouw op antieke resten onder de
basiliek. Kanunnik Ugo Ubaldini. die
blijkbaar wel enige interesse in „an
tiek" had, heeft opgetekend, hetgeen
men vond en aan hem danken wij het
verhaal en de beschrijving van Fla
vius Agricola's sarcofaag.
De eeuwen gingen voorbij. Paus Pius
XI had in zijn testament als zijn wens
te kennen gegeven om in de crypte
van de St. Pieter begraven te wor
den dicht bjj de rustplaats van Pius X
en dicht bij de Confessio. Tussen 10 en
20 februari 1939 maakte men in een der
zijwanden van de crypte een nis voor
de schriln van Pius XI. Toen troffen de
arbeiders achter de muur een ledige
ruimte en daarin muurstukken van an
tieke grafkapellen. Reeds enkele jaren
eerder had de aartspriester van de Va
ticaanse basiliek kardinaal Pacelli over
wogen systematische opgravingen te la
ten verrichten. De vondst achter de
.grafnis van Pius XI gaf de laatste stoot
en Paus Pacelli liet het werk op 28 ju
ni 1939 beginnen. Het heeft tien jaar
onafgebroken geduurd. In 1950 maakte
de H. Vader de eerste resultaten be
kend. Een jaar later verscheen het
tweedelige wetenschappelijke opgra
vingsrapport. De opgravingen werden
in tweede ronde hervat in 1953 en du
ren nog steeds voort. Verschillende pu
blicaties verschenen.
De traditie
Volgens de overlevering is Sint Pe
trus na gedurende een onbekende
tijd in Rome het evangelie te heb
ben verkondigd aldaar onder het be
wind van keizer Nero in 64 of 67 n. C.
ter dood gebracht. Dit zou geschied
zijn bij een tegen de Christenen gerich
te pogrom. De plaats der marteling
was het circus of het park van Nero
nabij de Vaticaanse heuvel. Petrus' li
chaam werd dicht in de buurt begra
ven. Sint Jan zinspeelt in zjjn tussen
90 en 96 geschreven evangelie op Pe
trus' marteldood, vrij kennelijk op de
dood aan het kruis (Joh. 21,18-19).
Het is op zich zelf een merkwaardig
feit, dat de Romeinse traditie over Sint
Petrus' dood en begrafenis de enige be
staande is. Hoewel er in de loop der ge
schiedenis redenen van politieke aard
en van naijver te over waren, is nooit
ergens een tegentraditie ontstaan. Van
de andere kant wijzen reeds zeer vroe
ge schrijvers sterk in de richting dier
Romeinse traditie. Zo paus Clemens
S. LORtNZO
in nscious
Algemene situatie-tekening: gearceerd de
huidige St. Pieter, daarin zwart aange
geven de basiliek van Constantijn.
in zijn brief aan de Corinthiërs (c. 96
n. C.), bisschop Ignatius van Antio-
chië in zijn brief aan de Romeinen (c.
110 n. C.). bisschop Dionysius van Co-
rinthe in zijn brief aan de Romeinen
(c. 170). Deze laatste bijvoorbeeld
schrijft, dat Petrus en Paulus de Ro
meinse Kerk „plantten", in Italië le
raarden en dat beiden bij dezelfde gele
genheid (of in dezelfde tijd) de martel
dood stierven.
Hoogst interessant is de getuigenis
van een priester Gaius, die in Rome
werkte onder het pontificaat van S. Ze-
phyrinus (199-217). Een Klein-Aziatisch
Montanist Proclus wilde het gezag van
de Romeinse Kerk verkleinen door te
wijzen op de eerbiedwaardige graven in
zjjn land, w.o. dat van de apostel Filip-
pus. Maar Gaius antwoordde hem: „Ik
kan u in Rome de grafgedenktekenen
tonen van de Apostelen (t.w. Petrus en
Paulus). Wanneer gij naar het Vati-
caan gaat of naar de weg naar Ostia,
dan vindt gij daar de grafgedenkteke
nen van hen, die deze Kerk gesticht
hebben". De opgravingen onder de St.
pieter hebben Gaius' woorden beves
tigd.
Elke dag staat op bepaalde uren een
kleine groep te wachten bij een zijpoort
je van de St. Pieter. Met een geleider
daalt men de trappen af, die naar de
onderkerk, de „grotten", voeren. Maar
dan gaat men nog ruim een verdieping
lager en komt onder de vloer van de cryp
te in het opgravingsterrefn. Dat ligt on
der het middenschip van de basiliek en
loopt van ongeveer halverwege (vanaf
de liin Sacramentskapel - Kanunniken
kapel) tot onder het pausaltaar.
Het ls er doodstil en vochtig. Van
oost naar west strekt zich een kerk
hof uit: langs smalle parallel lopende
wegen van hobbelig leem staan graf
kapellen, als huizen aan een straat.
Het terrein helt sterk naar het noor
den en glooit zwakker naar het wes
ten. Eens zag het kerkhof uit op de
(ten Zuiden lopende) Via Cornelia.
De in rijen trapsgewijze boven elkan
der liggende grafkamers zijn met hun
voordeuren alle naar deze weg ge
oriënteerd. Nadert men ondergronds
in westelijke richting gaande de con
fessio, dan wordt het heden betonnen
plafond steeds lager. Tenslotte moet
men oppassen zün hoofd niet te sto
ten. Het kerkhof voorbij het boven
liggende pausaltaar en dat wat ten
noorden *'an het ontgraven stuk ligt,
is b(j de bouw van de basiliek van
Constantijn vermoedelijk geheel ver
nietigd. Het deel naar het oosten in
de richting van het Pietersplein is
(nog) niet uitgegraven.
Langzamerhand dringt het tot de be
zoeker door, dat hjj hier de Petrustra
ditie van terstond na de grote kerkver
volgingen in reusachtige constructies
ziet uitgedrukt. Als er één plaats een
ongelukkige was om er een kerk te
bouwen, dan was het wel op deze heu
velhelling. De arbeiders in 323 en later
hebben dan ook 14.000 ton grond moe
ten verplaatsen om het terrein te ega
liseren: iri westelijke en noordelijke
richting werd een stuk Mons Vatica-
nus afgegraven, in oostelijke en zuide
lijke richting trokken de ingenieurs van
de keizer geweldige fundamentmuren
op. Maar op deze plaats is meer ge
beurd. Om hier te kunnen bouwen
moest de keizer zich vergrijpen aan het
goddelijk recht: nij haastte zich ..extra
territoriale gebied der doden en ver
nielde een in gebruik zijnd kerkhof. En
als er iets tegen de Romeinse gebrui
ken streed, dan was het dat.
Loodrecht onder het middelpunt van Mi
chelangelo's majestueuze koepel en een
zestal meters onder het pausaltaar in
de St. Pieter vonden de archeologen de
ingemetselde resten van een monument
je. Deze eenvoudige aedicula (zie re-
constructietekening) kon nauwkeurig
gedateerd worden: zij stamt uit 160 170
na Chr. Eronder trof men een holte aan,
die gevuld was met later er ingekomen
aarde, waarin een duizend munten van
de eerste tot de vijftiende eeuw, en daar
weer onder beenderen. Voor het ge
denkteken lag een open, geplaveide
ruimte van 8 bij 4 meter. Rond de ae
dicula bouwde keizei Constantijn de
Grote in 315 een kleine kapel, een me-
moria, waarover hij enkele jaren later
de grafkerk van St. Pieter oprichtte.
Het architectonisch plan van deze ba
siliek gaat duidelijk uit van de situatie
en van het niveau van dit monumentje.
Ter plaatse werd enerzijds de heuvel
afgegraven, anderzijds het terrein opge
hoogd, zodat de vloer van de Constan-
tijnse kerk kwam te liggen op de hoogte
van de ruimte voor de memoria. die
thans oprees in het midden van de ab-
sis.
Tweehonderdvijftig jaar later legde
Paus Gregorius het verhoogde pres
byterium aan en bouwde een altaar
De historie en ook de archeologie g
ven niet vaak „wiskundig zekere" bi
i„!Snnn irAA* Snto I- 1.1. 1
„grotten", werd de crypte der vorige
basiliek opgenomen. Het h00faltaar'
dat is het tegenwoordige paur-nllixl
kwam 2,5 m. boven dat van g
tus II te liggen. Heden óevmdt zien
daarvoor een half ellipsvormige p
inniger dan0diF der basiliek. Het is
de Coffessio, op welker ballustrade de
99 bronzen olielampen dag 1
branden Beneden is de Confessio
door een hek afgescheiden van een
kamertje, dat zich onder h pausal
taar bevindt, de zg. A an
Hier heeft de memoria van Constan
tijn gestaan. Niettegenstaande de ver
woestingen en verbouwingen is de
ruimte nagenoeg dezelfde gebleven
als in de Hid van Paus Gregorius
(ca. 600). In de vloer van deze Nis
dor Pallia is een luikje, dat een ver
ticale schacht afsluit, die eindigt in
hetgeen men voor het graf van St.
Petrus houdt. De opgravers hebben
ontdekt en men kan het heden,
ook zien dat in de muren der nis
de resten der aedicula ingemetseld
zijn. Zo werd de overlevering om
trent het graf van de Apostelvorst
dus voor ons tastbaar te vervolgen
tot het midden van de tweede eeuw.
De archeologen, de Ingenieurs en de
arbeiders van de St. Pieter (de Sampi-
etrini) hebben de grond als mollen door
wroet. Alleen al vanuit zuiver tech
nisch oogpunt zijn de opgravingen een
knap stuk werk. Omdat delen van de
eerste, evenals van de tweede kerk
steunden op de muren der onderliggen
de antieke mausolea (die in 323 gedeel
telijk werden afgebroken en met aarde
gevuld), moesten hij de ontgraving al
le mogelijke steunconstrueties gemaakt
worden om de enorme bovenbouw niet
in gevaar te brengen. Daarbij kwam de
strijd tegen het grondwater en de voor
de onderzoekers lastige omstandigheid,
dat de diensten in de St. Pieter onge
stoord verder moesten kunnen gaan.
„There can be few achievements in the
annals of archeology, that have had to
overcome more formidable practical dif
ficulties" (Toynbee-Perkins)De °PSra-
vingen, vooral nabij de aedicula en het
veld P, gaan nog steeds verder.
De archeologen Apollonj Ghetti, Fer-
rua, Josi en Kirschbaum, die de eer
ste en grootste campagne leidden, heb
ben uit hun vondsten de volgende, ge
deeltelijk theoretische gevolgtrekkin
gen gemaakt.
Nadat St.-Petrus omtrent 65 n. Chr.
in het circus of park van Nero in de
Vaticaanse regio ter dood gebracht
was, zijn zijn stoffelijke resten wel
licht onder omkoping van de Dewa-
kers en in het geheim bugezet in
het nabije tegen de Vaticaanse heu
velflank aanliggende armeluiskerk-
hof. In de eerste helft der tweede
eeuw kwam deze begraafplaats in trek
bij goed gesitueerde burgers. De plaats
van Petrus' graf werd niet vergeten.
Een deel van de Kerkhofstraat, onder de Vaticaanse basiliek uitgegraven.
inkrassing is misschien zelfs iets ouder
dan de aedicula. Zij luidt: PETROS
ENI, d.i. Petrus is hierbinnen, Petrus
ligt hier begraven. Tal van opschrif
ten en inkrassingen zijn gevonden. Een
uit het midden der derde eeuw stam
mende steunmuur, die naast de aedicu
la naar voren springt, was met inkras
singen overdekt. Ten dele zijn deze in
geheimschrift.
Hierbij kan men vergelijkenderwijze
denken aan de opschriften op muren
en schuttingen te onzent tijdens de
Duitse bezetting: OZO (Oranje zal
overwinnen), de V, het teken van
Churchill voor Victorie enz. De namen
van Christus, Petrus en ook Maria ko
men in deze graffiti voor. In de graf
tombe der familie Valerii stond op een
der binnenwanden een met houtskool
getekende primitieve mannekop met
bovenop de memoria, opdat de H.
Mis gelezen kon worden op het gi
van de Apostel, zoals het Liber Poa-
tificalis getuigt (zie tekening). Zes
honderd jaar na dien Incorporeerde
Paus Callixtus II (1119-1124) bij een
verbouwing het Gregoriusaltaar in
een nieuw en groter. De architecten
van de tweede, de huidige St. Pieter
legden de vloer van de nieuwe kerk
ruim drie meter boven die der oude.
In de aldus gevormde onderkerk. de
Omtrent 160 is er op het kerkhof een
muur gebouwd, een afscheidingsmuur
of een steunmuur in het geacciden
teerde terrein. Deze muur was getra
ceerd over het graf van Petrus heen
Maar onder de grond werd in deze
(door de opgravers de „rode muur"
genoemde) wand behalve een driehoe
kige opening in de fundamenten ook
een nis uitgespaard. Bovengronds werd
gelijktijdig en misschien door de zorg
van Paus Anicetus, tegen de muur een
monumentje aangebracht. De aedicu
la is duidelijk waarneembaar, steeds
onderhouden en alles, waaronder het
keurig met marmer betegelde pleintje
ervoor, wijst erop, dat men hier met
een bijzondere plek te doen had. Hon
derdenvijftig jaar later beeldde het mo
zaïek op de triomfboog der grafkerk
de figuren van Petrus en van keizer
Constantijn uit. Deze laatste biedt de
Christus Aibeheerser het model van de
kerk aan en een tweeregelig vers ver
klaart:
„Omdat onder Uw leiding de wereld
zich triomferend tot de sterren ver
hief, stichtte Constantijn, zelf overwin
naar, U deze feestzaal".
In de tweede opgravingsperiode, die
van 1953 aan de gang is. heeft prof.
Margherita Guarducei, hoogleraar aan
de universiteit van Rome, zich speci
aal met de graffiti, de muuropschrif
ten en inkrassingen, beziggehouden.
Een in de Griekse taal geschreven
graffito op de rode muur en vlak bij
de aedicula dateert zij uit 150-160. De
daarnaast het opschrift: „Petrus, bid
voor de vrome christenmensen, die na
bij uw lichaam begraven, zijn." Dit en
ander epigrafisch materiaal moet op
zijn laatst afkomstig zjjn uit de tijd, dat
de Constantijnse kerk gebouwd werd.
Daarna waren de muur en de tomben
niet meer toegankelijk. Prof. Guarducei
heeft onlangs alles in een tweedelig
werk gepubliceerd. Er is kritiek op
haar oordelen, maar dit neemt niet
weg, dat al het door haar gevondene o®
Romeinse Petrustraditie versterkt een
traditie, die voor ons heden zichtbaar
is tot een kleine honderd jaar na
dood van de Apostel.
Archeologie is speurderswerk. is de
tective-arbeid. De beroemdste aetec-
tive- en romanfiguur uit onze ciagen is
de schepping van Georges Simenon, ie
commissaire Maigret. Maigret probeert
zich altijd in te denken m de situatie,
in de psychologie der mensen en in
de gegeven logica. Bij de wetenschap der
historie is de methode Maigret de enig
juiste. Een sacrale overlevering is een
taai iets. Niet één historicus kan deze
zonder meer naast zich neerleggen.
Wat onder de St.-Pieter gevonden
werd, bevestigt in reusachtige bouw, in
stenen en in steentjes de Petrustradi
tie. Zelfs de kleine getuigenissen van on
bekende personen, die in de dagen der
hevigste vervolgingen pelgrimeerden
naar het kerkhof op de Vaticaanse heu
vel, bevestigen met hun kladjes en in
kervingen deze overlevering.
Intussen blijft er één vraag. Heeft
men heden de waterdichte bewijzen,
dat onder de aedicula het gebeente en
het graf van St.-Petrus liggen? De op
gravers hebben er geen duidelijke graf-
constructie gevonden. Wel trof men
beenderen aan. Een zeer onlangs ont
dekte manier om de ouderdom van
zulke resten tot op dertig jaar nauw
keurig te bepalen, wordt toegepast.
Maar wat dan nog? Zelfs als de ex
perts tot de conclusie komen, dat de
gevonden schaarse skeletdelen die van
een oudere mail zijn van negentien
honderd jaar geleden, is het bewijs nie»
geleverd, dat deze dan ook van de h®£
lige Petrus zijn. Constantijn zou. n de
het verhaal luidt, de relieken v®"ien
prill: der Apostelen in een sar.
schrijn besloten hebben. Van
cofaag is geen spoor gev0°0„dêr wie
is bekend, dat plunderaars, c
de Saracenen in 846, ong
ben huis gehouden in de "en
overladen St.-Pieter. D®
vonden overduidelijke aD het
gewelddadigs openbrek® de vloer
der ConstaUüjnse r°e
De priester hhhem"1' 200 aan
Proclus schreef. dat AA"1 °P de Va
ticaanse heuvel óeth"tf1°Paion" van de
Apostel kon tonen, eelt het zonder een
zweem van *L/er. de thans ont
dekte aedicula gehad. De moeilijkheid
bliift. wat bü u!.s een „tropaion be
tekende: ®en Jkmerijk herinneringste-
ken aan c,'sleb)ke bloedgetuigen en
belijders, nun grafmonument, mis
schien zens, hun stoffelijke resten (prof.
Mohrrnanm Het tropaion zou in theo
rie een gedenkteken kunnen zijn
op de plaats, waar eens St.-Petrus ge
marteld en gedood werd.
Waterdichte, wiskundig zekere bewij
zen worden zelden in de historie en
in de archeologie gevonden. Reeds
sinds de tijd der Waldenzen bestaat er
e?n strijd over de authenticiteit van
Sint Petrus' graf. Ook nu zjjn er ge
leerden, die uitermate critisch staan
tegenover de gevolgtrekkingen uit de
vondsten gemaakt. Het komt ons voor,
dat men od „neutraal terrein" heel
wat meer als menselijk vaststaand
heeft aangenomen met heel wat minder
materiaal; dan heden in het onderha
vige geval ter tafel wordt gebracht.
Het geloof staat of valt niet met het
wiskundig bewijs omtrent Petrus' graf
en relieken. Maar de zaak is wel be
langrijk en daarom is zelfs de hyper-
critiek een goed ding. Degenen echter,
die de overlevering ontkennen of de lo
gische conclusies uit de vondsten in en
onder de St.-Pieter niet aanvaarden,
komen voor helemaal onontwarbare
raadsels te staan. J. SCHIPHORST
„musica" oorspronkelijk ,,musiqua'_
was, en van de muzen stamde, die bij
het water woonden?! In elk geval
dacht vele eeuwen later een groot man
Sidrachs richting uit toen hij, aan een
beek gezeten, in zijn zakboek noteer
de: „Murmeln der Bache. Je grosser
der Bach, je tiefer der Ton." Het
weergeven van dat gemurmel bracht
hem tot de „Szene am Bach" van zijn
Pastorale
Maar het „imiteren" van Beethoven
heeft allang niets meer met het ont
staan van de toonkunst te maken. Nog
minder dan het minziek imiteren van
Darwins vogeltjes. De geleerden van
tegenwoordig brengen de natuurimita
ties der primitieve muzieken tot heel
andere drijfveren terug.
Tot de primitiefste beschavingen re
kent men als regel de (nomadische)
jachtcultuur. Het nabij-lokken van die
ren door het nadoen van voor hen aan
trekkelijke geluiden is van oudsher een
onmisbare techniek geweest. Invloed
op (vooralsnog) onzichtbare wezens,
wat een machtsgevoel gaf dat aan de
zwakke mens! Vogels riep hij met vo
gelkreten, walrussen met geproest
dat doen de Eskimo's nóg herten
en andere dieren met de roep van een
begeerde prooi of een aanhalig wijfje.
Waarom dan geen regen met net ge-
1) De vertaling is noodgedwongen ge
kuist.
dreun va", °Aü'§er' wind door het ge
huil van storm ja_ waarom dan met
heel de onzienluke wereld met klanken
beheerst en bedwongen; de geesten der
afgestorvenen, de goden? Als men de
„herkenningsmelodieën maar wist d»
roepen of zangen waarop de onzichtba
re machten moesten reageren, 0f ze
wilden of niet! Kennis van dat magjgch
repertoire hoort nog steeds tot ae
machtigste verworvenheden van talloze
stam-tovenaars in diverse werelddelen.
Adem vergaat. Licht vergaat. Klank
vergaat nooit. „Luister!", bezwoer een
shaman een dode. „Je bent blind, maar
je oren horen nog! Luister, dit is je
eigen lied!" Zo lezen we. En de geest
van de dode werd willig en kwam
Dat het de magie was, die in aller
eerste instantie de mens tot muziek-
maken dreef, is een conclusie, ge
grond op zoveel uiteenlopende waar
nemingen, dat er tegenwoordig moei
lijk meer aan valt te ontkomen. Na
tuurlijk neemt het nabootsings-ele-
rrR>nt („vereenzelvig U met hem die
ge oproeptdaar tenslotte lang
niet de enige plaats bij in. Rituele
plechtigheden van totemistischa
stammen schijnen weliswaar ook'.nu
nog de indruk te kunnen maken van
„programmamuziek-concerten", maar
de signature-tune van goden en gees
ten hoeft zich niet noodzakelijk met
waarneembare natuur-geluiden te
dekken. Ook de „absolute" muziek
doet de primitieve mens aan als iets
bovennatuurlijks, een macht, die drif*
ten kan oproepen, driften kalmeren»
op oen geheimzinnige manier
aan de door de rede gelelde ta&>
geen deel heelt. Niet voor niets be'
tekent het latjjnse „carmen" zowel
lied als bezwering, en heeft „oï>
iemand in-zingen" ook nu nog in de
romaanse talen de betekenis vart
„betoveren". De fascinerende Griekse
tover-papyri van rond het begin on
zer jaartelling gebruiken „epooidè".
gezang, onophoudelijk voor „tover
formule". Spreken brengt het coiv
tact tot stand van mens tot mens.
Zingen opent zoiets als een telefoon
lijn naar de bovennatuur. Hebt u
zich eigenlijk wel eens afgevraagd
waarom zoveel godsdiensten, en spe
ciaal de liturgieën welke teruggaan op
oud-semitische tempelriten, hardnek
kig vasthouden aan het zingend reci
teren van hun schriftlezingen en ge
beden
Het boek van Sidrach, we zagen het,
schreef de uitvinding der muziek aan
Jafet toe. Andere Middeleeuwers zet
ten die uitvinding bij voorkeur op het
- J-F
conto van Toebal-Kain, misschien om
dat hij de smid-bij-uitstek was, en men
aan de experimenten met
mers, die Pythagoras verrien"®' de
ontdekking van de getal-v^X^r,
der tonen toeschreef. M»®eret, Toebl'r-'
ontdekking
eetal-ver, j "Ken
fg M»ar A ~e Bij
bel krijgt, zoals mén ta m
Kains broer Joebal hnuen A
schap toebedeeld ■•.Auier en l'e ®pelert
op kinnor en ug^prklaai'i n' ?e'
lijk Genesis 4/Ji tentS' terwul Ja"
bal de vader vAet aAQ- s A Va-
fokkere werd- al?dere woorden: de
tiiden wa-n'" A, Primitiefste cultuur
vorm pTaV, ™aakfe voor die van her
ders tentbouwers en metaalbewerker»
een van regelmatige samen
leving Zagen ook wezenlijke mu-
zikanten- en rnin of meer geraffineer
de nV^'bkJhstrumenten, omhoogkomen
i- ,aroeids-, dans-, slaap- en ver-
de-Lt eaJes die zich in dit stadium ont
wikkelen. Ook de instrumenten van
nuis mt verlengstukken'van klap-
Punue, stampende of zingende h*
cnaamsdelen zijn aanvankelijk stel-
"g om magische redenen bespeeld. Een
rotstekening bi) Trois Frères stelt een
als dier verklede tovenaar voor, di«
op een fluit blaast; veel van de oud
ste instrumenten van Egypte en
Tweestromenland vertonen magische
symbolen; en wat de primitieven van
Afrika en Nieuw-Guinea zich allemaal
onder hun slag. en blaasinstrumenten
voorstellen, en wat ze ermee willen be
werkstelligen, is genoeg om een hele
krantenpagina te vullen. Dat daarbij
de toverkracht van de muziek over kan
gaan op het instrument zelf. ja, dat
er van het ene instrument een veel
dwingender kracht uitgaat dan van het
andere, is een verschijnsel dat wij tel
kens opnieuw bespeuren. Alweer: ma
gie! Wat rnjj betreft, ik kan geen mo
dern kunstenaar over zijn „betoveren
de Stradivarius, Steinway of wat dan
ook horen opgeven zonder te denken
aan een speelmansvertelling uit de
Soedan. De held Gassire kreeg een
nieuwe luit. Maar de luit klonk niet,
ofschoon zii gemaakt was van het edel
ste hout. „Ze kan niet zingen omdat
ze geen ziel heeft." zei de Wiize van
<Je stem. „Neem haar mee in de °or?
log. laat haar zwaarden voelen, bloed
drinken. Jouw pijn moet haar min wor
den, jouw roem haar roem." En Gas
sire, de zanger-krijgsman, ging de oor
log in. Zeven van ziin acht zoons droeg
bij do-xl naar hels nver ziin r"g waar
de luit hing: toen verbande zijn stam
hem en de zijnen, want bracht hij geen
ongeluk? „Ze reden ver, dag en nacnt-
Ze kwamen in de Onbewoondheid.
overnachtten in de onbewoondheid. Al
len sliepen. Gassire zat bij het vuur.
Gassire zat lang bij het vuur. Gassire
dommelde in. Gassire schoot wakker.
Gassire luisterde scherp, Gassire hoor
de naast zich een stem. Zij klonk, ais
kwam zij uit zijn eigen borst. Gassire
hoorde toe. Gass're begon te heven-
Het was de luit die zong. De luit zong
het heldendicht ..Dausi"
Geen kunst zonder leed en strhd: o»
besef is dus niet enkel in de Duitse r'
mantiek gerijpt. Maar waar de men
de magie der tonen zo ervaart, is
muziek haar wieg allang ontgroeid.