Oude en nieuwe
kamermuziek
DE IJSPRINSES MET DE PAARDESTAAR T
A'
NEDERLAND VOOR HONDERD JAAI
leek mooier dan het was
EERSTE FIETSER CHARLES BOISSEVAIN IN
ROTTERDAM MET KOOLSTRONKEN BEKOGELD
Hard werken voor een droom
De ballerina logeert in
een artislenpension
Italiaanse en Spaanse muzikanten
De voedingsmiddelen der lagere volksklassen zijn: roggenbrood en aardappelen, spek
een weinig visch, koffie met veel cichorei, put- en loopend
water en veel sterkedrank
De geneesheer
directeur
ZATERDAG 9 JANUARI 1960
PAGINA f
de
Als men hierover leest in het onlangs verschenen gedenkLoe'
..Nederland voor honderd jaar is men geneigd te verzuchten
.,\Vaf een heerlijk landje!
Het station van de Hollandsche Spoorweg Mij. in Rotterdam.
Voor honderd jaar had ons land een popperig aanzien. Het was
nier zo op het eerste gezicht liefelijk en stil. In een door
de tijd stemmig getekend decor, tussen het weelderige groen
,C een 'nen vredig te leven. Het silhouet van de steden vertoonde
uchtig mastbos van torens en puntige gevels. Nederig en
•endeliil
vriendelijk als een lieveheersbeestje leek ons landje temidden van
g)^mhtige en woelige mogendheden er bij te liggen. En als de
aai se stipjes op het torretje had men hier oorden waar een
'„je wuflheid het liefelijke aanwaaide, zoals bijvoorbeeld Oro
Dingen en A L m A i
'Alr)nem. INaar (uoningen ging men oin zijn vermaarde
sociëteit De H -r i i i i -i r
Jaa ,drt1ionie. I emidcJen van de vorstelijke tuinen prijkte
da's "Wit het krullend opgesmukte gebouw met zijn veran
Sjiek 'n PeS en sEee'za^en en ziin ruimten voor spijs en concert
Vel I 'f10" WaS 'n c'e lommerrijke villastad Arnhem met ziir'
V.)s rlen gelegenheden om zijn omliggende kastelen. ..F.Ik
gen 3 iontrnonj men een sierlijk rijtuigje (pannier genaamd)
bestuurd door ene of andr
eerste wedstrijdsignaai rokken en
kleed van haar struise leden lieten
zakken en bij het tweede signaal in
borstrok en wolier. uroek als gevleu
gelde woestelingen over het Us kras
ten. naar de eindstreep.
De jongste jeugd had natuurlijk altijd
kermis. Want wat stelt men zich van
een school voor als er, landelijk ge
zien, slechts één onderwijzer is op ge
middeld 113 leerlingen. En wat van het
onderwijs op zo'n onontgonnen, door
zandverstuivingen geteisterd gebied als
de Velrwe wear de onderwijzer ook
al om zich in het leven te houden
elke week bij een ander gezin in de
kost komt en voor die prijs zijn lessen
geeft. In Wekrom gaf de boswachter
's winters onderwijs, terwijl het werk
op zijn akker door anderen verricht
werd. Het was voldoende als hij de
kinderen het spellen van de Bijbel, enig
rekenen en het zingen van psalmen
kon bijbrengen.
In deze geest kabbelt het verhaal
verder. Men bespeurt zwak iets van de
onrust, iets van de dans om het gou
den kalf, de machine, die de mensen
gaat beroeren. Jan Pieter Hejje klaagt
over het bederf der nieuwigheden. Er
zijn er maar weinig die deze periode
bezien als een lange, verrukkelijk St.-
Nicolaasavond met als maar nieuwe
fechnische surprises. Wa het niet zo
dat Charles Boissevain, die in 1865
voor het eerst op een velocipède door
Rotterdam reed. met koolstronken
w-erd bekogeld en voor „rijke nietsnut"
uitgescholden? En er waren artsen die
het hoofd schudden toen schoorvoetend
de eerste roekelozen zich in Schevenin.
gen aan een zeebad waagden. Geluk
kig waren er nog patroons die het goe
ie gebruik in ere hielden 's zondags
een kwartier de machines te doen stop
oen om n persoonlijk de arbeiders
uit le Bijbel voor te lezen.
Weinig trefzeker en klemmend is
ook de keuze der illustraties en tek
sten als het droevige sociale aspect
belicht moet worden. Men vindt rap
porten van gouverneurs over een
staking en een opstootje. Eei: verslag
van de Provinciale Commissie van
Geneeskundig Onderzoek en Toe-
voorzicht uit 1860 liegt er ook niet
om. Daarin vindt men over een
Twents plaatsje vermeld: „De voe
dingsmiddelen der lagere volksklas
sen zijn: roggenbrood en aardappe
len, spek, een weinig visch, koffie
met veel cichorei, put. en loopend
water, en veel sterke drank." „On
doelmatige meerendeels onzindelijke
en voor het getal der bewoners te
kleine woningen, met zeer nabij el
kander zijnde slaapplaatsen, zonder
regenbakken, met buiten 's huis zich
bevindende privaten." Over de
Twentse weverijen word', onthuld dat
de mannen 65 cent per dag verdie
nen, de jon0ens 49 cent, de vrouwen
56 cent, de meisjes 45 cent en de kin
deren beneden 14 jaar 23% cent. Ook
staat ergens tussen het plezierig ge
babbel van mooi-weerreizigers een
verzoek te lezen, waarin gevraagd
wen slinjer.
fladderen.
andere schoone jonkvrouw, die fiaren Liaan
nare Llonde lokken en hare linten in de wind laa
schreef Lifna een eeuw geleden c!e Franse fetterkun
dige Henry Havard. die ons land intensief hereisde en daarvan ir
Verscheidene boekdelen uitvoerig verslag gaf.
wordt bedelarij oogluikend toe P
staan, daar de georganiseerde bede
ling het niet meer aan kan.
Maar dan hebben wij het zo onge
veer gehad. Daaruit moet men aflei
den dat ons landje eigenlijk helemaal
niet zo vredig en liefelijk was. Een
vijfde van onze ruim drie miljoen inwo
ners tellende bevolking moest toen van
de bedeling leven. Onze vierde stand,
het industriële proletariaat, bestond uit
vele honderdduizenden jeneverdrinkers
en aardappelen met modderwater eten
de mensen. Bij iedere epidemie wer
den hun gelederen ernstig gedund. Ze
werden rmsschien met dertig jaar oud
en hoogstens 1.65 meter lang. Ze wa
ren eigenlijk te zwak om in industrieën
opgenomen te worden en de bedrijven
moesten voor hen Duitse en Engelse
arbeidskrachten in dienst nemen. Als
ze wat verdienden, kregen ze het geld
uitbetaald in de kroeg Als een honen
de schreeuw heeft Multatuli in zijn
Ideeën" een staat van de uitgaven
van een arbeider nagelaten. Deze. zjjn
vrouw en drie kinderen komen per
week van 5,77% rond. Volgens het
staaft" betaalt deze man geen huur.
brandstol, kleding, schoeisel, meubi
lair, geneesmiddelen, enz. Hij is geen
slachtoffer van de vergetelheid bren
gende drank en heeft het hele jaar
door werk; voor een arbeider van toen
een deale situatie.
Wij zjjn ook wel geneigd te gelo
ven dat onder die zo uitbundig be
zongen pronte bevolking van het
platteland, die rentenierende heren
en crinolines dragende vrouwen uit
de stad afschuwelijk veel kleinzielig
geharrewar en kletsknuserii hebben
bestaan, want veel anders had men
niet om handen Het boek van de
Nillmij is aantrekkelijk genoeg, maar
door zjjn vertekening vooral een bij
drage tot de mythe die Jacob van
Lennep al „dien goeden ouden tijd"
noemde Men kan de geschriften uit
die tijd ook eigenlijk niet vertrouwen,
want leed niet vö' "al de negentien-
de-eeuwer aan er- bijster ongemoti
veerde zelfgenoegzaamheid''
HENK SUÈR
Gezicht op Lent van Nijmegen uit.
laar
Op het loffelijke initiatie! van de
nu honderd jaar bestaande Nillmjj
heeft dr. W. Jappe Alberts teksten
verzameld uit hetgeen omstreeks de
helft van de vorige eeuw in en over
ons land is opgetekend. Jonkvrouwe
J- M. van Winter heeft er een groot
aantal merendeels al te serene illus
traties bij gezocht. Het fraai verzorg
de boekwerk is jammer genoeg niet
*n de handel gebracht, maar slechts
'1 eigen kring en onder relaties ver
spreid. Men vindt er een schat aan
,°stelijke gegevens in, maar dat ons
tand een eeuw geleden gebukt ging
onder een mensonterende ellende,
{eed aan zielige lusteloosheid, dat
heel die enthousiast gelithografeerde
en gepenseelde fagade vaak niet vee!
beter was dan een varkenshok, is te
Weinig benadrukt.
Welk een genoeglijk pantha rhei geven
oe samenstellers ons te aanschouwen.
Men rentenier -• bij een glas Madeira
on een oude klare, dutte bij een boek.
vormelijk en deftig ging men met el
kaar om. Men besprak de zondagspreek
en de benoemingen uit de recente
Staatscourant. Het verloofde meisje
koesterde haar poëzie-album en kocht
een uitzet in waaruit ze straks tot de
traditionele halfjaarlijkse wasbeurt
ruimschoots kon putten. Haar broer
studeerde misschien aan een van de
vier universiteiten. Veel studenten wa
ren er toen niet, alles bij elkaar zo
°m en nabjj 1300. In Groningen had
rnen genoeg professoren met maar één
of twee lee'ingen. Men wilde ook nog
we eens op reis gaan. De mannen
wokken, als zjj een lange reis moesten
maken, gewapend met wandelstok en
reiszak, en de vrouwen met parapluie
en proviandmandje naar de trekschuit
+'.f" ,vifr uur 's morgens, de vroegste
Pd lat men de stadspoort uitkon. Wie
niet per schut of diligence, maar met
aÜ eiSen rijtuig, te paard of te voet
iwPj- _°P zo'n matineus tijdstip ver-
het diende poortgeld te betalen. In de
erberg waar de trekschuit arriveerde
w! ülaar me' °P aansluiting moest
,-uC werden de stoven al toege-
fr-„ velÜ no^ voor de heer en de juf-
huw hun brandewijn hadden besteld,
n nog voordat de heer een lange, ge-
t„P G.ouwenaai was aangereikt. De
riefu chuit bood vele voordelen boven
botsende diligence In het roefje kon
been a"ijd ei net een metgezel om.
Sop ,„ornbre a deux) spelen en een fat-
VeJu- A Sesprek voeren De spoorweg-
Arvi ®en' zoals men die vanuit
qjjsterdam had met Haarlem. Rotter-
hhid Gn rnhem kon men nog beter
én vn: pe' was goed voor de wilden
nieuwsgieriger
Het leven nad zo zijn schokken. Dat
as voor de burger de aarzelende
onfrontatie met het geheimzinnig
suizende gaslicht; voor de Leidse
student war het de dag dat hij, ge-
token in jacquet, zijn dissertatie ter
audiëntie aan de koning moest aan-
leden; voor het volk was he de ker
mis met de jaarmarkt, als de her-
t„ f uitpuilde, rappe boerenjongens
mon aan 0t tmgrijden deelna-
wpr-rt 6n -Sr dag en "ach» gedanst
A/el<la,?SPn en walsen En dan
on gewone vermaak, zoals
rfno-on P'atteland de avondvergade-
hetgvoJEVNT het kaatsen en
irhaate n in de zomer en het
•chaatsenrijden 's winters. Voor het
schaatsen moest men natuurlijk in
Friesland zijn. Men had er van bui
ten de provincie die er grotelijks
schande van spraken zoals, die Frie
zinnen naar de startlijn reden, op het
Het toen nog idyllisch gelegen paleis van Willem II in Tilburg.
Dr. P Sebastian, de schrijver van
dit boek. uitgegeven bij Hollandia N.V.
te Baarn in de vertaling van M. G.
Schenk, is zelf chirurg. De ondertitel
luidt: „Roman over het leven van een
arts. geschreven door een arts". De
hoofdpersoon, prof. dr. W. Joseph, is
een echte Duitse ziekenhuis-godheid,
wiens kunde en wetenschap door ieder
worden bewonderd. Als kanker-specia
list geniet hij grote vermaardheid. Zelf
lijdt hij, zonder het te weten, ook aan
die ziekte. Als het ontdekt wordt, is
het veel te laat: inoperahel. De weten
schap een getekende te zijn, brengt voor
de laatste maanden van zijn leven een
grote ommekeer in zijn bestaan en
opvattingen 'e weeg Hij wordt einde
lijk menselijk zowel tegenover zijn ge
zin. zijn staf als zijn patiënten. Wij kun
nen deze roman onmogelijk bewonderen.
Daarvoor is hij veel te cerebraal op
gezet. De personen mogen nauwelijks
levende mensen heten, veeleer zijn het
marionetten, die blindelings gehoorza
men aan de aanwijzingen van de schrij
ver. Bovendien komt het hele gegeven
ons vrij Kunstmatig en onwaarschijn
lijk voor Psychologisch gezien moeten
wij dit boek ronduit een mislukking
noemen: Duitse sentimentaliteit ligt er
ten overvloede irriterend dik op. Wie
het ongelezen laat verliest er niets bij.
v. w.
a vrjj geruime tjjd is er eindelijk
weer eens een klein stapeltje op
namen van kamermuziekstukken
bij elkaar. De belangstelling van de
grammofoonmaatschappijen voor deze
verfijnde vorm van musiceren is be
perkt, Zij blijft een liefhebberij voor
kenners, ofschoon er geen soorten van
muziek zo geschikt zijn voor de gram
mofoon en de reproduktie in huiselijke
omstandigheden als juist de kamermu
ziek.
Wat ervan zü, van uitzonderlijk be
lang is ditmaal een opname, die in om
loop wordt gebracht door de Europese
Fonoclub (Singel 262 te Amsterdam)
van het Kellerkwartet uit München.
(Erich Keller, de primarius is een der
concertmeesters van het Symphonieor-
kest van de Beierse Radio-omroep). Dit
ensemble speelt twee hedendaagse wer
ken, t.w. het uit 1943 daterende strijk
kwartet in Es van Paul Hindemith en
het in 1939 geschreven zesde en laatste
Kwartet van Béla Bartók. Het stuk van
Bartók is reeds beroemd en geniet
zelfs in de beperkte kring der ken
ners een zekere populariteit. Het
heeft alle eigenschappen in zich om in
veel bredere kring bekend te worden.
Geleidelijk aan zal dit ook wel gebeu
ren. Het is de meesterlijke weerslag van
de rijpe en wijze verworvenheden van
de ouder wordende componist, vrij van
strijd en revolutionaire moedwil, een
boven de materie uitgestegen werk.
waarin de componist onbekommerd met
de melodie speelt. Juist die melodieuze
en klankschone eigenschappen van het
kwartet krijgt men in deze vertolking
in ruime mate toegemeten door dit
uiterst muzikale en verfijnde ensemble,
dat het Keiler-kwartet blijkt te zijn, zo
dat de belangstellenden zich veilig aan
hun leiding kunnen toevertrouwen. Zij
zullen beloond worden. Zo mogelijk nog
sterker treden de juist genoemde eigen
schappen van het Kellerkwartet tot
uiting in het Strijkkwartet in Es van
Hindemith, dat dan ook bij uitstek om
brede zangrijke voordracht vraagt. Het
is over het algemeen muziek van een
rustige, markante gang, weergaloos
goed geschreven voor een ensemble
van vier melodie-instrumenten en bij
uitstek boeiend van structuur en fac
tuur. Dit is onder Hindemiths latere
werk een stuk, waarin men de grote
muzikant, die hij per saldo is, nog eens
ten voeten uit ziet in een muziek, waar
in een zinvol evenwicht bestaat tussen
de vorm en de muzikale inhoud. Om
de zich consoliderende, uitgeraasde re
volutionair meer .labjj te komen is dit
strijkkwartet een zeer geschikt middel.
r'llliA1 licH- jjj^
ten uitgaan in de 1
Ahoyhal. als de
Rotterdammers nog
napratend Over de :i
orestaties van de
jongste ballerina
naar huis gaan,
wordt de ijsprin- De ijsprinses van Baier, Carola Link
ses weer een heel
gewoon meisje met een klein paardestaartje. Een vermoeid
meisje, dat gauw naar haar kamer gaat in het kleine artisten-
pension
Daar heeft zij al haar schatten bijeen. Dy bloemen van de
première staan in een gebarsten vaas, foto's van balletgroot
heden zijn provisorisch tegen de muur geprikt, haar pick-up en
haar draagbaar radiootje staan op de ombouw van het opklap-
bed. Dit is voor de duur van haar optreden in Rotterdam haar
„home en dat van haar een paar woorden Engels sprekend
papegaaitje.
Het leven van een ijsprinses? Dat is optreden (soms twee
maal per dag) trainen en nog eens trainen en slapen een gat
in de dag, want het is nooit voor half twee 's nachts dat een
ijsprinses naar bed gaat. Dat is reizen van de ene stad naar de
andere, twee keer per jaar vijf dagen vakantie, één maandag
middag per week vrij van training en soms nog een uurtje om
een plaatje te draaien of een boek in te kijken.
De beloning? Misschien over een jaar ut vijf voldoende geld
om een zaak te kopen in Berlijn, de stad waar zij geboren is.
De realiteit achter de prinses in het witte tutu, zoals die uit
de voorafgaande regels naar voren komt. klinkt misschien wal
somberder dan zij in werkelijkheid is. „Ik houd veel van
schaatsen." zegt Carola, „en als er dan mensen naar mij kijken
en er wordt geklapt, dan ben ik gelukkiglil Holland wordt
niet zo hard geklapt, vindt zij. De mensen hier zijh, hoe mooi
zij het vertoond'' ook vinden, zuinig met applaus In Berlijn is
dat anders. Na elk moeilijk figuur krijg ie daar je meest be
geerde beloning.
Op elfjarige leeftijd stond het Berlijnse meisje op haar eei
ste schaatsen. Zij krabbelde wellicht met wat meer talen
rond dan haar leeftijdgenootjes, want haar oom. ballet
meester Günther Lorenz, zag wat in haar. Hij nam haar in
training en toen zij veertien jaar was, gaf haar vader, een
architect, haar toestemming om bij Baier te gaan werken Haai
oom, thans nog balletmeester bij Baier, zou wel een oogje in
het zeil houden.
De eerste stad. waar zij voor het publiek op het gladde ijs
kwam, was Amsterdam. Vandaar misschien haar genegenhei'
voor de hoofdstad (de mensen zijn er net zo gemoedelijk als bij
ons), welke haar na Berlijn het dichtst aan het hart ligt. N
één jaar reeds danste zij haar eerste solo. maar daarna ver
dween zij weer als een naamloze in het corps de ballet. „Zo';
teruggang is niet gemakkelijk te verwerken," jekent zij.
Maar het meisje uit het chorus, zonder enige titel, zonder d
papieren van een kampioene, kwam terug. Nu danst zij drii
zware soli. Trainen, al maar trainen, ziet zij als de basis var
haar succes Behalve de verplichte oefeningen brengt zij ook
nog gedeelten van haar vrije tijd op het ijs door. In de zomers
wanneer vele meisjes voor de verleidingen van het koele watei
bezwijken, draait Carola moeilijke figuren.
Zij weet wat zij wil. „Ik droom er van nog beter te worden
maar dromen daarover helpt niet. Daar moet je voor werken."
Haar idool is mevrouw Baier en zolang zij die hoogte niet be
reikt heeft, zal zij over zichzelf niet tevreden zijn.
Zij weet ook wat zij nu reeds kan, Zij weet best welke plaats
zij inneemt in de troupe. Het applaus van het publiek heeft
het haar verteld en het publiek - zo weet zij uit ervaring
liegt niet.
chttien jaar is zij nu, maar zij staat volkomen op eigen
benen. De acht verplichte lagere schooljaren heeft zij niei
eens helemaal afgemaakt, maar zij spreekt behalve haar
moedertaal. Engels en. Nederlands. Zij houdt van musea,
dweept met schilderijen van Van Gogh, leest Hemingway
houdt van opera's en zet voor het naar bed gaan bij voorkeur
een plaatje op van de neger-zangers Sarah Vaughan.
Voor het overige schaatst zij en glimlacht tegen het publiek
steeds maar glimlachen. Soms is het een bevroren glimlach
Carola weet het. „Ik probeer altijd mijn best te doen om echi
te lachen en meestal lukt het me, omdat ik plezier heb in mijn
werk Maar zo zegt ze met een echte glimlach meisjes van
18 jaar kunnen wel eens verdrietig zijn en als je nu achter de
Bühne heb staan hullen, kun je niet zomaar ineens weer lachen
Over een dag of tien woont zij weer ergens op een kamer in
Amsterdam met haar Engels sprekend papegaaitje, haar bal
letfoto's en haar radiootje. Boven een vreemde wasbak zal zij
zich weer afschminken en mopperen over het vet. dat zo slecht
is voor de huid en over het Hollandse weer dat je haar ruï
neert. Een gewoon meisje met een paardestaartje, maar als de
schijnwerpers aanflitsen en haar vangen in haar witte tutu zal
het publiek in haar weer de ijsprinses zien.
Een ijsballet is met oals een circus een hechte gemeenschan
ledereen gaat zijn eigen uieg. Carola woont als enige van de
troupe in een artiestenpension
Het bevat in tal van opzichten heel veel
van wat voor zijn stijl karakteristiek is
(Opera 1135). Eveneens op Opera, maar
dan op no. 3211, verschenen twee klas
sieke klaviertrio's, n.l. het meest be
kende en geliefde van Beethoven
werken in dit genre, het „Geistertrio"
in D op. 70 no. 1 en het Trio in c op.
101 van Johannes Brahms, gespeeld
door het zeer levendige Trio di Roma
(Germano Amaldi, Giulio Bignami en
Antonio Saldarelli). Wanneer het zoals
hier met meesterschap wordt gedaan,
is het altijd meeslepend, die Italiaanse
opgewektheid van musiceren te onder
gaan, die „Schwung", dat zich in de
muziek storten in die zin, dat men het
zinnelijke genot van de klank en de be
weging ervaart. Italianen geloven uit
sluitend aan de klank, zjj leven erin. Ab
straherende diepzinnigheid is hun
vreemd.
Klavierkwartet
Men ervaart dit ook, wanneer men
op DGG LPE 17 180 Brahms' Kla
vierkwartet in c op. 60 hoort uitvoe
ren door een ander Italiaans ensem
ble, het Trio Santoliquido (Ornella
Puliti Santoliquido, Arrigo Pellicia
en Massimo Amfitheatroff, aangevuld
met de altist Bruno Giuranna). Men
heeft hier dus twee opnamen van
Brahms in geheel verschillende fazen
en gemoedsgesteltenissen, door twee
verschillende Italiaanse ensembles,
waarvan het eerstgenoemde het meer
onstuimige is, en het tweede het meer
uitgebalanceerde. Het Trio is meer
verklaard en bezonken, het piano
kwartet is een typisch „grübelnde"
Brahms, maar men herkent door dit
Italiaanse temperament heen gemak
kelijk de prachtige, oprechte muzika
le kwaliteiten van deze stukken. Ze
worden gemusiceerd door volbloed
muzikanten.
Kan men degenen ongelijk geven, die
aan zulke kwaliteiten toch de voorkeur
geven boven de verregaande abstrahe
ringen, waaraan een Pablo Casals zich
in zjjn heel hoge ouderdom overgeeft?
Velen kunnen nauwelijks een bedenking
tegen de gevenereerde meester velen,
maar laat ons wel zjjn: als men in
Philips' serie „Musik für Sie"
(G 05365 R) Casals met Mieczyslaw
Horszowsky en Sandor Végh datzelfde
„Geistertrio" van Beethoven hoort spe
len, dan is dit natuurljjk allemaal heel
meesterlijk, maar dan wordt het u toch
niet bijzonder muziekvreugdig meer te
moede. Het is zo „abgeklart" en inge
houden en het is zo wars geworden van
zangrjjke tooncharmc. Mag dat niat is
dat niet voornaam, is dat een zonde'te
gen de geest der muze? Men zou het
haast denken, maar men krijgt de er
varing, dat er iets als een verstarring
ligt over de beide andere muzikanten
van dit trio, waaraan men gemakkelijk
de ongenadige wil van de onverbidde
lijke meester herkent. De opname is
overigens een live-recording" van een
uitvoering in het Beethovenhuis te Bonn.
Documentaire waarde heeft zjj onge
twijfeld voor al die grote instrumentale
hoedanigheden, die aanwezig blijven in
het spel van de oud geworden meester
Casals.
Casals' verstorvenheid
Eveneens een live-recording" uit
het Beethovenhuis is de Philipsopname
A 00507 L, waarvoor Casals met Hors-
zowski twee van Beethovens sonaten
voor cello en piano heeft gespeeld, die
in g Op. 5 no. 2 en de tweede van opus
102 in D. Waarschijnlijk gemakkelijker
heersend dan in een trio, is Casals hier
nog verder gegaan in zijn verstorven
heid. Het HjKt wel of zelfs een snel
tempo hem nog behaagziek voorkomt.
Hu is zo langzaam, dat hij niet zelden
tot kwasi-stilstand komt. De toon is
droog als de Castiliaanse hoogvlakte,
iedere nuancering wordt met onbarm
hartige scherpte uitgeëtst. Het is be
wonderenswaardig van ijzeren conse
quentie, maar leeft het ook nog? Na
het allemaal uitgehoord te hebben, heb
ik een opname van de jonge generatie
op mijn draaitafel gelegd: Janos Star
ker, die ze voor MMS allemaal gespeeld
heeft, deze sonaten. Ik hoorde een su
bliem spel en onderging de warme be
wogenheid van bloed en de verrukking
van een zingende klank, alsook bewe
ging en daaruit resulterende spanning.
Ik vond eensklaps weer contact met
zo'n stuk. Ik vond het mooi. Misschien
is het niet „du ton" om in die uiterste
regionen over mooi te praten, maar het
lijkt mij toch wel iets met muziek van
doen te hebben.
Guitaristen
Nu we het toch over een Spaans
muzikant hadden, moet ik u nog even
wqzen op de guitarist Rey de la Torre,
die voor Fontana een 45-t plaatje maak
te (496 502 CE) met aan de ene zijde
variaties op een thema uit Mozarts
„Aauberflöte" van Fernando Sor, en op
de andere zijde de Catalonische melo
die van Miguel Llobet en de Capricho
Arabe van Francisco Tarrega. Dat is
echte muziek, het land van Andrés
Segovia waardig. En in het populaire,
volkse genre is er nog een bijzonder
amusant 45-t plaatje van MMS (Paulus
Potterstraat 12, Amsterdam) de guita
rist Pepe Almeria en zijn flamenco-en
semble, zangers en castagnetten. Uit
stekend werk om de zinnen wat te ver
zetten. En over It-lianen gesproken:
de onvolprezen Musici nogmaals, op
Philips 400 140 AE (45-t) met het elfde
van Pietro Locatelli's Concerti a quat-
tro uit opus 1, in c. Felix Ayo, Anna
Maria Cotogni, Bruno Giuranna en En-
zo Altobelli als concertino. Wat kan men
beter verlangen?
L. H.