DAGEN MIJNER JAREN
Indringend beeld van een mensenleven
M'
I
-
Marnix Gijsens nieuwste boek
Van boeken
en schrijvers
Philip capituleert voor de
schone Lucinda, Gijsen niet
J. G.
yijf jaar voor
Westduitse spion
l Filosofische en poëtische film
documentaire van Max de Haas
RESA-HILVERSUM
DE
3'1
jé
Ml
GATEN
Met nieuwe loongrens
wordt nu al gewerkt
Nieuwe e.a.o. voor de
meubelindustrie
^ing tot moord
op eigen kinderen
Vader krijgt één iaar
Demonstratie over de
afsluiting Lauwerszee
Pogi
Nederland verdedigt
zijn aanspraken
Twee broers Boltini
hebben ruzie
Geslaagd dank zij
ZATERDAG 30 JANUARI I960
PAGINA 11
V
et
hoo^^S?FHE'.30 Jan- (RTR> «et
dan^l T6 in Karlsruhe heeft van-
heo-ffi voormal'ge Westduitse meri
te Ic.Ier> Horst Ludwig, veroordeeld
Jaa rzware gevangenisstraf we-
n,e verraad, spionage en het aanne-
34 ia Va" steekpenningen. Ludwig is
,J7; He ex-onderofficier Fritz Brie-
bPa„t ,?F> d'e van dezelfde feiten is
L a, - e<i' kreeg vier jaar. Ook hp
s M jaar oud.
Rector A. A. Verdonk G.M.
overleden
99 I
1 99
De 5 FRACTIE-VOORZITTERS
DE B.V.D.
c,
HEBBEN OPDRAOfT
TE HOUDEN
Ver mijding van extra
moeilijkheden
Friezen ontstemd over
beslissing van minister
K.L.M. naar Westkust?
Rechtsstrijd om gebruik
van circusnaam
door JAN VAN CENT
jan- j
1
2 (I
!l
i "'jj
S?i
^jO!i
^Ird
et -
terwhig* zwager Werner Jager, die
lana "tstond voor het onderhouden van
sni^l?Verra(lerlÜke betrekkingen en
ian werd veroordeeld tot drie
do gevangenisstraf en Hanni Jager,
(AlfUSter van Lydwig, tot 18 maanden.
ueen de straf voor Ludwig's zuster
dan geëist
zwaarder uitgevallen
as <12 maanden).
30 Jan- Rector A. A.
eraonk, Lazarist, van het rectoraat
fj,ari,aveld, is in de leeftijd van 55 jaar
verleden. Rector Verdonk is in 1940
Ces?r gewijd. Sinds 1952 was hij in
hol dekenaat Susteren werkzaam. De
egrafems is dinsdag a.s.
lUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIillllllllIllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllft lllllllilIlllllllllllllllllillllllllllllllllllKHIMIIIIIIIIIIIIIII
uiiiiuiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMuiiiHimiHiiimiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiïi
BRUINS
et „Dagen mijner jaren" heeft de
Nederlandse filmer Max de
Haas, zoals hijzelf in een korte
toelichting uiteenzet, een filmvisie wil
len geven op „de vergankelijkheid van
het zijn in de kringloop van het le
ven". Een doelstelling die, althans wat
de gebruikte termen en hun rangschik
king betreft, al onmiddellijk tegen
spraak uitlokt, omdat velen eerder ge
neigd, zullen zijn, zich te verdiepen in
de vergankelijkheid van het (biologi
sche) leven in de kringloop van het
zijn. Maar liever dan or.verdiepen in
wijsgerige beschouwingen over deze
filosofische en tegelijk poëtische film-
documentaire, die Max de Haas maak
te met financiële steun van het minis
terie van O., K. en W., willen we ons
bezighouden met de vraag, in hoeverre
De Haas er met gebruikmaking van
de filmmiddelen in is geslaagd, uit
drukking te geven aan zijn visie, hoe
vaag die op zich ook moge zijn en
hoezeer men daarover met hem ook
van mening kan verschillen, Het feit
alleen al, dat zijn film aanleiding kan
geven tot een ernstige bezinning op de
mysteries van zijn en leven, is trouwens
al voldoende aanwijzing, dat hier een
belangrijk onderwerp op belangwek
kende wijze door een begaafd filmer
aan de orde is gesteld.
In de ontwikkelingsgang van Max de
Haas als filmer mag „Dagen mijner
jaren" worden beschouwd als een nieu
we stap vooruit, waarbij hij de verwor
venheden van zijn vroegere werk met
de ervaring van de tot rijpheid geko
men kunstenaar toepaste, hoewel hii de
verrassende frisheid, oorspronkelijk
heid en directheid van een klassiek
geworden film als „De Ballade van
den hoogen hoed" niet heeft weten te
evenaren, laat staan te overtreffen.
De totaal andere onzet en doelstelling
van zijn niewste film sloten deze mo
gelijkheid trouwens al bij voorbaat uit.
Tussen de filmbiografie van een hoge
hoed en het opmaken van de balans
van een mensenleven ligt een hemels
breed verschil. En als men daarbij bo
vendien nog wil aantonen „de betrek
kelijkheid van het korte bestaan, waar
bij uiteindelijk het bijkomstige opgaat
in het wezenlijke: de nimmer eindigen
de evolutie en de triomf vvan de geest'
dan rijzen er onmiddellijk zoveel wijs-
- -,y A
De pater noster-lift in Max de Haasfilm Dagen mijner jaren" symboliseert
suggestief de opkomst van het nazidom en de ondergang van vrijheid en welvaart.
gerige problemen en vragen, dat noch
de knappe beelden (P. Dekeukeleire
stond achter de camera), noch de con-
tra-puntische montage, noch de musi-
que concrète van Pierre Schaeffer,
waarvan De Haaszich evenals in zijn
film „Maskerage" ook nu weer bedien
de symbool en werkelijkheid bij de
toeschouwer doen vergroeien tot de
(NADRUK VERBODEN)
(Van onze Haagse redactie)
DEN HAAG, 30 jan. Voor de rust
in het bedrijfsleven en ter vermijding
van overbodige administratieve werk
zaamheden is het gewenst bij de uit
voering van de sociale verzekerings
wetten ervan uit te gaan, dat de voor
gestelde verhoging van de loongrens
reeds een feit is.
Zoals bekend heeft de regering gis
teren een voorstel gedaan om de loon
grens van 6900,- tot 7450,- te verhogen.
De Sociale Verzekeringsraad heeft in
middels geadviseerd ervan uit te gaan
alsof deze verhoging reeds tot stand is
gekomen. In antwoord op vragen van
het Tweede Kamerlid mevr. van Some-
ren-Downer (VVD) hebben de staats
secretarissen Roolvink en Van den Ber
ge zich achter dit advies gesteld.
Voor heffing van loonbelasting, waar
voor ook een verhoging van de loon
grens is voorgesteld, wordt eveneens
vooruitgelopen op de goedkeuring van
het wetsontwerp. Het is volgens staats
secretaris Van den Berge praktisch on
doenlijk om later, wanneer de verho
ging met terugwerkende kracht per 1
januari 1960 is ingegaan, in de reeds
vastgestelde en geïnde belastingheffin
gen wijzigingen aan te brengen.
Gezien het duidelijk voorlopig karak
ter menen de beide staatssecretarissen
dat de thans gevolgde werkwijze aan
vaardbaar is.
AMSTERDAM, 30 jan. Het college
van rijksbemiddelaars heeft zijn goed
keuring gehecht aan een aantal tussen
partijen overeengekomen wijzigingen in
de collectieve arbeidsovereenkomst voor
de meubelindustrie en meubileringsbe-
drijven.
De nieuwe c.a.o. behelst, vergeleken
met de oude, een volkomen nieuw
systeem van beloning. Van bedrijf tot
bedrijf lopen de verhogingen der lonen
sterk uiteen. Voor het gros der werk
nemers brengt de c.a.o. echter vrij aan
zienlijke verbeteringen.
Daarnaast is ook de premie voor het
bedrijfspensioenfonds van 2,50 tot 3,-
verhoogd.
(Van onze correspondent)
DEN BOSCH, 29 jan. Een 27-jarige
chauffeur, die op 19 januari voor de
rechtbank terecht heeft gestaan onder
verdenking van het feit, dat hij door
de gaskraan open te zetten, zou hebben
getracht zijn beide kinderen van het le
ven te beroven, is veroordeeld tot één
jaar gevangenisstraf met aftrek van
oorarrest. De officier van justitie had
twee jaar gevangenisstraf met aftrek
tegen hem geëist.
LEEUWARDEN, 30 jan, Het Frie
se actiecomité Lauwerszee heeft gis
teravond besloten tot een massale pro
testbijeenkomst alhier, in verband met
de teleurstellende ministeriële nota
over afsluiting en inpoldering van de
Lauwerszee. De protestbijeenkomst zal
gehouden worden op zaterdag 13 febru
ari.
Er werd voorts besloten, dat de Frie
se provinciale besturen van de stands
organisaties en de politieke partijen
contact zullen opnemen met de afde
lingen in Groningen, om aan te drin
gen op een gelijksoortige actie in deze
provincie.
Japan De regering te Tokioheeft
haar goedkeuring gehecht aan de ont
werpen voor de bouw van een nieuw pa
leis voor keizer Hirohito. Met de bouw
zal aan het begin van het belastingjaar
worden begonnen. De kosten worden
geraamd op iets minder dan 200.000 dol
lar. (U.P.I.) l
WASHINGTON, 30 jan. (UPI) Het
hoofd van de Nederlandse delegatie
die in Washington onderhandelt
over landingsrechten voor de KLM
in Californië, staatssecretaris E. G.
Stijkel, heeft de Amerikaanse onder
minister Dillon vrijdag een memoran
dum overhandigd, waarin hij, naar
verluidt, het recht van de Nederlandse
regering om 'op de landingsrechten aan
te dringen onder de luchtvaartovereen
komst van Bermuda krachtig verdedigt.
De heer Stijkel zou van mening zijn, dat
enkele Amerikaanse functionarissen de
indruk hebben, dat Nederland de over
eenkomst van Bermuda te buiten gaat
door zulk een verzoek te doen. Men ver
wacht dat dinsdag of woensdag opnieuw
een ontmoeting plaats zal hebben.
UTRECHT, 29 jan. Voor de pre
sident van de rechtbank, diende van
daag in kort geding het conflict tussen
de twee broers W. M. A. Akkerman
en J. P. M. Akkerman, over het voe
ren van de naam Boltini in de respec
tievelijk door beiden geëxploiteerde
circus-bedrijven.
De eiser, die vanaf 1 juni I95r on
der de naam Tonny Boltini een van
zijn moeder geërfd circus-, variété-,
theater- en amusementsbedrijf exp' <i-
teert verwijt zijn broer, dat deze zich
eind 1956 bij het handelsregister heeft
laten inschrijven ohder de handels
naam Johny Boltini's internationaal
theater-, muziek-, circus- en amuse
mentsbedrijf. Tonny stelde voor de
president, dat de gedragingen van
Johny zowel bij het publiek als bij de
autoriteiten verwarring stichten en
zijn zaken belemmeren en benadelen.
Hij verzocht de president zijn broer
het recht tot het gebruik van de naam
Boltini, die al sinds 1895 aan zijn eigen
bedrijf verbonden is, te ontzeggen op
straffe van betaling van een dwang
som van vijf duizend guldens. Uit
spraak 5 februari.
nieuwe althans bevattelijke rea
liteit, die de filmer voor ogen zweefde.
Filmmiddelen primair
Intussen is De Haas er op bewonde
renswaardige wijze, uitsluitend met ge
bruikmaking van de filmmiddelen en
met opzettelijke vermijding van alle
dialogen en commentaar, in geslaagd
om in het korte tijdsbestek van vijf
tien minuten een indringend beeid te
schetsen van een mensenleven, dat
rond het begin van deze eeuw begon;
al veroorlooft hij zich nu en dan afwij
kingen van de chronologie, die als
dichterlijke vrijheden mogen worden
beschouwd.
De wijze, waarop hij, hoewel mis
schien niet helemaal oorspronkelijk,
het perzikachtige kindergezichtje met
de onschuldig-vragende ogen contras
teert met de wereldwijze blik in het ge
rimpelde oudevrouwengelaat, behoort
tot de welsprekendste filmfragmenten,
die we in lang op het witt. doek heb
ben gezien, al wordt he* effect enigs
zins verzwakt door de onmiddellijk
daarna volgende variant met het man-
nengezicht.
Evenals in „De Ballade" wie her
innert zich niet de straatjongens, die
de hoge hoed voortschoppen door een,
stille straat, waarbij het gejuich van
een heel voetbalstadion weerklinkt
weet hij met het sirenegeloei van een
oceaanstomer bij het beeld van een
speelgoedbootje, of met junglegeluiden
bij een scène op de beurs, verrassen
de effecten te bereiken, terwijl ook het
Amsterdamse draaiorgel een belang
rijke visuele en auditieve rol in de
film speelt. De vertraagde opname van
St.-Nicolaas en zijn knecht drukt mees
terlijk het einde van de kinderjaren uit.
De beelden van de paternoster-lift en
van het vernielde gebrandschilderde
raam symboliseren suggestief de op
komst van het nazidom en de onder
gang van vrijheid en welvaart. En een
in kleuren oplaaiende flits in deze
zwart-wit-film een „Hitchcockef-
fect" doet de toeschouwer het altijd
loerende gevaar van de plotseling toe
slaande dood beseffen.
Synthese schiet tekort
Maar in haar synthese schiet deze
poëtische, zij het wat cerebrale filmfi
losofie tekort. Het slotbeeld van de ra
ket, die het wereldruim wordt inge-
slingerd, kon ons, hoewel de maker ons
het tegendeel verzekerde, niet van
diens positieve instelling met betrek
king tot de geestelijke waarden in het
leven van de mens overtuigen. Even
goed immers zou dit beeld het sym
bool kunnen zijn van de moderne mens,
ontvluchtend aan een wereld en een
werkelijkheid, waartegen hij zich niet
langer opgewassen voelt.
F.
De snelheid waarmee Marnix Gijsen
zich voortbeweegt door het landschap
van de Nederlandse letterkunde, is bij
na niet bij te houden. Ik bedoel niet
dat hij massa's boeken schrijft. Massa's
boeken schrijven is het privilege van
Vestdijk, maar het maakt nauwelijks
meer enige indruk. Gijsen is eer het
tegendeel van een automaat. Hij is een
belangrijk auteur. Hij ontleent zijn be
lang aan het feit dat hij levend blijft en,
als alle leven, groeit.
Ik zit hier eigenlijk om te schrijven
over „Lucinda en de Lotoseter", dat
verscheen bij A.A.M. Stols te 's-Graven-
hage, officieel bij gelegenheid van Gij
sens zestigste verjaardag (hij werd ge
boren 20 oktober 1899). Officieel, want
de zetter of drukker of binder, weet ik
veel, liet verstek gaan, en in werkelijk
heid „verscheen" het boek pas enkele
weken geleden. Van belang is de datum
waarop het voltooid werd: november
1958.
In „De Gids" van oktober '1959. een
soort jubileumnummer ter ere van Gij
sen, staat een novelle van deze auteur,
getiteld „Kaddisj voor Sam Cohn". De-
se novelle werd voltooid op 12 maart
1959, maanden later dus dan Lucinda.
Wie nu het verschil ziet tussen het boek
van november 1958 en de novelle van
maart 1959, ervaart de snelheid van
Gijsens geestelijke evolutie. Ik voor mij
geef de voorkeur aan de novelle. Zij is
meesterlijk van schrijftrant en compo
sitie, en bewijst voor wie het nog niet
wist dat Gijsen een groot prozaschrij
ver is. Groot vooral om het gehalte, de
levende, menselijke kwaliteit van zijn
werk. De titel van het verhaal wordt
duidelijk als men in de tekst leest dat
Sam Cohn, een oude, in Amerika met
vrouw en dochters wonende jood van
MARNIX GIJSEN
Advertentie
(Bekende Schriftelijke Cursus)
H.B.S. - Gymnasium - Onderw.-akte
Middelbare Akten: Fr., D., Eng. en Ned
M.O. - Tolk-Vertaler - Hoofdcorr. V.T.H.-
diploma.
Russische afkomst, zich van tijd tot tijd
afvraagt wie bij zijn dood „kaddisj"
voor hem zal zeggen. Waar zijn de tien
joodse mannen die de gebruikelijke ge
beden zullen reciteren, een rituaal zon
der hetwelk geen jood de eeuwige rust
kan ingaan?
Sam Cohn is een man die „met
wijsheid op het leven neerziet"; hij is de
verzoende met het leven, ook al doorziet
hfl het niet geheel. Het heeft er alle
schijn van, dat de zestigjarige Gijsen
zich met véél verzoend heeft dat hem
tientallen jaren kennelijk ernstig hin
derde. Gijsen heeft zich in zijn jonge ja
ren gestoten aan veel wat in zijn ge
boortestreek (of -land) bekrompen en
kleingeestig was. Wie heeft dat niet ge
daan? Ordinaire korporaals treft men
aan in élk leger, en nooit heeft de Ka
tholieke Kerk beweerd dat haar wij
dingsmacht een priester maakt tot een
wonder van welsprekendheid of een licht
van geleerdheid en intelligentie, ook
niet tot een wijs man of een mens met
begrip. Er bestond, en bestaat nog, een
cultus van een zeker soort deugdzaam
heid een eenzijdige deugdbeoefe
ning (b.v. die der ontzegging) die on
gezond is on tekort doet aan het twee
de gebod dat aan het eerste gelijk is.
Gijsen heeft vele jaren nodig gehad om
zich helemaal los te maken van het ge
voel van verbondenheid met bepaalde
machten en levensomstandigheden die
hij aansprakelijk stelde voor de ver
schrompeling van het (ook zijn) mense
lijk leven. Zich losmakend, handhaafde
Gijsen, als hij de afstand wist te bewa
ren, de toon der hoge ironie; in minder
aantrekkelijke vorm uitte hij zich in de
toon van het min of meer rancuneuze.
In de novelle over Sam Cohn is van
deze negatieve, afwijzende reactie niet
veel meer te bespeuren; er komen geen
korporaals of dorpspastoors meer in
voor, geen symbolen van machten die
gezegd worden de menselijke vrijheid en
waardigheid te bedreigen. In het verhaal
van Sam Cohn komt wèl een rabbijn
voor. Tot tweemaal toe zelfs. De eerste
keer halverwege het feest dat de ik
figuur van het verhaal geeft aan Sam,
diens vrouw en dochters en de vrijers
van deze dochters. Op dit feest wordt
een plaatje gedraaid met een oud joods
liedje:
„een hoge vrouwenstem kondigde
aan dat rabbijn zus en zo daags
daarop zou verschijnen en dat men
zich dus moest verheugen, en dat
de kinderen het huis moesten
schoonmaken en braaf zijn. Meer
zei de tekst niet, maar die mede
deling, ontelbare malen herhaald,
bevatte zoveel uitbundige verwach
ting, zoveel zuivere, dartele vreug
de, dat het er helemaal niet op aan
kwam wie die "1 lang vergeten rab
bijn wel was, en wat ei van hem
verwacht werd. Was het een echo
van de eeuwenoude Messiaanse
verwachting, was het niets meer
dan de aankondiging van een
feest? Het deuntje sprak een uni
versele taal, het bracht de bood
schap dat er in de grauwheid van
het dagelijks leven iets luisterrijks
en lichtends stond te gebeuren, iets
mysterieus en verblijdends."
Als dan Sam Cohn diezelfde avond
iaat sterft, gaan de schoonzoons m spe
op zoek naar een aantal geloofsgenoten
voor de kaddisj.
„Na een half uur daagde een rab
bijn op, die ik de voorkamer bin
nenleidde. Hij was vergezeld van
zijn sjammes. Ja, de rabbijn was
gekomen, waarover ze zo vrolijk
hadden gezongen. Later verschenen
Tom en Carl met enkele halfdron
ken sjofele kerels die ze in de buurt
hadden gevonden en op wier Jood
se solidariteit ze een beroep hadden
gedaan. Zakelijk telde de Eerwaar
de Heer of het quorum aanwezig
was, daarop dook hij diep in zijn
wijde zakken en gaf aan al de man
nen een brochure die de gebeden
voor de doden bevatte. De tekst
was in het Hebreeuws, met een
vertaling en een translitteratie.
Ook mij schonk hij een exemplaar
Toen hij dicht bij de divan was gaan
staan, weerklonken plots de gewij
de woorden die als mokerslagen
mij door het verwarde hoofd gin
gen en al de sombere mannen
in de kamer herhaalden in koor:
Gij, Heer die in den hogen woont,
geef onverstoorde rust in de hoog
ste hemelen, die welke Gij voorbe
houdt aan de goeden en zuiveren
van harte, geef die rust aan de ziel
van hem die ons verliet, en in
wiens gedachtenis om erbarmen
wordt ebeden
Dan zegt de ik-figuur uit net verhaal
tot zijn vrouw die dit feest had aange
richt: „de rabbijn is gekomen, en Sam
heeft gezegd dat dit de mooiste dag
van zijn leven was, dank zij jou."
De rabbijn is gekomen, niet als
engel des verderfs of man met het
zwaard, maar als dienaar van de
„Here, die in den hogen woont", die
naar die de gestorvene verzoenend uit
geleide doet naar de hoogste hemelen.
Geen ironie of bittere hoon in deze
tekst van Gijsen. Wèl de allesverzoenen-
de humor die zich tevreden stelt met
de sjofelheid van de halfdronken ke
rels, glimlachend kijkt naar de wijde
saldo van zijn leven lijkt hem niet veel
meer dan de som van aarzelingen, de
balans van zijn onzekerheden. Lucinda
staat daartegenover met haar „onge
hoorde kracht, omdat ze geen gevoel
van schuld kende; omdat ze al wat het
leven bieden kon zonder dank maar
ook zonder verzet kon aanvaarden."
Lucinda staat op zichzelf, met beide
voeten in het heden. Philip tracht haar
te bewegen te formuleren wat haar le
vensopvatting is. Zij heeft zich, ont
dekt hij echter, nooit de moeite gege
ven daar logisch over na te denken,
noch iemand anders toe te staan dit
voor haar te doen. Zij biedt hem aan
iets „dat jullie nooit hebt gekend en
niet kennen wilt: het doodeenvoudig
aanvaarden van het leven en de kans
om het interessant en afwisselend te
maken. De twintig jaren die je mis
schien nog resten, maék daar iets van,
geniet ervan." Philip ziet Lucinda als
„sterk", omdat ze niet de duizenden
dingen meesleept waardoor hij be
zwaard is; tenslotte loopt hij naar haar
zjjde over en aanvaardt haar „bruuske
levenslessen". Hij acht zich door Lu
cinda op het laatste nippertje gered,
op het moment dat hij „ten onder" zou
zijn gegaan aan de overdaad van de
verfijning van geest en gemoed die hij
zich als einddoel voor al zijn streven
had gesteld.
„Lucinda" ig niet Gijsens sterkste
boek. Het overtuigt niet; men gelooft
er niet in, dat wil zeggen: men gelooft
niet dat een man met een sterke mo
rele persoonlijkheid als Gijsen het laat
ste woord gesproken zou hebben door
de mond van de zeer bekoorlijke Ame
rikaanse Lucinda en de voor haar ca
pitulerende Philip.
In een vroeger boek van Gijsen („De
vleespotten van Egypte" van 1952)
staat een der hoofdpersonen op zeker
moment ook voor de keus tussen Ame
rika en Europa. Hoewel hij weet na
zijn kennismaking met Amerika nóch
daar nóch in Europa ooit weer hele
maal thuis te zullen zijn, keert hij naar
Europa terug. Philip daarentegen keert
niet terug, en wordt Amerikaans
staatsburger. Bij de eedsaflegging moet
hij alle vreemde vorsten en potentaten
afzweren. Hij zou, zegt hij in de slot
zin van het boek, desnoods bereid ge
weest zijn het gehele mensdom te ver
loochenen behalve Lucinda, de krach
tige, gele roos. Philip is dus wel de
lotoseter geworden, de eter van de lo
tosvrucht die vergetelheid schenkt, zo
als Odysseus ervoer toen hij bij de Lo
toseters aan de noordkust van Afrika
de lotosvrucht at, en verleden en va
derland in de vergetelheid wegzonken.
Lucinda doet de met Europese ballast
bezwaarde het verleden vergeten om
te leven in het heden.
Men kan erin komen, dat de auteur
zijn Philip doet capituleren voor Lucin
da, voor een echte Lucinda van vlees
en bloed. Men kan daar altijd wel in
komen. Een man is maar een man.
Moeilijker wordt het ais de auteur
zou bedoelen dat Philip inderdaad het
verleden en de problematiek waaruit
hij geleefd heeft, blijvend zou kunnen
vergeten. Hij doet dat ook niet. Als
hij een poosje met Lucinda getrouwd
is financiële zorgen hebben zij niet,
zakken van de rabbijn, naar zijn zake
lijk tellen van (nota bene) „het quo
rum". Maar de woorden van de tekst
die de rabbijn leest, gaan „mij als mo
kerslagen door het hoofd"
Gijsens ironie maakt plaats voor hu
mor. Teken van een zeer aanzienlijke
verandering in ntaliteit en gevoels
leven! Gijsen trekt zich terug uit de
aanval, en tracht een positieve, niet
door anderen afgedwongen houding te
vinden. Een li tiding ten aanzien van
wie of wat? Een houding ten aanzien
van het leven. Ook Gijsen zucht onder
de condition humaine, het menselijk te
kort; hij betreurt onze ontoereikend
heid, het feit dat we „niets méér dan
mensen zijn", om de woorden aan
te halen waarmee het verhaal over
Sam Cohn eindigt. Hei leven, meent
Gijsen, is een moeilijk leefbare zaak.
De geloofsovertuiging van zijn ,onge
jaren heeft hij losgelaten, maar het le
ven moet geleefd. Het stelt een man
als Gijsen voor de vraag hóe het ge
leefd moet worden. Het stelt hem dus
voor de vraag naar aanvaardbare leef
regels, naar normen. Ook „Lucinda"
houdt zich hiermee bezig.
Het verhaal bevat de confrontatie
tussen een iets oudere Europeaan, een
Belg, die tijdens de oorlogsjaren leefde
in een berustende wanhoop en een sfeer
van levensmoeheid, en die als enige,
maar belangrijke achtergrond van zijn
leven de Westerse cultuur bewondert,
èn een jonge Amerikaanse vrouw
die weliswaar deze achtergrond ook
kent, maar daaraan zeer bepaald géén
levensinspiratie ontleent. Zij zoekt niet
het „verloren paradijs van de Westerse
beschaving"; zij leeft in het Ameri
kaanse heden van vandaag. „Wij wil
len vandaag leven, omdat we in de
toekomst niet geloven, en aan het ver
leden maling hebben." Wel verweert
Philip zich nog enige tijd, maar de
strijd schijnt ietwat ongelijk. Het batig
Een speurdersverhaal
51
Het was middag geworden en Watimena, die zich
had gezef tot een nuchter onder ogen zien van de
feiten, dacht dat hij het had gevonden Het melest
leunde hij nu over naar het idee, dat Sander; bev
voor herkenning na de Haagse slipper, hem had -
len doden voor lijn naam kon worden genoemd M een
eventuele arrestatie. Martin Watimena glimlachte
toen hij deze slotconclusie vormde en haar in zijn ge
dachten om en om draaide. Zijn moeder was al lang
teruggekeerd van haar boodschappen en zpn vrouw
had zonder iets te zeggen een bordje met boterham
men bij hem neergezet, die hij zwijgend had gege
ten.
De oude vrouw was naar bed gegaan voor haar
middagslaapje, van welke gewoonte ze zich, zelfs na
zoveel jaren Nederland, nog niet had kunnen ontdoen.
Zqn vrouw liep door het huis in onduidelijke bezig
heden. Martin stond op en ging voor het raam staan.
Aan de overkant van de straat stond een man ver
zonken in de beschouwing van een etalage vol speel
goed. Na vyf minuten nam hii de volgende etalage,
hoewel daarin alleen flessen melk en grote kazen te
zien waren. Daarna wandelde hij een paar meter
verder en keerde zich weer om, terug naar het speel
goed. Watimena grinnikte, zonder kwaadaardigheid.
Zijn vrouw was achter hem komen staan en hij wees
haar op de drentelende man
„Politie, zie je?" zei hij.
Het maakte haar aan het schrikken, alsof ze zich
nu pas realiseerde dat hun huis en hun leven lang
zaam werden omsingeld. Martin merkte het. Hij zei:
„Gisteravond al. Het was de dikke rechercheur, die
me voor de auto vandaan trok. Hij was er niet toe
vallig, denk je wel?"
Voor het eerst spraken zi1 er nu over. Martin had
na de eerste paar keren het geld dat hij van Sander
had gekregen, niet meer zelf kunnen houden. Tot zijn
verbazing had hij gemerkt dat hij maar weinig be
hoeften had en dat hij voor het geld geen bestem
ming kon vinden. Zijn vrouw was eerst blij, maar de
volgende keren aanvaardde ze het geld met lichte
schrik. Ze begon verband te leggen 'ussen de nachten
van afwezigheid en het meegebrachte geld, hoewel
Martin het haar meestal pas een paar dagen na een
inbraak gaf. Ze had erover gesproken met de oude
vrouw, maar deze had slechts het hoofd geschud.
Daarbij was het gebleven: bij het geld en bij de angst.
Nu ze het wist kon ze het niet helemaal begrijpen,
want er waren zoveel dingen die zich aan haar voor
stellingswereld onttrokken. In haar was bovendien
overheersend achtergebleven de opmerking van de
inspecteur: hij had gezegd dat er steeds gevaar zou
blijven dreigen, zolang er geen oplossing was gevon
den voor de overvallen. Ze keek naar beneden,
waar op de straat de politieman wandelde en zijn
tegenwoordigheid stelde haar plotseling gerust.
„Waarom, denk je?"
„Om te kijken of hier iemand komt. Of weg gaat.
Ze wachten op Sander".
De naam zei haar niets, ook nu nog niet.
„Komt hij dan?" vroeg ze.
„Natuurlijk niet".
De rechercheur keek naar boven en instinctief deed
de vrouw een pas naar achter. Martin bleef staan
en pas toen de politieman doorliep ging hij zitten.
„Nee, hij komt niet. Wil je Nol even roepen?"
Hij zei het heel gewoon, maar zijn vrouw keek op
met een felle ruk van het hoofd. Ze wist nu dat Nol
Lisser een direct gevaar betekende. Martin was daar
zo zeker niet van, al kon hij het haar niet uitleggen.
Als Sander de man was die hem naar het leven
stond, dan had Nol hem maar terloops ingelicht en
zeker niet met het doel om een nieuwe aanslag uit
te lokken. Martin dacht vriendelijk over Nol, vrien
delijker nog omdat hij een rol zou' spelen in het plan,
dat zich in zijn hoofd had gevormd.
„Laat hem liever buiten", zei zijn vrouw heftig.
„Ga hem maar halen. En ga meteen boodschap
pen doen, anders verraad jij je nog als hij hier is."
Ze stond in tweestrijd en Martin hanteerde handig
het wapen, waardoor ze zijn zin zou doen. Hij zei:
„De inspecteur zou het niet prettig vinden als je
Nol op een idee zou brengen".
Ook zij had bepaalde gevoelens ten opzichte van
Sluiter, alleen waren die nog gecompliceerder dan
die van Martin. Buiten al het andere voelde ze
zich vooral een beetje schuldig, omdat ze niet had
kunnen voorkomen dat Martin moeilijkheden had
veroorzaakt. Voor geen geld zou ze iets willen doen,
waarmee ze Sluiter zou kunnen hinderen. Daarom
trok ze haar mantel aan en liep de trap af. Ze
vond Nol in de ijzerwinkel achter de toonbank en
zei, dat Martin zich zo verveelde.
„Ik moet een paar boodschappen doen. Zou jij
hem gezelschap willen houden?"
„Zeker wel," zei Nol joviaal „Dan moet die ouwe
maar op de winkel letten. Er is toch niks te doen."
Ze wandelde de straat uit met een bezwaard
hart.
Lisser vond Martin Watimena in een genoeglijke
stemming. Hij trok een stoel aan en stak een sigaret
op uit zijn eigen pakje, hoewel Martin hem zijn doos
had aangeboden om er een te draaien.
„Nee, merci, mij te zwaar. Je hebt nou toch ook
poen genoeg om wat beters te kopen, zou ik zeggen."
Arnold was voor het eerst sinds de zaak in Den
Haag met Watimena alleen. Altijd had een van de
vrouwen in de kamer rondgescharreld. Martin dacht
dat Lisser geen onknap gezicht had, een gewoon,
aardig gezicht. Maar de stem deed een groot deel
van de goede indruk teniet.
„Geld hè...," zei Martin aarzelend.
Hü had nooit het bargoens kunnen overnemen, dat
Arnold met een wonderlijk gemak overal opzoog.
„Niet soms? Worden die binken van de Elands
gracht niet vervelend, zo langzamerhand? Ze lopen
in en uit, niet?"
„Ze zijn nieuwsgierig naar mqn Antwerpse tijd,
jg stiles."
„Die dreun op je kop en zo. Toffe boel. Je bent
daar toch niet in je eentje aan de gang geweest
of zo?"
(Wordt vervolgd)
vermits Lucinda door een erfenis ka
pitaal bezit, een wel bijzonder gelukki
ge bijkomstige omstandigheid, waar
mee echter geen problemen worden
opgelost begint hij aan een boek
over Sokrates. Weliswaar over diens
laatste levensogenblikken, maar dan
toch over een figuur uit de klassieke
oudheid. En over diens stervensuur, dat
wil zeggen over het probleem van de
dood, een probleem dat voor Philip
„toekomst" is. Hij houdt zich dus na
korte tijd alweer bezig met de proble
men uit verleden en toekomst, waar
aan geen werkelijk levend mens ont
komt.
Men kan zich ook niet anders voor
stellen dan dat bij Philip in de kleine
uurtjes of op een ander tijdstip wan
neer Lucinda hem niet meesleept, de
vragen rijzen, waaraan de Amerikaan
se niet toekomt. Zij is er te dom of
te oppervlakkig of te jong voor. Hij
niet. Hij is Europeaan. Hij zal op zeker
moment moeten doorstoten naar de
zin van dit leven. Men kan zich niet
voorstellen dat een man van zijn cul
tuur aanvaardt zonder meer, of alleen
maar omdat het plezierig is samen met
Lucinda te 'aanvaarden.
Overigens zou men kunnen zeggen:
Philip is er wel zo ongeveer! Dank zij
Lucinda, die hem leert het leven te
aanvaarden zoals het korrft. Een „klei
nigheid" ontbreekt nog, de „kleinig
heid" die van een mens een christen
mens maakt, en die de aanvaarding
zin en volheid geeft: de aanvaarding
van het leven zoals het komt en zijn
opgaven stelt van moment en van dag
tot dag als telkens zich wijzigende op
dracht van de Schepper van het leven.
Een mysterieuze opdracht in een
mysterieuze schepping. Gijsen laat niet
na ook in dit boek verzenen te slaan
tegen de prikkels, en te toornen tegen
een God die leed en ellende en onrecht
op deze wereld laat bestaan: hij toornt
tegen een christendom dat zo weinig
volmaakt "eleden wordt. Hij zal het
mysterie moeten aanvaarden. Dat kost
moeite voor wie Emmy van Lok
horst kenschetste Gijsen als zodanig in
het bovenaangehaalde nummer van De
Gids de ratio hét middel is om tot
de „waarheid" te komen. Is dit echter
nog zo bij Gijsen? Hij verloochent in
Kaddisj voor Sam Cohn allerminst zijn
superieure geest, maar hij is daar
méér dan alleen ratio; hij is levend en
bewogen mens. Hij schetst, in deze no
velle, de figuur van een „wijs" oud
man die „aanhoudend op zoek was
naar de diepere betekenis van de din
gen en van de gebeurtenissen, en dat
hij er zich op toelegde niet te haten
maar te begrijpen. Het was duidelijk
dat hij alleen waarde hechtte aan de
goedheid van de mens, en ontsteld was
en verward wanneer hij boosheid ont
dekte die niet door eigen belang of
hebzucht was ingegeven, en die door
dergelqk gebrek aan motivering geheel
onverklaarbaar werd." Sam Cohn ver-
zet zich tegen de zaligverklaring van
Freud die ,,erin geslaagd is de grens
tussen goed en kwaad, tussen schuld
en onschuld, de dunne scheidingslijn
tussen rede en waanzin uit te wissen.
Ik geloof dat we gelukkiger waren
voordat die heren opdaagden
Wat het verhaal over Sam Cohn ver
doet uitstijgen boven dat over Lucinda
is de geestelijke adeldom, de rijkdom
aan gemoedsbewogenheid, de nobele
menselijkheid én, niet het minst het
indringend verlangen te weten wanneer
de mens goed is.
Lucinda moge Philip dan al gebiolo
geerd hebben door haar „kracht omdat
ze geen gevoel van schuld kende", Gij
sen is iets genuanceerder. Goed en
kwaad, schuld en onschuld, geluk en
ongeluk zullen hem blijven intrigeren,
alle Lucinda's ter wereld ten spijt. Hij
zal de zekerheid over de problematiek
vinden als hij deze zekerheid zoekt
waar zij te vinden is.
GERARD KNUVELDER