DAGEN MIJNER JAREN Indringend beeld van een mensenleven M' I - Marnix Gijsens nieuwste boek Van boeken en schrijvers Philip capituleert voor de schone Lucinda, Gijsen niet J. G. yijf jaar voor Westduitse spion l Filosofische en poëtische film documentaire van Max de Haas RESA-HILVERSUM DE 3'1 jé Ml GATEN Met nieuwe loongrens wordt nu al gewerkt Nieuwe e.a.o. voor de meubelindustrie ^ing tot moord op eigen kinderen Vader krijgt één iaar Demonstratie over de afsluiting Lauwerszee Pogi Nederland verdedigt zijn aanspraken Twee broers Boltini hebben ruzie Geslaagd dank zij ZATERDAG 30 JANUARI I960 PAGINA 11 V et hoo^^S?FHE'.30 Jan- (RTR> «et dan^l T6 in Karlsruhe heeft van- heo-ffi voormal'ge Westduitse meri te Ic.Ier> Horst Ludwig, veroordeeld Jaa rzware gevangenisstraf we- n,e verraad, spionage en het aanne- 34 ia Va" steekpenningen. Ludwig is ,J7; He ex-onderofficier Fritz Brie- bPa„t ,?F> d'e van dezelfde feiten is L a, - e<i' kreeg vier jaar. Ook hp s M jaar oud. Rector A. A. Verdonk G.M. overleden 99 I 1 99 De 5 FRACTIE-VOORZITTERS DE B.V.D. c, HEBBEN OPDRAOfT TE HOUDEN Ver mijding van extra moeilijkheden Friezen ontstemd over beslissing van minister K.L.M. naar Westkust? Rechtsstrijd om gebruik van circusnaam door JAN VAN CENT jan- j 1 2 (I !l i "'jj S?i ^jO!i ^Ird et - terwhig* zwager Werner Jager, die lana "tstond voor het onderhouden van sni^l?Verra(lerlÜke betrekkingen en ian werd veroordeeld tot drie do gevangenisstraf en Hanni Jager, (AlfUSter van Lydwig, tot 18 maanden. ueen de straf voor Ludwig's zuster dan geëist zwaarder uitgevallen as <12 maanden). 30 Jan- Rector A. A. eraonk, Lazarist, van het rectoraat fj,ari,aveld, is in de leeftijd van 55 jaar verleden. Rector Verdonk is in 1940 Ces?r gewijd. Sinds 1952 was hij in hol dekenaat Susteren werkzaam. De egrafems is dinsdag a.s. lUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIillllllllIllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllft lllllllilIlllllllllllllllllillllllllllllllllllKHIMIIIIIIIIIIIIIII uiiiiuiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMuiiiHimiHiiimiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiïi BRUINS et „Dagen mijner jaren" heeft de Nederlandse filmer Max de Haas, zoals hijzelf in een korte toelichting uiteenzet, een filmvisie wil len geven op „de vergankelijkheid van het zijn in de kringloop van het le ven". Een doelstelling die, althans wat de gebruikte termen en hun rangschik king betreft, al onmiddellijk tegen spraak uitlokt, omdat velen eerder ge neigd, zullen zijn, zich te verdiepen in de vergankelijkheid van het (biologi sche) leven in de kringloop van het zijn. Maar liever dan or.verdiepen in wijsgerige beschouwingen over deze filosofische en tegelijk poëtische film- documentaire, die Max de Haas maak te met financiële steun van het minis terie van O., K. en W., willen we ons bezighouden met de vraag, in hoeverre De Haas er met gebruikmaking van de filmmiddelen in is geslaagd, uit drukking te geven aan zijn visie, hoe vaag die op zich ook moge zijn en hoezeer men daarover met hem ook van mening kan verschillen, Het feit alleen al, dat zijn film aanleiding kan geven tot een ernstige bezinning op de mysteries van zijn en leven, is trouwens al voldoende aanwijzing, dat hier een belangrijk onderwerp op belangwek kende wijze door een begaafd filmer aan de orde is gesteld. In de ontwikkelingsgang van Max de Haas als filmer mag „Dagen mijner jaren" worden beschouwd als een nieu we stap vooruit, waarbij hij de verwor venheden van zijn vroegere werk met de ervaring van de tot rijpheid geko men kunstenaar toepaste, hoewel hii de verrassende frisheid, oorspronkelijk heid en directheid van een klassiek geworden film als „De Ballade van den hoogen hoed" niet heeft weten te evenaren, laat staan te overtreffen. De totaal andere onzet en doelstelling van zijn niewste film sloten deze mo gelijkheid trouwens al bij voorbaat uit. Tussen de filmbiografie van een hoge hoed en het opmaken van de balans van een mensenleven ligt een hemels breed verschil. En als men daarbij bo vendien nog wil aantonen „de betrek kelijkheid van het korte bestaan, waar bij uiteindelijk het bijkomstige opgaat in het wezenlijke: de nimmer eindigen de evolutie en de triomf vvan de geest' dan rijzen er onmiddellijk zoveel wijs- - -,y A De pater noster-lift in Max de Haasfilm Dagen mijner jaren" symboliseert suggestief de opkomst van het nazidom en de ondergang van vrijheid en welvaart. gerige problemen en vragen, dat noch de knappe beelden (P. Dekeukeleire stond achter de camera), noch de con- tra-puntische montage, noch de musi- que concrète van Pierre Schaeffer, waarvan De Haaszich evenals in zijn film „Maskerage" ook nu weer bedien de symbool en werkelijkheid bij de toeschouwer doen vergroeien tot de (NADRUK VERBODEN) (Van onze Haagse redactie) DEN HAAG, 30 jan. Voor de rust in het bedrijfsleven en ter vermijding van overbodige administratieve werk zaamheden is het gewenst bij de uit voering van de sociale verzekerings wetten ervan uit te gaan, dat de voor gestelde verhoging van de loongrens reeds een feit is. Zoals bekend heeft de regering gis teren een voorstel gedaan om de loon grens van 6900,- tot 7450,- te verhogen. De Sociale Verzekeringsraad heeft in middels geadviseerd ervan uit te gaan alsof deze verhoging reeds tot stand is gekomen. In antwoord op vragen van het Tweede Kamerlid mevr. van Some- ren-Downer (VVD) hebben de staats secretarissen Roolvink en Van den Ber ge zich achter dit advies gesteld. Voor heffing van loonbelasting, waar voor ook een verhoging van de loon grens is voorgesteld, wordt eveneens vooruitgelopen op de goedkeuring van het wetsontwerp. Het is volgens staats secretaris Van den Berge praktisch on doenlijk om later, wanneer de verho ging met terugwerkende kracht per 1 januari 1960 is ingegaan, in de reeds vastgestelde en geïnde belastingheffin gen wijzigingen aan te brengen. Gezien het duidelijk voorlopig karak ter menen de beide staatssecretarissen dat de thans gevolgde werkwijze aan vaardbaar is. AMSTERDAM, 30 jan. Het college van rijksbemiddelaars heeft zijn goed keuring gehecht aan een aantal tussen partijen overeengekomen wijzigingen in de collectieve arbeidsovereenkomst voor de meubelindustrie en meubileringsbe- drijven. De nieuwe c.a.o. behelst, vergeleken met de oude, een volkomen nieuw systeem van beloning. Van bedrijf tot bedrijf lopen de verhogingen der lonen sterk uiteen. Voor het gros der werk nemers brengt de c.a.o. echter vrij aan zienlijke verbeteringen. Daarnaast is ook de premie voor het bedrijfspensioenfonds van 2,50 tot 3,- verhoogd. (Van onze correspondent) DEN BOSCH, 29 jan. Een 27-jarige chauffeur, die op 19 januari voor de rechtbank terecht heeft gestaan onder verdenking van het feit, dat hij door de gaskraan open te zetten, zou hebben getracht zijn beide kinderen van het le ven te beroven, is veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf met aftrek van oorarrest. De officier van justitie had twee jaar gevangenisstraf met aftrek tegen hem geëist. LEEUWARDEN, 30 jan, Het Frie se actiecomité Lauwerszee heeft gis teravond besloten tot een massale pro testbijeenkomst alhier, in verband met de teleurstellende ministeriële nota over afsluiting en inpoldering van de Lauwerszee. De protestbijeenkomst zal gehouden worden op zaterdag 13 febru ari. Er werd voorts besloten, dat de Frie se provinciale besturen van de stands organisaties en de politieke partijen contact zullen opnemen met de afde lingen in Groningen, om aan te drin gen op een gelijksoortige actie in deze provincie. Japan De regering te Tokioheeft haar goedkeuring gehecht aan de ont werpen voor de bouw van een nieuw pa leis voor keizer Hirohito. Met de bouw zal aan het begin van het belastingjaar worden begonnen. De kosten worden geraamd op iets minder dan 200.000 dol lar. (U.P.I.) l WASHINGTON, 30 jan. (UPI) Het hoofd van de Nederlandse delegatie die in Washington onderhandelt over landingsrechten voor de KLM in Californië, staatssecretaris E. G. Stijkel, heeft de Amerikaanse onder minister Dillon vrijdag een memoran dum overhandigd, waarin hij, naar verluidt, het recht van de Nederlandse regering om 'op de landingsrechten aan te dringen onder de luchtvaartovereen komst van Bermuda krachtig verdedigt. De heer Stijkel zou van mening zijn, dat enkele Amerikaanse functionarissen de indruk hebben, dat Nederland de over eenkomst van Bermuda te buiten gaat door zulk een verzoek te doen. Men ver wacht dat dinsdag of woensdag opnieuw een ontmoeting plaats zal hebben. UTRECHT, 29 jan. Voor de pre sident van de rechtbank, diende van daag in kort geding het conflict tussen de twee broers W. M. A. Akkerman en J. P. M. Akkerman, over het voe ren van de naam Boltini in de respec tievelijk door beiden geëxploiteerde circus-bedrijven. De eiser, die vanaf 1 juni I95r on der de naam Tonny Boltini een van zijn moeder geërfd circus-, variété-, theater- en amusementsbedrijf exp' <i- teert verwijt zijn broer, dat deze zich eind 1956 bij het handelsregister heeft laten inschrijven ohder de handels naam Johny Boltini's internationaal theater-, muziek-, circus- en amuse mentsbedrijf. Tonny stelde voor de president, dat de gedragingen van Johny zowel bij het publiek als bij de autoriteiten verwarring stichten en zijn zaken belemmeren en benadelen. Hij verzocht de president zijn broer het recht tot het gebruik van de naam Boltini, die al sinds 1895 aan zijn eigen bedrijf verbonden is, te ontzeggen op straffe van betaling van een dwang som van vijf duizend guldens. Uit spraak 5 februari. nieuwe althans bevattelijke rea liteit, die de filmer voor ogen zweefde. Filmmiddelen primair Intussen is De Haas er op bewonde renswaardige wijze, uitsluitend met ge bruikmaking van de filmmiddelen en met opzettelijke vermijding van alle dialogen en commentaar, in geslaagd om in het korte tijdsbestek van vijf tien minuten een indringend beeid te schetsen van een mensenleven, dat rond het begin van deze eeuw begon; al veroorlooft hij zich nu en dan afwij kingen van de chronologie, die als dichterlijke vrijheden mogen worden beschouwd. De wijze, waarop hij, hoewel mis schien niet helemaal oorspronkelijk, het perzikachtige kindergezichtje met de onschuldig-vragende ogen contras teert met de wereldwijze blik in het ge rimpelde oudevrouwengelaat, behoort tot de welsprekendste filmfragmenten, die we in lang op het witt. doek heb ben gezien, al wordt he* effect enigs zins verzwakt door de onmiddellijk daarna volgende variant met het man- nengezicht. Evenals in „De Ballade" wie her innert zich niet de straatjongens, die de hoge hoed voortschoppen door een, stille straat, waarbij het gejuich van een heel voetbalstadion weerklinkt weet hij met het sirenegeloei van een oceaanstomer bij het beeld van een speelgoedbootje, of met junglegeluiden bij een scène op de beurs, verrassen de effecten te bereiken, terwijl ook het Amsterdamse draaiorgel een belang rijke visuele en auditieve rol in de film speelt. De vertraagde opname van St.-Nicolaas en zijn knecht drukt mees terlijk het einde van de kinderjaren uit. De beelden van de paternoster-lift en van het vernielde gebrandschilderde raam symboliseren suggestief de op komst van het nazidom en de onder gang van vrijheid en welvaart. En een in kleuren oplaaiende flits in deze zwart-wit-film een „Hitchcockef- fect" doet de toeschouwer het altijd loerende gevaar van de plotseling toe slaande dood beseffen. Synthese schiet tekort Maar in haar synthese schiet deze poëtische, zij het wat cerebrale filmfi losofie tekort. Het slotbeeld van de ra ket, die het wereldruim wordt inge- slingerd, kon ons, hoewel de maker ons het tegendeel verzekerde, niet van diens positieve instelling met betrek king tot de geestelijke waarden in het leven van de mens overtuigen. Even goed immers zou dit beeld het sym bool kunnen zijn van de moderne mens, ontvluchtend aan een wereld en een werkelijkheid, waartegen hij zich niet langer opgewassen voelt. F. De snelheid waarmee Marnix Gijsen zich voortbeweegt door het landschap van de Nederlandse letterkunde, is bij na niet bij te houden. Ik bedoel niet dat hij massa's boeken schrijft. Massa's boeken schrijven is het privilege van Vestdijk, maar het maakt nauwelijks meer enige indruk. Gijsen is eer het tegendeel van een automaat. Hij is een belangrijk auteur. Hij ontleent zijn be lang aan het feit dat hij levend blijft en, als alle leven, groeit. Ik zit hier eigenlijk om te schrijven over „Lucinda en de Lotoseter", dat verscheen bij A.A.M. Stols te 's-Graven- hage, officieel bij gelegenheid van Gij sens zestigste verjaardag (hij werd ge boren 20 oktober 1899). Officieel, want de zetter of drukker of binder, weet ik veel, liet verstek gaan, en in werkelijk heid „verscheen" het boek pas enkele weken geleden. Van belang is de datum waarop het voltooid werd: november 1958. In „De Gids" van oktober '1959. een soort jubileumnummer ter ere van Gij sen, staat een novelle van deze auteur, getiteld „Kaddisj voor Sam Cohn". De- se novelle werd voltooid op 12 maart 1959, maanden later dus dan Lucinda. Wie nu het verschil ziet tussen het boek van november 1958 en de novelle van maart 1959, ervaart de snelheid van Gijsens geestelijke evolutie. Ik voor mij geef de voorkeur aan de novelle. Zij is meesterlijk van schrijftrant en compo sitie, en bewijst voor wie het nog niet wist dat Gijsen een groot prozaschrij ver is. Groot vooral om het gehalte, de levende, menselijke kwaliteit van zijn werk. De titel van het verhaal wordt duidelijk als men in de tekst leest dat Sam Cohn, een oude, in Amerika met vrouw en dochters wonende jood van MARNIX GIJSEN Advertentie (Bekende Schriftelijke Cursus) H.B.S. - Gymnasium - Onderw.-akte Middelbare Akten: Fr., D., Eng. en Ned M.O. - Tolk-Vertaler - Hoofdcorr. V.T.H.- diploma. Russische afkomst, zich van tijd tot tijd afvraagt wie bij zijn dood „kaddisj" voor hem zal zeggen. Waar zijn de tien joodse mannen die de gebruikelijke ge beden zullen reciteren, een rituaal zon der hetwelk geen jood de eeuwige rust kan ingaan? Sam Cohn is een man die „met wijsheid op het leven neerziet"; hij is de verzoende met het leven, ook al doorziet hfl het niet geheel. Het heeft er alle schijn van, dat de zestigjarige Gijsen zich met véél verzoend heeft dat hem tientallen jaren kennelijk ernstig hin derde. Gijsen heeft zich in zijn jonge ja ren gestoten aan veel wat in zijn ge boortestreek (of -land) bekrompen en kleingeestig was. Wie heeft dat niet ge daan? Ordinaire korporaals treft men aan in élk leger, en nooit heeft de Ka tholieke Kerk beweerd dat haar wij dingsmacht een priester maakt tot een wonder van welsprekendheid of een licht van geleerdheid en intelligentie, ook niet tot een wijs man of een mens met begrip. Er bestond, en bestaat nog, een cultus van een zeker soort deugdzaam heid een eenzijdige deugdbeoefe ning (b.v. die der ontzegging) die on gezond is on tekort doet aan het twee de gebod dat aan het eerste gelijk is. Gijsen heeft vele jaren nodig gehad om zich helemaal los te maken van het ge voel van verbondenheid met bepaalde machten en levensomstandigheden die hij aansprakelijk stelde voor de ver schrompeling van het (ook zijn) mense lijk leven. Zich losmakend, handhaafde Gijsen, als hij de afstand wist te bewa ren, de toon der hoge ironie; in minder aantrekkelijke vorm uitte hij zich in de toon van het min of meer rancuneuze. In de novelle over Sam Cohn is van deze negatieve, afwijzende reactie niet veel meer te bespeuren; er komen geen korporaals of dorpspastoors meer in voor, geen symbolen van machten die gezegd worden de menselijke vrijheid en waardigheid te bedreigen. In het verhaal van Sam Cohn komt wèl een rabbijn voor. Tot tweemaal toe zelfs. De eerste keer halverwege het feest dat de ik figuur van het verhaal geeft aan Sam, diens vrouw en dochters en de vrijers van deze dochters. Op dit feest wordt een plaatje gedraaid met een oud joods liedje: „een hoge vrouwenstem kondigde aan dat rabbijn zus en zo daags daarop zou verschijnen en dat men zich dus moest verheugen, en dat de kinderen het huis moesten schoonmaken en braaf zijn. Meer zei de tekst niet, maar die mede deling, ontelbare malen herhaald, bevatte zoveel uitbundige verwach ting, zoveel zuivere, dartele vreug de, dat het er helemaal niet op aan kwam wie die "1 lang vergeten rab bijn wel was, en wat ei van hem verwacht werd. Was het een echo van de eeuwenoude Messiaanse verwachting, was het niets meer dan de aankondiging van een feest? Het deuntje sprak een uni versele taal, het bracht de bood schap dat er in de grauwheid van het dagelijks leven iets luisterrijks en lichtends stond te gebeuren, iets mysterieus en verblijdends." Als dan Sam Cohn diezelfde avond iaat sterft, gaan de schoonzoons m spe op zoek naar een aantal geloofsgenoten voor de kaddisj. „Na een half uur daagde een rab bijn op, die ik de voorkamer bin nenleidde. Hij was vergezeld van zijn sjammes. Ja, de rabbijn was gekomen, waarover ze zo vrolijk hadden gezongen. Later verschenen Tom en Carl met enkele halfdron ken sjofele kerels die ze in de buurt hadden gevonden en op wier Jood se solidariteit ze een beroep hadden gedaan. Zakelijk telde de Eerwaar de Heer of het quorum aanwezig was, daarop dook hij diep in zijn wijde zakken en gaf aan al de man nen een brochure die de gebeden voor de doden bevatte. De tekst was in het Hebreeuws, met een vertaling en een translitteratie. Ook mij schonk hij een exemplaar Toen hij dicht bij de divan was gaan staan, weerklonken plots de gewij de woorden die als mokerslagen mij door het verwarde hoofd gin gen en al de sombere mannen in de kamer herhaalden in koor: Gij, Heer die in den hogen woont, geef onverstoorde rust in de hoog ste hemelen, die welke Gij voorbe houdt aan de goeden en zuiveren van harte, geef die rust aan de ziel van hem die ons verliet, en in wiens gedachtenis om erbarmen wordt ebeden Dan zegt de ik-figuur uit net verhaal tot zijn vrouw die dit feest had aange richt: „de rabbijn is gekomen, en Sam heeft gezegd dat dit de mooiste dag van zijn leven was, dank zij jou." De rabbijn is gekomen, niet als engel des verderfs of man met het zwaard, maar als dienaar van de „Here, die in den hogen woont", die naar die de gestorvene verzoenend uit geleide doet naar de hoogste hemelen. Geen ironie of bittere hoon in deze tekst van Gijsen. Wèl de allesverzoenen- de humor die zich tevreden stelt met de sjofelheid van de halfdronken ke rels, glimlachend kijkt naar de wijde saldo van zijn leven lijkt hem niet veel meer dan de som van aarzelingen, de balans van zijn onzekerheden. Lucinda staat daartegenover met haar „onge hoorde kracht, omdat ze geen gevoel van schuld kende; omdat ze al wat het leven bieden kon zonder dank maar ook zonder verzet kon aanvaarden." Lucinda staat op zichzelf, met beide voeten in het heden. Philip tracht haar te bewegen te formuleren wat haar le vensopvatting is. Zij heeft zich, ont dekt hij echter, nooit de moeite gege ven daar logisch over na te denken, noch iemand anders toe te staan dit voor haar te doen. Zij biedt hem aan iets „dat jullie nooit hebt gekend en niet kennen wilt: het doodeenvoudig aanvaarden van het leven en de kans om het interessant en afwisselend te maken. De twintig jaren die je mis schien nog resten, maék daar iets van, geniet ervan." Philip ziet Lucinda als „sterk", omdat ze niet de duizenden dingen meesleept waardoor hij be zwaard is; tenslotte loopt hij naar haar zjjde over en aanvaardt haar „bruuske levenslessen". Hij acht zich door Lu cinda op het laatste nippertje gered, op het moment dat hij „ten onder" zou zijn gegaan aan de overdaad van de verfijning van geest en gemoed die hij zich als einddoel voor al zijn streven had gesteld. „Lucinda" ig niet Gijsens sterkste boek. Het overtuigt niet; men gelooft er niet in, dat wil zeggen: men gelooft niet dat een man met een sterke mo rele persoonlijkheid als Gijsen het laat ste woord gesproken zou hebben door de mond van de zeer bekoorlijke Ame rikaanse Lucinda en de voor haar ca pitulerende Philip. In een vroeger boek van Gijsen („De vleespotten van Egypte" van 1952) staat een der hoofdpersonen op zeker moment ook voor de keus tussen Ame rika en Europa. Hoewel hij weet na zijn kennismaking met Amerika nóch daar nóch in Europa ooit weer hele maal thuis te zullen zijn, keert hij naar Europa terug. Philip daarentegen keert niet terug, en wordt Amerikaans staatsburger. Bij de eedsaflegging moet hij alle vreemde vorsten en potentaten afzweren. Hij zou, zegt hij in de slot zin van het boek, desnoods bereid ge weest zijn het gehele mensdom te ver loochenen behalve Lucinda, de krach tige, gele roos. Philip is dus wel de lotoseter geworden, de eter van de lo tosvrucht die vergetelheid schenkt, zo als Odysseus ervoer toen hij bij de Lo toseters aan de noordkust van Afrika de lotosvrucht at, en verleden en va derland in de vergetelheid wegzonken. Lucinda doet de met Europese ballast bezwaarde het verleden vergeten om te leven in het heden. Men kan erin komen, dat de auteur zijn Philip doet capituleren voor Lucin da, voor een echte Lucinda van vlees en bloed. Men kan daar altijd wel in komen. Een man is maar een man. Moeilijker wordt het ais de auteur zou bedoelen dat Philip inderdaad het verleden en de problematiek waaruit hij geleefd heeft, blijvend zou kunnen vergeten. Hij doet dat ook niet. Als hij een poosje met Lucinda getrouwd is financiële zorgen hebben zij niet, zakken van de rabbijn, naar zijn zake lijk tellen van (nota bene) „het quo rum". Maar de woorden van de tekst die de rabbijn leest, gaan „mij als mo kerslagen door het hoofd" Gijsens ironie maakt plaats voor hu mor. Teken van een zeer aanzienlijke verandering in ntaliteit en gevoels leven! Gijsen trekt zich terug uit de aanval, en tracht een positieve, niet door anderen afgedwongen houding te vinden. Een li tiding ten aanzien van wie of wat? Een houding ten aanzien van het leven. Ook Gijsen zucht onder de condition humaine, het menselijk te kort; hij betreurt onze ontoereikend heid, het feit dat we „niets méér dan mensen zijn", om de woorden aan te halen waarmee het verhaal over Sam Cohn eindigt. Hei leven, meent Gijsen, is een moeilijk leefbare zaak. De geloofsovertuiging van zijn ,onge jaren heeft hij losgelaten, maar het le ven moet geleefd. Het stelt een man als Gijsen voor de vraag hóe het ge leefd moet worden. Het stelt hem dus voor de vraag naar aanvaardbare leef regels, naar normen. Ook „Lucinda" houdt zich hiermee bezig. Het verhaal bevat de confrontatie tussen een iets oudere Europeaan, een Belg, die tijdens de oorlogsjaren leefde in een berustende wanhoop en een sfeer van levensmoeheid, en die als enige, maar belangrijke achtergrond van zijn leven de Westerse cultuur bewondert, èn een jonge Amerikaanse vrouw die weliswaar deze achtergrond ook kent, maar daaraan zeer bepaald géén levensinspiratie ontleent. Zij zoekt niet het „verloren paradijs van de Westerse beschaving"; zij leeft in het Ameri kaanse heden van vandaag. „Wij wil len vandaag leven, omdat we in de toekomst niet geloven, en aan het ver leden maling hebben." Wel verweert Philip zich nog enige tijd, maar de strijd schijnt ietwat ongelijk. Het batig Een speurdersverhaal 51 Het was middag geworden en Watimena, die zich had gezef tot een nuchter onder ogen zien van de feiten, dacht dat hij het had gevonden Het melest leunde hij nu over naar het idee, dat Sander; bev voor herkenning na de Haagse slipper, hem had - len doden voor lijn naam kon worden genoemd M een eventuele arrestatie. Martin Watimena glimlachte toen hij deze slotconclusie vormde en haar in zijn ge dachten om en om draaide. Zijn moeder was al lang teruggekeerd van haar boodschappen en zpn vrouw had zonder iets te zeggen een bordje met boterham men bij hem neergezet, die hij zwijgend had gege ten. De oude vrouw was naar bed gegaan voor haar middagslaapje, van welke gewoonte ze zich, zelfs na zoveel jaren Nederland, nog niet had kunnen ontdoen. Zqn vrouw liep door het huis in onduidelijke bezig heden. Martin stond op en ging voor het raam staan. Aan de overkant van de straat stond een man ver zonken in de beschouwing van een etalage vol speel goed. Na vyf minuten nam hii de volgende etalage, hoewel daarin alleen flessen melk en grote kazen te zien waren. Daarna wandelde hij een paar meter verder en keerde zich weer om, terug naar het speel goed. Watimena grinnikte, zonder kwaadaardigheid. Zijn vrouw was achter hem komen staan en hij wees haar op de drentelende man „Politie, zie je?" zei hij. Het maakte haar aan het schrikken, alsof ze zich nu pas realiseerde dat hun huis en hun leven lang zaam werden omsingeld. Martin merkte het. Hij zei: „Gisteravond al. Het was de dikke rechercheur, die me voor de auto vandaan trok. Hij was er niet toe vallig, denk je wel?" Voor het eerst spraken zi1 er nu over. Martin had na de eerste paar keren het geld dat hij van Sander had gekregen, niet meer zelf kunnen houden. Tot zijn verbazing had hij gemerkt dat hij maar weinig be hoeften had en dat hij voor het geld geen bestem ming kon vinden. Zijn vrouw was eerst blij, maar de volgende keren aanvaardde ze het geld met lichte schrik. Ze begon verband te leggen 'ussen de nachten van afwezigheid en het meegebrachte geld, hoewel Martin het haar meestal pas een paar dagen na een inbraak gaf. Ze had erover gesproken met de oude vrouw, maar deze had slechts het hoofd geschud. Daarbij was het gebleven: bij het geld en bij de angst. Nu ze het wist kon ze het niet helemaal begrijpen, want er waren zoveel dingen die zich aan haar voor stellingswereld onttrokken. In haar was bovendien overheersend achtergebleven de opmerking van de inspecteur: hij had gezegd dat er steeds gevaar zou blijven dreigen, zolang er geen oplossing was gevon den voor de overvallen. Ze keek naar beneden, waar op de straat de politieman wandelde en zijn tegenwoordigheid stelde haar plotseling gerust. „Waarom, denk je?" „Om te kijken of hier iemand komt. Of weg gaat. Ze wachten op Sander". De naam zei haar niets, ook nu nog niet. „Komt hij dan?" vroeg ze. „Natuurlijk niet". De rechercheur keek naar boven en instinctief deed de vrouw een pas naar achter. Martin bleef staan en pas toen de politieman doorliep ging hij zitten. „Nee, hij komt niet. Wil je Nol even roepen?" Hij zei het heel gewoon, maar zijn vrouw keek op met een felle ruk van het hoofd. Ze wist nu dat Nol Lisser een direct gevaar betekende. Martin was daar zo zeker niet van, al kon hij het haar niet uitleggen. Als Sander de man was die hem naar het leven stond, dan had Nol hem maar terloops ingelicht en zeker niet met het doel om een nieuwe aanslag uit te lokken. Martin dacht vriendelijk over Nol, vrien delijker nog omdat hij een rol zou' spelen in het plan, dat zich in zijn hoofd had gevormd. „Laat hem liever buiten", zei zijn vrouw heftig. „Ga hem maar halen. En ga meteen boodschap pen doen, anders verraad jij je nog als hij hier is." Ze stond in tweestrijd en Martin hanteerde handig het wapen, waardoor ze zijn zin zou doen. Hij zei: „De inspecteur zou het niet prettig vinden als je Nol op een idee zou brengen". Ook zij had bepaalde gevoelens ten opzichte van Sluiter, alleen waren die nog gecompliceerder dan die van Martin. Buiten al het andere voelde ze zich vooral een beetje schuldig, omdat ze niet had kunnen voorkomen dat Martin moeilijkheden had veroorzaakt. Voor geen geld zou ze iets willen doen, waarmee ze Sluiter zou kunnen hinderen. Daarom trok ze haar mantel aan en liep de trap af. Ze vond Nol in de ijzerwinkel achter de toonbank en zei, dat Martin zich zo verveelde. „Ik moet een paar boodschappen doen. Zou jij hem gezelschap willen houden?" „Zeker wel," zei Nol joviaal „Dan moet die ouwe maar op de winkel letten. Er is toch niks te doen." Ze wandelde de straat uit met een bezwaard hart. Lisser vond Martin Watimena in een genoeglijke stemming. Hij trok een stoel aan en stak een sigaret op uit zijn eigen pakje, hoewel Martin hem zijn doos had aangeboden om er een te draaien. „Nee, merci, mij te zwaar. Je hebt nou toch ook poen genoeg om wat beters te kopen, zou ik zeggen." Arnold was voor het eerst sinds de zaak in Den Haag met Watimena alleen. Altijd had een van de vrouwen in de kamer rondgescharreld. Martin dacht dat Lisser geen onknap gezicht had, een gewoon, aardig gezicht. Maar de stem deed een groot deel van de goede indruk teniet. „Geld hè...," zei Martin aarzelend. Hü had nooit het bargoens kunnen overnemen, dat Arnold met een wonderlijk gemak overal opzoog. „Niet soms? Worden die binken van de Elands gracht niet vervelend, zo langzamerhand? Ze lopen in en uit, niet?" „Ze zijn nieuwsgierig naar mqn Antwerpse tijd, jg stiles." „Die dreun op je kop en zo. Toffe boel. Je bent daar toch niet in je eentje aan de gang geweest of zo?" (Wordt vervolgd) vermits Lucinda door een erfenis ka pitaal bezit, een wel bijzonder gelukki ge bijkomstige omstandigheid, waar mee echter geen problemen worden opgelost begint hij aan een boek over Sokrates. Weliswaar over diens laatste levensogenblikken, maar dan toch over een figuur uit de klassieke oudheid. En over diens stervensuur, dat wil zeggen over het probleem van de dood, een probleem dat voor Philip „toekomst" is. Hij houdt zich dus na korte tijd alweer bezig met de proble men uit verleden en toekomst, waar aan geen werkelijk levend mens ont komt. Men kan zich ook niet anders voor stellen dan dat bij Philip in de kleine uurtjes of op een ander tijdstip wan neer Lucinda hem niet meesleept, de vragen rijzen, waaraan de Amerikaan se niet toekomt. Zij is er te dom of te oppervlakkig of te jong voor. Hij niet. Hij is Europeaan. Hij zal op zeker moment moeten doorstoten naar de zin van dit leven. Men kan zich niet voorstellen dat een man van zijn cul tuur aanvaardt zonder meer, of alleen maar omdat het plezierig is samen met Lucinda te 'aanvaarden. Overigens zou men kunnen zeggen: Philip is er wel zo ongeveer! Dank zij Lucinda, die hem leert het leven te aanvaarden zoals het korrft. Een „klei nigheid" ontbreekt nog, de „kleinig heid" die van een mens een christen mens maakt, en die de aanvaarding zin en volheid geeft: de aanvaarding van het leven zoals het komt en zijn opgaven stelt van moment en van dag tot dag als telkens zich wijzigende op dracht van de Schepper van het leven. Een mysterieuze opdracht in een mysterieuze schepping. Gijsen laat niet na ook in dit boek verzenen te slaan tegen de prikkels, en te toornen tegen een God die leed en ellende en onrecht op deze wereld laat bestaan: hij toornt tegen een christendom dat zo weinig volmaakt "eleden wordt. Hij zal het mysterie moeten aanvaarden. Dat kost moeite voor wie Emmy van Lok horst kenschetste Gijsen als zodanig in het bovenaangehaalde nummer van De Gids de ratio hét middel is om tot de „waarheid" te komen. Is dit echter nog zo bij Gijsen? Hij verloochent in Kaddisj voor Sam Cohn allerminst zijn superieure geest, maar hij is daar méér dan alleen ratio; hij is levend en bewogen mens. Hij schetst, in deze no velle, de figuur van een „wijs" oud man die „aanhoudend op zoek was naar de diepere betekenis van de din gen en van de gebeurtenissen, en dat hij er zich op toelegde niet te haten maar te begrijpen. Het was duidelijk dat hij alleen waarde hechtte aan de goedheid van de mens, en ontsteld was en verward wanneer hij boosheid ont dekte die niet door eigen belang of hebzucht was ingegeven, en die door dergelqk gebrek aan motivering geheel onverklaarbaar werd." Sam Cohn ver- zet zich tegen de zaligverklaring van Freud die ,,erin geslaagd is de grens tussen goed en kwaad, tussen schuld en onschuld, de dunne scheidingslijn tussen rede en waanzin uit te wissen. Ik geloof dat we gelukkiger waren voordat die heren opdaagden Wat het verhaal over Sam Cohn ver doet uitstijgen boven dat over Lucinda is de geestelijke adeldom, de rijkdom aan gemoedsbewogenheid, de nobele menselijkheid én, niet het minst het indringend verlangen te weten wanneer de mens goed is. Lucinda moge Philip dan al gebiolo geerd hebben door haar „kracht omdat ze geen gevoel van schuld kende", Gij sen is iets genuanceerder. Goed en kwaad, schuld en onschuld, geluk en ongeluk zullen hem blijven intrigeren, alle Lucinda's ter wereld ten spijt. Hij zal de zekerheid over de problematiek vinden als hij deze zekerheid zoekt waar zij te vinden is. GERARD KNUVELDER

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1960 | | pagina 11