üTqf maakt het vee[ uit tijd leeft
DE VIJFDE NEDERLANDSE KARDINAAL,
DE DERDE IN DEZE EEUW
Adriaan Flo
Enckenvoirt Willem
Johannes de
HEEFT
DE
Willem van
van
Zong en Bern. Alfrink
KARDINAAL DE JONG
WEG GEËFFEND?
m
C:
De kardinaal en het centrale
bestuur van de Kerk
Internationalisering van het
algemene kerkelijke bestuur
k
Kardinaal Alfrink is er een van 24
Rustige jongen, achteraan bij de schoorsteen
D
D
K S*
::fie fe
Verschil in personen
en positie
Dagelijkse leiding
door de curie-
..ER HADDEN IN NIJ KERK GEEN ENGELEN ROND ZIJN WIEG GEVLOGEN"
Twaalfapostelen
Een schralebleke ]7
jongen
In vijf minuten
De eerste
30
posT)
DONDERDAG 3 MAART 1960
ff
Tjjtf
v^,
5?
Het blijde bericht, dat de aartsbisschop van Utrecht door de Paus
tot kardinaal van de Roomse kerk is benoemd, stelt naast allerlei
vragen ook de historische, welke Nederlanders hem in deze hoge
waardigheid zijn voorgegaan.
Het woord „Nederlands" vraagt eerst enige aanduiding. Het is
n.l. zeker, dat bij de nieuwe indeling van de Nederlanden in bisdom
men in het jaar 1559 de aartsbisschop van Mechelen, tot kardinaal
benoemd, toen als een „Nederlandse" kardinaal werd beschouwd.
Het duurde zeker tot 1830/1839, tot de splitsing van de Nederlandse
en de Belgische staat. Sindsdien was de Mechelse kardinaal een
Belgische.
Hier wordt derhalve het woord „Nederlands" beperkt tot het
grondgebied, dat de tegenwoordige Nederlandse staat omvat. Aan
de thans benoemde gingen er vier vooraf; kardinaal Adriaan Florens
zoon, de latere paus Adriaan VI, Willem van Enckenvoirt, Willem
van Rossum, Johannes de Jong. De twee eerste leefden in de zes
tiende eeuw, de twee laatste in de 20e eeuw.
door
Mgr. Prof. dr. R. R.
pit'
inZ iV,i»
su""
wl.i'
Wat een verschil van tijd en daar
door wat een verschil van personen
u?-nPOSlt'e' w°orden, die kardinaal
Willem van Enckenvoirt op het graf
rechten der Kerk, van de zwakken en
vervolgden tijdens de harde Duitse be
zetting. Voor de eerste twee was de
crisis echter vooral van kerkeljjk-gods-
dienstige aard. Voor de laatsten ont
braken deze kanten niet, maar de
moeilijkheden kwamen toch voorname
lijk van de politieke leiders.
Kardinaal Adriaan Florenszoon was
meer een Nederlander die kardinaal
werd, dan een Nederlandse kardinaal.
Met minstens evenveel recht zou men
hem een Spaanse purperdrager kun
nen noemen. Hij werd immers 1 juli
1517 tot kardinaal benoemd, terwijl hij
als politieke vertegenwoordiger van de
Habsburger Karei, juist koning van
Castilië en Aragon geworden, in Span
je werkte, en klaarblijkelijk op verzoek
van deze Spaanse koning. Is dit niet
een groot verschil tussen toen en
thans? Wij kunnen ons niet voorstellen
dat de Nederlandse Kroon of regering
voor een zijner burgers het kardinaal
schap vraagt en verkrijgt. Over Adri
aan, die 9 januari 1522 tot paus werd
gekozen, is in het afgelopen jaar zo
veel geschreven, dat we hem hier kun
nen laten rusten. Op zijn sterfbed heeft
hij echter zijn dienaar en gunsteling
Willem van Enckenvoirt tot kardinaal
benoemd, na daarvoor met moeite de
toestemming van het hoge college ver
kregen te hebben.
Het was een daad van dankbaar
heid, maar volgens moderne maat
staven niet van grote wijsheid. Wil
lem van Enckenvoirt was als jonge
man reeds naar Rome gekomen, had
aan de Curie een positie verworven
onder Adriaans voorganger paus Leo
X en steeg plotseling in aanzien toen
zijn landsman Adriaan de zetel van
Sint Petrus beklom. Hij heeft Adri
aan in de moeilijke jaren trouw ter
zijde gestaan, maar wist ook zoveel
kerkelijke beneficies voor hem zelf
en zijn neven te verzamelen, dat hij
zich in het toenmalige weelderige
Rome behoorlijk kon bewegen. Hij
deed zo als anderen in die tijd deden,
en hij moet dan ook met dezen op
een rij gesteld worden, hetgeen zeer
betreurenswaardig is omdat het be-
WILLEM KARDINAAL VAN ROSSUM
van paus Adriaan liet beitelen: Helaas,
wat maakt het veel uit, in wat voor
tijd zelfs de beste mens regeert, krij
gen aldus een bijzondere, zelfs profeti
sche waarde. De renaissance man,
voor wie de roem het hoogste was, be-
;-eu=K..met ztjn aan een oude, heiden-
«n *£?ver ontleende tekst, dat Adri-
ti1dsomstaSS^°ige van de ongunstige
kunnen beha tem ^een roem heeft
De zestiende eeuw was inderdaad
een geheel andere, dan de twintigste.
Maar alle tijden waren moeilijk De
eerste twee. Adriaan en Willem wa
ren getuige van de prediking van Lu
ther en beleefden de afval van de Duit
se, Skandinavische en Zwitserse lan
den en de voortdurende bedreiging der
Turken. Kardinaal van Rossum beleef
de kort na zijn benoeming de eerste
wereldoorlog, en kardinaal De Jong
kennen we eigenlijk het beste als de
onverschrokken verdediger van de
Th Hi
JOHANNES KARDINAAL DE JONG
WILLEM
KARDINAAL VAN ENCKENVOIRT
zit van vele kerkelijke beneficies te
gelijk, de z.g. cumulatio benefi-
ciorum, het grote euvel der toenma
lige Kerk is geweest. Het leverde
voortdurend stof tot kritiek voor alle
hervormers, met name voor Luther
en zijn volgelingen. Willem van En
ckenvoirt bleef na paus Adriaans'
dood aan de Curie en bevorderde er
de belangen van Karei V, o.a. wist
hij de pauselijke goedkeuring te ver
krijgen voor het afstand doen van
de temporaliteit van het toenmalige
bisdom Utrecht. Deze afstand werd
toen in kerkelijke kringen als een
pijnlijke operatie gevoeld, maar deze
chirurgische ingreep heeft zoals zo
vele de gezondheid der Utrechtse
kerk hersteld. Om Willem van En
ckenvoirt te belonen benoemde Karei
V hem tot bisschop van het Utrecht
se bisdom. Hij had er overigens om
gevraagd. De inkomsten ervan kon
hij wel gebruiken, naast die van zo
veel andere diocesen kanonikaten,
kloosters en kerken. Hij is nooit als
bisschop in Utrecht geweest. Wat
maakt het veel uit in welke tijd men
leeft! Hij heeft er misschien nauwe
lijks kwaad in gezien, maar juist dit
zou een bewijs zijn voor het geringe
inzicht in de uiterste nood der Kerk,
die vele anderen onherstelbaar
scheen.
Welk een sereniteit, priesterlijke
ijver, vroomheid en soberheid bij de
redemptorist kardinaal van Rossum.
Zeker, ook hij woonde, minstens toen
h\j prefect van de Congregatie voor de
voortplanting des geloofs was gewor
den in een mooie en ruime ambtswo
ning Ondanks het purperkleurig
be
hang en overgordijnen en de met ver
guldsel bewerkte sierstoelen heerste er
een strenge kloosterlijke geest. Nog op
zijn oude dag leed hü er liever koude
dan zijn studeerkamer ook maar een
dag te verwarmen voordat in de ver
trekken van de ambtenaren van zijn
grote congregatie werd gestookt. Hij
werkte hard en kende de nood der mis
sie. Hij heeft veel initiatieven geno
men en enthousiaste medewerkers ge
kweekt, zodat in die congregatie, naar
verklaring van belangrijke personen
aldaar, nog geleefd wordt naar zijn
geest en volgens zijn idealen.
De austere redemptorist was mis
schien wel een voorbeeld voor de toen
malige leden van de Curie, maar hij
was er geen uitzondering. Willem van
Enckenvoirt en Willem van Rossum
waren beiden Curie-kardinalen en we
mogen ze beiden als de representan
ten van hun tijd noemen. Wat maakt
het veel uit in welke tijd men leeft!
Deze uit de heidense oudheid komen
de en in de renaissance herleefde
tekst, die naar mijn mening de ver
heerlijking van de roem beoogt, werd
bij de dood van kardinaal De Jong
door velen op hem toegepast. Inder
daad heeft hij bij de Nederlandse ka
tholieken en ook bij het andere volks
deel in de vrije wereld roem behaald
en toch was roemzucht hem geheel
vreemd. Hij zocht meer sympathie dan
roem. Hij heeft de roem verdiend om
dat hij pal stond en voor de heilige
menselijke rechten opkwam tegenover
een tyrannieke vijand. Zelf had hij de
overtuiging, dat hij slechts zijn plicht
vervulde; meer kon moeilijk iemand
van hem eisen. Ook niet in zijn vroe
gere functies als professor, als pre
sident van het Seminarie Rijsenburg
en als aartsbisschop in de eerste rus
tige jaren. Buitengewone eigenschap
pen, die hem hoge roem konden be
zorgen, zocht men tevergeefs in hem.
Hij was niet een beroemd schrijver of
een gevierde redenaar. Hij miste veel
eer de gave van het woord. Hij was
ook niet een gezocht docent, maar wel
een eerlijk historicus. Als aartsbis
schop was hij niet iemand met nieuwe
ideeën of plannen, zelfs geen stuwer
van moderne idealen, zoals anderen
hem voorstelden. Maar hij was vrien
delijk, menselijk, nuchter en verstandig
en liet zich nergens op voorstaan. Hij
deed wat hij zijn plicht achtte en bleek
tenslotte, toen de beproeving kwam,
een man van karakter, die de gekozen
koers met vaste hand bleef volgen en
met alle anderen, met name met de
protestantse leiders zonder moeite sa
menwerkte. In al zfln eenvoud was hij
een groot man, een uiterst sympathie
ke aartsbisschop. De vreugde om zijn
kardinaalsbenoeming was algemeen en
zeer groot.
Heeft hij de baan geëffend voor
zijn opvolger? Hier naderen wij, zo
als eens geschreven werd, zo dicht
de Pauselijke troon, dat ons terug
houdendheid en eerbiedig zwijgen be
taamt. In ieder geval Is de vreugde
over de benoeming van Mgr. Alfrink
tot kardinaal der roomse kerk alge
meen groot.
PAUS ADRIAAN VI
Zaterdagmiddag 10 mei 1958 legde mgr. Alfrink de eerste steen voor de Gedachte-
niskerk te Rhenen. Men ziet hem hier tij het betreden pon het bouwterrein.
(Van onze Romeinse correspondent)
f f et bestuurssysteem van de Rooms-katholieke Kerk is een vermenging van
de drie grote vormen: de democratische, de aristocratische en de monar-
chistische. De gelovigen zijn in de Kerk allen gelijk van welk ras,
nationaliteit, stand of ontwikkeling zij ook zijn. Zij missen evenwel het stemrecht.
De uit hen voortkomende clerus echter, de geestelijke stand, kan ongeacht zijn
afstamming toch tot de hoogste bestuursfuncties, tot het Pausschap zelfs, geroepen
worden. De clerus vormt de kerkelijke aristocratie. Zijn hoogste corporatie is de
senaat der Kerk, het College der Kardinalen, dat men de Pauselijke Raad van
State zou kunnen noemen. De monarchistische bestuursvorm wordt belichaamd
in het Pausdom. Het kardinaalscollege is ontstaan uit een commissie van bijstand
van de Romeinse bisschop. Zij werd gevormd door de bischoppen der aan Rome
grenzende diocesen, door de pastoors der Romeinse hoofdkerken (de cardines) en
door de leiders der diaconieën van de stad. Uit deze commissie van bijstand heeft
zich in de loop der eeuwen de senaat van de Kerk ontwikkeld. Het begon ermee,
dat Rome residerende bisschoppen van buiten de stad en ommelanden begon aan
te trekken, terwijl later ook zulke geestelijke leiders van diocesen tot zou men
heden zeggen „het purper verheven werden," maar hun ambt in hun ressort ble
ven uitoefenen. Hier ligt het onderscheid tussen de huidige curiekardinalen en de
niet-curiekardinalen.
De curiekardinalen, die allen te Ro
me wonen, worden door de Paus be
last met bestuursfuncties in het centra
le kerkelijke bestuur: als leiding geven
de personen in de Pauselijke ministe
riel en/of in andere ambten. Bij hen be
rust dus het dagelijks bestuur der mon
diale kerkelijke organisatie als gede
legeerden van de Paus en onder diens
uiteindelijke goedkeuring. Exponenten
der aristocratische bestuursvorm zijn
zij als het ware geïncorporeerd in de
monarchale.
De vraag rijst dan, in hoeverre de
niet-curiekardinalen deelnemen aan het
centrale bestuur van de Kerk. Deze
dragers der hoogste kerkelijke waardig
heid zijn allen bisschoppen, veruit de
meesten aartsbisschoppen-metropoliet
en velen ervan primaat, eerste bisschop
onder de bisschoppen van hun land. Wij
hebben reeds eerder geschreven over
enkele punten in dit verband. De Paus
is de opperbestuurder der Kerk, die de
hoogste en volledige bestuursmacht
heeft, zowel over alle kerken (bisdom
men) tezamen, als over elk afzonderlijk,
over alle herders en alle gelovigen teza
men en afzonderlijk. Nu heeft het on
tijdig afgebroken Vaticaanse Concilie
(1869-1870) wel het Pausschap gedefini
eerd, maar het is niet meer toegeko
men aan de definitie van het bisschops
ambt. Paus en bisschop zijn de opvol
gers der apostelen, het apostelcollege,
waarin Christus aan Petrus de sleutel-
ranneer een historicus zich wil verdiepen
in leven en karakter van een priester,
dan zal hij zeker althans in ons
land een hoofdstuk moeten wijden aan de
klas of liever nog gezegd: het „jaar" van
deze priester. Want in klerikale omgangstaal
wordt een seminarieklas aangeduid met het
wijdingsjaar. Wanneer men dan zegt dat Zijn
Eminentie van „24" is, dan wil dat niet alleen
en niet op de eerste plaats uitdrukken dat hij
in 1924 tot priester is gewijd, maar wil dit ook
tot uitdrukking brengen dat hij opgegroeid i»
in het milieu en de kameraadschap van die
jongemannen die in 24 gewijd zijn.
Zo'n seminarieklas is een kleine republiek
Zonder uitgesproken leiders, ieder met een
eigen individualiteit, vormen zij toch een ge
heel dat dikwijls meer bindt dan eigen broers
en zusters. Hoe zou het ook anders kunnen
wanneer men elf jaar lang momenteel 12
jaar samen leeft, samen werkt, samen op
avontuur is en samen de beschikkingen van
een hoog-gezeten overheid moet verwerken?
Praeses Van Schaik had met grote, sierlijke
letters op de wand van de recreatiezaal de
woorden laten aanbrengen:
De Vriendschap is het Zout
Hetwelk door Zijne Kracht
De Gemeenschap onderhoudt.
De uitwerking van deze spreuk op een nieuw-
aangekomen klas was wel zeer verschillend.i
Soms bleef een klas heel de seminarietijd door
een samenvoeging van louter individuen zonder
dat er een werkelijke binding tot stand kwam.
Andere jaren weer werd er klaarblijkelijk
meer „zout" verwerkt en werd er een hechte
gemeenschap geboren.
Zo gebeurde met de klas die in september
1913 haar entree deed in het Aartsbis
schoppelijk Klein-seminarie in Culem-
borg. De klas die 11 jaar later gewijd werd en
dus zou voortleven onder de naam van „het
jaar „24". Het zou een „groot jaar" worden. Niet
alleen door getal: met 44 jongens begonnen,
werden er 28 tot priester gewijd, een getal dat
zelfs in onze tijd nog indruk maakt. Maar groot
ook door de onderlinge kameraadschapdoor
vrij veel intellect en door een merkwaardige
onrustige drift.
Men kan niet zeggen dat Kardinaal Alfrink
direct bij aankomst op het seminarie opviel
door markante eigenschappen. «et was een
„doodgewone" jongen. Er hadden geen
engelen gevlogen rondom zijn wieg die
Nijkerk stond. Maar ook op het seminarie was
hij een van de velen: een wat schrale bleke
en spectaculaire knaap was het niet: hij
viel niet op bij spel of zang of sport,
een rustige, evenwichtige natuur. Geen
eenzelvige „blokker", maar een prettig kame
raad wiens vriendschap men op prijs stelae.
Met een zeer scherpe opmerkingsgave. Wat hij
gezien en gelezen had, raakte hij niet meer
kwijt. Bij een proefwerk latijnse vertaling m
de Goede Week kwam er een latijns woord
voor in de tekst dat niemand kende Behalve
Bernard Alfrink. „Hoe wist jij m Godsnaam
dat woord?" was de verbaasde vraag van ai
anderen. „Och", klonk het droog, „ik had het
vanmorgen in de kapel toevallig in het passie
verhaal gelezen."
jongen. Hij zat achter in de klas, by d^ s n?°^'
steen, rustig en steeds onverstoorbaar. Maar
zijn cijfers waren prima. Zelfs zo dat zyn klas
leraar hem wantrouwend gadesloeg, net was
bijna niet te geloven. De leraar informeerde
bij andere leraren en toen bleek dat ook bij
hen deze onverstoorbare jongen zulke prach
tige cijfers maakte. Toen pas week wantrouwen
voor respect.
In die jaren was het seminarie nog geen er
kend gymnasium, zoals nu. Toch wilde men
voor de toekomst de mogelijkheid openen om
academische studies te kunnen maken. Daarom
koos men er van deze grote klas 12 uit die
door bijstudie en extra lessen zich zouden voor
bereiden op het staatsexamen. Het laat zich
begrijpen dat dit groepje jongens al heel spoe
dig de bijnaam had van de „Twaalf apostelen
Bernard Alfrink was er natuurlijk bij; ook de
tegenwoordige Bisschop van Groningen, Mgr.
Nierman.
Vinkesteyn, de toenmalige voorzitter van de
examencommissie, die deze taak heel wat jaren
heeft vervuld en heel veel kandidaten onder
ogen heeft gehad, wel eens verteld van hel
examen van deze seminaristen. Vooral AifrinK
maakte een buitengewone indruk. Vinkesteyn
kon met smaak vertellen hoe een kwartier was
uitgetrokken voor de mondelinge vertaling van
een vrij moeilijke Griekse tekst van Homerus.
De meesten speelden het niet klaar om dit
stuk in een kwartier mondeling vertaald te
krijgen. Maar Alfrink vertaalde onverstoorbaar
en feilloos. Nd een minuut of vijf was men
klaar en men heeft nog andere Griekse schrij-
vevs eT bij moeten halen om de tijd te vullen.
De verdeling van de klas in twaalf apostelen
en de rest had toch wel enige scheiding te
weeggebracht. Maar eenmaal weer verenigd
op de filosofie, brak de reactie los. De band
werd hechter dan ooit; er werden grote avon
turen beraamd; men ondernam strooptochten
tijdens de avondstudie naar de welvoorziene
perebomen in de „herentuin": er werd ge
pionierd en gepolderd om land te winnen voor
de eigen filosofentuin uit het grachtslib, en de
studie: iedereen kan begrijpen hoe dat in zulke
omstandigheden moest gaan! Totdat bij de eer
ste concursen, halverwege het eerste trimester,
Hoogveld als een vertoornde Godheid, strak en
stoer op de lessenaar stond en naar alle kanten
zijn banvloeken wegslingerde. Van toen af is er
weer gewerkt. Maar onrustig is die klas geble
ven. Ook op Rijsenburg. Ik denk dat directere
Frank wel heel erg verlangd zal hebben naar
het ogenblik dat deze klas het seminarie voor
goed zou verlaten.
eze twaalf togen dan in de zomer van
1919 naar Utrecht, om daar in het oude Ti-
voli het staatsexamen af te leggen. Ber
nard Alfrink was niet alleen de primus alpha
bet icus, maar ook de vlag waaronder de overige
elf ten strijde trokken. In latere jaren heeft Dr.
irecteur Frank heeft zijn verlangen ver
vuld gezien. Op 15 augustus 1924 stond
hij naast Aartsbisschop van de Wetering
in de Utrechtse kathedraal en hoorde toe hoe
deze 28 jongemannen rustig en overtuigd hun
promitto toezegden aan de Aartsbisschop die
hen priester wijdde. En ook hier weer was
Alfrink de eerste.
Utrecht, SCH.
macht gaf, aan welk college H(j het
hoeden zijner kudden opdroeg. Zo is er
een interne samenhang tussen de opper,
bisschop en zijn broeders, een samen
hang die men wellicht zo kan uitdruk
ken: geen bisschop kan zijn ambt uit
oefenen zonder de bisschop van Rome,
zonder „de verbondenheid met de H.
Stoel". Maar de bisschop van Rome
kan zijnerzijds in wezen niet buiten zijn
medebisschoppen. De verbondenheid
heeft dubbele banden. In de praktijk
komt daarom het kerkbeeld naar voren
van een federatie, een vorm die niet zo
ver gaat als die in de Oosterse Kerk:
het verbond van de zelfstandige, de au-
tocephale kerken, maar die toch ook
niet de „czaristische" gestalte heeft,
als waren de bisschoppen slechts pause
lijke gouverneurs of leenmannen.
Men kan stellen, dat door deze col
legiale instelling van het kerkelijk
bestuur alle bisschoppen deel hebben
aan de totale leiding in de Kerk. Da
praktijk is hier een weerspiegeling
van, hoewel deze praktijk uiteraard
afhankelijk is van aan de tijd ge
bonden opvattingen. De diocesane
kerkbestuurders, die tot het kardina
laat verheven worden, nemen dus in
bovengenoemde zin als leden van het
wereldepiscopaat intern reeds deel
aan het algehele Kerkbestuur. Zij zijn
evenwel niet geroepen tot de dagelijk
se, centrale leiding, die de curiekar
dinalen is opgedragen.
Intussen brengt het kardinalaat een
aantal verplichtingen en rechten mee,
die wel rechtstreeks met de centrale
te maken hebben. De kardinaal heeft
de belangrijke taak tezamen met zon
eminente collega's de nieuwe Paus te
kiezen en vóór het conclaaf bij zijn
komst in Rome deel te nemen aan het
beperkte interregnum. Ofschoon voorts
geen bindende voorschriften bestaan
hieromtrent is het de praktijk der
laatste vijf eeuwen, dat uit de kardina
len een Paus gekozen wordt. Behalve
lid van het hoogste kerkelijke keuzecol
lege is hij dus feitelijk tevens de moge
lijke opvolger van de H. Petrus en
„kroonprins" der kerk. De kardinaal
behoort tot de familia pontificalis, het
Huis des Pausen, zoals men spreekt
over de Koninklijke Familie of het Huis
des Konings. Iedere kardinaal heeft ver
volgens het recht en de plicht tot stem
gerechtigde deelname aan de oecume
nische concilies, de Algemene Kerkver
gadering, ook al zou een kardinaal geen
residerend bisschop (meer) zijn. Ten,
laatste kan de Paus hem afvaardigen
tot zijn legatus a latere, zijn persoon
lijke vertegenwoordiger en plaatsver
vanger bjj bijzondere gelegenheden. Dit
laatste evenwel kan men onder de pri
vileges rekenen.
Alle kardinalen zijn in het bisdom Ro
me geïncardineerd. Zij hebben een eigen
kerk, hun titelkerk in Rome. Al is
dit niet veel meer dan een protocollaire
zaak, de H. Stoel handhaaft hierin de
oorspronkelijke afkomst «n traditie en
drukt de verbondenheid van de leden
van het hoogste adviescollege in de
Kerk met de Paus ermede uit.
Wanneer de nieuwe kerkprinsen uit
de handen van de Paus de rode bonnet,
de hoed en de ring ontvangen, deelt de
H. Vader hun tevens mede aan welke
congregatie zij voortaan gaan mede
werken. Betekent dit voor de curiekar
dinalen hun dagelijkse arbeid, voor de
niet-curiekardinalen was zulk een be
noeming in het verleden niet veel meer
dan een formaliteit. Hun medewerking
in de congregaties bleef tot een mini
mum beperkt. Het terrein hunner werk
zaamheden lag immers elders.
Nu heeft zich eind 1959 een merk
waardig ding voorgedaan. In zjjn
nieuwjaarsbegroeting aan de H. Va
der namens het kardinaalscollege
wees de deken, kardinaal Tisserant
erop, dat de Paus een nieuwe bepa
ling getroffen had: Voortaan zouden
de niet-curiekardinalen tijdens hun
verblijf in Rome verzocht worden aan
de vergadering der congregaties deel
te nemen. Deze bestuursinstanties
zullen ook voortaan vaker in confe
rentie bijeen komen. De paus wil, dat
de ervaring en de adviezen der kar
dinalen leiders van bisdommen
op deze wijze rechtstreeks in Rome ter
tafel gebracht worden en tevens dat
de niet-curiekardinalen door hun tij
delijke deelname aan het centrale be-
stuurswerk de methodes én de moei
lijkheden hiervan leren kennen. In
Vaticaanse kringen werd dit besluit
als een belangrijke nieuwe stap be
schouwd tot internationalisering van
het algemene kerkelijke bestuur, het
openen van nieuwe perspectieven ten
aanzien van de rechtstreekse mede
werking en het nauwere contact van
geheel het Heilig College met Rome'i
leiding.
Ziet men ten laatste af van de ver
plichtingen en rechten, van de reeks
grotere en kleinere privileges, die een
kardinaal volgens het kerkelijk wetboek
toekomen, dan nog heeft een tot het
kardinalaat verheven residerende bis
schop grotere invloed en meer persoon
lijke stem in het algemene bestuurska-
der, dan die van een lokale pontifex
wiens cappa magna incidenteel van ro
de kleur is. In het prelatenrflke Rome
geldt de kardinaal als een zeer hoog ge
plaatst geestelijk bestuurder. Zijn stem
legt krachtens zijn plaats gewicht in de
schaal. Het „heilig purper" opent te
recht de deuren, tot die van de werk
kamer van de Paus toe. Want zo is de
hiërarchieke opzet, de brug tussen de
aristocratische en de monarchale
bestuursvorm.