üTqf maakt het vee[ uit tijd leeft DE VIJFDE NEDERLANDSE KARDINAAL, DE DERDE IN DEZE EEUW Adriaan Flo Enckenvoirt Willem Johannes de HEEFT DE Willem van van Zong en Bern. Alfrink KARDINAAL DE JONG WEG GEËFFEND? m C: De kardinaal en het centrale bestuur van de Kerk Internationalisering van het algemene kerkelijke bestuur k Kardinaal Alfrink is er een van 24 Rustige jongen, achteraan bij de schoorsteen D D K S* ::fie fe Verschil in personen en positie Dagelijkse leiding door de curie- ..ER HADDEN IN NIJ KERK GEEN ENGELEN ROND ZIJN WIEG GEVLOGEN" Twaalfapostelen Een schralebleke ]7 jongen In vijf minuten De eerste 30 posT) DONDERDAG 3 MAART 1960 ff Tjjtf v^, 5? Het blijde bericht, dat de aartsbisschop van Utrecht door de Paus tot kardinaal van de Roomse kerk is benoemd, stelt naast allerlei vragen ook de historische, welke Nederlanders hem in deze hoge waardigheid zijn voorgegaan. Het woord „Nederlands" vraagt eerst enige aanduiding. Het is n.l. zeker, dat bij de nieuwe indeling van de Nederlanden in bisdom men in het jaar 1559 de aartsbisschop van Mechelen, tot kardinaal benoemd, toen als een „Nederlandse" kardinaal werd beschouwd. Het duurde zeker tot 1830/1839, tot de splitsing van de Nederlandse en de Belgische staat. Sindsdien was de Mechelse kardinaal een Belgische. Hier wordt derhalve het woord „Nederlands" beperkt tot het grondgebied, dat de tegenwoordige Nederlandse staat omvat. Aan de thans benoemde gingen er vier vooraf; kardinaal Adriaan Florens zoon, de latere paus Adriaan VI, Willem van Enckenvoirt, Willem van Rossum, Johannes de Jong. De twee eerste leefden in de zes tiende eeuw, de twee laatste in de 20e eeuw. door Mgr. Prof. dr. R. R. pit' inZ iV,i» su"" wl.i' Wat een verschil van tijd en daar door wat een verschil van personen u?-nPOSlt'e' w°orden, die kardinaal Willem van Enckenvoirt op het graf rechten der Kerk, van de zwakken en vervolgden tijdens de harde Duitse be zetting. Voor de eerste twee was de crisis echter vooral van kerkeljjk-gods- dienstige aard. Voor de laatsten ont braken deze kanten niet, maar de moeilijkheden kwamen toch voorname lijk van de politieke leiders. Kardinaal Adriaan Florenszoon was meer een Nederlander die kardinaal werd, dan een Nederlandse kardinaal. Met minstens evenveel recht zou men hem een Spaanse purperdrager kun nen noemen. Hij werd immers 1 juli 1517 tot kardinaal benoemd, terwijl hij als politieke vertegenwoordiger van de Habsburger Karei, juist koning van Castilië en Aragon geworden, in Span je werkte, en klaarblijkelijk op verzoek van deze Spaanse koning. Is dit niet een groot verschil tussen toen en thans? Wij kunnen ons niet voorstellen dat de Nederlandse Kroon of regering voor een zijner burgers het kardinaal schap vraagt en verkrijgt. Over Adri aan, die 9 januari 1522 tot paus werd gekozen, is in het afgelopen jaar zo veel geschreven, dat we hem hier kun nen laten rusten. Op zijn sterfbed heeft hij echter zijn dienaar en gunsteling Willem van Enckenvoirt tot kardinaal benoemd, na daarvoor met moeite de toestemming van het hoge college ver kregen te hebben. Het was een daad van dankbaar heid, maar volgens moderne maat staven niet van grote wijsheid. Wil lem van Enckenvoirt was als jonge man reeds naar Rome gekomen, had aan de Curie een positie verworven onder Adriaans voorganger paus Leo X en steeg plotseling in aanzien toen zijn landsman Adriaan de zetel van Sint Petrus beklom. Hij heeft Adri aan in de moeilijke jaren trouw ter zijde gestaan, maar wist ook zoveel kerkelijke beneficies voor hem zelf en zijn neven te verzamelen, dat hij zich in het toenmalige weelderige Rome behoorlijk kon bewegen. Hij deed zo als anderen in die tijd deden, en hij moet dan ook met dezen op een rij gesteld worden, hetgeen zeer betreurenswaardig is omdat het be- WILLEM KARDINAAL VAN ROSSUM van paus Adriaan liet beitelen: Helaas, wat maakt het veel uit, in wat voor tijd zelfs de beste mens regeert, krij gen aldus een bijzondere, zelfs profeti sche waarde. De renaissance man, voor wie de roem het hoogste was, be- ;-eu=K..met ztjn aan een oude, heiden- «n *£?ver ontleende tekst, dat Adri- ti1dsomstaSS^°ige van de ongunstige kunnen beha tem ^een roem heeft De zestiende eeuw was inderdaad een geheel andere, dan de twintigste. Maar alle tijden waren moeilijk De eerste twee. Adriaan en Willem wa ren getuige van de prediking van Lu ther en beleefden de afval van de Duit se, Skandinavische en Zwitserse lan den en de voortdurende bedreiging der Turken. Kardinaal van Rossum beleef de kort na zijn benoeming de eerste wereldoorlog, en kardinaal De Jong kennen we eigenlijk het beste als de onverschrokken verdediger van de Th Hi JOHANNES KARDINAAL DE JONG WILLEM KARDINAAL VAN ENCKENVOIRT zit van vele kerkelijke beneficies te gelijk, de z.g. cumulatio benefi- ciorum, het grote euvel der toenma lige Kerk is geweest. Het leverde voortdurend stof tot kritiek voor alle hervormers, met name voor Luther en zijn volgelingen. Willem van En ckenvoirt bleef na paus Adriaans' dood aan de Curie en bevorderde er de belangen van Karei V, o.a. wist hij de pauselijke goedkeuring te ver krijgen voor het afstand doen van de temporaliteit van het toenmalige bisdom Utrecht. Deze afstand werd toen in kerkelijke kringen als een pijnlijke operatie gevoeld, maar deze chirurgische ingreep heeft zoals zo vele de gezondheid der Utrechtse kerk hersteld. Om Willem van En ckenvoirt te belonen benoemde Karei V hem tot bisschop van het Utrecht se bisdom. Hij had er overigens om gevraagd. De inkomsten ervan kon hij wel gebruiken, naast die van zo veel andere diocesen kanonikaten, kloosters en kerken. Hij is nooit als bisschop in Utrecht geweest. Wat maakt het veel uit in welke tijd men leeft! Hij heeft er misschien nauwe lijks kwaad in gezien, maar juist dit zou een bewijs zijn voor het geringe inzicht in de uiterste nood der Kerk, die vele anderen onherstelbaar scheen. Welk een sereniteit, priesterlijke ijver, vroomheid en soberheid bij de redemptorist kardinaal van Rossum. Zeker, ook hij woonde, minstens toen h\j prefect van de Congregatie voor de voortplanting des geloofs was gewor den in een mooie en ruime ambtswo ning Ondanks het purperkleurig be hang en overgordijnen en de met ver guldsel bewerkte sierstoelen heerste er een strenge kloosterlijke geest. Nog op zijn oude dag leed hü er liever koude dan zijn studeerkamer ook maar een dag te verwarmen voordat in de ver trekken van de ambtenaren van zijn grote congregatie werd gestookt. Hij werkte hard en kende de nood der mis sie. Hij heeft veel initiatieven geno men en enthousiaste medewerkers ge kweekt, zodat in die congregatie, naar verklaring van belangrijke personen aldaar, nog geleefd wordt naar zijn geest en volgens zijn idealen. De austere redemptorist was mis schien wel een voorbeeld voor de toen malige leden van de Curie, maar hij was er geen uitzondering. Willem van Enckenvoirt en Willem van Rossum waren beiden Curie-kardinalen en we mogen ze beiden als de representan ten van hun tijd noemen. Wat maakt het veel uit in welke tijd men leeft! Deze uit de heidense oudheid komen de en in de renaissance herleefde tekst, die naar mijn mening de ver heerlijking van de roem beoogt, werd bij de dood van kardinaal De Jong door velen op hem toegepast. Inder daad heeft hij bij de Nederlandse ka tholieken en ook bij het andere volks deel in de vrije wereld roem behaald en toch was roemzucht hem geheel vreemd. Hij zocht meer sympathie dan roem. Hij heeft de roem verdiend om dat hij pal stond en voor de heilige menselijke rechten opkwam tegenover een tyrannieke vijand. Zelf had hij de overtuiging, dat hij slechts zijn plicht vervulde; meer kon moeilijk iemand van hem eisen. Ook niet in zijn vroe gere functies als professor, als pre sident van het Seminarie Rijsenburg en als aartsbisschop in de eerste rus tige jaren. Buitengewone eigenschap pen, die hem hoge roem konden be zorgen, zocht men tevergeefs in hem. Hij was niet een beroemd schrijver of een gevierde redenaar. Hij miste veel eer de gave van het woord. Hij was ook niet een gezocht docent, maar wel een eerlijk historicus. Als aartsbis schop was hij niet iemand met nieuwe ideeën of plannen, zelfs geen stuwer van moderne idealen, zoals anderen hem voorstelden. Maar hij was vrien delijk, menselijk, nuchter en verstandig en liet zich nergens op voorstaan. Hij deed wat hij zijn plicht achtte en bleek tenslotte, toen de beproeving kwam, een man van karakter, die de gekozen koers met vaste hand bleef volgen en met alle anderen, met name met de protestantse leiders zonder moeite sa menwerkte. In al zfln eenvoud was hij een groot man, een uiterst sympathie ke aartsbisschop. De vreugde om zijn kardinaalsbenoeming was algemeen en zeer groot. Heeft hij de baan geëffend voor zijn opvolger? Hier naderen wij, zo als eens geschreven werd, zo dicht de Pauselijke troon, dat ons terug houdendheid en eerbiedig zwijgen be taamt. In ieder geval Is de vreugde over de benoeming van Mgr. Alfrink tot kardinaal der roomse kerk alge meen groot. PAUS ADRIAAN VI Zaterdagmiddag 10 mei 1958 legde mgr. Alfrink de eerste steen voor de Gedachte- niskerk te Rhenen. Men ziet hem hier tij het betreden pon het bouwterrein. (Van onze Romeinse correspondent) f f et bestuurssysteem van de Rooms-katholieke Kerk is een vermenging van de drie grote vormen: de democratische, de aristocratische en de monar- chistische. De gelovigen zijn in de Kerk allen gelijk van welk ras, nationaliteit, stand of ontwikkeling zij ook zijn. Zij missen evenwel het stemrecht. De uit hen voortkomende clerus echter, de geestelijke stand, kan ongeacht zijn afstamming toch tot de hoogste bestuursfuncties, tot het Pausschap zelfs, geroepen worden. De clerus vormt de kerkelijke aristocratie. Zijn hoogste corporatie is de senaat der Kerk, het College der Kardinalen, dat men de Pauselijke Raad van State zou kunnen noemen. De monarchistische bestuursvorm wordt belichaamd in het Pausdom. Het kardinaalscollege is ontstaan uit een commissie van bijstand van de Romeinse bisschop. Zij werd gevormd door de bischoppen der aan Rome grenzende diocesen, door de pastoors der Romeinse hoofdkerken (de cardines) en door de leiders der diaconieën van de stad. Uit deze commissie van bijstand heeft zich in de loop der eeuwen de senaat van de Kerk ontwikkeld. Het begon ermee, dat Rome residerende bisschoppen van buiten de stad en ommelanden begon aan te trekken, terwijl later ook zulke geestelijke leiders van diocesen tot zou men heden zeggen „het purper verheven werden," maar hun ambt in hun ressort ble ven uitoefenen. Hier ligt het onderscheid tussen de huidige curiekardinalen en de niet-curiekardinalen. De curiekardinalen, die allen te Ro me wonen, worden door de Paus be last met bestuursfuncties in het centra le kerkelijke bestuur: als leiding geven de personen in de Pauselijke ministe riel en/of in andere ambten. Bij hen be rust dus het dagelijks bestuur der mon diale kerkelijke organisatie als gede legeerden van de Paus en onder diens uiteindelijke goedkeuring. Exponenten der aristocratische bestuursvorm zijn zij als het ware geïncorporeerd in de monarchale. De vraag rijst dan, in hoeverre de niet-curiekardinalen deelnemen aan het centrale bestuur van de Kerk. Deze dragers der hoogste kerkelijke waardig heid zijn allen bisschoppen, veruit de meesten aartsbisschoppen-metropoliet en velen ervan primaat, eerste bisschop onder de bisschoppen van hun land. Wij hebben reeds eerder geschreven over enkele punten in dit verband. De Paus is de opperbestuurder der Kerk, die de hoogste en volledige bestuursmacht heeft, zowel over alle kerken (bisdom men) tezamen, als over elk afzonderlijk, over alle herders en alle gelovigen teza men en afzonderlijk. Nu heeft het on tijdig afgebroken Vaticaanse Concilie (1869-1870) wel het Pausschap gedefini eerd, maar het is niet meer toegeko men aan de definitie van het bisschops ambt. Paus en bisschop zijn de opvol gers der apostelen, het apostelcollege, waarin Christus aan Petrus de sleutel- ranneer een historicus zich wil verdiepen in leven en karakter van een priester, dan zal hij zeker althans in ons land een hoofdstuk moeten wijden aan de klas of liever nog gezegd: het „jaar" van deze priester. Want in klerikale omgangstaal wordt een seminarieklas aangeduid met het wijdingsjaar. Wanneer men dan zegt dat Zijn Eminentie van „24" is, dan wil dat niet alleen en niet op de eerste plaats uitdrukken dat hij in 1924 tot priester is gewijd, maar wil dit ook tot uitdrukking brengen dat hij opgegroeid i» in het milieu en de kameraadschap van die jongemannen die in 24 gewijd zijn. Zo'n seminarieklas is een kleine republiek Zonder uitgesproken leiders, ieder met een eigen individualiteit, vormen zij toch een ge heel dat dikwijls meer bindt dan eigen broers en zusters. Hoe zou het ook anders kunnen wanneer men elf jaar lang momenteel 12 jaar samen leeft, samen werkt, samen op avontuur is en samen de beschikkingen van een hoog-gezeten overheid moet verwerken? Praeses Van Schaik had met grote, sierlijke letters op de wand van de recreatiezaal de woorden laten aanbrengen: De Vriendschap is het Zout Hetwelk door Zijne Kracht De Gemeenschap onderhoudt. De uitwerking van deze spreuk op een nieuw- aangekomen klas was wel zeer verschillend.i Soms bleef een klas heel de seminarietijd door een samenvoeging van louter individuen zonder dat er een werkelijke binding tot stand kwam. Andere jaren weer werd er klaarblijkelijk meer „zout" verwerkt en werd er een hechte gemeenschap geboren. Zo gebeurde met de klas die in september 1913 haar entree deed in het Aartsbis schoppelijk Klein-seminarie in Culem- borg. De klas die 11 jaar later gewijd werd en dus zou voortleven onder de naam van „het jaar „24". Het zou een „groot jaar" worden. Niet alleen door getal: met 44 jongens begonnen, werden er 28 tot priester gewijd, een getal dat zelfs in onze tijd nog indruk maakt. Maar groot ook door de onderlinge kameraadschapdoor vrij veel intellect en door een merkwaardige onrustige drift. Men kan niet zeggen dat Kardinaal Alfrink direct bij aankomst op het seminarie opviel door markante eigenschappen. «et was een „doodgewone" jongen. Er hadden geen engelen gevlogen rondom zijn wieg die Nijkerk stond. Maar ook op het seminarie was hij een van de velen: een wat schrale bleke en spectaculaire knaap was het niet: hij viel niet op bij spel of zang of sport, een rustige, evenwichtige natuur. Geen eenzelvige „blokker", maar een prettig kame raad wiens vriendschap men op prijs stelae. Met een zeer scherpe opmerkingsgave. Wat hij gezien en gelezen had, raakte hij niet meer kwijt. Bij een proefwerk latijnse vertaling m de Goede Week kwam er een latijns woord voor in de tekst dat niemand kende Behalve Bernard Alfrink. „Hoe wist jij m Godsnaam dat woord?" was de verbaasde vraag van ai anderen. „Och", klonk het droog, „ik had het vanmorgen in de kapel toevallig in het passie verhaal gelezen." jongen. Hij zat achter in de klas, by d^ s n?°^' steen, rustig en steeds onverstoorbaar. Maar zijn cijfers waren prima. Zelfs zo dat zyn klas leraar hem wantrouwend gadesloeg, net was bijna niet te geloven. De leraar informeerde bij andere leraren en toen bleek dat ook bij hen deze onverstoorbare jongen zulke prach tige cijfers maakte. Toen pas week wantrouwen voor respect. In die jaren was het seminarie nog geen er kend gymnasium, zoals nu. Toch wilde men voor de toekomst de mogelijkheid openen om academische studies te kunnen maken. Daarom koos men er van deze grote klas 12 uit die door bijstudie en extra lessen zich zouden voor bereiden op het staatsexamen. Het laat zich begrijpen dat dit groepje jongens al heel spoe dig de bijnaam had van de „Twaalf apostelen Bernard Alfrink was er natuurlijk bij; ook de tegenwoordige Bisschop van Groningen, Mgr. Nierman. Vinkesteyn, de toenmalige voorzitter van de examencommissie, die deze taak heel wat jaren heeft vervuld en heel veel kandidaten onder ogen heeft gehad, wel eens verteld van hel examen van deze seminaristen. Vooral AifrinK maakte een buitengewone indruk. Vinkesteyn kon met smaak vertellen hoe een kwartier was uitgetrokken voor de mondelinge vertaling van een vrij moeilijke Griekse tekst van Homerus. De meesten speelden het niet klaar om dit stuk in een kwartier mondeling vertaald te krijgen. Maar Alfrink vertaalde onverstoorbaar en feilloos. Nd een minuut of vijf was men klaar en men heeft nog andere Griekse schrij- vevs eT bij moeten halen om de tijd te vullen. De verdeling van de klas in twaalf apostelen en de rest had toch wel enige scheiding te weeggebracht. Maar eenmaal weer verenigd op de filosofie, brak de reactie los. De band werd hechter dan ooit; er werden grote avon turen beraamd; men ondernam strooptochten tijdens de avondstudie naar de welvoorziene perebomen in de „herentuin": er werd ge pionierd en gepolderd om land te winnen voor de eigen filosofentuin uit het grachtslib, en de studie: iedereen kan begrijpen hoe dat in zulke omstandigheden moest gaan! Totdat bij de eer ste concursen, halverwege het eerste trimester, Hoogveld als een vertoornde Godheid, strak en stoer op de lessenaar stond en naar alle kanten zijn banvloeken wegslingerde. Van toen af is er weer gewerkt. Maar onrustig is die klas geble ven. Ook op Rijsenburg. Ik denk dat directere Frank wel heel erg verlangd zal hebben naar het ogenblik dat deze klas het seminarie voor goed zou verlaten. eze twaalf togen dan in de zomer van 1919 naar Utrecht, om daar in het oude Ti- voli het staatsexamen af te leggen. Ber nard Alfrink was niet alleen de primus alpha bet icus, maar ook de vlag waaronder de overige elf ten strijde trokken. In latere jaren heeft Dr. irecteur Frank heeft zijn verlangen ver vuld gezien. Op 15 augustus 1924 stond hij naast Aartsbisschop van de Wetering in de Utrechtse kathedraal en hoorde toe hoe deze 28 jongemannen rustig en overtuigd hun promitto toezegden aan de Aartsbisschop die hen priester wijdde. En ook hier weer was Alfrink de eerste. Utrecht, SCH. macht gaf, aan welk college H(j het hoeden zijner kudden opdroeg. Zo is er een interne samenhang tussen de opper, bisschop en zijn broeders, een samen hang die men wellicht zo kan uitdruk ken: geen bisschop kan zijn ambt uit oefenen zonder de bisschop van Rome, zonder „de verbondenheid met de H. Stoel". Maar de bisschop van Rome kan zijnerzijds in wezen niet buiten zijn medebisschoppen. De verbondenheid heeft dubbele banden. In de praktijk komt daarom het kerkbeeld naar voren van een federatie, een vorm die niet zo ver gaat als die in de Oosterse Kerk: het verbond van de zelfstandige, de au- tocephale kerken, maar die toch ook niet de „czaristische" gestalte heeft, als waren de bisschoppen slechts pause lijke gouverneurs of leenmannen. Men kan stellen, dat door deze col legiale instelling van het kerkelijk bestuur alle bisschoppen deel hebben aan de totale leiding in de Kerk. Da praktijk is hier een weerspiegeling van, hoewel deze praktijk uiteraard afhankelijk is van aan de tijd ge bonden opvattingen. De diocesane kerkbestuurders, die tot het kardina laat verheven worden, nemen dus in bovengenoemde zin als leden van het wereldepiscopaat intern reeds deel aan het algehele Kerkbestuur. Zij zijn evenwel niet geroepen tot de dagelijk se, centrale leiding, die de curiekar dinalen is opgedragen. Intussen brengt het kardinalaat een aantal verplichtingen en rechten mee, die wel rechtstreeks met de centrale te maken hebben. De kardinaal heeft de belangrijke taak tezamen met zon eminente collega's de nieuwe Paus te kiezen en vóór het conclaaf bij zijn komst in Rome deel te nemen aan het beperkte interregnum. Ofschoon voorts geen bindende voorschriften bestaan hieromtrent is het de praktijk der laatste vijf eeuwen, dat uit de kardina len een Paus gekozen wordt. Behalve lid van het hoogste kerkelijke keuzecol lege is hij dus feitelijk tevens de moge lijke opvolger van de H. Petrus en „kroonprins" der kerk. De kardinaal behoort tot de familia pontificalis, het Huis des Pausen, zoals men spreekt over de Koninklijke Familie of het Huis des Konings. Iedere kardinaal heeft ver volgens het recht en de plicht tot stem gerechtigde deelname aan de oecume nische concilies, de Algemene Kerkver gadering, ook al zou een kardinaal geen residerend bisschop (meer) zijn. Ten, laatste kan de Paus hem afvaardigen tot zijn legatus a latere, zijn persoon lijke vertegenwoordiger en plaatsver vanger bjj bijzondere gelegenheden. Dit laatste evenwel kan men onder de pri vileges rekenen. Alle kardinalen zijn in het bisdom Ro me geïncardineerd. Zij hebben een eigen kerk, hun titelkerk in Rome. Al is dit niet veel meer dan een protocollaire zaak, de H. Stoel handhaaft hierin de oorspronkelijke afkomst «n traditie en drukt de verbondenheid van de leden van het hoogste adviescollege in de Kerk met de Paus ermede uit. Wanneer de nieuwe kerkprinsen uit de handen van de Paus de rode bonnet, de hoed en de ring ontvangen, deelt de H. Vader hun tevens mede aan welke congregatie zij voortaan gaan mede werken. Betekent dit voor de curiekar dinalen hun dagelijkse arbeid, voor de niet-curiekardinalen was zulk een be noeming in het verleden niet veel meer dan een formaliteit. Hun medewerking in de congregaties bleef tot een mini mum beperkt. Het terrein hunner werk zaamheden lag immers elders. Nu heeft zich eind 1959 een merk waardig ding voorgedaan. In zjjn nieuwjaarsbegroeting aan de H. Va der namens het kardinaalscollege wees de deken, kardinaal Tisserant erop, dat de Paus een nieuwe bepa ling getroffen had: Voortaan zouden de niet-curiekardinalen tijdens hun verblijf in Rome verzocht worden aan de vergadering der congregaties deel te nemen. Deze bestuursinstanties zullen ook voortaan vaker in confe rentie bijeen komen. De paus wil, dat de ervaring en de adviezen der kar dinalen leiders van bisdommen op deze wijze rechtstreeks in Rome ter tafel gebracht worden en tevens dat de niet-curiekardinalen door hun tij delijke deelname aan het centrale be- stuurswerk de methodes én de moei lijkheden hiervan leren kennen. In Vaticaanse kringen werd dit besluit als een belangrijke nieuwe stap be schouwd tot internationalisering van het algemene kerkelijke bestuur, het openen van nieuwe perspectieven ten aanzien van de rechtstreekse mede werking en het nauwere contact van geheel het Heilig College met Rome'i leiding. Ziet men ten laatste af van de ver plichtingen en rechten, van de reeks grotere en kleinere privileges, die een kardinaal volgens het kerkelijk wetboek toekomen, dan nog heeft een tot het kardinalaat verheven residerende bis schop grotere invloed en meer persoon lijke stem in het algemene bestuurska- der, dan die van een lokale pontifex wiens cappa magna incidenteel van ro de kleur is. In het prelatenrflke Rome geldt de kardinaal als een zeer hoog ge plaatst geestelijk bestuurder. Zijn stem legt krachtens zijn plaats gewicht in de schaal. Het „heilig purper" opent te recht de deuren, tot die van de werk kamer van de Paus toe. Want zo is de hiërarchieke opzet, de brug tussen de aristocratische en de monarchale bestuursvorm.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1960 | | pagina 11