Bijbelkundige werd aartsbisschop Man van groot geloof, eenvoud en brede belangstelling BERNARDUS JOHANNES ALFRINK EEN LEVEN DOORTROKKEN VAN DE H. SCHRIFT WETENSCHAP EN ZIELZORG TROUW VERBONDEN deugde en dankbaarheid DONDERDAG 3 MAART 1960 (Van onze Utrechtse redacteur) het moment t, waarop na her zijn plegen te zijn en deze stijl van optreden het meest in overeen stemming lijkt met evenwichtig heid, bescheidenheid en bedacht zaamheid. Deze eigenschappen hebben het scherpe verstand en de wijze, vrome geest van de bij belgeleerde immers steeds ver gezeld. Juli ssch°pswijding op 17 <jra„, ln de Utrechtse kathe der G pV0°rname figuur van igl. dr. B. J. Alfrink voor nam door eenvoud voor het 1 st getooid met de tekenen hogepriester verscheen, be- ,°efde weinig fantasie om zich a realiseren dat men van hem barokke zwier moest ver aten, noch grandezza in een weloverwogen stap of af weten precieus gebaar. Echter Ojv.statigheid en beheerstheid, pe dat de bewegingen van een s°on met zijn geest adaequaat op de vrijgekomen plek een tehuis voor bejaarden is gebouwd. Een grote slag trof het gezin, toen moeder kwam te overlijden. Bernard was nauwelijks een jaar oud en werd aan de zorgen van peetoom en peet tante Rutgers in Barneveld, waar zij een bakkerij hadden, toevertrouwd. In september 1903 hertrouwde vader en Bernard verhuisde weer naar Nijkerk, waar hij de reeds in 1858 geopende r.-k. bijzondere lagere school bezocht. Ber nard Alfrink ontpopte zich al spoedig als een zeer begaafd leerling. In alle vakken was hij de eerste, waarop hij zich echter nimmer liet voorstaan. Hij was voor zijn medescholieren een prettig kameraad en deed ijverig met spelen mee. Primus inter pares bleef hij ook op het klein-seminarie in Cu- lemborg en op het groot-seminarie „Rijsenburg", doch.ook hier vond hij naast de studie eveneens tijd voor ver maak en ontspanning. De eerste klas van mijnheer Albach in Culemborg, die in 1913 startte, stond allesbehalve als rustig bekend, maar herbergde een woelig volkje. „Twaalf Apostelen" Twaalf studenten, onder wie Bernard Alfrink en de latere bisschop van Gro ningen, mgr. P. A. Nierman, schert send de „twaalf apostelen" genoemd, onderscheidden zich door bijzondere begaafdheid en gingen voor het staats examen op. Na zijn priesterwijding, uit handen van de toenmalige aartsbisschop, mgr. H. v. d. Wetering, in Utrecht, werd de neomist aangewezen om in de Bijbelwetenschappen te gaan stu deren, waarvoor hij naar Rome en Jeruzalem werd gezonden. In 1930 promoveerde de jonge priester bij de Pauselijke Bijbelcommissie in Rome op een proefschrift, waarin hij het vraagstuk van het leven na de dood in het Oude Testament behandelde. Men zag toen reeds aanwijzingen, dat uit dr. Alfrink een groot bijbel- kundige zou groeien, zoals zijn voor ganger op de zetel van St.-Willibrord, Kardinaal de Jong, zijn leermeester op „Rijsenburg" een gezaghebbend kerkhistoricus werd. Ook dr. Alfrink beklom in 1933 op het groot-semina rie de katheder om de H. Schrift te doceren, maar eerst zou hij nog eni ge gelukkige jaren beleven met te werken in de directe zielzorg, eerst een jaar als kapelaan te Houten en daarna drie jaar te Maarssen. De parochianen daar bewaren aan kapelaan Alfrink herinneringen als een hartelijk en meelevend priester. Hij raakte met de verschillende bevolkings groepen door ijverig huisbezoek en als geestelijk adviseur van verschillende verenigingen zeer vertrouwd, bracht troost aan de zieken en gaf raad bij moeilijkheden. Wanneer de gelegenheid zich voor deed, keerde prof. Alfrink, toen hij zich voornamelijk met de wetenschap had bezig te houden, eerst in Rijsen burg en na 1945 als hoogleraar te Nij megen, graag in hun midden terug. Liefde voor zielzorg Zo groot was zijn liefde voor het pa rochiewerk, dat de voldoening zijn wetenschappelijke arbeid erkend te zien in de benoeming tot hoogleraar aan de katholieke universiteit, ver mengd was met een tikje spijt, dat een graag begeerd pastoraat voor hem niet weggelegd scheen. Er verschenen van prof. Alfrink tal rijke wetenschappelijke publikaties, waaronder een serie commentaren op het Oude Testament, terwijl hij ook meewerkte aan het Pericopenboek, waaruit 's zondags in de kerken Epis tel en Evangelie worden voorgelezen, aan de vertaling van de H. Schrift in de bekende uitgave van de Petrus Ca- nisiusvereniging en aan het Bijbels Woordenboek. Zjjn ambt als hoogleraar in Nijme gen aanvaardde prof. Alfrink met een rede over „Typologische exege se van het Oude Testament". In 1950 viel hem de eervolle onderschei- Zondag 4 december 1955 nam mgr. Alfrink als nieuw benoemde aartsbisschop van Utrecht officieel bezit van de bisschopstroon, tijdens een plechtigheid in de Metropolitane Kerk te Utrecht. Links van de troon ziet men mgr. Huurdeman, de toenmalige vicaris-generaal, rechts mgr. Hartmann, de toenmalige president van het groot-seminarie „Rijsenburg". ding ten deel, benoemd te worden tot consultor van de Pauselijke Bij belcommissie. Zowel in Rijsenburg als in Nijmegen werd hij onder stu denten en mede-professoren gewaar deerd als een scherpzinnig geleerde, maar ook als een zeldzaam beminne lijk mens. Een man met een eenvou dig en open karakter, daarbij gevoe lig voor humor. Een minder prettige herinnering aan zijn Rijsenburgse jaren is voor prof. Alfrink de brand op het seminarie in Samen met mgr. Van Wayenberghrector-magnificus van de universiteit te Leuven, rechtsmaakte mgr. Alfrink maandag 28 september een rondgang over de tentoonstelling „Paus Adrianus VI" in het Centraal Museum te Utrecht. Links ziet men jhr. De Ranitz, burgemeester van Utrecht, naast hem mej. Elisabeth Houtzager, directrice van het museum, en naast de aartsbisschop mr. Cals, minister van O. K. en W. 1939, waarbij heel zijn bezit aan boeken, waardevolle aantekeningen, kleding en meubilair verloren ging. Al leen een koperen kruisbeeldje, uit Je ruzalem meegebracht, vond prof. Al frink terug, toen hij ijlings was terug gekeerd uit Chartres, waar hij tijdens de brand vertoefde. Het bericht van de benoeming van prof. Alfrink op 28 mei 1951 tot bis schop-coadjutor van Kardinaal de Jong werd in Rijsenburg met grote vreugde begroet. Verwonderd was men er niet Over, want om zijn uitmunten de kwaliteiten werd hij door velen als de aangewezen persoon voor dit hoog verheven ambt beschouwd. Ruim en objectief „Wij kunnen het aartsbisdom felicite ren, maar de Nijmeegse Universiteit niet," zei toen prof. Bellon. De hoogle raar karakteriseerde prof. Alfrink als een scherpzinnig bijbelgeleerde, die openstaat ook voor de hachelijke pro blemen van de modernen. „Die niet te rugschrikt voor argumenten van anders denkenden, waarop het antwoord moei lijk is, maar de tegenstander ruimhar tig en objectief tegemoet treedt en diens problemen met strenge wetenschappe lijkheid en steeds op de veilige basis van zijn groot geloof behandelt. Een man met een ruime, klare visie en een bre de belangstelling, zeer belangrijke eigen schappen voor een toekomstige be stuurder van het aartsbisdom." De con- iiiiiinTsiiiiiiiiiiiiiiiiiisiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuuiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiitiHiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiii KARDINAAL ALS GELEERDE roen prof. dr. B. J. Alfrink in mei 1951 benoemd werd tot aartsbisschop-coadjutor van Utrecht, was hij vijf tig jaar en hoogleraar in het Hebreeuws en de exe gese van het Oude Testament aan de katholieke universiteit Nijmegen. Na de gebruikelijke opleiding aan de Utrechtse seminaries en de priesterwijding in 1924 had vrij- zyn hele priesterleven tot dan toe in dienst gestaan van de bijbelwetenschap. Hij had zijn studies voortgezet, zoals het in het clericaal benoemingsjargon heet, aan het Pauselijk Bijbelinstituut te Rome en was er in 1930 gepro- moveerd voor de Pauselijke Bijbelcommissie wier consultor hij later zou worden, want het Instituut miste toen nog het ius promovendi. Daarna was hij enkele jaren kapelaan in Maarssen, maar reeds in 1933 werd hij benoemd tot „pro fessor in de H. Schriftaan het groot-seminarie Rijsenburg. Hij heeft deze functie twaalf jaar lang van harte en met grote toewijding vervuld. Vrij spoedig na de bevrijding volgde de benoeming tot professor in de exegese van het Oude Testament in Nijmegen; aan dit professoraat kwam zes jaar later een abrupt einde door de hoge roeping tot het bisschopsambt. Hoezeer men zich ook allerwegen, en niet het minst in de stad aan de Waal en onder collega's en studenten, met recht en reden over deze uitverkiezing verheugde, toch kan de vraag, in de feestvreugde van toen nauwelijks vernomen, worden gesteldis het niet te betreuren dat een weten schappelijke loopbaan plotseling werd afgebroken, nog wel op een tijdstip, dat de rijpe vruchten van vele jaren inge spannen arbeid geoogst gingen worden en de toekomst nog zoveel meer beloofde? Hierop zijn verscheidene antwoorden denkbaar. Men kan wijzen op de waardeschaal der belan gen: de volheid van het priesterschap en het herderlijk bestuur van het diocees prevaleren zeker boven persoon lijke voorkeur en zelfs, in bepaalde gevallen, boven de wetenschap. Men kan ook wijzen op meer dan één illustere parallel: de tegenwoordige kadinaal-aartsbisschop van Wenen is „van huis uit" eèn oudtestamenticus, evenals eertyas de moedige bestrijder van het nazisme, kardinaal f aulhaber, zulks was. En het laatste voorbeeld doet ons meteen een beter antwoord aan de hand: Faulhaber putte voor zijn beroemde preken in de kathedraal van München zijn krachtigste argumenten tegen het antisemitisme uit zijn ?rir t- Jlnis van het Oude Testament. Meer algemeen ge- er bestaat geen tegenstelling tussen de bijbelkunde yJi JnfschoPsambt, integendeel, de bisschop is in de Kerk v,an oudsher de prediker van het Woord Gods. fj twijfel verschilt het wetenschappelijk onderzoek TL ytische en herderlijke verkondiging en vormt belemme?H,n de bisschoppelijke taak in de regel wel een technische hotZZ0r beoefening der exegese in de meer en priesterliïke hl™ ?an dle termMaar voor de gelovige elhïln ln--l beoefenaar van de bijbelwetenschap is de S ™i.r ne7 ,1an louter voorwerp van studie. Zij Kerk 7i7rnnU?°7 Woord, geschonken aan Gods volk, de tot in dl irZrLiFlJ™ elS,en bestaan als gelovige en priester Riibel hop Jhfltj.Dcaarorn is ook de bestudering van de ■neliik' nok L jVan bedoeling en hoe wetenschap- het gelovige helfan uiteindelijk steeds opgenomen in i» de S?hb ien het verstaan van Gods Woord en m de dienstbaarheid aan de Kerk Deze dienende functie van de bii belwetenschap is mgr. Alfrink zich al tijd scherp bewust geweest. Door haar vooral heeft hjj in de jaren van Rnsen- burg (en Laag-Keppel!) bijgedragen tot de priesteropleiding van het aarts bisdom. Een resultaat van die tijd was zijn boek „Het Passieverhaal der vier evangelisten", waarvan de eerste uitgave verscheen in 1946. Dat was ja ren later dan de auteur gewild had: maar de voltooiing werd vertraagd door omstandigheden buiten zijn wil, waarvan de oorlog de meest voor de hand liggende was. doch de befaamde „brand van Rijsenburg" in feite de ergste. Een tijdlang dreigde het leven van prof. Alfrink zelfs verdeeld te wor den in de perioden van vóór de brand en van na de brand. In augustus 1938 met enkele collega's op een vakantie reis in Frankrijk kreeg hij, niets ver moedend, een Nederlands dagblad in handen, welks voorpagina verfraaid was met een foto, die met onplezierige duidelijkheid de grondige verwoesting toonde van zijn kamers in het „voor- f™" van het seminarie. De werke lijkheid bleek zo mogelijk nog erger, alles was verbrand, niet alleen kleren, meubels en de hele bibliotheek, maar ook alle persoonlijke papieren, fiches, aantekeningen, handschriften, een vrij wel onherstelbare ramp. Om het ver lies iets minder scherp te voelen, be handelde prof. Alfrink toen na de va kantie de Brief aan de Hebreeën, een stof die hjj nog nooit had gegeven" een voor hem karakteristieke vondst En hij is het verlies van zijn notities wel te boven gekomen; misschien is zulk een totale opruiming van oude papieren een verkapte zegen, die dwingt tot vernieuwing. Mgr. Alfrink, toen hij nog hoogleraar te Nijmegen was. Tot deze categorie van werken vaarbjj wetenschap en zielzorg een lauw verbond vormen, kan men ook rekenen zjjn bijdrage aan de P. C.- vertaling van het Oude Testament (Tobias, Prediker, Sirach en Wijs heid), zijn door de oorlog geïnspi reerde G.G.G.-brochure met de ti tel „Boetpsalmen uit Koning Da vid's Harpzangen" (1941), en vooral „Epistels en Evangeliën volgens het Romeins Missaal" (1938; 2de uitga ve 1953), beter bekend onder de naam „Perikopenboek", onderno men in samenwerking met anderen (v. Grinsven en Hartmann), is deze vertaling toch vooral het werk ge weest van Alfrink. Maar zijn voornaamste werkzaamhe den en publikaties lagen op het gebied van de eigenlijk gezegde wetenschap. Hiervoor was (en is) hij bij uitstek be gaafd door een zeldzame scherpzinnig heid, een nuchter, prudent en objektief oordeel en een volhardende toeleg, die hem ook niet doet terugschrikken voor de aanpak van abstruse problemen en geduld eisende detailarbeid. Ofschoon zijn belangstelling gericht is op alle on derdelen van de oudtestamentische we tenschap, gaat, als ik rnjj niet vergis, zijn voorkeur toch uit naar de histo rische vraagstukken en de z.g. histo rische boeken van het Oude Testament. Dit geldt zeker van zijn eerste weten schappelijke publikaties in het tijd schrift Biblica van het Bijbelinstituut, waarin de jeugdige oudtestamenticus, te vens assyrioloog, vraagstukken van chronologie en geschiedenis van Juda en Babyion behandelde (Die Gaddsche Chronik und die heilige Schrift, 1927; Der letzte König von Babyion, 1928; Die Schlacht bei Megiddo und der Tod des Josias, 1934). Eenzelfde interesse spreekt uit een aantal onderzoekingen over het boek Josue (o.a. Het stilstaan van zon en maan in Jos.10", 1949), die culmineerden in het door wrochte Josue-kommentaar in „De Boe ken van het Oude Testament" (1952), en uit een opstel over „De bijbelse vi sie op de geschiedenis" (in „De zin der geschiedenis voor geloof en rede", Heerlen z.j.). Maar ook alle andere aspecten van de bijbelwetenschap hadden zijn volle aandacht. Opmerkelijk was het onder werp van zijn intreerede aan de uni versiteit: Over „typologische" exegese van het Oude Testament (1945); het zelfde thema, dat in de eerste jaren na de oorlog bijzonder actueel was, behandelen twee artikelen van zijn hand in de Nederl. Kath. Stemmen van 1947 (Rondom de „spirituele" verkla ring van de H. Schrift)dat zjjn kriti sche en op het zakelijke en reële ge richte geest hem ook dan niet verliet, bewijzen de van de auteur zelf stammen de aanhalingstekens bij de ietwat proble matische adjectieven „typologisch" en „spiritueel". Het kan niet de bedoeling zijn van een dagbladartikel om een volledige bibliografie te leveren. Ik moge daarom volstaan met een glo bale verwijzing naar vele belangrijke artikelen in vaktijdschriften in binnen- en buitenland, zoals Studia Catholica, Oudtestamentische Studiën, Theologi sche Zeitschrift, Biblica enz. Ook als geleerde was prof. Alfrink geen indivi dualist; hij nam volop deel en neemt nog steeds, voor zover het hem moge lijk is, deel aan het wetenschappelijk bedrijf en aan de wetenschappelijke samenwerking, getuige zijn actief lid maatschap van het Oudtestamentisch Werkgenootschap (door hem ook als bisschop gecontinueerd), het Bijbels Werkgenootschap St.-Hieronymus, het bijwonen van congressen zoals de Leu vense Studiedagen, zijn bijdragen aan het Bijbels Woordenboek en de genoemde tijdschriften. Het meest verheugend van alles is wellicht het feit dat de aartsbisschop nog het vorig jaar verscheidene we tenschappelijke publikaties het licht deed zien. Hiervan noem ik ,,L mee de Résurrection d'après Dan., XII, 1-2" waardoor hU in een dubbele zin terugkeerde tot een oude liefde, want het boek Daniël en de eschatologie hebben hem steeds bijzonder geboeid en dit voor de ontwikkeling der oud testamentische theologie zo belangrij ke artikel was een bijdrage aan de veertigste jaargang van Biblica ter viering van het vijftigjarig bestaan van het Pauselijk Bijbelinstituut, waar aan de auteur, en vele oud-leerlingen met hem, dankbare herinneringen be waren. In „Die Vulgarisierung der Bibelwissenschaft und die Dokumente der Kirche" (Bibel und Liturgie, 1958- 59) spreekt de man die het hele ter rein van zijn wetenschap overziet en zich tevens zijn herderlijke verant woordelijkheid bewust is. Bij de verheffing van Mgr. Alfrink tot het kardinalaat Is het een verheu gende gedachte, en zulks waarachtig niet alleen voor de Nederlandse ka tholieken, dat hier een man wordt ge- eerd, wiens gehele leven, zowel door wetenschappelijke arbeid als naar zijn diepste grond, doortrokken is van de Schrift. Wij bidden de Geest der waar heid, dat hij moge voortgaan het Woord Gods te spreken met die hel derheid en kloekheid die wij reeds lang van hem gewend zijn. W. K. GROSSOUW. secratie geschiedde 17 juli door de apos tolische internuntius, mgr. Paolo Giob- be, volgens de nadrukkelijke wens van mgr. Alfrink met het oog op de ziek te van kardinaal De Jong een strikt ceremoniële plechtigheid zonder veel uiterlijk vertoon. Na het overlijden van kardinaal De Jong in september 1955 werd mgr. Alfrink, van aartsbisschop-coadjutor eerst apostolisch administrator en op 3 november aartsbisschop. De intro- nisatie, het in bezit nemen van de aartsbisschoppelijke zetel in de kathe draal op 4 december, was eveneens een sobere, maar daarom niet minder treffende plechtigheid. Het enige fees telijke betoon was een receptie de vol gende dag. In de vier jaren, waarin mgr. Alfrink volledig de taak van kar dinaal De Jong had overgenomen, leerde men de nieuwe aartsbisschop reeds kennen als een bestuurder met een scherpe blik, een helder oordeel en brede interesse. Daarvan gaven zijn vele redevoeringen in tal van ver gaderingen en bjj andere gelegenhe den, waarin bepaalde verhoudingen zuiver getekend werden, dreigende ge varen genoemd en richtlijnen aange geven, duidelijk blijk. Telkens opnieuw werd gewaarschuwd tegen het communisme, de gevaren van een doorbraak werden bjj herhaling in verschillende maatschappelijke kringen belicht met als positieve vermaning te zorgen voor geslotenheid in eigen kring, maar gelijk een openheid naar anderen, om zo van een christelijke levensbe schouwing uit een sterke invloed te doen gelden. Gedachten met de andere leden van het Episcopaat nader uitgewerkt en geformuleerd in het bekende Bisschop pelijk Mandement van 1954. Een grote voldoening moet het voor mgr. Alfrink geweest zijn, als voorzitter van de St. Radboudstichting, de medische faculteit van de r.k. universiteit te heb ben mogen openen, waar hij zelf 6 jaar zo nauw bij het katholiek hoger onderwijs betrokken is geweest. Bijzondere vreugde gaf de aartsbisschop zeker ook 't feest in die andere vertrouwde omgeving, het groot-seminarie „Rijsenburg", toen het in 1957 zijn honderdjarig bestaan vierde. Mgr. Alfrink is Groot-Officier in de Orde van Oranje Nassau, Groot-Offi cier in de Orde van de Eikenkroon van Luxemburg en drager van het Magis traal Grootkruis der Souvereine en Mi litaire Orde van Malta. Na zijn benoeming tot aartsbisschop van Utrecht, als opvolger van wijlen Z. Em. kardinaal De Jong, hield mgr. Alfrink een receptie in het paleis aan de Malie baan te Utrecht, waar onder vele ande ren ook deze kloosterzuster haar op wachting kwam maken. ie In 195e ^bemd mgr. Alfrink, als opvolger van wijlen kardinaal de Jong, be- werd tot aartsbisschop van Utrecht, werd deze officiële foto gemaakt. Zijn karakter is ongetwijfeld een er fenis van de degelijke en godsdienstige ouders: Theodorus Johannes Alfrink en Elisabeth Catharina Ossenvoort om hun arbeidzaamheid en eenvoud 'hoog aangeschreven in hun woonplaats Nijkerk, waar hij 5 juli 1900 als hun vijfde kind, genaamd Bernardus Jo hannes, geboren werd. Vader was tim merman, later aannemer, in welk be roep twee zonen hem opvolgden. Het gezin bestond aanvankelijk uit zeven kinderen, doch vier zijn er zeer jong overleden. hioo„u uaiuP na Z.1J11 Nederland uiteraard en dankbaarheid. Wij v Utrecht, mgr. dr B. J~riJ, 1)011 k,ardmaal stemt het katholieke Nadeel van vreugde *en -*n deze eervolle benoeming Pa Ulting zien van waardering van Onjs Joannes voor de persoon van ^ed a.artsbisschop en voor de gehele hct er'andse kerkprovincie, die na öe °verlijden van Z. E. kardinaal ^■iteri-T9 ontegenzeglijk iets aan j, «Jke glans had ingeboet. tpn 1 thans afgekomen besluit heeft °nhfoh Blaakt aan een vrijwel Hi®eör°ken reeks van geruchten. geruchten, 'cr(l (:Leze benoeming beurtelings „ee«t aangekondigd en tegengespro- ,"°oral voor mgr. Alfrink per- moet dit onaangenaam ge- fyeLL zÜn. Wij geloven overigens "l rJ yctuucii' v/cc.t tycltd onze nieuwe kardinaal reik- V'if0e?j naar z'in benoeming heeft htyfj .en>' zijn nuchterheid en een- t tp hiervoor weinig ruimte. Sfe!d ?endeel kan eerder veronder- !!Qttinn°rden- Wie zulke hoge op- 7] °ver het gezag heeft als bhiv '}erhaaldelijk heeft la- G al* fn' h,et kardinalaat min- y^dev 6n f,er n als een tast aan- weer nieuwe verant- Se Zued,en op reeds ^aar be- S reLL,rs leGt- Weliswaar is I'd gerende aartsbisschop-kardi- A de v 1 ,e* da9elijks bestuur h wen rk betrokken, maar het i 'ijlc "an paus Joannes is er ken- Gericht ook de niet-curie- n?IbindeT, nauwer aan Rome te i~ 0 zal ook aan Rome WanJVi. IckT" o0k mgr- Elfrink plicht? dan n te dragen krijgen, Zuil 9en v°°k nog nieuwe ver- r.e.n korrien71 representatieve aard Jntu, ssen eer Thens niet r?°k °nze aartsbisschop A|ej bielke deZp9fVoelig zijn voor de hij alle betrekk ,?noeming omgeeft. Zijn~~ z° stelle Rijkheid hiervan zal ee'„ ^VerkioJ bet ons voor 0eeSt>nderschefjy9 beschouwen als topA dat wTvngf. Het is in de™ bQr,u?rrieendp ardinaal Alfrink onze Wieden. gelukwensen willen ^den^d^X, bwraan de V n' dat ae u en rnet l?ne Eminentie nog vele wens ver ba niet kZJÜ nminenne nog vele Z neties lei en wwbeid zijn ho la Perk nervuUen tot heil van If&ovincTe vervullen Rome, de Nederlandse en het aartsbisdom Katholieke enclave Een gezin katholiek in merg en been, te midden van een overwegend protes tantse gemeenschap. Door gebrek aan priesters in de kritieke jaren van de hervorming ging het merendeel der bewoners van het oude Gelderse stad je, zoals elders op de Veluwe, tot de nieuwe leer over. Rond 1600 was er nog niet de minste belangstelling voor het protestantisme, maar tot 1644, toen de Jezuïetenpater Theodorus Nuys- senborch er een vaste statie vestigde, heeft Nijkerk het zonder een katholieke zielzorger moeten doen. Langzamer hand kreeg daardoor het protestantis me vat op de mensen, die zich voor doopsels en huwelijken tot de predikan ten gingen wenden. Gelukkig is er een goede katholieke kern blijven bestaan, die heden overigens nog slechts 7 pet. van de Nijkerkse bevolking (bijna 14.000 zielen) uitmaakt. Vergissen wij ons niet, dan is Bernard Alfrink nog de enige priesterzoon van de St.-Catha- rinaparochie. In ieder geval is de zoon van de familie Alfrink het lang ge weest. Het is wel een grote beloning voor de volharding en de offers van de katholieken in Nijkerk, gezien hun ge- isoleerde positie, ongetwijfeld gevraagd, dat uit hun midden deze kerkelijke hoogwaardigheidsbekleder is voortge komen. Zijn geboortehuis zal men er tever geefs zoeken, omdat het na de dood van vader in 1935 werd afgebroken en Een van zijn eerste taken als aartsbis schop-coadjutor was op 16 oktober 1951 de inzegening van het Praeklinisch Insti tuut van de r.-k. universiteit te Nijmegen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1960 | | pagina 9