SCHEIDSMUUR TUSSEN BOER EN BEEST Waarom pikken de aardappeleters hun patatten uit de pan? E Z D SPsfl mmmm W D LUIE STOEL EN RENAISSANCE I mmmm Sppg PAGINA EN huis is onuitsprekelijk veel meer dan een onroerend goed, pand of perceel. Een huis is een haardstede: er brandt het vuur in van 's mensen hoogste roeping: als mens te leven, en dus lief te hebben. In zijn huis vindt de mens warmte en slaapgelegenheid, bakermat en bruiloftsbed. Het huis is de spiegel van de men selijke gemeenschap. De mens is een dier dat beschikt over verstand én vuur. De oermens die in de bladeren sliep, huiverde en miste het 'Vuur. Daarom was zijn vaste plekje geen nest, geen legerstee maar haardstee. Tacitus merkt over de Germanen op: „Ze zijn gewoon onder aardse holen te graven, die ze afdekken met toest." Zo houdt nóg de tuinder zijn slabed op temperatuur met broeiende paardemoppen. Onze gemeenschappelijke voorouders waren boer, allicht. De oorspronkelijke betekenis van buis is dan ook boerderij. In het middelneder- lands woordenboek vindt men achter huysman bet beroep boer aangegeven. Van die boerde rijen zullen al naargelang de stammen diverse soorten bestaan hebben, waaruit zich de drie hoeve-typen van vandaag ontwikkeld hebben: de stelp, het hallehuis en de langsgevel, ook wel royaal Fries, Saksisch en Frankisch genoemd. Het hallehuis is 't meest bekend, 't lös hoes: een ongedeelde ruimte voor mens en dier. Voor in, meestal op een kiezelvloer, huizen de bewo ners rond de haardstee: een putje in de vloer nis vuurpot, daarboven aan een draaibare zuil de etenspot. De rook trekt naar boven en ont snapt door een rookgat in het dak. Langs de muren zijn de slaapsteden van de bewoners, bo ven hun hoofden rusten de hoenders. De achter ste helft van de vloer der halle is van leem, want daarop slaat men bij het dorsen de graan korrel niet kapot. Links en rechts van deze ho ger gelegen dorsvloer of deel staat het vee, dat er getuige van is hoe de boerin om de mid- dagpot doende is. Het is een pracht van een ruimte. Eikenhouten bintwerk schraagt het dak, dat bijna tot de grond reikt. De zeer lage mu- in, tvakwerk opgetrokken, met twijgen ken Zn h ^n--?n met leem winddicht gestre- zeTf-nn°beSChrijft Tacitus het al, zo heb ik het Deze raeermalen in oude boerderijen gezien, zo wet n noemde men ook wel wegen, en ont 1" 'Ve °°k meteen waarom de wandluis ?7ee?^u^s beet- Het verschil tussen de e boerderij van de middeleeuwen en die van de negentiende eeuw is niet groot. De beglazing ervan valt het meeste op, want in de tiende eeuw was er nog geen glas. Het licht kwam door deuren en gaten naar binnen, later door schijfjes hoorn of perkament. Primitief onge twijfeld. Aanvankelijk zijn er geen meubels, geen kamers. Mens en dier vormen nog een ekono- mische eenheid. Er is nog niets privé. Het gezin is een konsumptief-produktief geheel. Man en Vrouw sjouwen voor hetzelfde beest, op hetzelf de akkertje. Ze zijn er om te werken, om kin deren te krijgen. Niet om elkaar te behagen, jdet één blik om zich heen overzien ze de be doening. Man en vrouw zijn weinig individueel. Ze geven elkaar nooit een arm. Dat hoeven ze met waat ze ziJn met elkaar, met het werk, kome et gezin vergroeid. Persoonlijke gevoelens «°°n*nauwelijks aan bod. Ze zijn minder per- derij, bd van de gemeenschap. Hun boer- ruimte v00reWeldige dak over de on&edeelde teken ervan 1rfn' vrouw> kind en dier, is het van het woonvi» uhaSrdstee ligt in het mi'Men Want als we de £JFveneens als een ,sy™b,00'- landse woningbouw evolutie van d?.Neder- "geeuw overzien om er iets van het bet haardvuur niet uit oog mogen verliezen. de edelman uit de boer is voort- vf aS ^et kasteel uit de versterkte hoe- ,U1 !n de burcht bereiken onze vooi- de l Ir L 3 Vroeg' althans vergeleken met L l llVele delen van ons land nu Pas met de renaissance kennis maken, een ze- kere mate van woonkultuur. De verdedigingsto ren van de hereboerderij wordt verstevigd, de muren worden hoger en massiever gemetseld, het vee gaat naar de voorhof en in het eigenlijke steen of slot (eerste bouwwerk in steen uitge voerd) komt meer ruimte vrij voor de bewo ners. Spouwmuren zijn pas een halve eeuw oud. Vocht kleefde derhalve aan alle muren, behal ve aan de binnenwanden die versierd worden met tapijtwerk. Hoofdvertrek is de ridderzaal, met een verhoging in het midden: ze is de voortzetting van de boerendeel! In de veertiende eeuw worden de vloeren met gekleurde plavui zen belegd, die nogal koud optrekken. Daarom spreidt men er losse biezen overheen. Dat dat warm is, weet ieder die vandaag de dag met blote voeten over een Genemuider mat loopt. Licht is het allerminst in de burcht. Grote ramen vormen een zwakke stee in de vesting muur en tochten bovendien, want men heeft aan vankelijk nog geen glas. Is er een raam, dan staat dit op een vaste bank, waarop men kan gaan zitten: de vensterbank! Overigens is bet meubilair niet talrijk. Losse kasten zijn er nog niet. De kleren bergt men in kisten, die tevens als stoel fungeren. Verder een paar driestallen werd uit zgn. kachels of vuurvaste stenen gemet seld en men sprak van een kacheloven. Wie nu de voorganger van onze kachel is, de oven of de stoof (men denke aan het Duits en het Engels) is me niet duidelijk geworden. Om geen van beide voorwerpen in diskrediet te brengen, zullen we ze voorlopig samen de eer van het ouderschap geven. In de kacheloven is in ieder geval op het eind van de middeleeuwen het haardvuur volledig opsloten. Ook dit is weer zo'n nuchter thermo-technisch feit met een die pe zin. Naarmate het haardvuur meer wordt weggeborgen, openbaart zich bij de haardgeno- ten duidelijker het individuele zelfgevoel, begint dat raadselachtige vuur op te laaien van de eigen waarde, van de persoonlijke gesteltenissen en verlangens. In deze dagen verbreekt de dichter de boeien der anonymiteit. In het gezin, die onverbrekelijke werkgemeenschap, beginnen de gezinsleden een eigen gezicht te krijgen. Niet nog in de boerenmilieus, want die wonen met hun beesten liefst ver van de snelweg der his torische evolutie. Tot aan de twintigste eeuw houden ze hun haardvuur brandende midden op de vloer van hun leven. Tot aan de negentiende vindt men boerderijen zonder kamers, zonder Een ongedeelde ruimte voor mens en dier E renaissance begint ln de zestiende eeuw. Akkoord. Mits men maar toegeeft, dat ze nog steeds ons leven beheerst, en voor velen van ons nog maar een pre-renaissance is, met name voor de boeren. Op de boerderij vindt men nog steeds stoelen die alleen maar goed zijn om even pap te eten, en dan vlug naar bed omdat t de volgende morgen vroeg da,g is. Het boeren gezin vormt een qua persoonlijkheden nog on- gestratificeerd werkverbond. Men is niet vies wisrï*'! .W,£ ïvV'X' t te p'. men meer en meer op de vloer. De drukkunst maakt behangselpapier mogelijk, maar 't pro cédé is nog te duur. Van de gesneden houten clichés kunnen slechts kleine blaadjes getrok ken worden, die naderhand aan elkaar moeten worden geplakt. De lambrizering is algemeen. Met de renaissance komt de vaste tafel en de losse kast uit Italië. De zetel verliest zijn pane len en bergruimte, maar is nog geen luie stoel. Het plafond is nog een zware zoldering van moe der- en kinderbalken. In het prille licht yan de Gouden Eeuw wordt het Hollandse interieur er een van onvergelijkelijke schoonheid, spiegel van de ziel der bewoners: sober, rustig, degelijk. Een tegelvloer, vaak witte muren, massief eikenhout, betrekkelijk weinig meubilair dat eer der tot arbeid inspireert dan tot rust. Schilde rijen voor hedendaagse ogen opvallend hoog. Niet zelden zijn de luiken nog dicht, de gepor- tretteerden moeten het hebben van het boven licht. In het voorhuis wordt de zaak gedreven, de gezinsleden leven achter, maar zijn door een glazen wand getuigen van „hun" nering. Er is reeds een keur van kamers, maar men leeft het liefst met z'n allen in één vertrek. of driepootkrukken, en dan het eregestoelte voor de heer: het sitten, een plompe leunstoel die veel weg had van een kist, omdat hij bestond uit dikke houten platen. De rug was nog dicht, de leuningen stonden nog niet vrij. Men steunde met de armen op de bovenkanten van de zij schotten. De zitting kon men optillen, eronder bevond zich een bergruimte. De tafel zoals wij die kennen, bestond evenmin. Men gebruikte los se planken en lei die over schragen. Na de maaltijd zette men de planken weer i.egen de muur. Nu nog hoort men in sommige dialekten de uitdrukking: de tafel opzetten i.p.v. de tafel dekken. In de slaapkamers beschikte men over bedden op vier hoge poten. De zijschotten of sponden waren soms zo laag dat de 3laper op de grond zou kunnen rollen. Dat verhinderde dan een beveiliging in de vorm van een rond hout: de beddeboom, bekend uit de Karei en- de Elegast. In de vroegste kastelen lag het haard vuur nog midden op de vloer en de rook zocht zich wel tussen de hanebalken door een uit weg. Omstreeks de veertiende eeuw schuift men de haardstee naar de muur, bouwt er een rook- trechter boven, die eindigt in een rookkanaal. Die trechter moest natuurlijk aan de voorkant gestut of geschoord worden. Men metseide der halve schoorstenen of steunmuurtjes. Het nuttig rendement zal niet groot geweest zijn. In de trechter verdween met rook en roet het meren deel der warmte, men brandde aan de voorkant aan met rillingen op de rug. Maar het sitten van de heer was in die dagen nog niet openge werkt en fungeerde als strandstoel in het nogal winderig kasteel. Behalve de zaal waren ook wel andere vertrekken verwarmd. Menige slaap kamer, vooral oor vrouwen, was een camera caminata, een kamer met schoorsteenaanslui ting of kemenade. °nze echte goden zijn de psychiater en de binnenhuisarchitect E hut van onze vroegste voorouders had als eerste doel waarschijnlijk bescherming van het vuur dat niet mocht uitregenen. Dit centrale vuur werd in het kasteel niet alleen naar de kant geschoven, het werd daarnaast ook opge pot. De stoof ontstond, met luehtgaatjes van boven. Het lag voor de hand dat men, toen de schoorsteen eenmaal trok, in die stoof ook van onderen gaatjes aanbracht. Men kreeg zodoen de ia de stenen vuurpot tocht of trek. De pot Moet men er niet uitvliegen met een boek? scheidsmuur tussen boer en beest. Zonder ka mers kunnen het ook nog de primitieve edellin- gen. Vooral in de winter kruipen ze gaarne met velen in één bed, al was men gewoon naakt on der de lakens te kruipen. Gasten nodigde men behalve aan tafel ook wel in zijn eigen slaapstee. In de Gouden Eeuw komt het zelfs nog voor, dat kinderen in hun koetsje onder de grote koets van pa en ma de slaap der onnozelen slapen! Maar als traag door de eeuwen heen de mens zich scherper begint te onderscheiden van zijn omgeving, het kasteel, kamers, privévertrekken begint te krijgen, verhaast de kachel, het ge temde haardvuur, de gang van zaken. Het in dividu wenst zich af te zonderen en neemt in een kachelpot zijn deel van het gemeenschap pelijke vuur mee naar de erker: de kamer is een vlucht uit de gemeenschap, kultuurpsycho- logisch inderdaad een „vertrek". Hieraan veel duidelijker dan aan de profileringen van de meu bels bespeurt men de komst van de renaissan ce met haar dienstmaagd: het individualisme. Bij de boeren was deze ontwikkeling niet mo- geHjk. Het hele gezin voelde zich nog eeuwen een eenheid die haar vaste basis had in de werkgemeenschap: Ieder, man, vrohw en kin deren, zwoegden op dezelfde akker. In de stad zou dat anders gaan. Daar oefende ieder een am bacht uit, dat heel het gezin een gevoel van saamhorigheid gaf. Maar die arbeid was in princiep niet aan het huis gebonden. De relatie gezin - arbeid is echter zo fundamenteel, dat bij een bestudering van het burgermanshuis vanaf de middeleeuwen niet in de eerste plaats gelet dient te worden op kunsthistorische bijzonderhe den. Of een middeleeuwse stoel zwaar is, mas sief, uit één stuk, later is opgevuld met losse, lichtere panelen en bewerkt met de guts, in de renaissance Italiaanse invloeden vertoont, daar na Franse of Engelse, zijn bijzonderheden van sekundaire aard: terzake doet de vraag, hoe de stoel in al die perioden zit. En dan blijkt, dat die stoel comfortabeler wordt naarmate de mens zichzelf scherper bewust wordt. Wil men zitten of luieren? Met de fauteuil begint evenzeer de renaissance: de zelfbespiegeling, het genot in de verheven schoonheid, de weelde, de luxe. van elkaar, want men heeft de grenzen van het eigen ik nog onvoldoende ervaren. Daarom pik ken de Aardappeleters hun patatten uit eenzelfde pan. Men geneert zich niet, omdat het boeren leven er een is zonder persoonlijke geheimen. In de vorige eeuw woonden er nog boeren in een kamerloze hallehoeve. En vandaag zyn er in tal van boerderijen weliswaar meer kamers dan in een stadswoning, maar kloppen voor men bin nenkomt, is voor menige echte boer een loze wellevendheidsregel die hij makkelijk vergeet toe te passen. Een boer heeft sterke knuisten maar geeft een slappe hand: hjj is nog te zeer gemeenschapscel, nog te weinig zelfbewust IE de Amsterdamse grachten kent, heeft de pakhuizen niet over 't hoofd gezien, monumenten van de Nederlandse renaissance: er is in de woning geen plaats meer voor het bedrijf, althans steeds minder plaats. Het ge zin wordt minder produktie-eenheid, de leden afzonderlijk beginnen zich te voelen. Het am bacht raakt in de schaduw van het koopman schap. De werkplaats, de zaak in het voorhuis begint de gezinsleden te hinderen. Het voorhuis wordt een hal met marmeren vloer. De zuinige steektrap wordt vervangen voor de trap die te vens ornament is in een bouwvolumineus trap penhuis. De bewoners gaan zich spreiden over de kamers, er groeit iets van gêne tegenover de ander en men acht het ongewenst, dat de plot seling wild-vreemde bezoekers met de deur in huis kunnen vallen. Zo ontstaat de gang, een van de representatieve afdelingen tegenover an dere die iets intiems krijgen. Het open gezin sluit zich. Weelde maakt haar entree, materieel en psychisch. Het eikenhout wijkt voor notenhout en palissander. De muren worden tot boven toe betimmerd of met weefsels bespannen. De wo ning inspireert niet meer zo als vroeger tot ar beid. De stoelen worden modieus. Italiaanse stucadoors werken de zoldering weg. Fineer spie gelt een andere vlam voor dan de moederplank vertoont. Eind zeventiende eeuw verschijnt de commode, die makkelijke latafel, de sofa of ca napé luidt de achttiende in. In de negentiende is de haard in hoofdzaak bron van huiselijkheid. Het interieur raakt propvol. Maar hoe werkt de renaissance niet door in de romantiek! De in dividualisering van de burger was eenzijdig op de mannen gericht. De vrouw kwijnt nu onder dit gemis. Men heeft haar in de afgrijselijk rijke huizen wel een boudoir gegund maar geen eigen leefwereld. Die schenkt haar de vrouweneman cipatie. De ongehuwde dame kiest een beroep, verlaat dus het huis. In onze eigen eeuw verlaat ook de gehuwde vrouw het huis. Haar volgen ook de kinderen, die men door een kunstmoe der laat koesteren in een crèche. Het huis wordt nog slechts in de avond bewoond. Maar hoe vaak is men niet een avondje uit? Hoe vaak eet men niet uit? Moet men er niet uitvliegen met een boek? Wees niet ouwerwets: doe de was de deur uit! Met pijn en moeite heeft men een huisje gekregen en men trouwt: voor de bruidsnachten zoekt het paar een hotel op. Als het kind geboren moet worden, is de eerste re flex een bed in het Annapaviljoen, de tweede die der pijnloze bevalling. Als de kinderen gaan atoom om zich na-drukkelijk als persoon in een ontmoeting uit te kunnen leveren. Hij kijkt je ook niet aan, want hij ziet de ander vermoede lijk ook niet als in-dividu. In zijn aderen stroomt nog het blauwe bloed der primitieven. Zijn wo ning blijft de primitiefste in de Lage Landen. Het middeleeuwse burgerhuis heeft nog vele trekken gemeen met de boerderij, ook al is het gebouwd in de veertiende eeuw, ook al is het een wat rijker pand. Men valt nog met de deur in 'huis: het eerste grote vertrek het beste is de werkplaats, die o.a. door de lemen vloer aan de boerendorsvloer doet denken. Niet zelden zijn nog stallen voor dieren aangebouwd. De men sen wonen echter hoe burgerlijk reeds op de eerste verdieping. Men heeft daar verschil lende woonruimten. Praktisch leeft men echter nog in één van al die vertrekken. De kist is nog berg-, zit- en tafelmeubel. De tafel nog een schraag. Men zit nog hard en ongemakkelijk. De schouw wordt nu zo zachtjes aan naar de muur verschoven. Er komt een schoorsteen. Er zijn nog geen heldere ruiten in het raam. In het bo venlicht worstelt de zon zich door de groene flessebodems. De luiken zijn gesloten voor het onbeglaasde benedenraam. De scheidingsbalk tussen benedenraam en bovenlicht, het zgn kalf, zit nog hoog, maar zakt in de loop der eeuwen, terwijl het glas in groter en helderder stukken wordt gezet. Tegels of plavuizen ziet verdienen, wordt van zakgeld op kostgeld over geschakeld, en als de dochter trouwt, is de brui loft in een hotelzaaltje. Een huis is tegenwoor dig een ding dat men tegen de helft van de waarde huurt, tenminste, als het een echt, ruim degelijk oud huis is. Het flatje wordt duur be taald. Maar dat voldoet dan ook aan de eisen van de tijd: het is net groot genoeg als er alles uit is; de utiliteitsduivel heeft zelfs het haard vuur gestolen en in het oliestookkeldertje vast geklonken aan een vat van tienduizend liter. jl N het keukentje, eens centrale van het voor ouderlijke woonhuis en thans sluitpost op de ruimtebegroting, wordt een blik oud-Honandse hutspot gewarmd op een vuurtje dat m u - truidenberg wordt gestookt. Vader en mo®d®^ gaan stevig gearmd en terecht, want hen bindt misschien weinig meer dan een persoonlij *e ge negenheid, en die is o zo broos. In een weelderig landhuis brandt de open haard tegen de radia toren op, het is pakjesavond, maar Groetje heeft het verdomd om beneden te komen. Ze is op haar eigen kamer gebleven en barst in tranen uit als ze in haar dagboek schrijft, dat pa en ma mets van haar begrijpen. De Penaten hebben nooit bestaan. Onze echte goden zijn de psychiater en de binnenhuisarchitekt. JAN ELEMANS HET HUIS als HAARDSTEDE Ji V*:"5 .14c". jl s U»IV* v J 'O iVwïflBP-V X A' a-;-r i «.VA V - A'il vv.» .V-. -V- -».\V iiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiHiiiiiiHHmHiniHiiiiniiiitiiiiiiiiiimmiiiiiiiiiiiHHiHiiiiiiiiiiiiiiimiiiiimiiiiiniiiMiiHiH lllllllltllilllllllillllHIIIIIIIMIHHIIIHIIIIIIIIIinillllHIllllllllllllllllllllllllllHIIIIIIIIIHItlllllllllllllMlllllillllllllllllllllllHlllillllllllllllllllll lllllilUIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIllllllllllHII

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1960 | | pagina 15