De boeken en de mens DENEMARKEN KLEINE REUS RINUS -GAAT MEETELLEN Worstelende eerlijkheid Lente Griezewiet de ezel FIT MET ZATERDAG 2 APRIL 1960 PAGINA 13 Er bestaan zoveel dichtwerken, romans, ^handelingen en toneelstukken van ^federik van Eeden, dat het nageslacht er zÜn keuze nog niet afdoend uit heeft kunnen maken. Klas siek in de volle zin van het woord is eigenlijk alleen het eerste deel van De Kleine Johannes ge- Worden, maar dit werd enigermate be gunstigd door de om standigheden. Het be roemde sprookje ver scheen in 1885 in de eerste jaargang van De Nieuwe Gids. Het werd van zijn eerste verschijning af gere kend tot de typische voortbrengselen van de Tachtiger Bewe ging in onze letter kunde, hoewel die opvatting in later jaren in twijfel is getrokken. Het heeft een sym bolische betekenis, waarvoor jonge mensen op de drempel van de volwassenheid buitengewoon gevoelig zijn. De stijl is fris ge bleven en dankt dit voor een deel aan de gematigde spot, waarmee enkele taferelen worden geschetst De verbeelding neemt vrüe vlucht, maar ook het verstand en het gevoel krijgen by de lectuur een bevredigend aandeel. Boven dien wijst het slot met zijn vage verschijning van de Onbekende aan het strand, een uitweg uit de tobberijen van de puberteit naar de verantwoordelijkheid van het letan. OP <A "vlnst/jffS (Slot) frederik v eed en Ofschoon het boek in zijn geheel hp de* geschriften lof vari t,!/ j Ult die jaren, die voor de handpraagse jCUgd ^at té traag van schriiftrfnt-»-/0 moedwillig fraai van fraemertpn 21jn.Seworden, handhaafden iragmenten zich in honderden school- od p^ k'"^- Yrijwe1 ^dere llerling dpihf Nederlandse inrichting van mid? «elbaar onderwijs maakt er kennis mee «b velen blijft uit dit boek een dichter lijke indru.i van de natuur, de liefde de dood, de roeping tot verantwoordelijk heid lange tijd nawerken. Zelfs al wordt et misschien niet vaak meer opgehaald tut leesbibliotheken, tenzij om te ver- Schijnen op de literatuurlijst voor een eVamen, toch is het sprookje niet ver laten. Het heeft zijn vijf-en-twintigste druk gehaald. Met weinig andere boe- ifen uit de vorige eeuw, de Camera, de •Wax "Tavelaar en Ferdinand Huyck, ^aelt het een onvermoeibare populari- c Wet de andere werken is het op het vftéi minder gunstig gesteld. De bfiiv2g en van De Kleine Johannes doeïip11 aai'dig om te lezen, maar de be- bovenLva^ de symboliek ligt er wat dik dieren h' grote roman-Van de koele leze,. oods dwingt een geduldige Wikkeling aandacht heeft voor de ont bied af réan het zielsproces, nog eer- dicht bii het verhaal ligt iets te fen voorhul .Psychiatrisch rapport uit iang te kuni orn liefhebberij-lezers Nachtbruid aen- bezighouden. In De aan mooie vél .ln. Slrius en Siderms iP/doen niet ^^nden. doch de boeken iiW- °®st nop Ka, s noman. Ze zijn op lilt van de SoWingWekkend om de tnr Jneer het geval ~r' Dit is nauwe- tor die een tocht Johannes Via- hoogland van de r»nme™eemt naar het ]n worden de ervarS 6' want hier" leven zo hoog oveS1 van het liefde" ?euo!s an tl ''rnTlT'fip heeft Frederik van TPga wijsbeSe?r- fe zielkundige doel?" Eedcn te germ- far> rnodernp^noS gmSskracht om e kunnen overbt de boodschap nog «enoten engen' die hM zijn tijd kweCgSt voorhouden. Zijn zelf Zelfs nk.t overdreven, vnnr n™. deel hmodCTn^fnpn°r^r'ngg achtom kunnen overtrSp611 de,bo°dschap nog «enoten wiiaJ gen, die hij zijn tijd- kwellingS voorhouden. Zijn zelf- felfs overhodiV lf vrelen'voor een deel Vermijden Om a1 pgemakkelijk te leerdicht tipt m ze reden is zijn groot koewei ria. Lied van Schijn en Wezen, ar pakkende fragmenten in (Advertentie) Frederik van Eeden op zijn 70ste verjaardag in 1932 in de kring van zijn familie: zijn echtgenote, twee schoonzussen, drie zonen en een schoondochter. voorkomen, toch niet meer te genieten als epische zelfbelijdenis. De dichter tobt te vaak over halfgare philosophe- men dan dat hij ons zou kunnen mee slepen in de vaart van een bewogen gedachtenleven. Nog erger is het in dit opzicht gesteld met zijn liefdesgedicht Ellen, waar de wanverhouding tussen aanleiding en inhoud elk hedendaags mens hindert. Hier ware een andere oplossing verkieselijk geweest boven sJ?r,ten van zielswanhoop in kreu- hle dichtregels. Enkele liedjes eruit blijven niettemin in het geheugen han- dP rtmvLVef gen ,de gevolgtrekking, dat de wlrwr van gemoed was voor staan van het dageli.iks be- m?ifr0iP is °,9k de mislukking van ziin te voerenPPal m-.Proef"emingen terug nma fï.®?' al blijven die respectabel wathJéV aan 2i:in goede bedoelingen zo wat heel zijn vermogen en een groot Helfhafthrh'ém" levePs.geluk opofferde. Heifhaftigheid van initiatief kan hem met woiden ontzegd, maar het schort hem aan heroïsme van doorzettings- kracht, zodat hij als mislukte held op men1 geen inwerkt als deerniswaardig .Eigenaardig blijft hiernaast de sati- iische zin voor humor, die bij Frede- ik .van Eeden dikwijls de deerniswaar digheid doortrekt. Toen hij nog student was in de medicijnen begon hij zijn let terkundige loopbaan met schalkse blij spelen en als jonge tachtiger schreef hij Grassprietjes, die als bespotting van prulpoezie hun werk blijven doen, al is ue soort prulpoezie, waartegen de dich ter zich verzette, thans grotendeels uit gestorven. Wat achteraf het meest boeit zijn oév. oeken, maar de schrijver. Of schoon i- rederik van Eeden ook an- wtnl 9Y?rkzaamheden heeft verricht, r-iaoi illJ was p- ychotherapeuth en so- tpnH och'er. zal hij toch uitslui- staitJga>Ya9rdeei'd blijven als een ge- tcrkimHi jC geschiedenis van de let- nde die echter dingen ondernam. „Frederik randen, heer van Taco O-tan 1903, ^otterdums hekel' waarvoor 'f.^^ekér^niet bij behoud schikbaar zijn, zeK Bi.i hem is van hun schrnversc overheersend dit auteurschap alles Het blijft echter een ook zyn boeken, hoe na^keur g spiegelen, geestelijke ontwikkeling met zjjn onvoldoende in evenwicht k.v. niet gedaante van schrijver, un m Holst, Set geval bij Henrietta K°riiverschap bij wie de kern van het sc „ntwikke- vaster in het midden van de oniw ling van het werk ligt. Anzingh. Een anecdote wil, dat Lizzy van toen zij een portret van Fi1 j.zaant Eeden schilderde,.hem er opmerKZ op maakte, dat zyn Unkeroog aj ders glansde dan zijn raah|,!.0rko'men was er in vorm, kleur en voorK totaal geen verschil. Hijzelf zo gezegd hebben, dat hij er het ook anders mee bekeek. Het was J boos oog en het rechter oog was goede. Aan zo'n opmerking t«dens nei poseren voor een schilderes benoe- geen filosofie te worden verbonden. Toch zegt ze lets over de wisselvallig heid van gezichtspunt, waardoor het werk, dat Van Eeden voortbracht, hem ingegeven schijnt. Aan de ene kant is er te veel edelaardige vertedering, aan de andere kant te veel wantrouwige afschuw bij het kijken naar de voor werpen van de waarneming. Deze te genstrijdigheden komen niet tot harmo nie- Om een voorbeeld te geven van de edelaardige vertedering zegt koning Harald tot Lioba: „O gij deemoedig, teeder rnaagdelijn, dat wilt zoo zacht een wilden vogel koestren, zoudt gij niet al zoo lief een moeder en een zacht kindje voestren?" In zijn toneelstuk De Idealisten of Het Beloofde Land bespot de schrpver van deze sentimentele llefdesYell!ia" ring bladzijden lang, met eanbe,r0®P op de kruimighekj van de volkstaal, woorden van de Bergrede. Bij al zijn verscheidenheid van stijl en afwisseling van genegenhedenis dit toch wel de blijvende hoofd-trek van zijn persoon en werk: de worstelende eerlijkheid. Zelfs nadat Frederik van Eeden de tweestrijd van zijn natuur tot rust ge bracht schijnt te hebben in de kerk, blijft de worsteling om het hoogste ge luk voor allen aanhouden in zpn po gingen om kerk en communisme te zui veren tot onderlinge verstandhouding. Eerst bij het falen van de opgeteerde geestkracht brengt een kinderlijke dee moed de berusting, die tot deernis stemt, maar evenzeer tot sfm® eeY" bied voor een man, die in allerlei op zicht meer probeerde dan hij koa v brengen, maar wiens gerichtheid op het grote steeds tegelijk gerichtheid was op het geluk van de medemens. (Advertentie) Kopenhagen is een stad waarin men prettig kan dwalen. De binnenstad heelt gezellige straten en kanalen din elkaar kruisen op pleinen en markten. Aan het einde van een straat ziet men vaak een schoorsteen van een schip of een groen koperen kerktoren. Een van de mooiste pleinen is gelegen voor het koninklijk verblijf „Amalienborg, dat bestaat uit vier paleizen in rococostijl, gebouwd rondom het beroemde ruiterstandbeeld van Koning Frederik V. Aan de Kopenhaagse haven vmdt men het beeldje ,,Lille havfrue" (Zee meerminnetje) uit het sprookje van de Deense schrijver Hans Christian Ander sen. Het beeldje is over de gehele we reld bekend en onverbrekelijk verbon den met de naam van de Deense hoofd stad. In Kopenhagen vindt men musea, ver zamelingen en tentoonstellingen. In het nationale museum ziet men het leven van de Vikingen en hun veroverings tochten aanschouwelijk voorgesteld. Nederlandse bouwmeesters hebben een groot aandeel gehad in de totstand koming van de Beurs, het Rosenborg- slot en het Frederiksborgslot, mooie gebouwen uit de 17e eeuw. In de Oostzee, 150 km ten zuid-oosten van Kopenhagen, ligt het eiland Born- holm, 588 vierkante km groot, het para dijs van de Deense vacantiegangers. Het heeft een betoverend landschap van bossen, golvende weiden en stranden en zijn ruwe rotsen vormen een schrille te genstelling met de rest van Denemar ken. Funen (Fyn), het eiland in het cen trum van Denemarken, heeft een afwis selend landschap. Kastelen, buitenplaat sen en aardige dorpen zijn er in over vloed en de afstanden, die hier niet groot zijn, kunnen snel worden afgelegd. Het is ook in andere opzichten een Langs de kust van het Kattegat 1* le attracties, zowel oude als nieuwe, plaatsjes en de thuishavens van de gro- Men kan er het geboortehuis van Hans te vissersvloten, die vaak ver van huis Christian Andersen, de Deense sprook- gaan om te vissen. Het is volstrekt niet jesschrijver, vinden en een museum te ongewoon als ze op kabeljauwvangst zijner nagedachtenis. Verder is er de gaan in de Witte Zee of bij IJsland. Kathedraal, een van de meest karak teristieke gotische kerkgebouwen in het land. Ten zuiden van Fyn ligt een hele reeks eilanden, tezamen de Fyn Archipel vor mend, die elk hun eigen karakteristiek hebben. Het grootste deel van Denemarken, Jutland, biedt alle mogelijke landschap pen, afwisselend van langgerekte duinen langs de onstuimige Noordzee, via heide en moerassen, tot het golvende land met bossen, meren en inhammen in het oosten aan het Kattegat. Jutland staat als een oude man, be schermend gebogen over de kleine eilanden. Het staat gebogen door het beuken van de Noordzee gesleten is de rug, die jaar in jaar uit de harde sto ten moet verdragen. In het westen is het land laag, maar in het noorden ver heft het zich, de heuvels worden steiler, de hellingen van de Limfjord lijken ge weldige plooien in een groen tapijt. West- en Noord-Jutland zijn twee we relden, het westelijk deel bestond oor spronkelijk alleen uit heide. Nu liggen er hier en daar boerderijen, daar waar de ploeg zegevierde over de heide. Maar bij de Noordzee met de witte zand stranden liggen de rijen duinen. Aan de kust liggen de kleine vissers- iiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiifiiiiiimiiiiiiiimiiiuiiiiiiiiiiiimimiN Xsttegar Het Raadhuisplein, het centrum van de Deense hoofdstad. sprookjeseiland. Odense, op twee na de grootste stad van Denemarken, bezit ve llet bekoorlijk, hier is men ver van de woeste natuur van het westen. De hui zen in de oude steden en dorpen hebben een eigen sfeer. Er zijn nieuwe steden en dorpen ontstaan door de industrieën. Kastelen en landgoederen vertellen van de vroegere grootheid van adel en kerk vorsten. De hemel spiegelt zich in de vele en diepe fjorden, in de lange me ren en in de zeeën rondom. Hans Christian Andersen, de bekende Deense sprookjesschrijver. 11111111111111111111111111111111111111111™!!!!!!!!!!!!!!!!!™!!!!!!!!™!!!!!!""™""""""!""""™"""""!'""""""""""""""""" Er was eens een reusje, dat nog niet eens zo groot was als een lan taarnpaal. Als ik je nu vertel, dat er in reuzen-stad reuzen zijn, die wel zo groot zijn, als twee lantaarnpa len op elkaar, dan zul je begrijpen, dat het maar een echt klein reusje was. Dat vond Rinus, zo heette het neusje, verschrikkelijk. Hij deed iedere avond oefeningen aan de rekstok om groter te worden. Hij liep altijd kaarsrecht en meestal ook nog op het puntje van zijn tenen. Alle maal om groter te lijken, dan hij in wer kelijkheid was. Maar wat hielp dat nu? Nee, Rinus het reusje moest zelf toe geven, dat het er allemaal niets toe deed. En hij keek vol afgunst naar de andere reuzen, die een pijp konden op steken aan de zon en die hun hoofd kon den wassen in een regenwolk. Rinus het reusje was er heel erg on gelukkig om. En dat was werkelijk een beetje dom. Want als je met je pijp niet aan de zon kunt komen, kun je er ook de brand insteken met een lucifer. En het water van de douche was zeker zo lekker als dat van de regenwolken, want dat was gewoonlijk wel een tikkel tje aan de frisse kant. Maar Rinus dacht daar niet aan. Hjj piekerde maar: wat ben ik toch klein. Ik tel niet mee in reuzenstad. Ik ben een reusje van niks. En meer van dat soort dingen. En in plaats van iets te leren, waardoor hij toch een flink reus- lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllli XXXIV. De eenhoorn zong het lied drie keer voor. Toen kende Jeroen wijs en woorden van buiten. En na de een hoorn dankbaar welterusten gewenst te hebben, begaf hij zich in het maan licht terug naar het paleis van Haze- voet onder het neuriën van de mooie melodie van het lied van de knopen. En toen hij het lied enige ke ren achter elkaar had geneuried, be gon hij het vanzelf luider te zingen. En zonder te beseffen dat hij de eer ste kabouterhuizen had bereikt, begon hij het lied te zingen uit volle borst. En daar vlogen opeens alle voordeu ren open in de late avond. In de pa leistuin zwegen zelfs de melopeden. en koning Hazevoet kwam, met zijn &an- zeveren pen nog in de hand, uit zijn paleis naar buiten stormen, en riep evenals de andere kabouters die te voorschijn waren gesneld uit hun hui zen: ,,Het Lied! Het Lied! Het Lied is terug in ons midden!" Jeroen moest het lied opnieuw met luide stem voorzingen, en toen vielen alle kabouters met tranen in de ogen m, en er was een groot zingen in de nacht uit duizenden kelen. Daar kwam opeens Pluimstaart aan gevlogen boven de zingende menigte en begon zenuwachtig tegen Jeroen te roepen. Maar Jeroen kon hem niet verstaan vanwege het luide gezang van de opgetogen kabouters. Hij haast- zich aanstonds het paleis van Haze- voej binnen, gevolgd door Pluimstaart. .,Wat is er aan de hand?" vroeg Jeroen verschrikt. "Kms de Schildpad gaat dood", riep Pluimstaart die in tweestemmig snikken uitbrak. „Wij moeten onmid dellijk terug naar Alexanderbaai voor de begrafenis. Ik heb juist bere-ge- dachten gelezen. Zij waren afkomstig van Alexander de Beer die alsmaar hardop denkt: „De arme Kees gaat dood. Waarschuw de Drager van de Sleutel"- Jeroen holde ontsteld naar buiten en trok Hazevoet, die eerst niet met zin- „pn wilde ophouden, aan zijn mouw terug in het paleis. Kees gaat dood", riep Jeroen hp- wij moeten onmiddellijk terug kon naar Alexanderbaai, anders zijn kfo ,pI?s te laat voor de begrafenis" we T? mee" zei Hazevoet onthutst. Wii kunnen het vlugst door de Ga- waar-ie-wil-deur gaan. Een ogenblik, u? moet even mijn grondwet halen om mee te nemen naar ons woonschip Hii verdween op een draf om na „„„„Klikken terug te keren met de'^ronfwe va" Kab^uterland onder ziin arm Jeroen had reeds op het lei- f in va™ de wonderdeur geschreven: Ons woonschip in Alexanderbaai Hii onende de deur en, gevolgd door Hazevoet en Pluimstaart, trad hij uit het paleis naar buiten en bevond zich in de woonkamer van hun schip. Ter stond veranderde Jeroen Pluimstaart terug in een bruine hond met een be- pluimde staart, en h« holde gevolgd door zijn beide vrienden over de loop plank de wal op. En de eerste van de varensgasten die zp zagen was Kees de Schildpad die rustig door het gras liep en met een brede grijns op zijn gezicht bij zichzelf liep te praten. „Kees!" riepen Jeroen, Hazevoet en Pluimstaart tegelijk. „Hoe gaat het met je?" „Met mij?" antwoordde Kees de Schildpad met grote verbazing. „Vroe gen jullie werkelijk hoe het mij gaat? Gut, gut, wat een enorme belangstel ling! Niemand vraagt mij ooit hoe het gaat. Maar als jullie het beslist willen weten, toe dan maar. Het gaat puik met mij, zoals je kunt zien. Ik ben gezond en flink ter been. Ik slaap goed en heb \-;n behoorlijke eetlust. Ik snurk zelfs n -t in mijn slaap. En nu jullie toch zo grote belangstelling heb ben, kan ik je beter meteen meedelen dat ik zo juist een gewichtig besluit heb genomen. Ik heb mij voorgeno men om, te beginnen met de volgende week, de inwoners van Alexanderbaai te onthalen op het verhaal van mijn leven Want mijn leven is de moeite waard, en ei zijn weinig dieren die een zo belangwekkend verleden heb ben gehad als ik, en het zou jammei zijn ais ik dood zou gaan voordat an deren weNm wat ik zoai heb meege maakt. Ze zullen hun oren nauwelijks kunnen geloven. L- loop hier op het ogenblik na e denken hoe ik het ver haal precies in moet kleden, want je kunt je voorstellen dat het nogal een ingewi'r' elde geschiedenis is." „Maar wij dachten dat je bezig was dood te gaan!" riep Jeroen. „Ik?" .'iep Kees verontwaardigd. „Doe niet zo dwaas! Heb je ooit van je leven een schildpad gezien die min der bezig was dood te gaan dan ik? Ik heb me nog nooit zo on-dood ge voeld als de laatste maanden. Ik blaak gewoonweg van welzijn en ge zondheid. Maai dat neemt natuurlijk niet weg dat ik het mijn plicht acht om, voordat ik dood ga, mijn levens geschiedenis te verhalen. En daarom ben ik vanmiddag naar Alexander de Beer gegaan en zei tegen hem: „Alexander, ik ben weliswaar nog niet helemaal dood, maar het ogenblik is gekomen om mijn levensgeschiedenis te verhalen aan de varensgasten van de baai." En in plaats van mij dank baar te zijn, brak Alexander in snik ken uit, de grote bruine huilebalk. En toen heb ik hem maar met rust gela ten.' Jeroen luisterde ai met meer, maai nolde naar het woonschip van Aiexan der de Beer, Admiraal van Alexander baai. leze zat in het donker op het dek van zijn schip, De Houten Piraat, en huilde zo luid In de duisternis dat horen en zien verging. „Alexander!" riep Jeroen die de loopplank op.vas gesneld. „Alexander! Wat is er aan de hand?" „De arme Kees gaat dood," snikte Alexander. „Er, hij is nog zo jong voor een schildpad. Hij 's nog niet eens ze ventig jaar." ,Maar Kees ts springlevend," riep Jeroen „Ik heb zojuist met hem ge praat." „Wat?" 'iep Alexander, alsof hij zijn oren niet kon geloven. „Hij heeft het me zelf verteld. Hij kwam hier bij mij aan boord en zei met een gebro ken stem en met een groot brok in zijn keel: „Alexander, ik weet niet of je er belang in stelt, maar ik kom je vertellen dat dood ga. tk zie er misschien niet naar uit, want ik heb altijd grote zelfbeheersing gehad en weet mijn gevoelens te verbergen. Maar ik kan je verzekeren dat ik prak tisch op sterven lig. Het kan lang du ren of het kan kort duren, maar ik ga dood. En voordat ik dood ga wil ik jullie allemaal het verhaal van mijn leven vertellen, in de hoop dat jullie, als jullie terug ;eer' van mijn begra fenis. nu en dan nog eens terug zullen denken aan de oude schildpad, die zo veel heeft meegemaakt in zijn lange teven." En toen Degon Kees te snikken en sjokte weg. En ik barstte in tra nen uit. Want Kees is weliswaar een heel lastig dier, .laar ik zou hem ver schrikkelijk missen als hij dood ging." Het duurde lange tijd voordat Jeroen Alexander kon doen geloven dat Kees springlevend was. En toen Alexandei de Beer eindelijk begreep dat hij -ls- maar voor niets' had zitten huilen en snikken en da* hij voor niets de Dra ger van de Sleutel door middel van hard te denken terug had geroepen uit het Rijk van koning Hazevoet, werd hij ver schrikkelijk boos, en riep dat Kees hem voor de gek had gehouden, en dat hij lekker niet naar de begrafenis van Kees zou gaan, en dat het een schande was om de Admiraal van Alexander baai voor de gek te houden, vooral als die Admiraal toch al zorgen genoeg aan zijn kop had. „En ik ga slapen", riep Alexander woedend, „en ik zal Kees mores leren. En ik luister nooit van mijn leven meer naar Kees of enige andere schildpad. En als Kees nu toch dood gaat. is het zijn eigen schuld." Eindelijk bracht Jeroen Alexander tot bedaren en haalde hem over om naar kooi te gaan. Hij zelf ging eveneens slapen, evenals Pluimstaart die zich te rug trok op zjjn hondehokkenwoonschip en verheugd met zijn staart zwaaide, alsof hij met een nieuw vaandel voor op liep in een optocht. Maar Hazevoet ging niet naar bed. Toen Jeroen en Alexander en Pluim staart en Isidoor de ezel, en Vijgebuik je het marmotje, en Hugo de Haan, en Februari het paard en Simon de Oli fant en alle andere varensgasten van Alexanderbaai reeds lang lagen te snur ken in hun kooien, zat de koning aliei kabouters nog steeds, met de tong uit zijn mond, te werken aan de grond wet van zijn rijk. Want hij had beslo ten dat voortaan in zijn paleis ook op maandagen en dinsdagen kievitseieren zouden worden opgediend aan de ko ninklijke dis, en pannekoeken met stroop en frambozenpudding. En voor dat hij eindelijk naar bed ging schreet koning Hazevoet met sierlijke krullet ters in het grote boek: „Artikel twee honderd dertig van de grondwet van Kabouterland: Het is de koning verbo den om vaker dan eens per maand eer bad te nemen." DAAN ZONDERLAND. EINDE. je zou kunnen worden, zat hij de hele dag maar met zijn vuist onder de kin te zuchten. Op een dag kon Rinus het niet langer uithouden, maar pakte zijn kof fertje en ging naar mensenstad. Daar zal ik tenminste niet de kleinste zijn, zei Rinus tegen zichzelf. Ieder een zal tegen me opkijken en ik hoef me nooit meer ongelukkig te voelen. Maar Rinus had verkeerd tegen zich zelf gesproken Helemaal averechts verkeerd. Want toen daar iemand, die zo groot was als een lantaarnpaal, de stad kwam binnen stappen, vluchtten de mensen bang van de straten en de den hun huizen dicht. Mensen, riep Rinus, jullie hoeft niet angstig te zijn. Ik ben alleen maar een beetje aan de grote kant. Ik zoek een huis om in te wonen. En ik zal nie mand kwaad doen. Omdat dat heel vriendelijk klonk en de mensen tenslotte toch ook niet bin nen konden blijven, kwamen de dap persten toen naar buiten en liepen in een bocht om Rinus het reusje heen. Dag! wuifde Rinus. Hoe gaat het met jullie? Zeg maar gewoon Rinus hoor. want dat klinkt gezellig voor me. Maar de mensen zeiden: jaja en ze liepen haastig verder. En Rinus wan- illllllllllllllllllllllllMIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll De schaapjes lopen in de wei De lammetjes dartelen er blij Ze lopen en hollen heen en weer En eten groene grasjes keer op kee Een hond blaft er luid op los Een hertje huppelt door het bos. Een haan kraait al vroeg in de morgen De mensen vergeten hun zorgen. De kinderen hebben pret en jool Ze huppelen naar huis en school En roepen „de lente is gekomen" Dat zie je aan de struiken en bome Opa Brom zegt op 21 maart. Maart roert zijn staart Aprilletje zoet geeft ook wel eens witte hoed De lente is niet altijd goed. ANNEMARIA POLMAK 14 jaar, Zwanenburg. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIÜIIM' r~\p kleine ezel Griezewiet J vroeg smekend om een wiegelied „Och," zei de ezeltjes-papa, Mijn stem is niet zo best. l-a." Och Moeder," zeurde Griezewiet, .zing jij dar eens een wiegelied." .Kind." zei de ezeltjes-mama, .mijn stem klinkt net als die van P-, „Ach zei de kleine Griezewiet, „dat hindert niet, dat hindert nien Tie, pluk nou niet zo aan dat hooi. Ik vind het kleinste liedje mooi." .Goed," zei de ezeltjes-papa. .Best," zei de ezeltjes-mama. Toen zongen z'j een klei-" duet bij Griezewietjes ezels-bed. Wat klonk dal mooi! Wat klonk dal fi Zy zongen steeds maar hei refrein: „l-a, la mijn kleine kn,-„p, Toen viel het ezelskind in slaap. VERA WITTE deide mistroostig door de stralen van mensenstad, waar niemand het erg op hem begrepen had. Op de hoek was een mevrouw juist bezig met de ramen te lappen. Ze stond boven op een keukentrapje met haar spons in haar ene hand en de zeem in de andere. Toen ze Rinus aan zag komen, vloog ze hals over kop omlaag en liep gillend haar huis in. Een reus, een reus. een echte reus! Nu had die mevrouw ook een klein jongetje. Hjj heette Josef en hij had voor reuzen altijd erg veel belangstelling gehad. Niet dat hij er ooit een gezien had, maar hij had er veel over gelezen. Natuurlijk vond Josef het wel grieze lig, toen hij zijn moeder hoorde roepen dat er een reus was, maar toch sloop hij stilletjes naar buiten. Daar stond dan de reus. Hii was wel niet zo groot als Josef zich had voorgesteld. Hii had wel eens gehoord, dat ze nog groter waren dan de kerktorert. Maar het was evengoed toch een hele hoogte, vond Josef. Maar och, wat stond die reus sip te kijken. Hij stond vlak naast het keu kentrapje van zijn moeder en leunde met zijn hoofd tegen de vensterbank van Josef slaapkamertje. Josef trok de stou te schoenen aan en klauterde het trap je op. Dag reus, riep hij in het oor van Rinus. Tk ben Josef en ik hou van reu zen. Dan ben jij zeker de enige in mensenstad, zei de reus. Ledereen loopt van me weg. Het is verschrikkelijk. Maar u hoort in reuzenstad te wonen, riep Josef. U bent te groot voor ons. U moet u helemaal dubbel vouwen, als u met ons wilt praten Dat houdt u toch niet uit. Niet iedereen heeft zomaar een Tapje buiten staan Nee. zei Rinus, nou zie ik het pas. Wat een mooi trapje is dat. Zoiets zie je bij ons in reuzenstad niet. Reuzen hebben geen trapjes nodig, want ze kunnen overal vanzelf bij. Behalve klei ne reusjes, zoals ik, dan Kunnen ze aan de zon? wou Josef we ten. En aan de sterren en de maan? De grote reuzen wel, zei Rinus Maar kleine reusjes zoals ik niet. Maar wè] als u op een trapje zou gaan staan, riep Josef uit. Ik bedoel niet zo'n trapje als dit, want daar zou u doorzak ken. Maar een grote, stevige reuzen- trap. Wel heb je ooit, zei Rinus de reus. Daar zeg je zowat. Er wonen in reu zenstad nog een stuk of tien reusjes van mijn lengte. Die vinden het natuur lijk allemaal even vervelend als ik, dat zij nooit eens bij de zon, de maan, de sterren en de regenwolken kunnen komen. Ze moesten een trapje heb ben, net als de mensen. Welbedankt Jo sef, Ik ga weer terug. Rinus de reus ls ln reuzenstad dade lijk een werkplaats begonnen, waar hij reuzentrapjes maakte. Hij kreeg een goede zaak want niet alleen de kleine reusjes kwamen bii hem ko pen. Nee. ook een grote reus wil nog we) eens hoger reiken dan hii lang is. Dat heeft Rinus het reusje loch maar knap bedacht, zeiden de reu- ■en En ze lieten Rinus heel goed mer ken, dat hij in de reuzenwereld voort- ian echt meetelde. Rinus stuurde uit dankbaarheid aan losef een prachtige prentbriefkaart, va-armee hij de ene wand van zijn ka mertje helemaal behangen kon. Als Rinus voortaan zjjn pijp wilde iansteken aan de zon, of zijn hoofd -vilde wassen in een regenwolk, hoef- le hij alleen maar even op een van tin eigen trapjes te klimmen. Hij heeft het overigens maar één seer gedaan. Met een lucifer en onder de douche ging het toch gemakkelijker, vond hij. LEA SMULDERS

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1960 | | pagina 13