De boeken en de mens
DENEMARKEN
KLEINE REUS RINUS
-GAAT MEETELLEN
Worstelende eerlijkheid
Lente
Griezewiet
de ezel
FIT MET
ZATERDAG 2 APRIL 1960
PAGINA 13
Er bestaan zoveel
dichtwerken, romans,
^handelingen en
toneelstukken van
^federik van Eeden,
dat het nageslacht er
zÜn keuze nog niet
afdoend uit heeft
kunnen maken. Klas
siek in de volle zin
van het woord is
eigenlijk alleen het
eerste deel van De
Kleine Johannes ge-
Worden, maar dit
werd enigermate be
gunstigd door de om
standigheden. Het be
roemde sprookje ver
scheen in 1885 in de
eerste jaargang van
De Nieuwe Gids. Het
werd van zijn eerste
verschijning af gere
kend tot de typische
voortbrengselen van
de Tachtiger Bewe
ging in onze letter
kunde, hoewel die
opvatting in later jaren in twijfel
is getrokken. Het heeft een sym
bolische betekenis, waarvoor
jonge mensen op de drempel van
de volwassenheid buitengewoon
gevoelig zijn. De stijl is fris ge
bleven en dankt dit voor een deel
aan de gematigde spot, waarmee
enkele taferelen worden geschetst
De verbeelding neemt vrüe
vlucht, maar ook het verstand en
het gevoel krijgen by de lectuur
een bevredigend aandeel. Boven
dien wijst het slot met zijn vage
verschijning van de Onbekende
aan het strand, een uitweg uit de
tobberijen van de puberteit naar
de verantwoordelijkheid van het
letan.
OP <A "vlnst/jffS
(Slot)
frederik v eed en
Ofschoon het boek in zijn geheel hp
de* geschriften lof vari
t,!/ j Ult die jaren, die voor de
handpraagse jCUgd ^at té traag van
schriiftrfnt-»-/0 moedwillig fraai van
fraemertpn 21jn.Seworden, handhaafden
iragmenten zich in honderden school-
od p^ k'"^- Yrijwe1 ^dere llerling
dpihf Nederlandse inrichting van mid?
«elbaar onderwijs maakt er kennis mee
«b velen blijft uit dit boek een dichter
lijke indru.i van de natuur, de liefde de
dood, de roeping tot verantwoordelijk
heid lange tijd nawerken. Zelfs al wordt
et misschien niet vaak meer opgehaald
tut leesbibliotheken, tenzij om te ver-
Schijnen op de literatuurlijst voor een
eVamen, toch is het sprookje niet ver
laten. Het heeft zijn vijf-en-twintigste
druk gehaald. Met weinig andere boe-
ifen uit de vorige eeuw, de Camera, de
•Wax "Tavelaar en Ferdinand Huyck,
^aelt het een onvermoeibare populari-
c Wet de andere werken is het op het
vftéi minder gunstig gesteld. De
bfiiv2g en van De Kleine Johannes
doeïip11 aai'dig om te lezen, maar de be-
bovenLva^ de symboliek ligt er wat dik
dieren h' grote roman-Van de koele
leze,. oods dwingt een geduldige
Wikkeling aandacht heeft voor de ont
bied af réan het zielsproces, nog eer-
dicht bii het verhaal ligt iets te
fen voorhul .Psychiatrisch rapport uit
iang te kuni orn liefhebberij-lezers
Nachtbruid aen- bezighouden. In De
aan mooie vél .ln. Slrius en Siderms
iP/doen niet ^^nden. doch de boeken
iiW- °®st nop Ka, s noman. Ze zijn op
lilt van de SoWingWekkend om de
tnr Jneer het geval ~r' Dit is nauwe-
tor die een tocht Johannes Via-
hoogland van de r»nme™eemt naar het
]n worden de ervarS 6' want hier"
leven zo hoog oveS1 van het liefde"
?euo!s an tl ''rnTlT'fip
heeft Frederik van TPga wijsbeSe?r-
fe zielkundige doel?" Eedcn te germ-
far> rnodernp^noS gmSskracht om
e kunnen overbt de boodschap nog
«enoten engen' die hM zijn tijd
kweCgSt voorhouden. Zijn zelf
Zelfs nk.t overdreven, vnnr n™. deel
hmodCTn^fnpn°r^r'ngg achtom
kunnen overtrSp611 de,bo°dschap nog
«enoten wiiaJ gen, die hij zijn tijd-
kwellingS voorhouden. Zijn zelf-
felfs overhodiV lf vrelen'voor een deel
Vermijden Om a1 pgemakkelijk te
leerdicht tipt m ze reden is zijn groot
koewei ria. Lied van Schijn en Wezen,
ar pakkende fragmenten in
(Advertentie)
Frederik van Eeden op zijn 70ste verjaardag in 1932 in de kring van zijn familie:
zijn echtgenote, twee schoonzussen, drie zonen en een schoondochter.
voorkomen, toch niet meer te genieten
als epische zelfbelijdenis. De dichter
tobt te vaak over halfgare philosophe-
men dan dat hij ons zou kunnen mee
slepen in de vaart van een bewogen
gedachtenleven. Nog erger is het in dit
opzicht gesteld met zijn liefdesgedicht
Ellen, waar de wanverhouding tussen
aanleiding en inhoud elk hedendaags
mens hindert. Hier ware een andere
oplossing verkieselijk geweest boven
sJ?r,ten van zielswanhoop in kreu-
hle dichtregels. Enkele liedjes eruit
blijven niettemin in het geheugen han-
dP rtmvLVef gen ,de gevolgtrekking, dat
de wlrwr van gemoed was voor
staan van het dageli.iks be-
m?ifr0iP is °,9k de mislukking van ziin
te voerenPPal m-.Proef"emingen terug
nma fï.®?' al blijven die respectabel
wathJéV aan 2i:in goede bedoelingen zo
wat heel zijn vermogen en een groot
Helfhafthrh'ém" levePs.geluk opofferde.
Heifhaftigheid van initiatief kan hem
met woiden ontzegd, maar het schort
hem aan heroïsme van doorzettings-
kracht, zodat hij als mislukte held op
men1 geen inwerkt als deerniswaardig
.Eigenaardig blijft hiernaast de sati-
iische zin voor humor, die bij Frede-
ik .van Eeden dikwijls de deerniswaar
digheid doortrekt. Toen hij nog student
was in de medicijnen begon hij zijn let
terkundige loopbaan met schalkse blij
spelen en als jonge tachtiger schreef
hij Grassprietjes, die als bespotting van
prulpoezie hun werk blijven doen, al is
ue soort prulpoezie, waartegen de dich
ter zich verzette, thans grotendeels uit
gestorven.
Wat achteraf het meest boeit zijn
oév. oeken, maar de schrijver. Of
schoon i- rederik van Eeden ook an-
wtnl 9Y?rkzaamheden heeft verricht,
r-iaoi illJ was p- ychotherapeuth en so-
tpnH och'er. zal hij toch uitslui-
staitJga>Ya9rdeei'd blijven als een ge-
tcrkimHi jC geschiedenis van de let-
nde die echter dingen ondernam.
„Frederik randen, heer van
Taco O-tan 1903, ^otterdums hekel'
waarvoor 'f.^^ekér^niet bij behoud
schikbaar zijn, zeK Bi.i hem is
van hun schrnversc overheersend
dit auteurschap alles
Het blijft echter een ook zyn
boeken, hoe na^keur g spiegelen,
geestelijke ontwikkeling met zjjn
onvoldoende in evenwicht k.v. niet
gedaante van schrijver, un m Holst,
Set geval bij Henrietta K°riiverschap
bij wie de kern van het sc „ntwikke-
vaster in het midden van de oniw
ling van het werk ligt. Anzingh.
Een anecdote wil, dat Lizzy van
toen zij een portret van Fi1 j.zaant
Eeden schilderde,.hem er opmerKZ
op maakte, dat zyn Unkeroog aj
ders glansde dan zijn raah|,!.0rko'men
was er in vorm, kleur en voorK
totaal geen verschil. Hijzelf zo
gezegd hebben, dat hij er het
ook anders mee bekeek. Het was J
boos oog en het rechter oog was
goede. Aan zo'n opmerking t«dens nei
poseren voor een schilderes benoe-
geen filosofie te worden verbonden.
Toch zegt ze lets over de wisselvallig
heid van gezichtspunt, waardoor het
werk, dat Van Eeden voortbracht, hem
ingegeven schijnt. Aan de ene kant is er
te veel edelaardige vertedering, aan
de andere kant te veel wantrouwige
afschuw bij het kijken naar de voor
werpen van de waarneming. Deze te
genstrijdigheden komen niet tot harmo
nie-
Om een voorbeeld te geven van de
edelaardige vertedering zegt koning
Harald tot Lioba:
„O gij deemoedig, teeder rnaagdelijn,
dat wilt zoo zacht een wilden vogel
koestren,
zoudt gij niet al zoo lief een moeder
en een zacht kindje voestren?"
In zijn toneelstuk De Idealisten of
Het Beloofde Land bespot de schrpver
van deze sentimentele llefdesYell!ia"
ring bladzijden lang, met eanbe,r0®P
op de kruimighekj van de volkstaal,
woorden van de Bergrede.
Bij al zijn verscheidenheid van stijl
en afwisseling van genegenhedenis dit
toch wel de blijvende hoofd-trek van
zijn persoon en werk: de worstelende
eerlijkheid.
Zelfs nadat Frederik van Eeden de
tweestrijd van zijn natuur tot rust ge
bracht schijnt te hebben in de kerk,
blijft de worsteling om het hoogste ge
luk voor allen aanhouden in zpn po
gingen om kerk en communisme te zui
veren tot onderlinge verstandhouding.
Eerst bij het falen van de opgeteerde
geestkracht brengt een kinderlijke dee
moed de berusting, die tot deernis
stemt, maar evenzeer tot sfm® eeY"
bied voor een man, die in allerlei op
zicht meer probeerde dan hij koa v
brengen, maar wiens gerichtheid op
het grote steeds tegelijk gerichtheid
was op het geluk van de medemens.
(Advertentie)
Kopenhagen is een stad waarin men
prettig kan dwalen. De binnenstad heelt
gezellige straten en kanalen din elkaar
kruisen op pleinen en markten. Aan het
einde van een straat ziet men vaak een
schoorsteen van een schip of een groen
koperen kerktoren. Een van de mooiste
pleinen is gelegen voor het koninklijk
verblijf „Amalienborg, dat bestaat uit
vier paleizen in rococostijl, gebouwd
rondom het beroemde ruiterstandbeeld
van Koning Frederik V.
Aan de Kopenhaagse haven vmdt
men het beeldje ,,Lille havfrue" (Zee
meerminnetje) uit het sprookje van de
Deense schrijver Hans Christian Ander
sen. Het beeldje is over de gehele we
reld bekend en onverbrekelijk verbon
den met de naam van de Deense hoofd
stad.
In Kopenhagen vindt men musea, ver
zamelingen en tentoonstellingen. In het
nationale museum ziet men het leven
van de Vikingen en hun veroverings
tochten aanschouwelijk voorgesteld.
Nederlandse bouwmeesters hebben
een groot aandeel gehad in de totstand
koming van de Beurs, het Rosenborg-
slot en het Frederiksborgslot, mooie
gebouwen uit de 17e eeuw.
In de Oostzee, 150 km ten zuid-oosten
van Kopenhagen, ligt het eiland Born-
holm, 588 vierkante km groot, het para
dijs van de Deense vacantiegangers. Het
heeft een betoverend landschap van
bossen, golvende weiden en stranden en
zijn ruwe rotsen vormen een schrille te
genstelling met de rest van Denemar
ken.
Funen (Fyn), het eiland in het cen
trum van Denemarken, heeft een afwis
selend landschap. Kastelen, buitenplaat
sen en aardige dorpen zijn er in over
vloed en de afstanden, die hier niet
groot zijn, kunnen snel worden afgelegd.
Het is ook in andere opzichten een
Langs de kust van het Kattegat 1*
le attracties, zowel oude als nieuwe, plaatsjes en de thuishavens van de gro-
Men kan er het geboortehuis van Hans te vissersvloten, die vaak ver van huis
Christian Andersen, de Deense sprook- gaan om te vissen. Het is volstrekt niet
jesschrijver, vinden en een museum te ongewoon als ze op kabeljauwvangst
zijner nagedachtenis. Verder is er de gaan in de Witte Zee of bij IJsland.
Kathedraal, een van de meest karak
teristieke gotische kerkgebouwen in het
land.
Ten zuiden van Fyn ligt een hele reeks
eilanden, tezamen de Fyn Archipel vor
mend, die elk hun eigen karakteristiek
hebben.
Het grootste deel van Denemarken,
Jutland, biedt alle mogelijke landschap
pen, afwisselend van langgerekte duinen
langs de onstuimige Noordzee, via heide
en moerassen, tot het golvende land
met bossen, meren en inhammen in het
oosten aan het Kattegat.
Jutland staat als een oude man, be
schermend gebogen over de kleine
eilanden. Het staat gebogen door het
beuken van de Noordzee gesleten is
de rug, die jaar in jaar uit de harde sto
ten moet verdragen. In het westen is
het land laag, maar in het noorden ver
heft het zich, de heuvels worden steiler,
de hellingen van de Limfjord lijken ge
weldige plooien in een groen tapijt.
West- en Noord-Jutland zijn twee we
relden, het westelijk deel bestond oor
spronkelijk alleen uit heide. Nu liggen
er hier en daar boerderijen, daar waar
de ploeg zegevierde over de heide. Maar
bij de Noordzee met de witte zand
stranden liggen de rijen duinen.
Aan de kust liggen de kleine vissers-
iiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiifiiiiiimiiiiiiiimiiiuiiiiiiiiiiiimimiN
Xsttegar
Het Raadhuisplein, het centrum van de
Deense hoofdstad.
sprookjeseiland. Odense, op twee na de
grootste stad van Denemarken, bezit ve
llet bekoorlijk, hier is men ver van de
woeste natuur van het westen. De hui
zen in de oude steden en dorpen hebben
een eigen sfeer. Er zijn nieuwe steden
en dorpen ontstaan door de industrieën.
Kastelen en landgoederen vertellen van
de vroegere grootheid van adel en kerk
vorsten. De hemel spiegelt zich in de
vele en diepe fjorden, in de lange me
ren en in de zeeën rondom.
Hans Christian Andersen, de bekende
Deense sprookjesschrijver.
11111111111111111111111111111111111111111™!!!!!!!!!!!!!!!!!™!!!!!!!!™!!!!!!""™""""""!""""™"""""!'"""""""""""""""""
Er was eens een reusje, dat nog niet
eens zo groot was als een lan
taarnpaal. Als ik je nu vertel,
dat er in reuzen-stad reuzen zijn, die
wel zo groot zijn, als twee lantaarnpa
len op elkaar, dan zul je begrijpen, dat
het maar een echt klein reusje was.
Dat vond Rinus, zo heette het neusje,
verschrikkelijk.
Hij deed iedere avond oefeningen aan
de rekstok om groter te worden. Hij
liep altijd kaarsrecht en meestal ook
nog op het puntje van zijn tenen. Alle
maal om groter te lijken, dan hij in wer
kelijkheid was. Maar wat hielp dat nu?
Nee, Rinus het reusje moest zelf toe
geven, dat het er allemaal niets toe
deed. En hij keek vol afgunst naar de
andere reuzen, die een pijp konden op
steken aan de zon en die hun hoofd kon
den wassen in een regenwolk.
Rinus het reusje was er heel erg on
gelukkig om. En dat was werkelijk een
beetje dom. Want als je met je pijp
niet aan de zon kunt komen, kun je er
ook de brand insteken met een lucifer.
En het water van de douche was zeker
zo lekker als dat van de regenwolken,
want dat was gewoonlijk wel een tikkel
tje aan de frisse kant.
Maar Rinus dacht daar niet aan. Hjj
piekerde maar: wat ben ik toch klein.
Ik tel niet mee in reuzenstad. Ik ben
een reusje van niks. En meer van dat
soort dingen. En in plaats van iets te
leren, waardoor hij toch een flink reus-
lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllli
XXXIV.
De eenhoorn zong het lied drie keer
voor. Toen kende Jeroen wijs en
woorden van buiten. En na de een
hoorn dankbaar welterusten gewenst
te hebben, begaf hij zich in het maan
licht terug naar het paleis van Haze-
voet onder het neuriën van de mooie
melodie van het lied van de
knopen. En toen hij het lied enige ke
ren achter elkaar had geneuried, be
gon hij het vanzelf luider te zingen.
En zonder te beseffen dat hij de eer
ste kabouterhuizen had bereikt, begon
hij het lied te zingen uit volle borst.
En daar vlogen opeens alle voordeu
ren open in de late avond. In de pa
leistuin zwegen zelfs de melopeden. en
koning Hazevoet kwam, met zijn &an-
zeveren pen nog in de hand, uit zijn
paleis naar buiten stormen, en riep
evenals de andere kabouters die te
voorschijn waren gesneld uit hun hui
zen: ,,Het Lied! Het Lied! Het Lied
is terug in ons midden!"
Jeroen moest het lied opnieuw met
luide stem voorzingen, en toen vielen
alle kabouters met tranen in de ogen
m, en er was een groot zingen in de
nacht uit duizenden kelen.
Daar kwam opeens Pluimstaart aan
gevlogen boven de zingende menigte
en begon zenuwachtig tegen Jeroen te
roepen. Maar Jeroen kon hem niet
verstaan vanwege het luide gezang
van de opgetogen kabouters. Hij haast-
zich aanstonds het paleis van Haze-
voej binnen, gevolgd door Pluimstaart.
.,Wat is er aan de hand?" vroeg
Jeroen verschrikt.
"Kms de Schildpad gaat dood",
riep Pluimstaart die in tweestemmig
snikken uitbrak. „Wij moeten onmid
dellijk terug naar Alexanderbaai voor
de begrafenis. Ik heb juist bere-ge-
dachten gelezen. Zij waren afkomstig
van Alexander de Beer die alsmaar
hardop denkt: „De arme Kees gaat
dood. Waarschuw de Drager van de
Sleutel"-
Jeroen holde ontsteld naar buiten en
trok Hazevoet, die eerst niet met zin-
„pn wilde ophouden, aan zijn mouw
terug in het paleis.
Kees gaat dood", riep Jeroen hp-
wij moeten onmiddellijk terug
kon naar Alexanderbaai, anders zijn
kfo ,pI?s te laat voor de begrafenis"
we T? mee" zei Hazevoet onthutst.
Wii kunnen het vlugst door de Ga-
waar-ie-wil-deur gaan. Een ogenblik,
u? moet even mijn grondwet halen om
mee te nemen naar ons woonschip
Hii verdween op een draf om na
„„„„Klikken terug te keren met
de'^ronfwe va" Kab^uterland onder
ziin arm Jeroen had reeds op het lei-
f in va™ de wonderdeur geschreven:
Ons woonschip in Alexanderbaai
Hii onende de deur en, gevolgd door
Hazevoet en Pluimstaart, trad hij uit
het paleis naar buiten en bevond zich
in de woonkamer van hun schip. Ter
stond veranderde Jeroen Pluimstaart
terug in een bruine hond met een be-
pluimde staart, en h« holde gevolgd
door zijn beide vrienden over de loop
plank de wal op. En de eerste van de
varensgasten die zp zagen was Kees
de Schildpad die rustig door het gras
liep en met een brede grijns op zijn
gezicht bij zichzelf liep te praten.
„Kees!" riepen Jeroen, Hazevoet en
Pluimstaart tegelijk. „Hoe gaat het
met je?"
„Met mij?" antwoordde Kees de
Schildpad met grote verbazing. „Vroe
gen jullie werkelijk hoe het mij gaat?
Gut, gut, wat een enorme belangstel
ling! Niemand vraagt mij ooit hoe het
gaat. Maar als jullie het beslist willen
weten, toe dan maar. Het gaat puik
met mij, zoals je kunt zien. Ik ben
gezond en flink ter been. Ik slaap goed
en heb \-;n behoorlijke eetlust. Ik
snurk zelfs n -t in mijn slaap. En nu
jullie toch zo grote belangstelling heb
ben, kan ik je beter meteen meedelen
dat ik zo juist een gewichtig besluit
heb genomen. Ik heb mij voorgeno
men om, te beginnen met de volgende
week, de inwoners van Alexanderbaai
te onthalen op het verhaal van mijn
leven Want mijn leven is de moeite
waard, en ei zijn weinig dieren die
een zo belangwekkend verleden heb
ben gehad als ik, en het zou jammei
zijn ais ik dood zou gaan voordat an
deren weNm wat ik zoai heb meege
maakt. Ze zullen hun oren nauwelijks
kunnen geloven. L- loop hier op het
ogenblik na e denken hoe ik het ver
haal precies in moet kleden, want je
kunt je voorstellen dat het nogal een
ingewi'r' elde geschiedenis is."
„Maar wij dachten dat je bezig was
dood te gaan!" riep Jeroen.
„Ik?" .'iep Kees verontwaardigd.
„Doe niet zo dwaas! Heb je ooit van
je leven een schildpad gezien die min
der bezig was dood te gaan dan ik?
Ik heb me nog nooit zo on-dood ge
voeld als de laatste maanden. Ik
blaak gewoonweg van welzijn en ge
zondheid. Maai dat neemt natuurlijk
niet weg dat ik het mijn plicht acht
om, voordat ik dood ga, mijn levens
geschiedenis te verhalen. En daarom
ben ik vanmiddag naar Alexander de
Beer gegaan en zei tegen hem:
„Alexander, ik ben weliswaar nog niet
helemaal dood, maar het ogenblik is
gekomen om mijn levensgeschiedenis
te verhalen aan de varensgasten van
de baai." En in plaats van mij dank
baar te zijn, brak Alexander in snik
ken uit, de grote bruine huilebalk. En
toen heb ik hem maar met rust gela
ten.'
Jeroen luisterde ai met meer, maai
nolde naar het woonschip van Aiexan
der de Beer, Admiraal van Alexander
baai. leze zat in het donker op het
dek van zijn schip, De Houten Piraat,
en huilde zo luid In de duisternis dat
horen en zien verging.
„Alexander!" riep Jeroen die de
loopplank op.vas gesneld. „Alexander!
Wat is er aan de hand?"
„De arme Kees gaat dood," snikte
Alexander. „Er, hij is nog zo jong voor
een schildpad. Hij 's nog niet eens ze
ventig jaar."
,Maar Kees ts springlevend," riep
Jeroen „Ik heb zojuist met hem ge
praat."
„Wat?" 'iep Alexander, alsof hij zijn
oren niet kon geloven. „Hij heeft het
me zelf verteld. Hij kwam hier bij
mij aan boord en zei met een gebro
ken stem en met een groot brok in
zijn keel: „Alexander, ik weet niet of
je er belang in stelt, maar ik kom je
vertellen dat dood ga. tk zie er
misschien niet naar uit, want ik heb
altijd grote zelfbeheersing gehad en
weet mijn gevoelens te verbergen.
Maar ik kan je verzekeren dat ik prak
tisch op sterven lig. Het kan lang du
ren of het kan kort duren, maar ik ga
dood. En voordat ik dood ga wil ik
jullie allemaal het verhaal van mijn
leven vertellen, in de hoop dat jullie,
als jullie terug ;eer' van mijn begra
fenis. nu en dan nog eens terug zullen
denken aan de oude schildpad, die zo
veel heeft meegemaakt in zijn lange
teven." En toen Degon Kees te snikken
en sjokte weg. En ik barstte in tra
nen uit. Want Kees is weliswaar een
heel lastig dier, .laar ik zou hem ver
schrikkelijk missen als hij dood ging."
Het duurde lange tijd voordat Jeroen
Alexander kon doen geloven dat Kees
springlevend was. En toen Alexandei
de Beer eindelijk begreep dat hij -ls-
maar voor niets' had zitten huilen en
snikken en da* hij voor niets de Dra
ger van de Sleutel door middel van hard
te denken terug had geroepen uit het
Rijk van koning Hazevoet, werd hij ver
schrikkelijk boos, en riep dat Kees hem
voor de gek had gehouden, en dat hij
lekker niet naar de begrafenis van
Kees zou gaan, en dat het een schande
was om de Admiraal van Alexander
baai voor de gek te houden, vooral als
die Admiraal toch al zorgen genoeg aan
zijn kop had.
„En ik ga slapen", riep Alexander
woedend, „en ik zal Kees mores leren.
En ik luister nooit van mijn leven meer
naar Kees of enige andere schildpad. En
als Kees nu toch dood gaat. is het zijn
eigen schuld."
Eindelijk bracht Jeroen Alexander tot
bedaren en haalde hem over om naar
kooi te gaan. Hij zelf ging eveneens
slapen, evenals Pluimstaart die zich te
rug trok op zjjn hondehokkenwoonschip
en verheugd met zijn staart zwaaide,
alsof hij met een nieuw vaandel voor
op liep in een optocht.
Maar Hazevoet ging niet naar bed.
Toen Jeroen en Alexander en Pluim
staart en Isidoor de ezel, en Vijgebuik
je het marmotje, en Hugo de Haan, en
Februari het paard en Simon de Oli
fant en alle andere varensgasten van
Alexanderbaai reeds lang lagen te snur
ken in hun kooien, zat de koning aliei
kabouters nog steeds, met de tong uit
zijn mond, te werken aan de grond
wet van zijn rijk. Want hij had beslo
ten dat voortaan in zijn paleis ook op
maandagen en dinsdagen kievitseieren
zouden worden opgediend aan de ko
ninklijke dis, en pannekoeken met
stroop en frambozenpudding. En voor
dat hij eindelijk naar bed ging schreet
koning Hazevoet met sierlijke krullet
ters in het grote boek: „Artikel twee
honderd dertig van de grondwet van
Kabouterland: Het is de koning verbo
den om vaker dan eens per maand eer
bad te nemen."
DAAN ZONDERLAND.
EINDE.
je zou kunnen worden, zat hij de hele
dag maar met zijn vuist onder de kin te
zuchten. Op een dag kon Rinus het niet
langer uithouden, maar pakte zijn kof
fertje en ging naar mensenstad.
Daar zal ik tenminste niet de kleinste
zijn, zei Rinus tegen zichzelf. Ieder
een zal tegen me opkijken en ik hoef
me nooit meer ongelukkig te voelen.
Maar Rinus had verkeerd tegen zich
zelf gesproken Helemaal averechts
verkeerd. Want toen daar iemand, die
zo groot was als een lantaarnpaal, de
stad kwam binnen stappen, vluchtten
de mensen bang van de straten en de
den hun huizen dicht.
Mensen, riep Rinus, jullie hoeft niet
angstig te zijn. Ik ben alleen maar een
beetje aan de grote kant. Ik zoek een
huis om in te wonen. En ik zal nie
mand kwaad doen.
Omdat dat heel vriendelijk klonk en
de mensen tenslotte toch ook niet bin
nen konden blijven, kwamen de dap
persten toen naar buiten en liepen in
een bocht om Rinus het reusje heen.
Dag! wuifde Rinus. Hoe gaat het met
jullie? Zeg maar gewoon Rinus hoor.
want dat klinkt gezellig voor me.
Maar de mensen zeiden: jaja en ze
liepen haastig verder. En Rinus wan-
illllllllllllllllllllllllMIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
De schaapjes lopen in de wei
De lammetjes dartelen er blij
Ze lopen en hollen heen en weer
En eten groene grasjes keer op kee
Een hond blaft er luid op los
Een hertje huppelt door het bos.
Een haan kraait al vroeg in de
morgen
De mensen vergeten hun zorgen.
De kinderen hebben pret en jool
Ze huppelen naar huis en school
En roepen „de lente is gekomen"
Dat zie je aan de struiken en bome
Opa Brom zegt op 21 maart.
Maart roert zijn staart
Aprilletje zoet geeft ook wel eens
witte hoed
De lente is niet altijd goed.
ANNEMARIA POLMAK
14 jaar, Zwanenburg.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIÜIIM'
r~\p kleine ezel Griezewiet
J vroeg smekend om een wiegelied
„Och," zei de ezeltjes-papa,
Mijn stem is niet zo best. l-a."
Och Moeder," zeurde Griezewiet,
.zing jij dar eens een wiegelied."
.Kind." zei de ezeltjes-mama,
.mijn stem klinkt net als die van P-,
„Ach zei de kleine Griezewiet,
„dat hindert niet, dat hindert nien
Tie, pluk nou niet zo aan dat hooi.
Ik vind het kleinste liedje mooi."
.Goed," zei de ezeltjes-papa.
.Best," zei de ezeltjes-mama.
Toen zongen z'j een klei-" duet
bij Griezewietjes ezels-bed.
Wat klonk dal mooi! Wat klonk dal fi
Zy zongen steeds maar hei refrein:
„l-a, la mijn kleine kn,-„p,
Toen viel het ezelskind in slaap.
VERA WITTE
deide mistroostig door de stralen van
mensenstad, waar niemand het erg op
hem begrepen had. Op de hoek was een
mevrouw juist bezig met de ramen te
lappen.
Ze stond boven op een keukentrapje
met haar spons in haar ene hand en de
zeem in de andere.
Toen ze Rinus aan zag komen, vloog
ze hals over kop omlaag en liep gillend
haar huis in. Een reus, een reus. een
echte reus!
Nu had die mevrouw ook een klein
jongetje. Hjj heette Josef en hij had voor
reuzen altijd erg veel belangstelling
gehad. Niet dat hij er ooit een gezien
had, maar hij had er veel over gelezen.
Natuurlijk vond Josef het wel grieze
lig, toen hij zijn moeder hoorde roepen
dat er een reus was, maar toch sloop
hij stilletjes naar buiten. Daar stond
dan de reus. Hii was wel niet zo groot
als Josef zich had voorgesteld. Hii had
wel eens gehoord, dat ze nog groter
waren dan de kerktorert. Maar het was
evengoed toch een hele hoogte, vond
Josef.
Maar och, wat stond die reus sip te
kijken. Hij stond vlak naast het keu
kentrapje van zijn moeder en leunde
met zijn hoofd tegen de vensterbank van
Josef slaapkamertje. Josef trok de stou
te schoenen aan en klauterde het trap
je op. Dag reus, riep hij in het oor van
Rinus. Tk ben Josef en ik hou van reu
zen. Dan ben jij zeker de enige in
mensenstad, zei de reus. Ledereen loopt
van me weg. Het is verschrikkelijk.
Maar u hoort in reuzenstad te wonen,
riep Josef. U bent te groot voor ons. U
moet u helemaal dubbel vouwen, als
u met ons wilt praten Dat houdt u toch
niet uit. Niet iedereen heeft zomaar een
Tapje buiten staan
Nee. zei Rinus, nou zie ik het pas.
Wat een mooi trapje is dat. Zoiets zie
je bij ons in reuzenstad niet. Reuzen
hebben geen trapjes nodig, want ze
kunnen overal vanzelf bij. Behalve klei
ne reusjes, zoals ik, dan
Kunnen ze aan de zon? wou Josef we
ten. En aan de sterren en de maan?
De grote reuzen wel, zei Rinus Maar
kleine reusjes zoals ik niet.
Maar wè] als u op een trapje zou gaan
staan, riep Josef uit. Ik bedoel niet zo'n
trapje als dit, want daar zou u doorzak
ken. Maar een grote, stevige reuzen-
trap.
Wel heb je ooit, zei Rinus de reus.
Daar zeg je zowat. Er wonen in reu
zenstad nog een stuk of tien reusjes
van mijn lengte. Die vinden het natuur
lijk allemaal even vervelend als ik,
dat zij nooit eens bij de zon, de maan,
de sterren en de regenwolken kunnen
komen. Ze moesten een trapje heb
ben, net als de mensen. Welbedankt Jo
sef, Ik ga weer terug.
Rinus de reus ls ln reuzenstad dade
lijk een werkplaats begonnen, waar
hij reuzentrapjes maakte. Hij kreeg
een goede zaak want niet alleen de
kleine reusjes kwamen bii hem ko
pen. Nee. ook een grote reus wil nog
we) eens hoger reiken dan hii lang
is. Dat heeft Rinus het reusje loch
maar knap bedacht, zeiden de reu-
■en En ze lieten Rinus heel goed mer
ken, dat hij in de reuzenwereld voort-
ian echt meetelde.
Rinus stuurde uit dankbaarheid aan
losef een prachtige prentbriefkaart,
va-armee hij de ene wand van zijn ka
mertje helemaal behangen kon.
Als Rinus voortaan zjjn pijp wilde
iansteken aan de zon, of zijn hoofd
-vilde wassen in een regenwolk, hoef-
le hij alleen maar even op een van
tin eigen trapjes te klimmen.
Hij heeft het overigens maar één
seer gedaan.
Met een lucifer en onder de douche
ging het toch gemakkelijker, vond hij.
LEA SMULDERS