VAN PALESTRINA TOT
„DIE LUSTIGE WIT WE"
EUGEN JOCHUM
ALCOHOL-STOKERS
BLIJVEN DE BAAS
Bouilleurs de crumogen
oude privilege behouden
Kapellmeister in de klassieke zin
Amsterdam heeft een „Rembrandt-orkest"
Debiele kinderen zwerven
ift troepen door het kamp
Franse Senaat verwerpt voorstel
Pater Weijnen
hoos een barak
Nieuwe periode
in roemrijke
geschiedenis
van Concert
gebouworkest
KLEIN MISSAAL
ZATERDAG 21 MEI 1960
PAGINA 9
"V
«V&wü onze wandeling door het
Nth Ni 'zetten, bewoners zien en
W NoJ°sse details van onze gids
Rlig e0n ervaren wij toch duidelijk
:.echf W Zj.6t zo optimistisch drama ge-
N 1 hiei menen wij een razend ge-
t.Nrii;. Wederzijdse nederlagen te
°v*°eSon-
(Van onze Parijse correspondent)
Andermaal heeft dezer dagen een
Franse regering in de strijd
tegen het privilege van de
zogenaamde „bouilleurs de cru" de
nederlaag geleden; andermaal heb
ben de „bouilleurs de cru" ln het
Franse parlement een hechte verde
digingsmuur voor hun privilege ge
vonden. Een „bouilleur de cru"
letterlijk vertaald een „stoker van
gewas" Is degene, die uit eigen
fruitoogst thuis brandewijn distil
leert. Zijn privilege behelst, dat hij
voor eigen gebruik 10 liter zuivere
alkohol vrij van iedere belasting en
accijns mag stoken, hetgeen neer
komt op 20 liter brandewijn met
een alkoholgehalte van 50 procent.
Het totale aantal in Frankrijk van
deze „thuisdistilleerders", overwe
gend landbouwers en ook landar
beiders, wordt geschat op ruim twee
miljoen. Dit betekent, dat zij wet
telijk per jaar allen tezamen twin
tig mij oen liter pure alkohol belas
tingvrij mogen produceren. De wer
kelijkheid is echter dat deze produk-
tie frauduleus meer dan het dubbele
bedraagt. De officiële schatting is
rond 500.000 hektoliter.
GORDIJNSPIRAAL
nc<X octrooi 74341
met de originele onderdelen
deze gaarden opleveren zijn voor een
I groot gedeelte van zulke minderwaardi
ge kwaliteit, dat zij ongeschikt zijn om
als tafel- of keukenfruit te worden ver
handeld. Vandaar dat Normandië zo
overvloedig het land is van de cider en
van de calvados". In het wjjnland van
Bourgondië daarentegen laat men van
het produkt van de edele wijnstok ook
de droesem niet verloren gaan; het li
daaruit dat de „mare" geheten bran
dewijn doorgaans pas goed als hij
op leeftijd is gekomen wordt ge
stookt.
Wat de regering nu tegen het privile
ge van de thuisstokerg had willen on
dernemen was tenslotte nog erg voor
zichtig en zachtaardig. Zij wilde het rus
tig laten uitsterven met de huidige ge
nieters ervan. Wie het privilege in 1959
bezat kon het blijven uitoefenen tot
aan zijn dood, maar zou het niet kunnen
overdragen aan een ander en het zou
ook niet geërfd kunnen worden door
nabestaanden.
De regering had ongetwijfeld straffer
tegen „een der oorzaken van de volks
gesel" zoals premier Debré het Fran
se alcoholisme noemde willen optre
den. Zjj had er echter in berust, dat
goedkeuring van de beoogde maatregel
blijkbaar reeds het uiterste vergde van
de politieke moed der parlementariërs.
Maken in 61 van de 90 Franse depar
tementen de „bouilleurs" niet 25 a 50
procent uit van het mannelijke kiezers
corps?
Maar ook dit minimum aan moed
heeft de Senaat tenslotte niet weten
op te brengen. Onder aanvoering van
alle mogelijke min of meer hypokrie-
te argumenten heeft hij met 110 stem
men tegen en 55 voor de voorgestel
de maatregel verworpen. Waarop de
regering haar wetsvoorstel, waarvan
deze maatregel het kernstuk vormde,
zonder meer als „zinloos geworden"
terugnam, wel begrijpend, dat na de
ze behandeling in de Senaat, van de
Nationale Vergadering zeker niet meer
moed en steun te verwachten viel.
Een der merkwaardigste argumen
ten, die men in de Senaat ter verdedi
ging van de „stokers van eigen gewas"
had horen aanvoeren was, dat hun pri
vilege als het voorbeeld kon gelden van
een waarlijk „democratisch" privilege.
Hiertegenover herinnerde premier De
bré eraan, dat het privilege in werke
lijkheid in het leven was geroepen bij
keizerlijke beschikking van Napoleon,
in het jaar 1806. Waarop een socialis
tisch senator opwierp, dat „liever dan
te willen raken aan een zo oud en hoge
lijk gewaardeerd voorrecht de regering
er beter aan deed de invoer van whis"-
ky en andere buitenlandse alcoholica
stop te zetten."
Toegegeven moet worden, dat on
danks de geleden nederlaag, premier
Debré de voorgestelde maatregel met
beleid en vooral met grote overtuiging
heeft verdedigd. En het is niet uitge
sloten, dat hij nu middelen overweegt
om buiten het parlement om tot zijn
doel te geraken. Voor zijn argumentatie
had hij uit de statistiek voor 1959 terza
ke van het alcoholmisbruik in Frank
rijk ontstellende, maar helaas niet ver
rassende gegevens kunnen putten.
Het aantal sterfgevallen tengevolge
van overmatig alcoholgebruik bedroeg
in het afgelopen jaar rond 16.500, onge
veer 700 meer dan in 1958. Zestig pro
cent van alle misdaden en misdrijven
zijn begaan onder invloed van de alco
hol; 43 procent van alle moedwillige
brandstichtingen; 65 procent van alle
zedendelicten. Van de arbeidsongeval
len kwamen er 20 procent op rekening
van de alcohol; van de verkeersonge
vallen 30 procent. Het alcoholmisbruik
is de sociale verzekering komen te
staan op 115 miljard oude francs (on
geveer 900 miljoen gulden)het minis
terie van de volksgezondheid op 90 mil
jard en het ministerie van justitie op
10 miljard. En in 1956 moesten 18 maal
zoveel alcoholici opgenomen worden in
psychiatrische inrichtingen als in 1946.
(Advertentie)
En hjj voegt er aan toe: „Men zegt,
dat moderne orkesten koel zijn en op
het virtuoze afgestemd. Het Concertge
bouworkest is in ieder geval niet „koel"
en het :n natuurlijk virtuoos zjjn,
maar dan nog is die virtuositeit nooit
het gevolg van een doel-op-zich". En
hij trekt een parallel tussen deze, zijn
opvatting omtrent het orkest en zijn
opvatting voor wat betreft de muziek
van moderne Nederlandse componisten
die hij heeft leren kennen. Die muziek
is „altijd én goed geïnstrumenteerd èn
„sinnlich".
De taak van een dirigent. Eugen
Jochum ziet haar zo: „Gute Musik
gut machen und dahinten verschwin-
den". En „gute Musik" is voor hem,
evenals „Kapellmeister" een bijzon
der veelomvattend gebied. Vraagt
men hem naar zijn favoriete compo
nisten, dan antwoordt hij: „Als ik
Bruckner zeg, dan moet ik natuurlijk
ook Mozart zeggen". En voor de rest
bekent hü in dit opzicht „polygaam"
te zijn.
Vanzelfsprekend komt het gesprek op
zijn collega Bernard Haitink. Hü heeft
destuds de jonge dirigent uitgenodigd
naar München te komen, hij heeft hem
toen tijdens een repetitie zien werken
en de indruk van een „ongewoon muzi
kaal man" gekregen. Maar na zün be
noeming heeft hij nog niet de gelegen
heid gekregen om oo': maar één woord
met Haitink te wisselen. Natuurlijk zal
er gedurende de komende dagen en we-
ken een „overleg" volgen. Maar hü,
Jochum, gelooft vooralsnog niet aan
enige taakverdeling-in-engere-zin. Ook
hp zal dus modernen en „Fransen"
dirigeren. De samenwerking zal, ziins
inziens, een kwestie van „groeien" zijn.
Als ,7Ü het Concertgebouw verlaten
neuriet de echtgenote van Jochum een
thema uit de achtste symphonie van
Beethoven. De dirigent ziet haar vrien-
delijk-berispend aan en zegt: „Zu lang-
sam und zu tief".
De „Kapellmeister" heeft de muziek
in zpn hoofd en in zijn hart zitten en
l.jj laat zich wat dat betreft nooit en
door niemand van zün stuk brengen.
HERMAN HOFHUIZEN
Sl OKZ L.
het dompige
grondsop van
OOSTENRIJK,
Wordt gemeden als een
smerige leprozenkolonie
\/l~ orzg, liet grote Oostenrijkse
J, armenkamp bij Salzburg,
wordt gemeden als een me-
'1^ Setlk°I°n'e- Het socialistiscbe be
ll J*1 Van s'ac^ durfde er zij" goede
e nelirigen niet aan te wagen. De
*-4X1 1 LOIUI I' LillJolllC XiUgCIl
V geen lieil in. En de pastoor
^atl iorzg. ocb lieve bemcl. de man
as te oud om een stap Kuiten
ikers van communisme zagen
toor
nan
1 vv- VJUU Uiu ""-X' ""'ICII zijn
u'n te zeiten. Niemand keek om
Nar de 2500 bewoners van deze
Nugcleloze Alpensiedlung. Docb
"He jaar geleden is er een tengere,
glimlarbende priester binnengestapt,
hater P. Weijnen, een Montfortaan
i aastriclilHij bad zich een
Tai tien bezig gehouden met
Vdwerk en godsdienstonderricht
Salzburg. Hij zocht nu in Morzg
barak voor zijn bed en richtte
^"t de verlaten kapel een werkka-
PHje in. een vertrek met een minus-
raampje en een peer van hon-
kH watt aan een rafelend snoer.
U' zijn geboortestad kende bij de
"Utraat. Hier in Morzg was bet
bijna als bet Maastricht van
v "®ntig jaar terug. Pater Weijnen
van Morzg kunnen zeggen wat
M 'k**' kapelaan Wijnen van de
^"'isparocbie in Maastricht
le!.lrPr^: „....verstomping des gees-
kS' j'liotisme. zedelijk bederf en los-
y ""igbeid. onverschilligheid en ver-
^"dozing der christelijke plichten,
"A^kHng des Iichaams, vroegtijdi-
f "ood, zwak en ziekelijk nakroost.
meende men, dat de standen
tl> rw armoede door God gewild \va-
tj. eh kon men voor een aalmoes
lr> 'bedeleven afkopen.
Al
V bukkend door de lage deur-
O'bg zün werkkamer zjjn binnenge-
is jlet er meteen vol en don-
if^k hinderen rennen druk gillend toe.
4, 's een huiselük vertrek, ook wel
Vk H) de bescheiden afmetingen. Het
'oti beweeg buiten en het korfje vol
1); tussen twee natte sneeuwbuien
°r<Jt afgeleverd, hebben de sfeer
leVp''"verwachte gezelligheid. Door zijn
Wn<3ige gestalte, zün glimlach, hei-
No St<?m en zakelüke verteltrant, geeft
'Na ^VeÜnen de bedrieglüke indruk
W n<J te zijn die zorgen gemakkeiük
'e afschudt, een vogel die licht
°hkere aarde verlaat.
voert ons mee het kamp in,
d(?rSt haar het kerkje. En niet zon-
af„ Vl'sugde vertelt hü wat er in de
Np °ben drie jaar gebeurd is. Wü
fe N °P een bank, die hü van de du-
eterstiftskeller losgekregen heeft,
*ith restaurant, dat Nicolaas Kroese
v°°r zijn betere dagen zou kunnen
Het verhaal is naar de fei-
N<}6 Gegevens lang niet teleurstel-
Niv Nordat pater Weünen in Morzg
N6,;de' gingen er 's zondags een
yr°uwen en kinderen naar de
NN'Herk van de oude pastoor. Nu
kN'r eWe week bijna 300 kampbe-
de H. Mis in de kampkapel
h
N uit de geest in het kamp
laatste tü'd iets positiefs.
NmNNh1? denkt u dit vol te houden?"
jNrm®. Y" hem. Wij lopen door zo'n
Nj Ne a 0Us barakkengang met
£e s,6t°h p®Uren. Tussen al de luchtjes
mensen is alleen de gifti-
Vftf, ,dreUr,',n knoflook herkenbaar. Er-
?He ®t hn,,.een radio die alle hoeken
N _yerscu. !en bouwwerk bereikt. Op
fderrtN'chtba,?n ue P'aatsen tegelük hui-
N tv'stei- ,,„e baby's. Vanuit, het sche
llen S" bet gezicht van pa-
niet-begrüpend.
eet ik niet. Altijd, denk ik".
De vluchtelingenkampen verdwijnen
als .natte sneeuw, maar voor het grote
Oostenrijkse armenkamp Morzg is er
geen uitzicht.
knik of een armgebaar de groeten van
de vrouwen en kinderen beantwoordt.
„Het is toch merkbaar", zegt hü,
„dat bü verscheidene mensen schuch
ter weer wat moraalgevoelens zün ont-
waakt'
Als zijn opmerking tot ons doorge
drongen is, bekruipt ons de gedachte dat
wü misschien bezig zün het aantal mis
verstanden om pater Wepnen met één
te vermeerderen.
„Dan is er wellicht een wonder ver
richt", antwoorden wü °P zÜn opmer
king.
Hij glimlacht met afwezige ogen.
Hü lijkt plotseling veel ouder en ver
moeider dan enkele ogenblikken terug.
En met een ineens geschrokken gezicht
vraagt hü: „U zult toch over het kamp
schrijven en niet over mü. be
Hij herhaalt het bjj het afscheid als
hü grenzenloos verlaten bij de ingang
van het kamp achterblüft. Hü kwam
later in onze herinnering niet meer te
rug als een vederlicht dalende en opstü-
gende vogel.
Wü hebben dit geschreven om te be
reiken dat er misschien meer mensen
af en toe een ogenblik aan deze een
zaam zwoegende priester van Morzg
zullen denken.
HENK SUÈR
Men denke evenwel niet, dat al dit
zogenaamd „thuis" gedistilleerde vocht
ook inderdaad thuis wordt genuttigd;
een groot deel ervan komt gelukkig
maar klandestien „aan de markt".
Men gelove ook niet, dat al deze alco
hol eigenhandig door de boeren wordt
gestookt: in het najaar zwermt een heel
gilde van ternauwernood klandestiene
kleine „ambulante" beroepsstokers met
hun apparaten uit over de wegen, van
het ene naar hc' andere erf. En ook de
ze ambachtslieden werken natuurlek
niet enkel maar „voor een glaasje".
Het ligt voor de hand, dat dit privilege
der thuisdistilleerders een der hoofd
oorzaken is van het Franse alcoholisme,
zulks in het büzonder in de gewesten
met een intensieve fruitteelt. Een voor
aanstaande en merkwaardige plaats
wordt hierbü ingenomen door Norman
dië. Dit gewest is büzonder rük aan ap
pelboomgaarden, maar de appelen die
4 rl i--vrtentie
„Waarom hebt u zich hier gevestigd?"
„Er was hier niemand".
Intussen klopt hij op een deur. Het
komt ons voor, dat wü in de chaos van
het vertrek alleen maar kinderen zien,
van een wiegebaby tot een meisje aan
een naaimachine. Eén ligt er op een
matras, ziek, anderen kruipen over de
grond, of hangen tegen het bed. Bij een
gascomfoor keert zich een vrouw naar
ons toe met een tanig, rimpelig gezicht
en een ingezakt figuur. Men zou haar
voor de grootmoeder aanzien als het
niet duidelük blükt, dat zü spoedig aan
deze kinderschaar de zoveelste zal toe
voegen.
Ze verontschuldigt zich, ze had nét
willen beginnen met het opruimen van
de kamer. Dat zeggen alle vrouwen bü
wie wij in het kamp op bezoek ko
men. Het is een van de dingen die ze
nog gemeen hebben met beter gehuis
veste huisvrouwen, het gevoel dat hun
huis nog aan kant gebracht moet wor
den; maar hier komen ze er nooit toe.
Veel honger
„In dit kamp wordt nog veel honger
geleden", zegt pater Weünen als wü
weer een eind verder zjjn. „Er zün hier
wel mensen die het financieel goed
hebben, er zijn ook jongemannen die
hier in de glasfabriek veel verdienen.
Dat is ongezond werk".
„Wat wordt er aan de armoe en de
woningellende gedaan?"
Dat blijkt niet veel te wezen. Ter-
wül de vele vluchtelingenkampen om
Salzburg op het ogenblik verdwijnen
als natte sneeuw, is er voor Morzg
geen uitzicht. En van andere hulp is
niets te merken. Pater Weünen on
dervindt van het fel linkse Salzburg
zelf door de drank. De vrouwelf lüden
niet veel minder aan deze kwaal. Er
zün gezinnen waar aile kinderen debiel
zijn. Men ziet ze met hun verschaal
de gezichtjes met troepen door het kamp
zwerven.
In Morzg zpn hondeliefdes en wat
men hier „wilde Ehen" noemt geen pri
vilege van de niet-gelovige.
Het is als met ons negentiende-eeuws
fabrieksproletariaat van aardappel
eters en jeneverdrinkers. Oorzaak en
gevolg zün niet meer te ontwarren. Er
is alleen nog maar het verschünsel, het
bestaan van dompige wezens in een
kamp dat als een leprozenkolonie door
de stank getekend is. Morzg is het
grondsop van Oostenrpk, het tragische
residu van eeuwenoude, zelfzuchtige
praktijken. In de Oostenrpkse wet is
abortus natuurlijk verboden, maar daar
deze bepaling niet met de algemene
mentaliteit in overeenstemming is, kan
ze rustig genegeerd worden. Er zün veel
artsen, die er zich voor lenen.
De geboortecüfers van Morzg zün
hoog en misleidend. Want veelvuldig is
ook hier het bestaan van leven dat in
geen geboorte- of sterftestatistieken ge
registreerd wordt. Met het doden van
naamloze levens is er veel liefde ver
dord.
In Morzg heeft heel wat verdorde
liefde van Oostenrijk gestalte gekregen.
Het doet zich voor in de banale gedaan
te van armoede en debiliteit en het is
met een dompige lucht omhangen. Af
en toe presenteert het zich vriendelük
met vrolpB kindergeschreeuw. Maar die
volle zondagse kapel, is dat een sar
donische verschijningsvormeen zoet
grijnzend masker? Wij hebben een mo
ment gedacht, dat hier het drama van
pater Weünen lag, dat wü vermoedden.
Hij stapt levendig pratend naast ons
voort, terwijl lm met een vriendelüRs
Pater P. Weijnen van het Kamp Morzg
bij Salzburg.
slechts tegenwerking. Ze proberen
hem verdacht te maken. Hü begrüpt
er niets van. Bij zün komst in het
kamp, drie jaar geleden, werd hem
al verbaasd gevraagd: „Wat komt u
bü ons doen? Wat wilt u van ons?
Waarom komt er een vreemdeling en
geen Oostenrükse priester?" Ze be
grepen pater Weünen ook niet. De
bergen van Salzburg zün bergen van
misverstand.
Morzg hangt in een walm van dom
pige lucht. Die is niet uit te bannen.
De geur van bedorven alcohol zal er
niet vreemd aan zün. Het schimmige
leger van de mannen hier verwoest zich-
Toen Eugen Jochum- woensdag
avond j.l. in het Amsterdamse
Concertgebouw de dirigeerstok
hief om de opmaat te markeren voor
het eerste concert van de Beethoven-
cyclus, was dat een belangrük moment.
Men zou immers kunnen zeggen, dat
*7 a 8e')aar wellicht een nieuwe pe-
riode in de roemrüke geschiedenis van
net Concertgebouworkest werd ingeluid.
Want, men weet het, met ingang van
het seizoen 1969-1961 zal Jochum samen
met Bernard Haitink de eerste dirigent
zijn van het ensemble, dat een sleutel-
post inneemt in het hedendaagse mu
ziekleven, zoals het reilt en zeilt. En hij
is dus geroepen het karakter en dé
toekomst er van tnede te bepalen Wie
is deze burger Jochem en welke' zün
zijn muzikale inzichten? Met name het
eerste deel van deze vraag kan over
bodig lijken, want ieder enigszins inge
wijde wéét, dat er nauwelijks een or
kest van formaat op de wereld te vin
den is, of hij heeft er voor gestaan. En
wat zün muzikale inzichten betreft, wel
nu, een dirigent pleegt ze al musiceren
de wéar te maken. En praten is zün
vak niet. Maar men wil, zoekend naar
„achtergronden", dan toch iets meer
weten van de man, die het orkest gaat
leiden, al zal het via de weg van het
„buiten-muzikale" wezen.
Maar het kon dan toch niet anders of
het gesprek dat wü met Eugen Jochum
mochten hebben, werd gevoerd in de
solistenkamer van het Concertgebouw,
gelegen op een voor me'omanen „gehei
ligde" grond. De schimmen van Gustav
Mahler, Edvard Grieg, Richard Strauss
en Serge Rachmaninoff waren er, om
het ietwat litterair uit te drukken, rond.
Muzikale „goden" als Igor Strawinsky
en Paul Hindemith zijn er te gast ge
weest.
Eugen Jochum, een rüzige, gedistin
geerde man, met een vriendelük-ge-
makkelijke bonhomie, voelt zich in de
ze omgeving kennelijk helemaal thuis.
Hü proeft de sfeer, maar hü is er ook
volkomen mee vertrouwd. Hü is im
mers begonnen met muziek te „ade
men". Jochum werd in 1902 in Baben-
hausen, een bijzonder poëtisch plaatsje,
gelegen in Zuid-Beieren, geboren. Zün
vader was er organist en muziekleraar
en hij leerde dus op 4-jarige leeftijd
piano en orgel spelen; maar waarom
dan ook niet pauken, trommel en blaas
instrumenten? Daar was een klein thea
ter in Babenhausen, dat ook door zün
vader werd bestierd; en zpn prille mu
zikale leven bewoog zich dus tussen
Palestrina en „Die lustige Witwe", op
het eerste gezicht een nogal schokken
de tegenstelling. Maar wel twee uiter
sten, waartussen -ich gemakkeiük een
alzijdige muzikale opvoeding kon
schikken. Jochum ging naar het gymna
sium van de Béi.edictijnen in Augsburg,
waar hü echter de muziekstudie niet
hoe zou hü kunnen? vergat. Al was
het maar, omdat hij er ook „Sanger-
knabe" was. Ook ging hü natuurlük
door met orgel spelen. Want dat was
zün (stille) passie. Zozeer, dat hü nu
wel mag zeggen, dat hü géén van de
vele schone orgels, óie het Beierse land
kent, onbespeeld heeft gelaten. De se
rieuze, „berufsmassige" muziekstudie
echter begon voor hem pas, toen hü de
„Akademie der Tonkunst" in München
ging oezoeken, waar hü studeerde bü
Sigmund von Hausegger en Hermann
Abendroth. Directie was dus zün vak,
maar ook piano en orgel en ook com
positie. Hij moet er in die dagen bü-
voorbeeld wel honderden fuga's hebben
geschreven. Hij leerde er dus het „rich-
tiges Han'werk". Want, zo zegt Jo
chum, het was nog in de dagen dat
een „Kapellmeister" alles moest ken
nen.
En daar is dan het grote woord ge
vallen: „Kapellmeister". Dat woord
betekent in de mond van Eugen Jo
chum kennelük meer dan alleen maar
„dirigent". Het betekent „muziek-ma-
ker" zün, muziek-beoefenaar wezen
bij de gratie van God en Ste. Caecilia.
Het is een allesomvattende functie,
die overigens haar grond vindt in één
onvermijdelijkheiddie van oprechte
liefde voor de toonkunst.
In 1925 kreeg Eugen Jochum zün eer
ste „engagement", dat van koorrepeti
tor aan de opera van München-Glad-
bach, waar hij het overigens maar negen
maanden uithield, want hij wilde ook
wel eens zélt iets doen. Hü werd dus
tweede „Kapellmeister" aan het thea
ter in Kiel, maar na luttele weken werd
hij er bevorderd tot eerste. En hü di
rigeerde om te beginnen „Der fliegen-
de Hollander". Korte tjjd later zou hij
dan onverhoeds „Der Rosenkavalier"
doen, waar hü praktisch geen noot van
kende. Maar in drie dagen en nachten
kan een van muziek bezeten man het
een en ander klaarspelen. Büvoorbeeld
het zich grondig voorbereiden op het
dirigeren van een gecompliceerd werk
als „Der Rosenkavalier" dan wel is.
Jochum werd dus in Kiel in de praktük
geconfronteerd met het veelzü'dige me
tier van de opera-dirigent. Hü leerde
er het repertoire kennen, wat dus hier
op neerkwam, dat hü een zestigtal ope
ra's ging „beheersen".
Maar een ware „Kapellmeister" be
perkt zich niet tot de opera alleen. Van
Kiel uit ging Jochum dus symphonie-
concerten dirigeren bij de „Musikver-
ein" in Lübeck, waar mannen als Furt-
wangler en Abendroth hem waren vóór-
gegaan. In 1929 werd hü er als vaste
dirigent benoemd. Daarna volgden
Mannheim (National Theater), Duis
burg en Muhlheim en in 1932 haalde
men hem naar Berlijn, waar hü het
Rundfunkorchester, dirigeerde en de
befaamde Berliner Philharmoniker,
maar ook aan de Stadtische Oper, want
„Kapellmeister" was hü nog steeds.
In J33, toen de nazi's aan de macht
kwamen, werd Berlijn hem te „un
heimisch" en ging hü naar Hamburg
waar hij Karl Böhm aan de Staats-
oper en Karl Muck als leider van de
Philharmonische concerten opvolgde.
Hamburg bleef zün standplaats gedu
rende de oorlog en van daar uit ver
vulde hü gastdirecties, ook bü het
Concertgebouworkest.
Na de ineenstorting van het Derde
RÜk behoorde hü tot degenen van de
Duitse dirigenten, die zonder meer door
konden werken. Hamburg behield hem
nog enige jaren, daarna werd het weer
München en in feite reisde hij als „Ka
pellmeister" een goed deel van de we
reld Amerika en Japan behoorden er
toe af, om duidelpk te maken, dat
de muziek een schone zaak is.
En nu is het dus Amsterdam. Eugen
Jochum ként het Concertgebouworkest.
Hij heeft er vele malen voor gestaan,
zij het dan niet als de geroepen leider,
die hü nu zal zü'n. Maar hü ként het.
En hij vindt het natuurlijk „een prach
tig orkest". Wat overigens niet bete
kent, dat die uitspraak een beleefdheids
frase is. Hü zou de functie mpoit heb
ben aangenomen, als zü, die uitspraak,
niet helemaal de züne zou zü'n.
Een karakteristiek van het ensem
ble?
„Ein Rubens-Orchester", zegt de
echtgenote van de „Kapellmeister",
die ook aan het gesprek deelneemt.
Maar Jochum zelf oordeelt: „Een
Rembrandt-orkest".
Maar zü zün het er dus over eens, dat
het iets met de „Malerei" van doen
heeft. De klankkleur van het Orkest is,
zo zegt Jochum, „farbig" en „sinnlich".