VAN PALESTRINA TOT „DIE LUSTIGE WIT WE" EUGEN JOCHUM ALCOHOL-STOKERS BLIJVEN DE BAAS Bouilleurs de crumogen oude privilege behouden Kapellmeister in de klassieke zin Amsterdam heeft een „Rembrandt-orkest" Debiele kinderen zwerven ift troepen door het kamp Franse Senaat verwerpt voorstel Pater Weijnen hoos een barak Nieuwe periode in roemrijke geschiedenis van Concert gebouworkest KLEIN MISSAAL ZATERDAG 21 MEI 1960 PAGINA 9 "V «V&wü onze wandeling door het Nth Ni 'zetten, bewoners zien en W NoJ°sse details van onze gids Rlig e0n ervaren wij toch duidelijk :.echf W Zj.6t zo optimistisch drama ge- N 1 hiei menen wij een razend ge- t.Nrii;. Wederzijdse nederlagen te °v*°eSon- (Van onze Parijse correspondent) Andermaal heeft dezer dagen een Franse regering in de strijd tegen het privilege van de zogenaamde „bouilleurs de cru" de nederlaag geleden; andermaal heb ben de „bouilleurs de cru" ln het Franse parlement een hechte verde digingsmuur voor hun privilege ge vonden. Een „bouilleur de cru" letterlijk vertaald een „stoker van gewas" Is degene, die uit eigen fruitoogst thuis brandewijn distil leert. Zijn privilege behelst, dat hij voor eigen gebruik 10 liter zuivere alkohol vrij van iedere belasting en accijns mag stoken, hetgeen neer komt op 20 liter brandewijn met een alkoholgehalte van 50 procent. Het totale aantal in Frankrijk van deze „thuisdistilleerders", overwe gend landbouwers en ook landar beiders, wordt geschat op ruim twee miljoen. Dit betekent, dat zij wet telijk per jaar allen tezamen twin tig mij oen liter pure alkohol belas tingvrij mogen produceren. De wer kelijkheid is echter dat deze produk- tie frauduleus meer dan het dubbele bedraagt. De officiële schatting is rond 500.000 hektoliter. GORDIJNSPIRAAL nc<X octrooi 74341 met de originele onderdelen deze gaarden opleveren zijn voor een I groot gedeelte van zulke minderwaardi ge kwaliteit, dat zij ongeschikt zijn om als tafel- of keukenfruit te worden ver handeld. Vandaar dat Normandië zo overvloedig het land is van de cider en van de calvados". In het wjjnland van Bourgondië daarentegen laat men van het produkt van de edele wijnstok ook de droesem niet verloren gaan; het li daaruit dat de „mare" geheten bran dewijn doorgaans pas goed als hij op leeftijd is gekomen wordt ge stookt. Wat de regering nu tegen het privile ge van de thuisstokerg had willen on dernemen was tenslotte nog erg voor zichtig en zachtaardig. Zij wilde het rus tig laten uitsterven met de huidige ge nieters ervan. Wie het privilege in 1959 bezat kon het blijven uitoefenen tot aan zijn dood, maar zou het niet kunnen overdragen aan een ander en het zou ook niet geërfd kunnen worden door nabestaanden. De regering had ongetwijfeld straffer tegen „een der oorzaken van de volks gesel" zoals premier Debré het Fran se alcoholisme noemde willen optre den. Zjj had er echter in berust, dat goedkeuring van de beoogde maatregel blijkbaar reeds het uiterste vergde van de politieke moed der parlementariërs. Maken in 61 van de 90 Franse depar tementen de „bouilleurs" niet 25 a 50 procent uit van het mannelijke kiezers corps? Maar ook dit minimum aan moed heeft de Senaat tenslotte niet weten op te brengen. Onder aanvoering van alle mogelijke min of meer hypokrie- te argumenten heeft hij met 110 stem men tegen en 55 voor de voorgestel de maatregel verworpen. Waarop de regering haar wetsvoorstel, waarvan deze maatregel het kernstuk vormde, zonder meer als „zinloos geworden" terugnam, wel begrijpend, dat na de ze behandeling in de Senaat, van de Nationale Vergadering zeker niet meer moed en steun te verwachten viel. Een der merkwaardigste argumen ten, die men in de Senaat ter verdedi ging van de „stokers van eigen gewas" had horen aanvoeren was, dat hun pri vilege als het voorbeeld kon gelden van een waarlijk „democratisch" privilege. Hiertegenover herinnerde premier De bré eraan, dat het privilege in werke lijkheid in het leven was geroepen bij keizerlijke beschikking van Napoleon, in het jaar 1806. Waarop een socialis tisch senator opwierp, dat „liever dan te willen raken aan een zo oud en hoge lijk gewaardeerd voorrecht de regering er beter aan deed de invoer van whis"- ky en andere buitenlandse alcoholica stop te zetten." Toegegeven moet worden, dat on danks de geleden nederlaag, premier Debré de voorgestelde maatregel met beleid en vooral met grote overtuiging heeft verdedigd. En het is niet uitge sloten, dat hij nu middelen overweegt om buiten het parlement om tot zijn doel te geraken. Voor zijn argumentatie had hij uit de statistiek voor 1959 terza ke van het alcoholmisbruik in Frank rijk ontstellende, maar helaas niet ver rassende gegevens kunnen putten. Het aantal sterfgevallen tengevolge van overmatig alcoholgebruik bedroeg in het afgelopen jaar rond 16.500, onge veer 700 meer dan in 1958. Zestig pro cent van alle misdaden en misdrijven zijn begaan onder invloed van de alco hol; 43 procent van alle moedwillige brandstichtingen; 65 procent van alle zedendelicten. Van de arbeidsongeval len kwamen er 20 procent op rekening van de alcohol; van de verkeersonge vallen 30 procent. Het alcoholmisbruik is de sociale verzekering komen te staan op 115 miljard oude francs (on geveer 900 miljoen gulden)het minis terie van de volksgezondheid op 90 mil jard en het ministerie van justitie op 10 miljard. En in 1956 moesten 18 maal zoveel alcoholici opgenomen worden in psychiatrische inrichtingen als in 1946. (Advertentie) En hjj voegt er aan toe: „Men zegt, dat moderne orkesten koel zijn en op het virtuoze afgestemd. Het Concertge bouworkest is in ieder geval niet „koel" en het :n natuurlijk virtuoos zjjn, maar dan nog is die virtuositeit nooit het gevolg van een doel-op-zich". En hij trekt een parallel tussen deze, zijn opvatting omtrent het orkest en zijn opvatting voor wat betreft de muziek van moderne Nederlandse componisten die hij heeft leren kennen. Die muziek is „altijd én goed geïnstrumenteerd èn „sinnlich". De taak van een dirigent. Eugen Jochum ziet haar zo: „Gute Musik gut machen und dahinten verschwin- den". En „gute Musik" is voor hem, evenals „Kapellmeister" een bijzon der veelomvattend gebied. Vraagt men hem naar zijn favoriete compo nisten, dan antwoordt hij: „Als ik Bruckner zeg, dan moet ik natuurlijk ook Mozart zeggen". En voor de rest bekent hü in dit opzicht „polygaam" te zijn. Vanzelfsprekend komt het gesprek op zijn collega Bernard Haitink. Hü heeft destuds de jonge dirigent uitgenodigd naar München te komen, hij heeft hem toen tijdens een repetitie zien werken en de indruk van een „ongewoon muzi kaal man" gekregen. Maar na zün be noeming heeft hij nog niet de gelegen heid gekregen om oo': maar één woord met Haitink te wisselen. Natuurlijk zal er gedurende de komende dagen en we- ken een „overleg" volgen. Maar hü, Jochum, gelooft vooralsnog niet aan enige taakverdeling-in-engere-zin. Ook hp zal dus modernen en „Fransen" dirigeren. De samenwerking zal, ziins inziens, een kwestie van „groeien" zijn. Als ,7Ü het Concertgebouw verlaten neuriet de echtgenote van Jochum een thema uit de achtste symphonie van Beethoven. De dirigent ziet haar vrien- delijk-berispend aan en zegt: „Zu lang- sam und zu tief". De „Kapellmeister" heeft de muziek in zpn hoofd en in zijn hart zitten en l.jj laat zich wat dat betreft nooit en door niemand van zün stuk brengen. HERMAN HOFHUIZEN Sl OKZ L. het dompige grondsop van OOSTENRIJK, Wordt gemeden als een smerige leprozenkolonie \/l~ orzg, liet grote Oostenrijkse J, armenkamp bij Salzburg, wordt gemeden als een me- '1^ Setlk°I°n'e- Het socialistiscbe be ll J*1 Van s'ac^ durfde er zij" goede e nelirigen niet aan te wagen. De *-4X1 1 LOIUI I' LillJolllC XiUgCIl V geen lieil in. En de pastoor ^atl iorzg. ocb lieve bemcl. de man as te oud om een stap Kuiten ikers van communisme zagen toor nan 1 vv- VJUU Uiu ""-X' ""'ICII zijn u'n te zeiten. Niemand keek om Nar de 2500 bewoners van deze Nugcleloze Alpensiedlung. Docb "He jaar geleden is er een tengere, glimlarbende priester binnengestapt, hater P. Weijnen, een Montfortaan i aastriclilHij bad zich een Tai tien bezig gehouden met Vdwerk en godsdienstonderricht Salzburg. Hij zocht nu in Morzg barak voor zijn bed en richtte ^"t de verlaten kapel een werkka- PHje in. een vertrek met een minus- raampje en een peer van hon- kH watt aan een rafelend snoer. U' zijn geboortestad kende bij de "Utraat. Hier in Morzg was bet bijna als bet Maastricht van v "®ntig jaar terug. Pater Weijnen van Morzg kunnen zeggen wat M 'k**' kapelaan Wijnen van de ^"'isparocbie in Maastricht le!.lrPr^: „....verstomping des gees- kS' j'liotisme. zedelijk bederf en los- y ""igbeid. onverschilligheid en ver- ^"dozing der christelijke plichten, "A^kHng des Iichaams, vroegtijdi- f "ood, zwak en ziekelijk nakroost. meende men, dat de standen tl> rw armoede door God gewild \va- tj. eh kon men voor een aalmoes lr> 'bedeleven afkopen. Al V bukkend door de lage deur- O'bg zün werkkamer zjjn binnenge- is jlet er meteen vol en don- if^k hinderen rennen druk gillend toe. 4, 's een huiselük vertrek, ook wel Vk H) de bescheiden afmetingen. Het 'oti beweeg buiten en het korfje vol 1); tussen twee natte sneeuwbuien °r<Jt afgeleverd, hebben de sfeer leVp''"verwachte gezelligheid. Door zijn Wn<3ige gestalte, zün glimlach, hei- No St<?m en zakelüke verteltrant, geeft 'Na ^VeÜnen de bedrieglüke indruk W n<J te zijn die zorgen gemakkeiük 'e afschudt, een vogel die licht °hkere aarde verlaat. voert ons mee het kamp in, d(?rSt haar het kerkje. En niet zon- af„ Vl'sugde vertelt hü wat er in de Np °ben drie jaar gebeurd is. Wü fe N °P een bank, die hü van de du- eterstiftskeller losgekregen heeft, *ith restaurant, dat Nicolaas Kroese v°°r zijn betere dagen zou kunnen Het verhaal is naar de fei- N<}6 Gegevens lang niet teleurstel- Niv Nordat pater Weünen in Morzg N6,;de' gingen er 's zondags een yr°uwen en kinderen naar de NN'Herk van de oude pastoor. Nu kN'r eWe week bijna 300 kampbe- de H. Mis in de kampkapel h N uit de geest in het kamp laatste tü'd iets positiefs. NmNNh1? denkt u dit vol te houden?" jNrm®. Y" hem. Wij lopen door zo'n Nj Ne a 0Us barakkengang met £e s,6t°h p®Uren. Tussen al de luchtjes mensen is alleen de gifti- Vftf, ,dreUr,',n knoflook herkenbaar. Er- ?He ®t hn,,.een radio die alle hoeken N _yerscu. !en bouwwerk bereikt. Op fderrtN'chtba,?n ue P'aatsen tegelük hui- N tv'stei- ,,„e baby's. Vanuit, het sche llen S" bet gezicht van pa- niet-begrüpend. eet ik niet. Altijd, denk ik". De vluchtelingenkampen verdwijnen als .natte sneeuw, maar voor het grote Oostenrijkse armenkamp Morzg is er geen uitzicht. knik of een armgebaar de groeten van de vrouwen en kinderen beantwoordt. „Het is toch merkbaar", zegt hü, „dat bü verscheidene mensen schuch ter weer wat moraalgevoelens zün ont- waakt' Als zijn opmerking tot ons doorge drongen is, bekruipt ons de gedachte dat wü misschien bezig zün het aantal mis verstanden om pater Wepnen met één te vermeerderen. „Dan is er wellicht een wonder ver richt", antwoorden wü °P zÜn opmer king. Hij glimlacht met afwezige ogen. Hü lijkt plotseling veel ouder en ver moeider dan enkele ogenblikken terug. En met een ineens geschrokken gezicht vraagt hü: „U zult toch over het kamp schrijven en niet over mü. be Hij herhaalt het bjj het afscheid als hü grenzenloos verlaten bij de ingang van het kamp achterblüft. Hü kwam later in onze herinnering niet meer te rug als een vederlicht dalende en opstü- gende vogel. Wü hebben dit geschreven om te be reiken dat er misschien meer mensen af en toe een ogenblik aan deze een zaam zwoegende priester van Morzg zullen denken. HENK SUÈR Men denke evenwel niet, dat al dit zogenaamd „thuis" gedistilleerde vocht ook inderdaad thuis wordt genuttigd; een groot deel ervan komt gelukkig maar klandestien „aan de markt". Men gelove ook niet, dat al deze alco hol eigenhandig door de boeren wordt gestookt: in het najaar zwermt een heel gilde van ternauwernood klandestiene kleine „ambulante" beroepsstokers met hun apparaten uit over de wegen, van het ene naar hc' andere erf. En ook de ze ambachtslieden werken natuurlek niet enkel maar „voor een glaasje". Het ligt voor de hand, dat dit privilege der thuisdistilleerders een der hoofd oorzaken is van het Franse alcoholisme, zulks in het büzonder in de gewesten met een intensieve fruitteelt. Een voor aanstaande en merkwaardige plaats wordt hierbü ingenomen door Norman dië. Dit gewest is büzonder rük aan ap pelboomgaarden, maar de appelen die 4 rl i--vrtentie „Waarom hebt u zich hier gevestigd?" „Er was hier niemand". Intussen klopt hij op een deur. Het komt ons voor, dat wü in de chaos van het vertrek alleen maar kinderen zien, van een wiegebaby tot een meisje aan een naaimachine. Eén ligt er op een matras, ziek, anderen kruipen over de grond, of hangen tegen het bed. Bij een gascomfoor keert zich een vrouw naar ons toe met een tanig, rimpelig gezicht en een ingezakt figuur. Men zou haar voor de grootmoeder aanzien als het niet duidelük blükt, dat zü spoedig aan deze kinderschaar de zoveelste zal toe voegen. Ze verontschuldigt zich, ze had nét willen beginnen met het opruimen van de kamer. Dat zeggen alle vrouwen bü wie wij in het kamp op bezoek ko men. Het is een van de dingen die ze nog gemeen hebben met beter gehuis veste huisvrouwen, het gevoel dat hun huis nog aan kant gebracht moet wor den; maar hier komen ze er nooit toe. Veel honger „In dit kamp wordt nog veel honger geleden", zegt pater Weünen als wü weer een eind verder zjjn. „Er zün hier wel mensen die het financieel goed hebben, er zijn ook jongemannen die hier in de glasfabriek veel verdienen. Dat is ongezond werk". „Wat wordt er aan de armoe en de woningellende gedaan?" Dat blijkt niet veel te wezen. Ter- wül de vele vluchtelingenkampen om Salzburg op het ogenblik verdwijnen als natte sneeuw, is er voor Morzg geen uitzicht. En van andere hulp is niets te merken. Pater Weünen on dervindt van het fel linkse Salzburg zelf door de drank. De vrouwelf lüden niet veel minder aan deze kwaal. Er zün gezinnen waar aile kinderen debiel zijn. Men ziet ze met hun verschaal de gezichtjes met troepen door het kamp zwerven. In Morzg zpn hondeliefdes en wat men hier „wilde Ehen" noemt geen pri vilege van de niet-gelovige. Het is als met ons negentiende-eeuws fabrieksproletariaat van aardappel eters en jeneverdrinkers. Oorzaak en gevolg zün niet meer te ontwarren. Er is alleen nog maar het verschünsel, het bestaan van dompige wezens in een kamp dat als een leprozenkolonie door de stank getekend is. Morzg is het grondsop van Oostenrpk, het tragische residu van eeuwenoude, zelfzuchtige praktijken. In de Oostenrpkse wet is abortus natuurlijk verboden, maar daar deze bepaling niet met de algemene mentaliteit in overeenstemming is, kan ze rustig genegeerd worden. Er zün veel artsen, die er zich voor lenen. De geboortecüfers van Morzg zün hoog en misleidend. Want veelvuldig is ook hier het bestaan van leven dat in geen geboorte- of sterftestatistieken ge registreerd wordt. Met het doden van naamloze levens is er veel liefde ver dord. In Morzg heeft heel wat verdorde liefde van Oostenrijk gestalte gekregen. Het doet zich voor in de banale gedaan te van armoede en debiliteit en het is met een dompige lucht omhangen. Af en toe presenteert het zich vriendelük met vrolpB kindergeschreeuw. Maar die volle zondagse kapel, is dat een sar donische verschijningsvormeen zoet grijnzend masker? Wij hebben een mo ment gedacht, dat hier het drama van pater Weünen lag, dat wü vermoedden. Hij stapt levendig pratend naast ons voort, terwijl lm met een vriendelüRs Pater P. Weijnen van het Kamp Morzg bij Salzburg. slechts tegenwerking. Ze proberen hem verdacht te maken. Hü begrüpt er niets van. Bij zün komst in het kamp, drie jaar geleden, werd hem al verbaasd gevraagd: „Wat komt u bü ons doen? Wat wilt u van ons? Waarom komt er een vreemdeling en geen Oostenrükse priester?" Ze be grepen pater Weünen ook niet. De bergen van Salzburg zün bergen van misverstand. Morzg hangt in een walm van dom pige lucht. Die is niet uit te bannen. De geur van bedorven alcohol zal er niet vreemd aan zün. Het schimmige leger van de mannen hier verwoest zich- Toen Eugen Jochum- woensdag avond j.l. in het Amsterdamse Concertgebouw de dirigeerstok hief om de opmaat te markeren voor het eerste concert van de Beethoven- cyclus, was dat een belangrük moment. Men zou immers kunnen zeggen, dat *7 a 8e')aar wellicht een nieuwe pe- riode in de roemrüke geschiedenis van net Concertgebouworkest werd ingeluid. Want, men weet het, met ingang van het seizoen 1969-1961 zal Jochum samen met Bernard Haitink de eerste dirigent zijn van het ensemble, dat een sleutel- post inneemt in het hedendaagse mu ziekleven, zoals het reilt en zeilt. En hij is dus geroepen het karakter en dé toekomst er van tnede te bepalen Wie is deze burger Jochem en welke' zün zijn muzikale inzichten? Met name het eerste deel van deze vraag kan over bodig lijken, want ieder enigszins inge wijde wéét, dat er nauwelijks een or kest van formaat op de wereld te vin den is, of hij heeft er voor gestaan. En wat zün muzikale inzichten betreft, wel nu, een dirigent pleegt ze al musiceren de wéar te maken. En praten is zün vak niet. Maar men wil, zoekend naar „achtergronden", dan toch iets meer weten van de man, die het orkest gaat leiden, al zal het via de weg van het „buiten-muzikale" wezen. Maar het kon dan toch niet anders of het gesprek dat wü met Eugen Jochum mochten hebben, werd gevoerd in de solistenkamer van het Concertgebouw, gelegen op een voor me'omanen „gehei ligde" grond. De schimmen van Gustav Mahler, Edvard Grieg, Richard Strauss en Serge Rachmaninoff waren er, om het ietwat litterair uit te drukken, rond. Muzikale „goden" als Igor Strawinsky en Paul Hindemith zijn er te gast ge weest. Eugen Jochum, een rüzige, gedistin geerde man, met een vriendelük-ge- makkelijke bonhomie, voelt zich in de ze omgeving kennelijk helemaal thuis. Hü proeft de sfeer, maar hü is er ook volkomen mee vertrouwd. Hü is im mers begonnen met muziek te „ade men". Jochum werd in 1902 in Baben- hausen, een bijzonder poëtisch plaatsje, gelegen in Zuid-Beieren, geboren. Zün vader was er organist en muziekleraar en hij leerde dus op 4-jarige leeftijd piano en orgel spelen; maar waarom dan ook niet pauken, trommel en blaas instrumenten? Daar was een klein thea ter in Babenhausen, dat ook door zün vader werd bestierd; en zpn prille mu zikale leven bewoog zich dus tussen Palestrina en „Die lustige Witwe", op het eerste gezicht een nogal schokken de tegenstelling. Maar wel twee uiter sten, waartussen -ich gemakkeiük een alzijdige muzikale opvoeding kon schikken. Jochum ging naar het gymna sium van de Béi.edictijnen in Augsburg, waar hü echter de muziekstudie niet hoe zou hü kunnen? vergat. Al was het maar, omdat hij er ook „Sanger- knabe" was. Ook ging hü natuurlük door met orgel spelen. Want dat was zün (stille) passie. Zozeer, dat hü nu wel mag zeggen, dat hü géén van de vele schone orgels, óie het Beierse land kent, onbespeeld heeft gelaten. De se rieuze, „berufsmassige" muziekstudie echter begon voor hem pas, toen hü de „Akademie der Tonkunst" in München ging oezoeken, waar hü studeerde bü Sigmund von Hausegger en Hermann Abendroth. Directie was dus zün vak, maar ook piano en orgel en ook com positie. Hij moet er in die dagen bü- voorbeeld wel honderden fuga's hebben geschreven. Hij leerde er dus het „rich- tiges Han'werk". Want, zo zegt Jo chum, het was nog in de dagen dat een „Kapellmeister" alles moest ken nen. En daar is dan het grote woord ge vallen: „Kapellmeister". Dat woord betekent in de mond van Eugen Jo chum kennelük meer dan alleen maar „dirigent". Het betekent „muziek-ma- ker" zün, muziek-beoefenaar wezen bij de gratie van God en Ste. Caecilia. Het is een allesomvattende functie, die overigens haar grond vindt in één onvermijdelijkheiddie van oprechte liefde voor de toonkunst. In 1925 kreeg Eugen Jochum zün eer ste „engagement", dat van koorrepeti tor aan de opera van München-Glad- bach, waar hij het overigens maar negen maanden uithield, want hij wilde ook wel eens zélt iets doen. Hü werd dus tweede „Kapellmeister" aan het thea ter in Kiel, maar na luttele weken werd hij er bevorderd tot eerste. En hü di rigeerde om te beginnen „Der fliegen- de Hollander". Korte tjjd later zou hij dan onverhoeds „Der Rosenkavalier" doen, waar hü praktisch geen noot van kende. Maar in drie dagen en nachten kan een van muziek bezeten man het een en ander klaarspelen. Büvoorbeeld het zich grondig voorbereiden op het dirigeren van een gecompliceerd werk als „Der Rosenkavalier" dan wel is. Jochum werd dus in Kiel in de praktük geconfronteerd met het veelzü'dige me tier van de opera-dirigent. Hü leerde er het repertoire kennen, wat dus hier op neerkwam, dat hü een zestigtal ope ra's ging „beheersen". Maar een ware „Kapellmeister" be perkt zich niet tot de opera alleen. Van Kiel uit ging Jochum dus symphonie- concerten dirigeren bij de „Musikver- ein" in Lübeck, waar mannen als Furt- wangler en Abendroth hem waren vóór- gegaan. In 1929 werd hü er als vaste dirigent benoemd. Daarna volgden Mannheim (National Theater), Duis burg en Muhlheim en in 1932 haalde men hem naar Berlijn, waar hü het Rundfunkorchester, dirigeerde en de befaamde Berliner Philharmoniker, maar ook aan de Stadtische Oper, want „Kapellmeister" was hü nog steeds. In J33, toen de nazi's aan de macht kwamen, werd Berlijn hem te „un heimisch" en ging hü naar Hamburg waar hij Karl Böhm aan de Staats- oper en Karl Muck als leider van de Philharmonische concerten opvolgde. Hamburg bleef zün standplaats gedu rende de oorlog en van daar uit ver vulde hü gastdirecties, ook bü het Concertgebouworkest. Na de ineenstorting van het Derde RÜk behoorde hü tot degenen van de Duitse dirigenten, die zonder meer door konden werken. Hamburg behield hem nog enige jaren, daarna werd het weer München en in feite reisde hij als „Ka pellmeister" een goed deel van de we reld Amerika en Japan behoorden er toe af, om duidelpk te maken, dat de muziek een schone zaak is. En nu is het dus Amsterdam. Eugen Jochum ként het Concertgebouworkest. Hij heeft er vele malen voor gestaan, zij het dan niet als de geroepen leider, die hü nu zal zü'n. Maar hü ként het. En hij vindt het natuurlijk „een prach tig orkest". Wat overigens niet bete kent, dat die uitspraak een beleefdheids frase is. Hü zou de functie mpoit heb ben aangenomen, als zü, die uitspraak, niet helemaal de züne zou zü'n. Een karakteristiek van het ensem ble? „Ein Rubens-Orchester", zegt de echtgenote van de „Kapellmeister", die ook aan het gesprek deelneemt. Maar Jochum zelf oordeelt: „Een Rembrandt-orkest". Maar zü zün het er dus over eens, dat het iets met de „Malerei" van doen heeft. De klankkleur van het Orkest is, zo zegt Jochum, „farbig" en „sinnlich".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1960 | | pagina 9