fiets! I Vae Dam en Dame Bokma WA TER INDE SAHARA f MIJNHEER SUUP en ZIJN TRAM H ®PO TSPIEGEL uo ir» r atpspmnnxiig DE VERLEGEN KIKKER Een wolkenkrabber voor Cornelus Zeker wel 'iteeltnêtméétiw, .Meen BULER K DO harinkje? t nnn f7! 1 LUST inn11,111 0 £EN pui] NIEUW A A ...en schijven iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiir"' [XXXXXXXXXj Biografie van zuster Josefa Menéndez tó'op dan mr! door Kees Fens JA 13 PAGINA 13 "Bexond* «weging aat Uw fiets steeds paraat staan ifim ff III abcdefgh. #4®i® S1PÉÉ - - »i 2S\kii® maar de tranen kwamen steeds weer terug. Een beetje n oe ging hij even in zijn stoel op de tribune zitten; tt'/UI (Advertentie) i le efl rtref- 'aart* am-7. ad iet an- cr- >o r ng ezeJi ugd- gen. V.C 1750 (nADrjjk VERBODEN) Beide problemen, die in deze rubriek zijn opgenomen behoren tot h-et thema matverandering eerste soort. De mat- stellingen, die in no. 119 verwisselen, zijn bizonder fraai. In driezetten treft men 1. D deze bewerking veel minder aan, waar schijnlijk omdat zo'n uitvoering veel moeilijker is. In no. 120 is de auteur er toch in geslaagd dit op verdienstelijke wijze tot stand te brengen. De probleem liefhebber kan van beide opgaven ge nieten. Probleemoplossingen. No. 113. A. Todzesowski. Opl. b8-f4 dreiging 2. D f4-11 mat. No. 114. Dr. E. Speckmann. Opl. 1. T d4-a4K ad lib. 2. T a2-b2:f enz. 1 P c4 2. L c4: enz. 1P d3 2. L d4t enz. Inzendingen en mededelingen betref fende deze rubriek te zenden aan P. A Koetsheid, Huize St. Bernardus, Sassen- heim. No. 119. H. Fröberg en A. Hildebrand Arbejderskak, maart 1960 mat in 2 zetten No. 120 T. Amirov Praca nov. 1959 mat in 3 zetten L. ME Probleem voor geoefende oplossers. No. 3379 van L. Colier te Maastricht Probleem voor beginnende oplossers. No. 619 van Joh. v.d. Boogaard te Rotterdam Wit speelt en wint; oplossingen kun nen ingezonden worden tot 15 juni a.s. aan B. H. M. Stevens. Eikenlaan 36 te Heemstede. Oplossing van No. 3372 van J. Fakkeldy te Amsterdam. Wit speelt naar: 27, 43, 39, 37, 40, 10, 14 en wint. In een goede stand heeft de auteur bijzonder aardige slagen verwerkt die een verrassend effect opleveren. Het slot is ook gaaf. Wit begint en wint; oplossingen van de nummers 619 en 020 kunnen tegelijk ingezonden worden tot 15 juni a.s. Oplossing van No. 615 van Th. de Zwart te Sassenheim 36-31, 25x34, 32-27, 21x41, 42-37, 41x32, 50-44, 26x37, 44-39, 34x43, 49x9, 4x13, 15x4, 13-19, 4-10 en wint. De ontleding van dit stukje is heel goed en gaaf, doch het is wat moei lijk om de laatste zet van zwart in de aanvangsstand te verklaren. PRIJZEN Van de afdeling beginners is de prijs Heyden te Baak; van de nummers 615/ over de nummers 613/614 na loting ge- 616 door Jac. Spitters te Rotterdam, wonnen door de 15 jarige #Tonny v.d. Onze gelukwensen met dit succes! Een partij met ups and downs. ampioenschap de jonge F. A. Voor het persoonlijk kaï van Kennemerland speelde Langeveld tegen de geroutineerde Douma aanvankelijk een heel goede partij, in tijdnood verzuimde hij echter zijn positievoordeel te consolideren, kwam in het nadeel doch ook zijn te genstander verzuimde de goede zet en zo werd het een verdiende remise. Langeveld speelde met de witte stuk ken. 1. 32-28 18-23; 2. 33-29 23x32; 3. 37x28 20-25; 4. 29-24 19x30; 5. 35x24 14-19; 6. 40-35 19x30; 7. 35x24 10-14; 8. 45-40 14-19; 9. 40-35 19x30; 10. 35xr'4 17-21; zwart geeft voorlopig de aanval op stuk 24 op: 11-37 21-26; 12. 37-32 26x37; 13. 32x41 11-17; 14. 41-37 12-18; 15. 37-32 7-12; 16. 44-40 1-7; 17. 36-31 17-21; 18. 31-27 21-26; 19, 46-41 18-22; 20. 28x17 12x21; 21. 38-33 7-12; 22. 42-38, met de laatste twee zetten heeft wit zijn verdediging onnodig verzwakt, beter ware het ge weest om 41-37 en vervolgens vanaf rechts naar het midden te spelen. 22. 12-18; 23. 33-28 17-22; 24. 28x17 21x12: 25. 38-33 12-17; 26. 33-28 8-12; 27. 50-44 17-21; 28. 43-38 5-10; 29. 41-37 einde lijk 2-7; 30. 39-33 7-11; 31. 47-42, hier was 48-42 veiliger geweest. 12-18; 32. 34-29 18-22; 33. 27x18 13x22; 34. 28x17 11x22; 35. 32-28 22-27; 36. 37-32 6-11; 37. 40-34 11-17; 38. 44-39 9-13; 39. 29-23 13-18; 40. 23x12 17x8; 41. 34-29 10-14. Wit verkeerde in hevige tijdnood en zwart wilde hem blijkbaar niet door 26 of 27-31 de gelegenheid bieden gun stig af te ruilen. Door de tekstzet booo zwart een minder goede afruil aan en wit accepteerde die waardoor hij zijn voordeel prijsgaf. Een heel goede voort zetting zou hier 42-37 zijn met dreiging naar dam. 42. 24%0? 15x24; 43. 29x9 4x13; 44. 39-34 8-12; 45. 49-44 12-17; 46, 44-39 17-22; 47. 28x17 21x12; 48. 32x21 16x27; 49. 42-37 13-19; 50. 34-29 19-24; 51. 29x20 25x14; 52. 39-34 12-18; 53. 34-29 18-22; 54. 29-24? 3-9; 55. 33-29 27-31; nu laat zwart een steek vallen; 22-28 gaf winst kans. 56. 38-32! 31x42; 57. 48x37 17-21; 58. 32x21 26x17 en het werd remise. Oude genever Bessenrood Citroen jenever AAAAAAAAAA fYYYTYTYYTV: ïAAAAAAAAA1- AAAAAAAAAA :v:->Xw.*x*^tow?:wXv' ▼▼▼TTYTYTY Een Franse aardrijkskundige en ik liepen aldus Ritchie Calder in „Unesco Jeugdnieuws" door het hete, brandende zand van de onmetelijke woestijn van de Sahara. Het zand striemde onze gezichten en de bewo ners van de woestijn zeggen in zo'n ge val, dat de „woestijngeesten" vertoornd zijn op de mens. Enfin wU liepen zo lange U1d moeizaam voort zonder iets tegen elkaar te zeggen, totdat mijn metgezel opeens stil bleef staan en de stilte verbrak. „Weet je, dat wij hier boven water lopen?" Ik was verbijsterd. Wij waren slechts met ons tweeën en mijlen in de omtrek wa: geen levende ziel te ontdekken. Ik geloofde dan ook niet zo heel veel van ziln nadere uitleg en sloeg hem tijdens onze verdere tocht met een ze kere argwaan gade. Mijn metgezel merkte dit kennelijk niet op en verleide Vandaag de dag is Zelfana dan ook een welvarende oase, die in de korte tijd van 10 jaar door het menselijk ver nuft tot stand kwam. Kortgeleden ben ik opnieuw in de Sa hara geweest en héb ik met eigen ogen gezien hoe het water, dat zo'n 7.000 jaar lang onder de grond werd vast gehouden, thans gebruikt wordt om oude, bestaande oasen van de onder gang door een verdorrende droogte te redden. In Ouargla is een heldere waterbron aangeboord op een diepte van 105 me ter. De bron was zo krachtig, dat de straal in het begin zelfs 800 meter hoog spoot, maar zelfs nu de straal is inge toomd, spuit het water met nog zo'n kracht door de buizen heen, dat het op eigen kracht het gehele gebied van de- .VVV: Z' V m i sA Het dorre woestijngebied van de Sahara. Kamelen worden gebruikt om goederen te vervoeren. ze oase kan bedienen om de oude pal- men-beplanting te bevloeien. In Tanexrouft, in het hart van de Sahara, ligt een gebied dat bedekt is met kiezelstenen en steen-slag, dat er werkelijk troosteloos uitziet. De bo demonderzoekers hebben ontdekt, dat onder deze mantel van stenen zich een laag zeer oude aarde bevindt, die door de stenen gedurende 7.000 jaar is be schermd tegen zon en wind. In deze aarde zijn pollen en planten uit het Middellandse zeegebied aangetroffen, die aantonen, dat voordat de Sahara uitdroogde, er hier een weelderige plan tengroei heeft geheerst. TTYYYYTTTT Die aarde is na eeuwen niet dood, ze is slechts een soort Doornroosje, die gewekt moet worden door de Prins, die water heet. Diep onder de aarde ligt het water hekken van het Albienne-gebergte. Denkt niet, dat het hier om een klein stukje Sahara gaat! De oppervlakte va.i dit gebied is zo groot als geheel Groot-Brittannië. lilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllHllllllllllflilllllllllllll TT7 r zat een kikker in het gras, r\, die vreselijk verlegen was. Zijn vadertje gaf hem een duw: „Kom kleine Kwekkie, niet zo schuw!" Maar Kwekkie bloosde donkergroen. Daar kon hij eenmaal niets aan doen. „Vooruit," riep Vader, „in de sloot! Kom Kwekkertje, geef mij een poot." „O nee, o nee," riep kleine Kwek. „Aan Vaders pootje staat zo gek." En Kwekkie bloosde donkergroen. Daar kon hij eenmaal niets aan doen. „Kwak kwak" wie kwam daar aan? Jawel, de lieve kikker Miekebel. „Dag Kwekkertje. Wat word je. groot. Jij bent de rjiooiste uit de'sloot." En wat zei kleine Kwekkie toen? Hij bloosde enkel donkergroen. „Kom, pak me dan" riep Miekebel. „Hiep hoi" riep Kwekkie, en jawel, hij vloog haar in het water na. „Zo komt het goed" sprak zijn papa. „Wat gaat die lieve jeugd te keer. Ha, Kwek is niet verlegen meer!" VERA WITTE mü heel opgewekt, dat onder de zand- iiiiiiiHiiiiiiiiniiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiHimiiiiiiiiiiimiiiiiiHiimiimiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiimiiHiiiiiiiii duinen en onder de door de zon ver bleekte en verkleurde rotsen en stenen, een groot „meer" moest liggen met fris, helder water. Dit water zou er al duizenden jaren aanwezig zijn. Het klonk wel allemaal aannemelijk, maar ik geloofde er toch niet zo heel veel van. Maar ingenieurs hebben aan getoond, dat er diep onder de grond van de Sahara inderdaad waterbronnen zijn en bij Zelfana hebben zij een bron aangeboord, die met zulk een kracht spoot, dat de straal wel 30 meter hoog was'. Gesprek met veehouders bij een bron in de Sahara. Er was eens een arm schoenlapper tje, dat zeven zonen had. Heel de dag zat hij achter zijn werk bank om kapotte schoenen weer heel te maken. Maar hc' viel niet mee om zo voor allemaal de kost te verdienen. Daarom is de oudste zoon knecht ge worden bij de bakker. En de tweede bij de '.immerman. En de derde bij de kruidenier. De vierde zoon mocht hel pen in de bloemen-winkel. En zo had den ze allemaal een baantje gevonden, waarmee ze een beetje geld verdien den. Alleen Cornelus, die de jongste was, werkte nog niet. Word ook bakker, zei de oudste zoon tegen Cornelus. Maar Cornelus zei: nee, broer, ik bak liever wat zoetere broodjes. Word dan timmerman, zei de tweede zoon. r Maar Cornelus zei: niks voor mij. Ik timmer liever wat hoger. Word dan kruidenier, net als ik, zei de derde zoon. Laat maar, zei Cornelus, ik zit liever niet tussen pruimen en krenten. Dan moet je maar bioemenman wor den, zei de vierde zoon toen. Maar Cornelus zei: er zijn geen ro zen zonder doornen. Ik dank je wel. Doe dan net als wij. zeiden de vijfde en de zesde zoon, die een ander baan tje hadden. Maar Cornelus vroeg aan zijn vader een doosje schoenveters en ging er mee op pad. En terwijl zijn broers hem allemaal uitlachten, belde Corne lus aan alle deuren en vroeg: heeft u misschien nog veters nodig mevrouw? Sommige mevrouwen zeiden: geef maar een pakje. Maar de meeste me vrouwen zeiden: nee, niet nodig van daag. En er was één mevrouw, die vroeg: waarom verkoop je gen lekke re zeep? Als ik jou was, ging ik'zeep verkopen. Die kan iedereen gebruiken. Zeker wel mevrouw, zei Cornelus en hij ging naar de zeepwinkel. Mag ik alstublieft wat zeep verko pen? vroeg hij. En de volgende dag ging hij op stap met twee dozen. In de ene zaten schoenveters. In de andere zeep. Sommige mevrouwen zeiden: geef mij maar veters. Of: geef mij maar wat zeep. Maar de meeste mevrouwen zeiden: nee, niet nodig vandaag. Al leen één mevrouw zei: waarom ver koop je geen potloden? Daar zat Ik juist zo om verlegen. Er zullen vast wel meer mevrouwen zijn zoals ik. Als ik jou was ging ik potloden verkopen. Zeker wel mevrouw, zei Cornelus en hij ging naar de potlodenwinkel. En weer een dag later ging hij langs de huizen met drie dozen. En met veters, een met zeep en een met potloden. Zijn broers keken hem lachend na. Die Cor nelus neemt er elke dag wat anders bij, zeiden ze. Hoe haalt zo'n jongen het in zijn hoofd. En Cornelus belde aan iedere deur. De meeste mevrouwen zeiden weer: nee, niet nodig vandaag. Maar sommi ge mevrouwen zeiden: geef me wat veters. Of wat zeep. Of een potlood. En er was eén mevrouw, die zei: heb je geen veiligheidsspelden? Alle moe ders zoeken altijd naar een veiligheids speld. -Is ik jou was, ging ik die ver kopen. Zeker wel* mevrouw, zei Cor nelus en de volgende dag al ging hij met vier dozen op stap. Sommige me vrouwen kochten veters, zeep, een pot lood of wat veiligheidsspelden. Maar nog altijd zeiden de meeste mevrouwen; nee, niet nodig vandaag. Wat kunt u dan eigenlijk wél gebrui ken? vroeg Cornelus op een keer. Lekkere koekjes, zei een mevrouw. Een stevige borstel, zei een andere me vrouw. Schuifspeld n voor in mijn haar, zei weer een ander. En omdat Cornelus tegen al die mevrouwen: zeker wel! zei, gingen ze hem al gauw Cornelus Zeker wel noemen. Cornelus kwam haast armen te kort om alles mee te nemen. Veters, zeep, potloden, veiligheidsspelden, koekjes, borstels en schuifspeldjes. Maar omdat hij iedere dag al aardig wat verdiend had, kocht hij een karretje, waar hij allis in kon doen. Gezien het feit dat het eerste deel van „Liefde en Barmhartigheid" een derge lijk gunstig onthaal heeft gevonden, aat reeds meerdere herdrukken nodig ble ken, werkt het bevreemdend dat het be loofde tweede deel niet minder dan en kele jaren op zich heeft laten wachten. We prijzen ons gelukkig dat thans dr. B, Naaijkens in samenwerking met de ztlsters van het Sacré Coeur het tweede deel van dit werk heeft verzorgd. Was het eerste deel meer biografisch van op zet, dit «vervolgdeel houdt zich voorna melijk bezig met het wezen van de god delijke openbaringen aan de Spaanse zuster Josefa Menéndez. De Boodschap, die uit het leven van deze begenadigde zuster spreekt, is de oproep tot deelna me aan het lijden van Christus als we zenlijk behorend tot het christendom. Tevens vinden de voorstanders van de verering van het H. Hart van Christus in dit boek een gefundeerd en vurig pleidooi. Dit tweede deel verdient een even gro te lezerskring als het eerste. De grote re inspanning om het meer beschou wend karakter ervan wordt daarbij ten volle beloond. H. Mo. (Advertentie) „uiinurnmi Het werd nu een ogenblik stil. Toen hiel lange Johan zijn stok in de hoogte, mijnheer Goudriaans roffelde heel hard en heel vhig op zijn grote trom, Joost blies een paar trompet stoten de lucht in, de muziek begon. In het hart van mijnheer Suup had toen een kleine ont ploffing plaats, waarvan hij tranen in zijn ogen kreeg. Zij speelden zijn lievelingslied. Na de eerste maten van de muziek zetten ineens alle mensen op de boulevard het waren er dui zenden het lied in. Het klonk als het ruisen van een geweldige zee. Wat zongen ze: De zee is groen, de zon is geel, de vlag is rood, wit, blauw. Wij zingen graag, wij zingen veel. Naar zee voor dag en dauw. Hela, hola, hela, hola, IJs en koude coca cola. Vooral dat hela, hola, hela, hola, klonk prach tig, door zoveel mensen gezongen. Wat bliezen al die conducteurs hard op hun trompetten en wat sloeg mijnheer Goudriaans op de trom. Toen zij uit gezongen waren, riepen alle mensen heel hard drie keer '„Hoera", magere Johan gooi de zijn stok in de hoogte en mijnheer Goudriaans wie had dat ooit gedacht van die deftige mijnheer Goudriaans, die een chauffeur had en in een huis in het bos woonde mijnheer Goudriaans rolde drie keer achter elkaar over zijn trom op straat. Toen blies Henk, dat was aardig van Henk, vond mijnheer Suup, want hij had met Henk veel ruzie gehad. Henk vond de tram verouderd en had altijd tegen mijnheer Suup gezegd: „Jij gaat niet met je tijd mee, je bent ouderwets, je durft niet. We moeten modern zijn en met onze tijd meegaan. Leve de auto bus." Diezelfde Henk nu blies op zijn trom pet een prachtige solo, de klanken kringelden in het rond, het werden slingers die opstegen naar de zon. Iedereen werd er stil van. Mijn heer Suup vond dit het mooiste ogenblik van de dag: je hoorde alleen de zee, die in de verte goedig lag te murmelen, en de trompet Toen Henk uitgeblazen was, klapte mijnheel Suup zo hard, dat zijn handen er pijn var. deden. Hij liep zo maar van de tribune af en ging naar Henk toe. „Alles vergeten Henk", zei mijnheer Suup, „maar leve de tram". „Leve de autobus", zei Henk koppig. En toen gaven mijnheer Suup en Henk elkaar een ste vige ha^id. Mijnheer Suup boog even in de richting van mijnheer Goudriaans. Die zwaai de lustig met zijr trommelstokken. De conduc teurs en wagenvoerders keerden zich nu weer om. Magere Johan gaf een seintje met zijn stok en daar gingen ze. Mijnheer Suup liep langzaam en nadenkend terug naar de tribune. Hij was heel diep ont roerd. Al vijf keer had hij moeten slikken. HOOFDSTUK VII Met het voorbijtrekken van de conducteurs en de wagenvoerders was de optocht geëindigd. Maar nog was het feest niet voorbij. Nu ging het slot komen, een groot slot, een he£l mooi slot. Als je op de boule vard had kunnen rondkijken, zou je gezien heb ben, dat alle kinderen weg waren. Allemaal waren ze verdwenen, behalve de kleintjes. Waar waren ze naar toe? Naar het strand. En naar net strand gingen nu ook mijnheer Suup, de burgemeester en de wethouders, voor afgegaan door de drie politie-agenten van het badplaatsje. De mensen juichten, toen mijn heer Suup voorbijging. En mijnheer Suup knik te maar, hij knikte maar. tot zijn nek er pijn van deed. Langs een stenen trap daalden ze af naar het strand. Op het strand stond daar een grote witte houten keet. De mensen noem den die keet „tent", heel raar, want in een tent kampeer je en een tent is van linnen. In deze tent gaan de mensen koffie of limonade drinken, als ze dorst krijgen van het hollen of gewoon maar van het in de zon liggen. Voor die tent stond weer een tribune. Wel niet zo'n mooie als op de boulevard. De burgemeester ging mijnheer Suup voor. Samen gingen ze bo ven op de tribune staan. De wethouders ble ven beneden, want de tribune was maar klein. Toen mijnheer Suup boven op de tribune stond, keek hij recht voor zich uit over het strand naar de zee. Mijnheer Suup had geen tijd om naai de zee te kijken, en die was toch erg mooi. Op iedere golf lag een stukje zon, het schuim leek op blond krulhaar en de zee rook zo heerlijk fris. alsof net water pas gewassen was. Wat natuurlijk niet kan! Mijn heer Suup zag dat allemaal niet. Hij keek zijn ogen uit ovei het strand. Wat was daar dan te zien? Het hele strand stond vol kinderen, grote en minder grote, jongens en meisjes. Ze stonden allemaal in een zwempak of in een zwembroekje. En wat heel gek' was, geen een van die kinderen praatte. Ze waren muisstil. Daar klonk alweer de stem door de micro foon: „Dames en heren, het is september^ Over twee weken begint de herfst. Dan wordt het koud, mistig en kil en dai gaat het rege nen, grote tranen uit grijze wolken. Onze va kanties zijn dan voorbij. Dan gaat de zon op vakantie, ver weg, helemaal naai Afrika. De zee waarin wij nu nog bijna dromend kunnen zwemmen, wordt dan koud en ruw. Ons bad plaatsje raakt dan weei verlaten. Wij zullen het gejuich van de kinderen uit de stad mis sen Daarom zullen alle kinderen vandaag te zamen en allen tegelijk ter ere van mijnheer Suup een laatste duik in het water nemen. Maar eerst zullen zij nog een liedje zingen". (Wordt vervolgd) Toen hjj er voor de eerste keer met zijn karretje op uit trok. lachten zijn broers niet meer. Het schijnt toch wel wat te worden met Cornelus, zeiden ze. En daar zouden ze gelijk in krijgen, want iedere dag kwam er wat bij. Dan zei er een mevrouw: waarom verkoop je geen repen chocolade? Of geen schoensmeer. Heb je geen peper koek bij je? En geen postpapier? Of rolletjes pepermunt? Het karretje van Cornelus was al gauw veel te klein om alle spullen mee te nemen. Toen vroeg de oudste zoon: mag ik je mee komen helpen, Cornells? En Cornelus zei. net als tegen al die mevrouwen: zeker wel! Zo trokken ze er voortaan met twee karretjes op uit Maar er waren nog altijd mevrouwen, die wat anders nodig hadden, dan er in hun karretjes te koop was. Kopjes en schoteltjes, zoute drop. zure bom men, zachte zeep. harde tandenborstels en zoete broodjes. Zou je er nu niet mee ophouden, om het iedereen naar de zin te maken? vroeg de oudste zoon. Maar Cornelus zei: niks hoor! En tegen de mevrou wen riep hij heel hard: zeker wel. En hij kocht een derde karretje erbij. En later een vierde, een vijfde en een zes de. Alle zoons kwamen hem toen mee helpen om de klanten te bedienen. Ze verkochten zóveel en ze verdienden zó veel geld, dat vader al gauw op kon houden met schoenlappen. Het werkka mertje van de schoenlapper stond leeg en Cornelus zei; laten we er een win- keltje-van-ulies van maken. Als we ieder een afeltje nemen, waar we onze spullen op uit kunnen stallen, kunnen we er net in. De mensen vonden het allemaal erg gemakkelilk, zo'n winkeltje waar alles te koop was, in de buurt. Maar tel kens kwamen er mevrouwen die vroe gen: hebt u ook scheerzeep? En kauw gom? Of: gaat u nou ook eens klosjes garen verkopen? Zeker wel. zei Cornelus en al gauw was het winkeltje te klein. Toen liet Cornelus er een verdieping bovenop bouwen. En ieder kreeg een klein toon- bankje om alles op uit te stallen. Maar na een jaar was er alweer geen ruimte genoeg. En er kwam nog een verdie- ping bovenop, t, er kwam cr nóg één op en nóg één. Er kwamen twee lifts en een heleboel winkeljuffrouwen. Er kwam een portier en er kwamen ze ven .nechts voor de magazijnen. Het werd een echte reuzewinkel. De zeven broers hoefden zelf niets meer te doen en de oude schoenlapper zat de hele dag sigaren te roken en naar, de tele visie te kijken. Toen ik het verhaal van Cornelus Ze ker wel hoor&e, waren er al zes verdie pingen op de winkel. Maar misschien is er intussen al een zevende bij ge komen. Want Cornelus zal altjjd „ze ker wel" bljjven zeggen, zolang er me vrouwen zijn, die vragen: hebt u geen langere bezems en geen grotere stoe len? Er l'umt vast nog eens een wol kenkrabber van. Maar pas op: als dan nog niet iedereen tevreden is, zal Cor nelus zeggen: gaat u maar op het dak zitten mevrouw. En dat is wat ar.ders danzeker wel LEA SMULDERS.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1960 | | pagina 13