fiets!
I
Vae Dam en Dame
Bokma
WA TER INDE SAHARA
f
MIJNHEER SUUP en ZIJN TRAM
H
®PO TSPIEGEL
uo
ir»
r
atpspmnnxiig
DE VERLEGEN
KIKKER
Een wolkenkrabber voor Cornelus Zeker wel
'iteeltnêtméétiw,
.Meen BULER K
DO
harinkje?
t nnn f7! 1
LUST
inn11,111
0
£EN
pui]
NIEUW
A
A
...en schijven
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiir"'
[XXXXXXXXXj
Biografie van zuster
Josefa Menéndez
tó'op dan mr!
door Kees Fens
JA 13
PAGINA 13
"Bexond*
«weging
aat Uw fiets steeds paraat staan
ifim
ff III
abcdefgh.
#4®i®
S1PÉÉ
- - »i
2S\kii®
maar de tranen kwamen steeds weer terug.
Een beetje n oe ging hij even in zijn stoel op
de tribune zitten;
tt'/UI
(Advertentie)
i
le efl
rtref-
'aart*
am-7.
ad
iet
an-
cr-
>o r
ng
ezeJi
ugd-
gen.
V.C
1750
(nADrjjk VERBODEN)
Beide problemen, die in deze rubriek
zijn opgenomen behoren tot h-et thema
matverandering eerste soort. De mat-
stellingen, die in no. 119 verwisselen, zijn
bizonder fraai. In driezetten treft men
1. D
deze bewerking veel minder aan, waar
schijnlijk omdat zo'n uitvoering veel
moeilijker is. In no. 120 is de auteur er
toch in geslaagd dit op verdienstelijke
wijze tot stand te brengen. De probleem
liefhebber kan van beide opgaven ge
nieten.
Probleemoplossingen.
No. 113. A. Todzesowski. Opl.
b8-f4 dreiging 2. D f4-11 mat.
No. 114. Dr. E. Speckmann. Opl. 1. T
d4-a4K ad lib. 2. T a2-b2:f enz. 1
P c4 2. L c4: enz. 1P d3 2. L d4t
enz.
Inzendingen en mededelingen betref
fende deze rubriek te zenden aan P. A
Koetsheid, Huize St. Bernardus, Sassen-
heim.
No. 119. H. Fröberg en A. Hildebrand
Arbejderskak, maart 1960
mat in 2 zetten
No. 120 T. Amirov
Praca nov. 1959
mat in 3 zetten
L. ME
Probleem voor geoefende oplossers.
No. 3379 van L. Colier te Maastricht
Probleem voor beginnende oplossers.
No. 619 van Joh. v.d. Boogaard
te Rotterdam
Wit speelt en wint; oplossingen kun
nen ingezonden worden tot 15 juni a.s.
aan B. H. M. Stevens. Eikenlaan 36 te
Heemstede.
Oplossing
van No. 3372 van J. Fakkeldy
te Amsterdam.
Wit speelt naar: 27, 43, 39, 37, 40, 10,
14 en wint.
In een goede stand heeft de auteur
bijzonder aardige slagen verwerkt die
een verrassend effect opleveren. Het
slot is ook gaaf.
Wit begint en wint; oplossingen van
de nummers 619 en 020 kunnen tegelijk
ingezonden worden tot 15 juni a.s.
Oplossing
van No. 615 van Th. de Zwart te
Sassenheim
36-31, 25x34, 32-27, 21x41, 42-37, 41x32,
50-44, 26x37, 44-39, 34x43, 49x9, 4x13,
15x4, 13-19, 4-10 en wint.
De ontleding van dit stukje is heel
goed en gaaf, doch het is wat moei
lijk om de laatste zet van zwart in de
aanvangsstand te verklaren.
PRIJZEN
Van de afdeling beginners is de prijs Heyden te Baak; van de nummers 615/
over de nummers 613/614 na loting ge- 616 door Jac. Spitters te Rotterdam,
wonnen door de 15 jarige #Tonny v.d. Onze gelukwensen met dit succes!
Een partij met ups and downs.
ampioenschap
de jonge F.
A.
Voor het persoonlijk kaï
van Kennemerland speelde
Langeveld tegen de geroutineerde
Douma aanvankelijk een heel goede
partij, in tijdnood verzuimde hij echter
zijn positievoordeel te consolideren,
kwam in het nadeel doch ook zijn te
genstander verzuimde de goede zet en
zo werd het een verdiende remise.
Langeveld speelde met de witte stuk
ken.
1. 32-28 18-23; 2. 33-29 23x32; 3. 37x28
20-25; 4. 29-24 19x30; 5. 35x24 14-19; 6.
40-35 19x30; 7. 35x24 10-14; 8. 45-40 14-19;
9. 40-35 19x30; 10. 35xr'4 17-21; zwart
geeft voorlopig de aanval op stuk 24
op: 11-37 21-26; 12. 37-32 26x37; 13. 32x41
11-17; 14. 41-37 12-18; 15. 37-32 7-12;
16. 44-40 1-7; 17. 36-31 17-21; 18. 31-27
21-26; 19, 46-41 18-22; 20. 28x17 12x21;
21. 38-33 7-12; 22. 42-38, met de laatste
twee zetten heeft wit zijn verdediging
onnodig verzwakt, beter ware het ge
weest om 41-37 en vervolgens vanaf
rechts naar het midden te spelen. 22.
12-18; 23. 33-28 17-22; 24. 28x17 21x12:
25. 38-33 12-17; 26. 33-28 8-12; 27. 50-44
17-21; 28. 43-38 5-10; 29. 41-37 einde
lijk 2-7; 30. 39-33 7-11; 31. 47-42, hier
was 48-42 veiliger geweest. 12-18; 32.
34-29 18-22; 33. 27x18 13x22; 34. 28x17
11x22; 35. 32-28 22-27; 36. 37-32 6-11;
37. 40-34 11-17; 38. 44-39 9-13; 39. 29-23
13-18; 40. 23x12 17x8; 41. 34-29 10-14.
Wit verkeerde in hevige tijdnood en
zwart wilde hem blijkbaar niet door
26 of 27-31 de gelegenheid bieden gun
stig af te ruilen. Door de tekstzet booo
zwart een minder goede afruil aan en
wit accepteerde die waardoor hij zijn
voordeel prijsgaf. Een heel goede voort
zetting zou hier 42-37 zijn met dreiging
naar dam.
42. 24%0? 15x24; 43. 29x9 4x13; 44.
39-34 8-12; 45. 49-44 12-17; 46, 44-39
17-22; 47. 28x17 21x12; 48. 32x21 16x27;
49. 42-37 13-19; 50. 34-29 19-24; 51. 29x20
25x14; 52. 39-34 12-18; 53. 34-29 18-22;
54. 29-24? 3-9; 55. 33-29 27-31; nu laat
zwart een steek vallen; 22-28 gaf winst
kans. 56. 38-32! 31x42; 57. 48x37 17-21;
58. 32x21 26x17 en het werd remise.
Oude genever Bessenrood Citroen jenever
AAAAAAAAAA
fYYYTYTYYTV:
ïAAAAAAAAA1-
AAAAAAAAAA
:v:->Xw.*x*^tow?:wXv'
▼▼▼TTYTYTY
Een Franse aardrijkskundige en ik
liepen aldus Ritchie Calder in
„Unesco Jeugdnieuws" door het hete,
brandende zand van de onmetelijke
woestijn van de Sahara. Het zand
striemde onze gezichten en de bewo
ners van de woestijn zeggen in zo'n ge
val, dat de „woestijngeesten" vertoornd
zijn op de mens. Enfin wU liepen zo
lange U1d moeizaam voort zonder iets
tegen elkaar te zeggen, totdat mijn
metgezel opeens stil bleef staan en de
stilte verbrak. „Weet je, dat wij hier
boven water lopen?"
Ik was verbijsterd. Wij waren slechts
met ons tweeën en mijlen in de omtrek
wa: geen levende ziel te ontdekken.
Ik geloofde dan ook niet zo heel veel
van ziln nadere uitleg en sloeg hem
tijdens onze verdere tocht met een ze
kere argwaan gade. Mijn metgezel
merkte dit kennelijk niet op en verleide
Vandaag de dag is Zelfana dan ook
een welvarende oase, die in de korte
tijd van 10 jaar door het menselijk ver
nuft tot stand kwam.
Kortgeleden ben ik opnieuw in de Sa
hara geweest en héb ik met eigen ogen
gezien hoe het water, dat zo'n 7.000
jaar lang onder de grond werd vast
gehouden, thans gebruikt wordt om
oude, bestaande oasen van de onder
gang door een verdorrende droogte te
redden.
In Ouargla is een heldere waterbron
aangeboord op een diepte van 105 me
ter. De bron was zo krachtig, dat de
straal in het begin zelfs 800 meter hoog
spoot, maar zelfs nu de straal is inge
toomd, spuit het water met nog zo'n
kracht door de buizen heen, dat het op
eigen kracht het gehele gebied van de-
.VVV: Z' V
m i sA
Het dorre woestijngebied van de Sahara.
Kamelen worden gebruikt om goederen
te vervoeren.
ze oase kan bedienen om de oude pal-
men-beplanting te bevloeien.
In Tanexrouft, in het hart van de
Sahara, ligt een gebied dat bedekt is
met kiezelstenen en steen-slag, dat er
werkelijk troosteloos uitziet. De bo
demonderzoekers hebben ontdekt, dat
onder deze mantel van stenen zich een
laag zeer oude aarde bevindt, die door
de stenen gedurende 7.000 jaar is be
schermd tegen zon en wind. In deze
aarde zijn pollen en planten uit het
Middellandse zeegebied aangetroffen,
die aantonen, dat voordat de Sahara
uitdroogde, er hier een weelderige plan
tengroei heeft geheerst.
TTYYYYTTTT
Die aarde is na eeuwen niet dood, ze
is slechts een soort Doornroosje, die
gewekt moet worden door de Prins, die
water heet.
Diep onder de aarde ligt het water
hekken van het Albienne-gebergte.
Denkt niet, dat het hier om een klein
stukje Sahara gaat! De oppervlakte
va.i dit gebied is zo groot als geheel
Groot-Brittannië.
lilllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllHllllllllllflilllllllllllll
TT7 r zat een kikker in het gras,
r\, die vreselijk verlegen was.
Zijn vadertje gaf hem een duw:
„Kom kleine Kwekkie, niet zo schuw!"
Maar Kwekkie bloosde donkergroen.
Daar kon hij eenmaal niets aan doen.
„Vooruit," riep Vader, „in de sloot!
Kom Kwekkertje, geef mij een poot."
„O nee, o nee," riep kleine Kwek.
„Aan Vaders pootje staat zo gek."
En Kwekkie bloosde donkergroen.
Daar kon hij eenmaal niets aan doen.
„Kwak kwak" wie kwam daar aan?
Jawel,
de lieve kikker Miekebel.
„Dag Kwekkertje. Wat word je. groot.
Jij bent de rjiooiste uit de'sloot."
En wat zei kleine Kwekkie toen?
Hij bloosde enkel donkergroen.
„Kom, pak me dan" riep Miekebel.
„Hiep hoi" riep Kwekkie, en jawel,
hij vloog haar in het water na.
„Zo komt het goed" sprak zijn papa.
„Wat gaat die lieve jeugd te keer.
Ha, Kwek is niet verlegen meer!"
VERA WITTE
mü heel opgewekt, dat onder de zand- iiiiiiiHiiiiiiiiniiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiHimiiiiiiiiiiimiiiiiiHiimiimiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiimiiHiiiiiiiii
duinen en onder de door de zon ver
bleekte en verkleurde rotsen en stenen,
een groot „meer" moest liggen met
fris, helder water. Dit water zou er al
duizenden jaren aanwezig zijn.
Het klonk wel allemaal aannemelijk,
maar ik geloofde er toch niet zo heel
veel van. Maar ingenieurs hebben aan
getoond, dat er diep onder de grond
van de Sahara inderdaad waterbronnen
zijn en bij Zelfana hebben zij een bron
aangeboord, die met zulk een kracht
spoot, dat de straal wel 30 meter hoog
was'.
Gesprek met veehouders bij een bron
in de Sahara.
Er was eens een arm schoenlapper
tje, dat zeven zonen had. Heel
de dag zat hij achter zijn werk
bank om kapotte schoenen weer heel
te maken. Maar hc' viel niet mee om
zo voor allemaal de kost te verdienen.
Daarom is de oudste zoon knecht ge
worden bij de bakker. En de tweede
bij de '.immerman. En de derde bij de
kruidenier. De vierde zoon mocht hel
pen in de bloemen-winkel. En zo had
den ze allemaal een baantje gevonden,
waarmee ze een beetje geld verdien
den. Alleen Cornelus, die de jongste
was, werkte nog niet.
Word ook bakker, zei de oudste zoon
tegen Cornelus.
Maar Cornelus zei: nee, broer, ik
bak liever wat zoetere broodjes.
Word dan timmerman, zei de tweede
zoon. r
Maar Cornelus zei: niks voor mij. Ik
timmer liever wat hoger.
Word dan kruidenier, net als ik, zei
de derde zoon.
Laat maar, zei Cornelus, ik zit liever
niet tussen pruimen en krenten.
Dan moet je maar bioemenman wor
den, zei de vierde zoon toen.
Maar Cornelus zei: er zijn geen ro
zen zonder doornen. Ik dank je wel.
Doe dan net als wij. zeiden de vijfde
en de zesde zoon, die een ander baan
tje hadden.
Maar Cornelus vroeg aan zijn vader
een doosje schoenveters en ging er
mee op pad. En terwijl zijn broers
hem allemaal uitlachten, belde Corne
lus aan alle deuren en vroeg: heeft u
misschien nog veters nodig mevrouw?
Sommige mevrouwen zeiden: geef
maar een pakje. Maar de meeste me
vrouwen zeiden: nee, niet nodig van
daag. En er was één mevrouw, die
vroeg: waarom verkoop je gen lekke
re zeep? Als ik jou was, ging ik'zeep
verkopen. Die kan iedereen gebruiken.
Zeker wel mevrouw, zei Cornelus en
hij ging naar de zeepwinkel.
Mag ik alstublieft wat zeep verko
pen? vroeg hij. En de volgende dag
ging hij op stap met twee dozen. In de
ene zaten schoenveters. In de andere
zeep.
Sommige mevrouwen zeiden: geef
mij maar veters. Of: geef mij maar
wat zeep. Maar de meeste mevrouwen
zeiden: nee, niet nodig vandaag. Al
leen één mevrouw zei: waarom ver
koop je geen potloden? Daar zat Ik
juist zo om verlegen. Er zullen vast
wel meer mevrouwen zijn zoals ik. Als
ik jou was ging ik potloden verkopen.
Zeker wel mevrouw, zei Cornelus en
hij ging naar de potlodenwinkel. En
weer een dag later ging hij langs de
huizen met drie dozen. En met veters,
een met zeep en een met potloden. Zijn
broers keken hem lachend na. Die Cor
nelus neemt er elke dag wat anders
bij, zeiden ze. Hoe haalt zo'n jongen
het in zijn hoofd.
En Cornelus belde aan iedere deur.
De meeste mevrouwen zeiden weer:
nee, niet nodig vandaag. Maar sommi
ge mevrouwen zeiden: geef me wat
veters. Of wat zeep. Of een potlood.
En er was eén mevrouw, die zei: heb
je geen veiligheidsspelden? Alle moe
ders zoeken altijd naar een veiligheids
speld. -Is ik jou was, ging ik die ver
kopen. Zeker wel* mevrouw, zei Cor
nelus en de volgende dag al ging hij
met vier dozen op stap. Sommige me
vrouwen kochten veters, zeep, een pot
lood of wat veiligheidsspelden. Maar
nog altijd zeiden de meeste mevrouwen;
nee, niet nodig vandaag.
Wat kunt u dan eigenlijk wél gebrui
ken? vroeg Cornelus op een keer.
Lekkere koekjes, zei een mevrouw.
Een stevige borstel, zei een andere me
vrouw.
Schuifspeld n voor in mijn haar, zei
weer een ander. En omdat Cornelus
tegen al die mevrouwen: zeker wel!
zei, gingen ze hem al gauw Cornelus
Zeker wel noemen.
Cornelus kwam haast armen te kort
om alles mee te nemen. Veters, zeep,
potloden, veiligheidsspelden, koekjes,
borstels en schuifspeldjes. Maar omdat
hij iedere dag al aardig wat verdiend
had, kocht hij een karretje, waar hij
allis in kon doen.
Gezien het feit dat het eerste deel van
„Liefde en Barmhartigheid" een derge
lijk gunstig onthaal heeft gevonden, aat
reeds meerdere herdrukken nodig ble
ken, werkt het bevreemdend dat het be
loofde tweede deel niet minder dan en
kele jaren op zich heeft laten wachten.
We prijzen ons gelukkig dat thans dr.
B, Naaijkens in samenwerking met de
ztlsters van het Sacré Coeur het tweede
deel van dit werk heeft verzorgd. Was
het eerste deel meer biografisch van op
zet, dit «vervolgdeel houdt zich voorna
melijk bezig met het wezen van de god
delijke openbaringen aan de Spaanse
zuster Josefa Menéndez. De Boodschap,
die uit het leven van deze begenadigde
zuster spreekt, is de oproep tot deelna
me aan het lijden van Christus als we
zenlijk behorend tot het christendom.
Tevens vinden de voorstanders van de
verering van het H. Hart van Christus
in dit boek een gefundeerd en vurig
pleidooi.
Dit tweede deel verdient een even gro
te lezerskring als het eerste. De grote
re inspanning om het meer beschou
wend karakter ervan wordt daarbij ten
volle beloond.
H. Mo.
(Advertentie)
„uiinurnmi
Het werd nu een ogenblik stil. Toen hiel
lange Johan zijn stok in de hoogte, mijnheer
Goudriaans roffelde heel hard en heel vhig op
zijn grote trom, Joost blies een paar trompet
stoten de lucht in, de muziek begon. In het hart
van mijnheer Suup had toen een kleine ont
ploffing plaats, waarvan hij tranen in zijn ogen
kreeg. Zij speelden zijn lievelingslied. Na de
eerste maten van de muziek zetten ineens alle
mensen op de boulevard het waren er dui
zenden het lied in. Het klonk als het ruisen
van een geweldige zee. Wat zongen ze:
De zee is groen, de zon is geel,
de vlag is rood, wit, blauw.
Wij zingen graag, wij zingen veel.
Naar zee voor dag en dauw.
Hela, hola, hela, hola,
IJs en koude coca cola.
Vooral dat hela, hola, hela, hola, klonk prach
tig, door zoveel mensen gezongen.
Wat bliezen al die conducteurs hard op
hun trompetten en wat sloeg mijnheer
Goudriaans op de trom. Toen zij uit
gezongen waren, riepen alle mensen heel
hard drie keer '„Hoera", magere Johan gooi
de zijn stok in de hoogte en mijnheer
Goudriaans wie had dat ooit gedacht
van die deftige mijnheer Goudriaans, die
een chauffeur had en in een huis in
het bos woonde mijnheer Goudriaans
rolde drie keer achter elkaar over zijn trom
op straat. Toen blies Henk, dat was aardig van
Henk, vond mijnheer Suup, want hij had met
Henk veel ruzie gehad. Henk vond de tram
verouderd en had altijd tegen mijnheer Suup
gezegd: „Jij gaat niet met je tijd mee, je bent
ouderwets, je durft niet. We moeten modern
zijn en met onze tijd meegaan. Leve de auto
bus." Diezelfde Henk nu blies op zijn trom
pet een prachtige solo, de klanken kringelden
in het rond, het werden slingers die opstegen
naar de zon. Iedereen werd er stil van. Mijn
heer Suup vond dit het mooiste ogenblik van
de dag: je hoorde alleen de zee, die in de
verte goedig lag te murmelen, en de trompet
Toen Henk uitgeblazen was, klapte mijnheel
Suup zo hard, dat zijn handen er pijn var.
deden. Hij liep zo maar van de tribune af en
ging naar Henk toe. „Alles vergeten Henk",
zei mijnheer Suup, „maar leve de tram".
„Leve de autobus", zei Henk koppig. En toen
gaven mijnheer Suup en Henk elkaar een ste
vige ha^id. Mijnheer Suup boog even in de
richting van mijnheer Goudriaans. Die zwaai
de lustig met zijr trommelstokken. De conduc
teurs en wagenvoerders keerden zich nu weer
om. Magere Johan gaf een seintje met zijn
stok en daar gingen ze.
Mijnheer Suup liep langzaam en nadenkend
terug naar de tribune. Hij was heel diep ont
roerd. Al vijf keer had hij moeten slikken.
HOOFDSTUK VII
Met het voorbijtrekken van de conducteurs
en de wagenvoerders was de optocht
geëindigd. Maar nog was het feest niet
voorbij. Nu ging het slot komen, een groot
slot, een he£l mooi slot. Als je op de boule
vard had kunnen rondkijken, zou je gezien heb
ben, dat alle kinderen weg waren. Allemaal
waren ze verdwenen, behalve de kleintjes.
Waar waren ze naar toe? Naar het strand.
En naar net strand gingen nu ook mijnheer
Suup, de burgemeester en de wethouders, voor
afgegaan door de drie politie-agenten van het
badplaatsje. De mensen juichten, toen mijn
heer Suup voorbijging. En mijnheer Suup knik
te maar, hij knikte maar. tot zijn nek er pijn
van deed. Langs een stenen trap daalden ze
af naar het strand. Op het strand stond daar
een grote witte houten keet. De mensen noem
den die keet „tent", heel raar, want in een
tent kampeer je en een tent is van linnen. In
deze tent gaan de mensen koffie of limonade
drinken, als ze dorst krijgen van het hollen
of gewoon maar van het in de zon liggen. Voor
die tent stond weer een tribune. Wel niet zo'n
mooie als op de boulevard. De burgemeester
ging mijnheer Suup voor. Samen gingen ze bo
ven op de tribune staan. De wethouders ble
ven beneden, want de tribune was maar klein.
Toen mijnheer Suup boven op de tribune
stond, keek hij recht voor zich uit over het
strand naar de zee. Mijnheer Suup had geen
tijd om naai de zee te kijken, en die was
toch erg mooi. Op iedere golf lag een stukje
zon, het schuim leek op blond krulhaar en de
zee rook zo heerlijk fris. alsof net water pas
gewassen was. Wat natuurlijk niet kan! Mijn
heer Suup zag dat allemaal niet. Hij keek zijn
ogen uit ovei het strand. Wat was daar dan
te zien? Het hele strand stond vol kinderen,
grote en minder grote, jongens en meisjes. Ze
stonden allemaal in een zwempak of in een
zwembroekje. En wat heel gek' was, geen een
van die kinderen praatte. Ze waren muisstil.
Daar klonk alweer de stem door de micro
foon: „Dames en heren, het is september^
Over twee weken begint de herfst. Dan wordt
het koud, mistig en kil en dai gaat het rege
nen, grote tranen uit grijze wolken. Onze va
kanties zijn dan voorbij. Dan gaat de zon op
vakantie, ver weg, helemaal naai Afrika. De
zee waarin wij nu nog bijna dromend kunnen
zwemmen, wordt dan koud en ruw. Ons bad
plaatsje raakt dan weei verlaten. Wij zullen
het gejuich van de kinderen uit de stad mis
sen Daarom zullen alle kinderen vandaag te
zamen en allen tegelijk ter ere van mijnheer
Suup een laatste duik in het water nemen.
Maar eerst zullen zij nog een liedje zingen".
(Wordt vervolgd)
Toen hjj er voor de eerste keer met
zijn karretje op uit trok. lachten zijn
broers niet meer. Het schijnt toch wel
wat te worden met Cornelus, zeiden ze.
En daar zouden ze gelijk in krijgen,
want iedere dag kwam er wat bij.
Dan zei er een mevrouw: waarom
verkoop je geen repen chocolade? Of
geen schoensmeer. Heb je geen peper
koek bij je? En geen postpapier? Of
rolletjes pepermunt?
Het karretje van Cornelus was al
gauw veel te klein om alle spullen mee
te nemen. Toen vroeg de oudste zoon:
mag ik je mee komen helpen, Cornells?
En Cornelus zei. net als tegen al die
mevrouwen: zeker wel! Zo trokken ze
er voortaan met twee karretjes op uit
Maar er waren nog altijd mevrouwen,
die wat anders nodig hadden, dan er
in hun karretjes te koop was. Kopjes
en schoteltjes, zoute drop. zure bom
men, zachte zeep. harde tandenborstels
en zoete broodjes.
Zou je er nu niet mee ophouden, om
het iedereen naar de zin te maken?
vroeg de oudste zoon. Maar Cornelus
zei: niks hoor! En tegen de mevrou
wen riep hij heel hard: zeker wel. En
hij kocht een derde karretje erbij. En
later een vierde, een vijfde en een zes
de. Alle zoons kwamen hem toen mee
helpen om de klanten te bedienen. Ze
verkochten zóveel en ze verdienden zó
veel geld, dat vader al gauw op kon
houden met schoenlappen. Het werkka
mertje van de schoenlapper stond leeg
en Cornelus zei; laten we er een win-
keltje-van-ulies van maken. Als we
ieder een afeltje nemen, waar we onze
spullen op uit kunnen stallen, kunnen
we er net in.
De mensen vonden het allemaal erg
gemakkelilk, zo'n winkeltje waar alles
te koop was, in de buurt. Maar tel
kens kwamen er mevrouwen die vroe
gen: hebt u ook scheerzeep? En kauw
gom? Of: gaat u nou ook eens klosjes
garen verkopen?
Zeker wel. zei Cornelus en al gauw
was het winkeltje te klein. Toen liet
Cornelus er een verdieping bovenop
bouwen. En ieder kreeg een klein toon-
bankje om alles op uit te stallen. Maar
na een jaar was er alweer geen ruimte
genoeg. En er kwam nog een verdie-
ping bovenop, t, er kwam cr nóg één
op en nóg één. Er kwamen twee lifts
en een heleboel winkeljuffrouwen. Er
kwam een portier en er kwamen ze
ven .nechts voor de magazijnen. Het
werd een echte reuzewinkel. De zeven
broers hoefden zelf niets meer te doen
en de oude schoenlapper zat de hele
dag sigaren te roken en naar, de tele
visie te kijken.
Toen ik het verhaal van Cornelus Ze
ker wel hoor&e, waren er al zes verdie
pingen op de winkel. Maar misschien
is er intussen al een zevende bij ge
komen. Want Cornelus zal altjjd „ze
ker wel" bljjven zeggen, zolang er me
vrouwen zijn, die vragen: hebt u geen
langere bezems en geen grotere stoe
len? Er l'umt vast nog eens een wol
kenkrabber van. Maar pas op: als dan
nog niet iedereen tevreden is, zal Cor
nelus zeggen: gaat u maar op het dak
zitten mevrouw. En dat is wat ar.ders
danzeker wel
LEA SMULDERS.