Gemeenschappelijke voorzieningen
maken geen gemeenschapsmens
Van Noisy de Grand naar Nederland
Kamp voor daklozen laat armoede
zien, die niet „schilderachtig" is
Het gaat om
de kinderen
Abbé Joseph: De cultuur
is een bron van geluk
WOONIDEALEN EN WOONWENSEN
Te veel contact
Hoogh
Geen gemeen
schap
Trieste ervaringen
Grondige revisie
ZATERDAG 30 JULI 1960
PAGINA 9
OlllV
(Van onze speciale verslaggever)
Enige tijd geleden werd in de
Parijse gemeenteraad voor de
zoveelste maal het probleem van de
clochards besproken. En men zou nu
eens eindelijk het euvel uit de we
reld helpen van de haveloze man
nen die de nacht doorbrachten sla
pende op de warmte gevende roos
ters van de métro. Op dat moment
stond een van de clochards op en
wist toegang te krijgen bij de
Franse radio. Hij werd voor de
microfoon gezet en hield een bril-
lante toespraak over het recht
van de mens om dakloos te wezen.
En de Parijse clochards slapen
nog steeds op de roosters. Hun
recht wordt geëerbiedigd.
Gelukkig
Naar Dongen
ft - -
(Van onze verslaggever)
Grote bevolkingsgroepen in Nederland blijken zich onbehaaglijk te voe
len in de nieuwe woningen, die hun door de huisvestingsinstanties zijn toe
gewezen. Ze bantwoorden niet aan evidente wensen, die de bewoners ten
aanzien van het huis waarin zij wonen, menen te mogen stellen. Soms is de
bestaande ontevredenheid te verklaren uit een ver doorgevoerde soberheid of
uit incidentele fouten in opzet en uitvoering, maar voor een deel blijken
principiële doelstellingen van het moderne bouwen tot botsingen te leiden
met behoeften zoals de consument zelf deze ervaart. Aldus luidt een der
voornaamste conclusies in de dissertatie, waarop de heer D. de Jonge uit
Delft onlangs promoveerde tot doctor in de Ietteren en wijsbegeerte. De
titel van het proefschrift: „moderne woonidealen en woonwensen in Neder
land doet al vermoeden, dat de auteur bij het teboekstellen van zijn be
vindingen de methode van de enquête heeft gebruikt, en inderdaad is hij
bij enkele duizenden Nederlandse gezinnen op bezoek geweest, wier reacties
vooral interessant zijn voor diegenen onder de architecten, verantwoordelijke
huisvestingsautoriteiten en sociologen, die het ideaal van een soort gemeen
schapsmens menen te kunnen bevorderen door een bepaalde opzet in wo
ning en buurt. Deze progressieve heren blijken dan namelijk soms het te
gendeel te hebben bereikt van wat hun aan verheven doeleinden voor ogen
stond.
Dr. De Jonge komt in zijn werk ner-
f enus tot krasse uitspraken, maar geeft
toch herhaaldelijk te vermoeden, dat
op grond van de verkregen resultaten
in een jarenlang onderzoek een her
oriëntatie op de woningbouw onvermijde
lijk is, wil men niet nog langer latente
of manifeste verlangens van de burge
rij negeren. Er is, zo is de schrijver
uit eigen ervaring bekend, maar wei
nig communicatie tussen de vormge
vers en het publiek, en de deskundigen
benaderen het wonen op een heel andere
wijze dan grote groepen van de bevol
king het ondervinden De ontwer
per wil de werkelijkheid in creatieve
zin beïnvloeden, terwijl de consument
redeneert vanuit zijn dagelijkse erva
ringen.
Om met de positieve reacties te be
ginnen, de grote meerderheid van de
ondervraagden is van oordeel, dat de
moderne woning zich in een aantal op
zichten gunstig onderscheidt van de
vooroorlogse oplossingen. Het moderne
comfort, de ruime toetreding van licht,
lucht en zonneschijn, de aanwezigheid
van groen in de directe nabijheid van
de woningen, het zijn allemaal zaken,
die hoog op prijs worden gesteld, dok
voor de scheiding tussen woon- en
werkgebieden, tussen woningcomplexen
en doorgaand verkeer heeft men waar
dering, en het percentage geënquêteer
den dat terug wil keren naar de „oude
gezellige buurt" is dan ook relatief ge
ring. De nieuwe wijken met hun strak
ke lijnen en grote ramen geven een an
dere beleving van de ruimte en schen
ken het gevoel, dat men met zijn tijd
meegaat en modern leeft.
Nu dan de klachten. Bewoners van
etagewoningen blijken kritiek te heb
ben op het teveel aan contact met de
buren door het gedwongen gebruik van
gemeenschappelijke voorzieningen (tui
nen en trappenhuizen) en door geluids
hinder. Inkijk is een andere vorm van
ongewenst contact die vaak genoemd
werd. Op hogere woonlagen ervaart
men daarentegen een tekort aan con
tact met de straat, vooral hinderlijk
voor de kinderrijke gezinnen en voor
leveranciers. Voorts missen de bewo
ners van vele nieuwe huizen de ruim
te om zich voor diverse activiteiten,
zoals het maken van huiswerk, studie
en ontvangst van zakenbezoek, af te
kunnen zonderen. Vergeleken met de
dertiger jaren is de bouw van wonin
gen met vijf of meer kamers sterk ge
daald, terwijl de wensen van de meer
derheid der bevolking juist naar deze
grotere woningen uitgaan. De praktijk
van het ogenblik gaat dus juist tegen
dit verlangen in. Baksteen als gevel
materiaal wordt verre geprefereerd
boven beton, en een gevel van glas
vindt men wel mooi, maar bewoners
van de eerste woonlaag ondervinden
veel last van onbescheiden blikken en
de afkoeling is in de winter aanzienlijk.
Het architectonische effect gaat veelal
verloren door toepassing van vitrage,
gordijnen en zelfs stukken board of
boekenplanten. Een enquête in Rotter
dam toonde aan, dat er een voorkeur
bestaat voor meer besloten tuinen, die
een grotere intimiteit geven dan de
lapjes grond, welke tegenwoordig in de
zogenaamde open bebouwing toepassing
vinden. Het verbod om kippen en ko
nijnen te houden in de tuinen der een
gezinswoningen wordt door een deel
der bewoners als een bezwaar gevoeld.
Het eengezinshuis staat overigens
hoog in de gunst bij de meeste onder
vraagden. Wanneer nog personen voor
keur uitspreken voor een flat of étage,
zijn dit meestal alleenstaanden of be
iaarden. Bij een enquête in het Water
weggebied is dr. De Jonge gebleken,
flat 90 pet. der geïnterviewden, over
wegend jonge gezinnen, een eengezins
woning zouden wensen.
Bewoners van hoogbouw noemden ais
voordelen de rust, het ruime uitzicht
en de meerdere vrijheid in galerijwo
ningen ten opzichte van de buren.
Maar als nadelen staan daar weer di
rect tegenover het gemis van een tuin
(gevoeld door de meerderheid der be
woners), het gebrek aan mogelijkheden
om te knutselen of dieren te houden,
de afstand tot de begane grond. Van
het dakterras, zoals de flatgebouwen in
het Rotterdamse Lijnbaankwartier die
hebben, wordt vrijwel geen gebruik ge
maakt, en de schrijver constateert dan
ook, dat de opvatting van Le Corbusier
als zou een dergelijk terras voor de be
woners van grote recreatieve waarde
zijn, voor Nederland zeker niet opgaat.
Gemeenschappelijke tuinen mogen
zich allerminst in de algemene volks
gunst verheugen, zo blijkt verder uit
dit proefschrift. Volwassenen maken
er zelden gebruik van, omdat zij zich
niet vry voelen, en kinderen veroorza
ken veel geluidshinder voor de omwo
nenden. De zandbakken raken snel ver
ontreinigd. Bovendien hebben vaak bui
tenstaanders onbelemmerd toegang tot
deze gemeenschappelijke stukken grond
zodat van enige privacy geen sprake
meer is. Een combinatie van eigen
tuintjes _met daarachter een gemeen
schappelijk terrein verenigt nog de
meeste stemmen op zich, zoals bij een
onderzoek bij bewoners van de Goudse
singel in Rotterdam is gebleken. Dat
al deze gemeenschappelijke voorzienin-
Het bijna tot de vloer doorlopende raam, dat de scheiding tussen binnen en buiten
suggereert op te heffen. Het heft echter ook de nu eenmaal zo begeerde privacy
der bewoners op.
gen een goede verhouding met de bu
ren in de hand zouden werken en
het algemeen gemeenschapsgevoel zou
den aankweken, is nergens geconsta
teerd, integendeel. Men neemt juist een
uiterst gereserveerde houding aan je
gens elkander en vooral wanneer er
verschillen in woonbeschaving bestaan,
kunnen er allerlei spanningen optreden.
Daarentegen zijn er aanwijzingen, dat
onder de bewoners van eengezinshuizen
goede menselijke contacten plegen te
heersen. Sociale heterogeniteit van een
woningcomplex wordt noch door arbei
ders noch door middenstanders op prps
gesteld. Het laat zich aanzien, dat bij
een vrije vestiging een selectie zal op
treden, die leidt tot een grotere homo-
Seniteit binnen blokken en buurten.
ok in dit opzicht is er derhalve, af
gaande op de wensen der bevolking,
geen reden voor een verdergaande ni
vellering van het woonpeil, maar eer
der tot het tegendeel daarvan.
In het algemeen hebben bewoners
van nieuwe buurten en wijken waarde
ring voor de zorgvuldige, planmatige
opbouw, maar ze hebben doorgaans
weinig of geen belangstelling voor de
wijk als „overzichtelijk levensgebied,"
als „levensgemeenschap", waarin men
een groot aantal bepaalde sociale con
tacten heeft. De meeste mensen leven
immers vooral in de woning of in de
onmiddellijke nabijheid daarvan en de
rest van de stadswijk interesseert hen
weinig. De grote verwachtingen, die
de Rotterdamse studiegroep-Bos van
de wijkgedachte koesterde, hebben bij
de bevolking van de nieuwe wijken vrij
wel nergens weerklank gevonden. Dr.
De Jonge toont dan verder nog aan,
dat er een sterke trek heerst naar de
rand- en voorstedelijke gebieden, on
danks het bezwaar, dat in deze plaat
sen vaak een duidelijk centrum ont
breekt.
Grosso modo zijn de resultaten van
dergelijke opinie-onderzoeken in het
buitenland gelijkluidend aan de Neder
landse, met dit verschil, dat de tech
nische outillage der woningen daar over
het algemeen beter verzorgd is. In
nieuwe woningen is een ligbad regel
waar in ons land met een douchecel
genoegen wordt genomen. Maar het
verlangen naar eengezinswoningen is
er even sterk, en de meeste stedelijke
gezinnen streven naar een vrij hoge
mate van privacy, gepaard gaande
met een gereserveerde houding: jegens
buren. In de Zweedse stad Vallingby
heeft men met een model-woonwijk wel
heel trieste ervaringen opgedaan. Ter
wijl alles was gedaan om het wonen er
prettig en comfortabel te maken zijn
blijkbaar toch essentialia over het hoofd
gezien, want er heersen daar nare toe
standen, getuige de slapeloosheid, ner
vositeit, maagzweren, echtscheidingen
en zelfmoorden die er meer dan elders
zouden voorkomen.
P.r- ,.Pe Jonge acht het niet waar-
schpnlpk, dat de gemiddelde Nederlan
der ooit voor hoogbouw enthousiast is
te maken. Het brengt ingrijpende ver
anderingen in de levenswijze aan zon
der dat daar gelijkwaardige voordelen
tegenover staan. Hogere bebouwing
blijkt bovendien met tot lagere huren
te leiden, en de terreinwinst is bij de
overgang van de vierde naar de vijfde
woonlaag al betrekkelijk klein, zoals de
auteur met grafieken aantoont. Onder
architecten en stedebouwkundigen
heerst echter nog veel animo voor het
ontwerpen van hoge woongebouwen en
daarom verwacht dr. De Jonge, dat' de
ze woonvorm in Nederland riog wel
verdere uitbreiding zal vinden. De ont
wikkeling zal echter nauwlettend gade
geslagen moeten worden.
In zijn proefschrift legt hij voorts
nog enkele tegenstrijdigheden bloot in
het moderne huisvestingsprogramma.
De tegenwoordige planners willen, zo
zegt hij, tegelijk vrijheid en gelijkheid
realiseren. Maar in onze maatschappij
bestaan nu eenmaal allerlei verschillen
in bekwaamheid, ijver, welstand en
macht. Bij een vrije keuze zal men wo
ningen van uiteenlopende aard kiezen,
omdat de woning een symbool is van
de sociale status der bewoners. Ook
architect Rietveld verdenkt hij van te
genspraak. Deze heeft wel eens be
toogd, dat de architect anderen geen
levensstijl mag opleggen, maar elders
bepleit hy het hoog bouwen. „Men
moet daarbij breken met ideeën, die
de burgerlijke bouw tot nu toe beheers
ten." ,,Dit betekent," aldus dr. De
Jonge, „stellig het opleggen, althans
ten dele, van een levensstijl." Voorts
wil de moderne stedebouw door mid
del van ruimtelijke vormgeving het so
ciale contact tussen buurt- en wijkgeno-
ten bevorderen, terwijl men anderzijds
sociaal heterogene buurten en wijken
propageert.
Er zal evenwel gekozen moeten wor
den tussen: een homogeen woonmilieu
met kans op onderlinge contacten, of
een heterogene wijk, waar zulke con
tacten zich niet zullen ontwikkelen. Dr.
De Jonge, die in zijn dissertatie nog
vele andere facetten van het woning
vraagstuk aanroert, meent dan ook, dat
in het licht van de hedendaagse be
hoeften een aantal principes van het
„moderne bouwen" grondig gerevi
deerd of zelfs overboord gezet dienen
te worden. Bij enkelen van de modern
ingestelde architecten bestaat al een
zeker onbehagen over de gang van za
ken, zodat de omstandigheden voor
zulk een heroriëntatie wellicht gunstig
zijn.
Zo'n gemeenschappelijke zandbak in een gemeenschappelijke tuin lijkt heel mooi, maar veel ouders verbieden hun kinde
ren om er in te spelen, aangezien honden en katten de zandbak eveneens als hun gemeenschappelijk eigendom beschouwen.
Maar recht is niet identiek aan ge
luk. Althans zijn er ook in Frankrijk
bedelaars, die hun dakloosheid niet als
een recht, laat staan als een geluk er
varen. Kort na de bevrijding werd in
Noisy le Grand, een voorstad van Pa
rijs, voor een dakloos gezin een geïm
proviseerde „woning" opgetrokken. Dat
initiatief kreeg overal ruchtbaarheid.
En tientallen gezinnen trokken der
waarts. Zij wilden óók een dak boven
het hoofd. Er werd verder „geïmpro
viseerd" en het zou allemaal maar
voor tijdelijk wezen. Maar nu, anno
1960 ligt er in Noisy le Grand nóg het
Champ d'acceuil des sans logis".
„Kamp" is overigens een vrij eufemis
tische aanduiding, voor wat in feite
een opeenstapeling van een perfide ar
moede is. Ook als men bijvoorbeeld
een vergelijking maakt met de vluch
telingenkampen die men in West-Duits-
iand aantreft. Noisy le Grand is op zijn
best een krampachtige poging tot „wo
nen" van lieden, die het echte wonen
slechts van horen zeggen of van opper
vlakkig waarnemen kennen. Vluchte
lingen hebben in dit opzicht meestal
een verleden. De bewoners van het
Champ d'acceuil des sans logis" zul
len in dezen nauwelijks hopen op enige
toekomst. De volwassenen althans-
waar het de kinderen betreft, ligt het
uiteraard enigszins anders.
De samenleving in het kamp van
N°)sy,Je Grand is van een onbe
schrijflijke primitiviteit. De armoede
is voor sommigen een „schilderach
tige" zaak. Maar dat is dan ook een
armoede, die slechts in de fantasie
bestaat van degenen, die alleen de
welstand kennen. In ons goede va
derland heeft men afstand gedaan
van de armoede. Ten onzent is nie
mand werkelijk arm. Hij trekt op zijn
slechts van Sociale Zaken. In Noisy
le Grand echter heeft de armoede ge
stalte gekregen. De mensen in het
kamp wonen. Goed. Maar hun huis
vesting bestaat uit wrakke uit golfijzer
opgetrokken hutten. Er is géén wa
ter, er zijn géén toiletten en er is
geen licht, behalve dan 's avonds de
„schilderachtige" kaars- of petro
leumverlichting. Men kan er „wo
nen" in het kamp, ook alleen dan
maar inzoverre men er niet geheel
dakloos is. Maar men kan er bijvoor
beeld niet behoorlijk slapen. Daar is
de woongelegenheid niet helemaal op
ingericht. Mensen hebben nochtans
hun rust nodig. Daar is géén bestra
ting in het kamp, dat dan nog altijd
door enige duizenden mensen wordt
bewoond.
Er zijn wél straten. En die straten
hebben namen. Misschien vinden de
mensen in het kamp hun eigen armoe
de wel „schilderachtig". Want zij heb
ben uitgevonden dat die straatjes be
halve „Avenue du Générai de Gaulle",
„Rue des fleurs" of „Avenue des
Violettes" moesten heten. Poëzie op de
mestvaalt of een grimmig soort hu
mor? Men komt het niet te weten.
dan een vakantie komen doorbren
gen. En wij hebben gezien hoe „mon
sieur l'Abbé", een lolly in de ene,
en een koekje in de ander hand, de
kleinen berispend toesprak. Want zij
hadden de chaos al te ver opgevoerd.
Maar hij, monsieur l'Abbé, deed het
dusdanig dat de klnders hem vol be
wondering aan staarden. Zo'n vrien
delijke en vooral echtgemeende filip
pica beviel hun wei. En zij waren in
eens muisstil. Een eind verder echter
veerde de Abbé op. „Mes enfants",
riep hij ordeverstorend blij, „mes en
fants c'est la frontière!"
Natuurlijk gaat het, waar het betreft
de „sociale" zorg om de bewoners van
het kamp in Noisy le Grand, om de
kinderen. De ouderen wéten niet beter
en zij willen ook niet beter weten. De
mannen hebben nimmer gewerkt en zij
zijn ook niet van zins dat te doen, tenzjj
het gaat om het verzamelen van oud
papier of om het bekleden van een bij
zonder vrije functie als zeer onge
schoold arbeider. En ook willen zij dan
wel werken in het kamp aan een ver
betering van de wegen bijvoorbeeld, of
aan het bouwen van een film- en con
versatiezaal.
Maar de kinderen zullen beter gaan
weten. En zjj zullen ook een andere
omgevine gaan beleven. Zelfs dat ech
ter is niet helemaal zonder problema
tiek. Want die kinderen zullen dan ken-
„Het groen omspoelt de huizen", zoals sommige architecten deze aanleg plegen te noemen. Ontegenzeglijk is de opzet
niet zonder een zekere bekoring, maar enquêtes hebben aangetoond, dat maar weinig bewoners met een dergelijke ge
meenschappelijke tuin ingenomen zijn; en dat er een hogere mate van gemeenschapsgevoel door zou worden gekweekt,
it nog nerg ens gebleken.
Want de mensen in het kamp zijn niet
zo heel toegankelijk. En dat is dan
wel te begrijpen.
De kinderen uit het kamp gaan in het
dorp op school. Maar de „goede" ban
ken, zijn voor de dorpskinderen, de
„slechte" voor de kinders uit het
kamp; de dorpskinderen hebben huis
werkboekjes, de kampkinderen niet.
Dat is natuurlijk allemaal heel erg dom
en een goed deel van de maatschappij
is uit dit soort perfide domheden op
getrokken. Maar die kampkinderen zit
ten er een heel klein beetje mee. Zij
horen nergens bij; zij horen in het
kamp. En misschien zal dat soort ar
moede, zelfs door de meest optimistische
levensbeschouwer niet helemaal voor
schilderachtig worden aangezien.
nismaken met de „cultuur" en zij zul
len zien hoe mooi, fris en welgeordend
het wel toegaat in een Nederlands ge
zin. Zij zullen, wanneer zij in het kamp
terugkeren, een zoals Abbé Joseph
het uitdrukt terroriserende houding
aannemen. Men ziet hoe subtiel het
komt te liggen ais men de armoede
gaat bestrijden.
Daar is in Nederland het r.-k. Huis
vestingscomité, dat zich belast met de
verzorging van kinderen, die uit Noisy
le Grand voor kortere of langere tijd
naar ons land „emigreren". Het doet
dat met veel entrain en met evenveel
gezond inzicht in de mogelijkheden. De
kinderen, die wij mochten begeleiden,
werden dus niet ondergebracht in
pleeggezinnen, maar in een meisjespen
sionaat in het Brabantse Dongen. Want
de tegenstelling mocht niet té schrij
nend zijn. Althans niet zó schrijnend
Niettemin, men zou kunnen vragen of
die mensen in Noisy le Grand zich bin-
nen de beperking van hun fnuikend ge- dat het die Franse verschoppelingetjes
brek aan maatschappelijke mogelijkhe- zou opvallen dat in Nederland alle kin
den niet gelukkig voelen. Het geluk nu ders even „goede" banken hebben. En
is een kwestie van zuiver persoonlijke men moet met de „cultuur" heel voor
aard. Het is mogelijk zich gelukkig te
voelen als paria, het is mogelijk ge
lukkig te zijn als steenrijke arrivé.
Maar de meeste mensen leven nu een
maal bij de gratie van de differente
mogelijkheden, die daartussen liggen.
Zij moeten alleen enige kans krijgen.
Monsieur l'Abbé Joseph Wresinski,
die de geestelijke en niet alléén
de geestelijke zorg draagt voor het
kamp zei het op een vraag onzerzijds
zó:
„C'est la culture, qui donne le bon-
heur".
En abbé Joseph kan het weten. Hij
is een man van cultuur. Hij heeft Ber-
nanos gelezen, maar hij weet ook pre
cies hoe bijzonder ongeletterd zijn vol
gelingen in het kamp kunnen vloeken.
Hij weet precies hoe dom, hoe arm,
hoe bekrompen, en hoe zielig zij zijn.
Maar hij weet nog beter hoezeer de
meest verguisden en de minst maat
schappelijk begunstigden rijp zijn voor
een geluk, dat én van deze aarde is
én zijn oorsprong en einde vindt in de
goede God zelve. Abbé Joseph is na
melijk een man van cultuur. Maar hij
heeft vrijwillig afstand gedaan van de
uiterlijke aanlokkelijkheden van die cul
tuur om althans iets te kunnen- doen
voor „le bonheur" van zijn,.kampge
noten". En hij is inderdaad één van
hen en zijn huisvesting is dienovereen
komstig. Alleen: hij weet hoe een mens
kón wonen en hij weet hoe een mens
deelachtig kan zijn aan de zegeningen,
van een „culture".
Abbé Joseph is een wonderlijk man.
Hij beweegt zich in zijn omgeving met
een soort geheiligde, vastberaden los
zinnigheid en met de geïnteresseerde
onverschilligheid van de man, die
doet wat hij kan en die zonder meer
verwacht, dat God de rest wel zal
doen. En Abbé Joseph houdt zo veel
van kinderen.
Dezer dagen vertrok er een bus uit
Noisy le Grand, een Nederlandse bus.
Daarmee werden een veertigtal kin
deren vervoerd meisjes van zeven
tot veertien jaar die ten onzent
„Rue des fleurs", poëzie op de mestvaalt.
zichtig beginnen. Abbé Joseph zal er
ongetwijfeld op toezien, niet dat zijn
volgelingetjes het te slecht, maar eer
der dat zij het te goed zullen krijgen,
zulk een wijs man is hij wel.
Niettemin is wat gebeurt noodza
kelijk. „La culture donne le bonheur".
U kunt iets bijdragen tot het geluk
van de kleinen in het bijzonder en
wellicht tot de cultuur in het alge
meen. U kunt die 300 kinderen, die
het kamp in Noisy le Grand telt, één
dag „vakantie" bezorgen door één
rijksdaalder te storten op het giro
nummer 34348 van het r.-k. Huisves
tingscomité in Den Bosch. Uw maat
schappelijk geluk kost u ongetwijfeld
meer.
HERMAN HOFHUIZEN
gezin in het kamp te Noisy le Grand
Moderne woningbouw toont
weinig begrip voor burgerij