Schuberts Mayrhofer-liederen Verdere ontwikkeling volksverzekering commentaar PARADIJS DER NOORDZEE! De sokken van Johan SIWA; 0 L Züterman, de seekabouter J o H DE VLUCHT 0, dat stotteren! V/4 TV VERTOLKING DOOR DIETRICH FISCHER-DIESKAU ALGEMENE KINDERBIJSLAGWET oase in de woestijn 't NEDERLAND-ENGELAND AMERIKA ZATERDAG 6 AUGUSTUS 1960 PAGINA 15 DISCOPHILIE Maandag Nieuw! AUTO SPEEDWAY met 1000 Motoren om d. GOUDEN HELM 1960 .M* M door JOH. RAM De meeste verzen, die Schubert tot be de ren transformeerde zijn an Goethe. Zijn op één na meest P®borriponeerde dichter is Johan Mayr- v? er. zijn vriend en gedurende twee lonl zUn kamergenoot. Het is opval- fo v dat; er onder die talrijke Mayrho- uderen 20 weinig zijn, die de cnubert-vereerders na aan het hart j,fgen' Schubert moet uitermate op vou> ®esteld zijn geweest, ofschoon hij mpn ns de biografen een onaangenaam rhJ}s, Was, grimmig, ziekelijk, hypo- pn ndrisch, een man die zich eenzaam j-l ,VerIaten voelde en in deze wereld woi ttlu's was. Zijn verzen leggen dapr si» getuigenis van af. Niet zeidèn th kind van zijn tijd als hij was, nema's aan die betrekking hadden op ,fn idyllisch natuurgevoel. Hij kan die wrnming niet volhouden en bederft ze °i.)na altijd door in prekerige ontboeze- vTi'ngen vol zelfbeklag uit te barsten. moet Schubert bij het componeren van Mayrhofer-teksten dikwijls moeiten veroorzaakt hebben, deze speciale Eigenaardigheid van de dichter bedoel ik "'et zozeer het feit, dat zijn verzen hogal middelmatig, om niet te zeggen vaak zwak zijn. Daar kon Schubert, als hij in zijn hoge inspiratie verkeerde gemakkelijk overheen musiceren, of schoon er in grote lijnen toch wel een Wisselwerking valt aan te wijzen tus sen de kwaliteit van het vers en van 2}ln muziek. Onder de Goethe-liederer 2Ün vele meesterwerken; de zes Heine - hederen, die Schubert slechts maakte 2Ün toppunten in zijn gehele ied- Oeuvre. Maar het is een probleem om preke rige teksten van een pakkende muziek te voorzien, en het wordt ook Schu- hert bijna onmogelijk wanneer zulke teksten als onverwachte wendingen op duiken in gedichten, die met een na tuurstemming beginnen. Daar is nau welijks een gave compositie bij denk baar. Men kan al de ups en downs van de Mayrhofer-iederen goed bestuderen bij het luisteren naar de Electrola- opname (de Duitse tak van „His Mas ter's Voice") WALP 552, waarvoor Eietrich Fischer-Dieskau met Karl En gel aan het klavier uitsluitend Mayr- hofer-liederen gezongen heeft, veertien stuks, maar nog lang niet de volledige serie. Tot welk een resultaat de mees ter komt met een wel gave tekst, ziet rnen aan „Erlafsee", waarin de dich- zich by uitzondering beperkt tot et weergeven van de stemming, die e meer by hem opwekt en waarin 1IJ wederkgj-jg het natuurtafereel aanschouwt Di, is een lied van een onuitsprekelUke intieme bekooriykheid geworden, Zo goecj als de beste van zijn lalrjjke water-poëmen. Het heeft zjjn publiek dan ook gevonden. Het tegendeel ziet men aan een lied als ,,bennsucht", dat overigens in zyn ontstaan vlak by „Erlafsee" opduikt. Het begint bijzonder liefeiyk, maar dan trekt de dichter hem in zijn pathe- tische smartelykheid over deze boze wereld en Schubert mag zien hoe hij daaruit komt. iets dergelijks geschiedt in ,Auf der Donau", waarin de dichter het kenneiyk niet kan verdragen, dat boten zo gemoedelijk voortglüden lanes de oevers, die hem zo sterk herinneren aan de treurige ondergang, waartoe het leven onherroepeiyk ge doemd is Zoals zo vaak zet Schubert zich af aan de illustratieve, sfeerschil- derende verklanking van bet uitgangs motief, maar hij raakt al spoedig vast voor, dat een lied na een min of meer wegzakt in de kloof van discrepantie, die tussen takst en mu ziek ontstaat, Schubert redtde situa tie ook wel eens bS andere beproefde manier, die hy JbJJ andere dichters toepaste: hy overspeelt de tekst. Dit zien we in „Trost dat - gaande van een nachtstemming met klagende hoornroepen in het bos P- stygt tot een uitgelaten ^verheerlijking van de dood - ,,0 welch seliges ver einen - Keine Schrecken hat das GraD Hier grypt Schubert het natuurgeg ven aan om het zonder omwegen t Plaatsen in de sublimering, dieae strekking van het gedicht ls. Men krygt dan een nogal naïef thema'tje, dat opge wekt heen danst over het zielverruk kende graf van de dichter. Ook zo bet toch niet helemaal goed. Er zijn andere genres, waarin de ontmoeting tussen Mayrhofer en Scnu- bert tot aanzieniyk gelukkiger resulta ten leidt. Daar zyn byvoorbeeld de eenvoudige liederen van volkse toon. Waarin de dichter niet probeert zich interessant te maken, maar terugtreedt in gevoelens, die in gezelschap alge meen verstaan worden. ,,Zum Pun- sche" is er zo een, een drinklied, of bet opgewekte eenvoudige „Der Alpen jager", alsook het ballade-achtige „wie Ulfru flscht". n het laatste soort be vat de plaat nog een tweede exem plaar, „Liedesend", geen openbarin gen voor de componist van „Erlkönig", maar zeker ook niet minder dan goede voorbeelden van Duitse liedkunst. Het tweede genre, waarin Mayrho fer en Schubert elkander goed ver stonden is van neo-klassieke aard. Mayrhofer heeft Schubert vaak klas sieke teksten geleverd, en het is frap pant te zien, hoe de componist daar aan beantwoordt met een grote, naar het monumentale neigende styi, waar aan innigheid van gevoelsexpressie zich gelukkig paart. De Goethe-liederen be vatten daar ook enige voorbeelden van. Op deze plaat is er maar één lied in die trant, „Heliopolis", het is het tweede van de beide Heliopolis-liede- ren. die Schubert uit de geiyknamige cyclus van Mayrhofer gecomponeerd heeft. Het is een sterk bewogen lied, in de trant van „Der stürmische Mor gen" geschreven. Men moet het vooral bewonderen om de zinvolle harmonie, waarmee Schubert het met enkele 1U- nen op een hoog niveau plaatst. Voor degenen, die zich dieper met Schubert willen bezig houden instede van zich altyd maar weer te strelen met de bekende klank van de geykte liederen, levert deze opname van Mayrhofer-liederen een bijzonder leer zame en boeiende plaat op Zi1 vormt overigens een onderdeel van een hele serie gegroepeerde Schubert-opnamen. die Fischer-Dieskau voor Electrola maakt. Wat de zanger betreft, over zjjn meesteriyke voordracht behoeft hier wel niet meer veel gezegd te wor den. Karl Engel beteleidt hem zeer ver zorgd, al kan men wel horen, dat hy eigenlpk een solist ls. Het is een kwes tie van souplesse. In aansluiting hierop noem ik nog twee 45-t opnamen, waarvoor Fischer- Dieskau, ditmaal begeleid door Gerald Moore, afwisselend enkele Schubert- en Schumann-liederen gezongen heeft. Op H.M.V. 7 PH 1015 hoort men de on overtroffen „Erlkönig", met een by- zondere muzikale smaak geheel uit de zang voorgedragen. Aan de keerzyde staat het met hoog pathos gezongen „Die beiden Grenadiere" van Schumann. „Electrola" 7 ERW 5373 bevat van Schumann „Intermezzo" en „Mond nacht", beide uit de „Liederkreis" op. 39, alsmede Schuberts „lm Abend- roth". Dit laatste lied zingt Fischer- Diskau plotseling met die overdreven ge voelvolheid en die artificiële stemmid- delen, die het wel tot een roerende aan gelegenheid maken, maar het de diepe eenvoud van Schubert juist ontnemen. Hij past dit ook toe in Schumann, maar daar klopt het wei. Dit zijn dan ook voorbeeldige vertolkingen. L. H. Het ziet er naar uit, dat de Twee de Kamer in dit najaar de Al gemene Kinderbüslagwet in be handeling zal gaan nemen. Het vereist geen al te voorspellende geest om de bewering aan te durven, dat de Kamer deze wet ook wel zal aanvaarden. Het ontwerp van wet immers stamt nog van de socialistische bewindslieden Van Rhün en Suurhoff en de regering-de Quay verklaarde op 26 mei 1959, dat de parlementaire behandeling van dit wetsontwerp voorrang zou moeten heb ben. Vrij vertaald betekende dit, dat het K.V.P.-standpunt n.l. dat deze wet er moet komen, ondanks het verzet van liberalen en gedeeltelijk Protes- tants-Christeiyke zpde, door het kabi net-de Quay was overgenomen. Een ge heel andere vraag is natuurlek of de Kamer bereid zal zyn het wetsontwerp te aanvaarden zoals het thans is inge diend. En daarby zal zonder twyfei knelpunt worden de vraag of kinderby- slag aan zelfstandigen moet worden uit gekeerd vanaf het eerste dan wel vanaf het derde kind. De regering stelt voor vanaf het derde kind, daarby op de al lereerste plaats aansluiting zoekende by het min of meer principiële stand punt dat in 1938 is Ingenomen door de toenmalige minister van Sociale Zaken, prof. Romme. Het kon wel eens een riskant debat worden waarby het voor beide partijen een moeilijke zaak zal zyn de onjuiste synthese te vinden. Als feit mogen we wel vaststellen, dat in dien uitkering vanaf het derde kind wordt aanvaard, dit zeer grote teleur stellingen zal opwekken bp belangrpke groepen middenstanders en vooral bij de boerenbevolking. In deze groepen n.l. leven velen in de veronderstelling dat met name de K.V.P. zich bijzon der zal inspannen uitkering vanaf het eerste kind te bereiken. En er zijn re denen voor deze veronderstelling. Met het ontwerp Algemene Kinder bijslagverzekering is een nieuwe stap gezet op de weg van de ombouw van de sociale arbeidersverzekering naar die van de volksverzekering. We ken nen reeds de Algemene öuderdoms- (Advertentie) STADION AMSTERDAM wet en de Algemene Weduwe en We zen Wet als verzekeringen tegen de gel- delpke risico's van het leven waaraan ieder verplicht is deel te nemen. Ook mensen dus die best voor zichzelf kun nen zorgen moeten de hoogste premie betalen en krygen dezelfde uitkering als degenen, die veel minder premie hebben betaald. Men is hier uitgegaan van de solidariteltsgedachte n.l. dat in een welvarend land de risico's van het leven zo egaal mogelpk gespreid moe ten zpn. Het beginsel van de Kinder- byslagwet 1938 heeft meer betrekking op een spreiding van het inkomen, waarbij rekening wordt gehouden met de samenstelling van het gezin. Overi gens gold en geldt ook hier de solidari teltsgedachte, dat zij, die geen kinde ren (meer) tot hun „last" hebben in de vorm van een premie er mede voor hebben te zorgen, dat kinderrijke gezinnen zo mogelijk op een gelijk wel vaartsniveau kunnen leven als de ande ren. Prof. Romme ging er destijds van uit dat het gemiddelde inkomen van ie loontrekkenden voldoende behoorde te zijn voor het onderhoud van een ge- gemiddeld gezin. Dat betekende dat dus ook het loon van b.v. een vrijgezel deze hoogte moest hebben. We zullen nu niet over de vraag twisten of dit in werkelijkheid het geval was, met het uitgangspunt zyn we het beslist eens. Sinas 1946 is inmiddels de praktijk van dit beginsel verlaten. We vinden eerlpk gezegd de omschryving van de redenen daartoe in de Memorie van Antwoord op het voorliggende wetsontwerp nogal voor zichtig geformuleerd. Ook al moeten we toegeven dat de feitelpke omschrpving juist is. Maar eigeniyk komt het hier op neer: we leefden onmiddellpk na de oorlog in een nationale armoeds-situa- tie, zodanig, dat niet alleen de prijzen met de bajonet op het geweer moes- ten worden bewaakt maar ook de lo- nen. Het beruchte Haagse huishoud- Doekje van 1946 had een weekloon voor loontrekkenden becpferd teveel om van te sterven en te weinig om van te leven. En dit gold dan een gezm van man en vrouw, dus zonder kinde ren. Had men toen als basisloon geno men de behoefte van een gemiddeld gezin, dus van ongeveer 4V4 persoon, dan zou het loon zodanig zijn geste gen, dat de economische ontwikkeling o£ beter gezegd het toen zo noodzake lijke economische herstel, zeer sterk zou zijn afgeremd, zo niet onmogelijk zpn geworden. Dat was de reden waar om ook de vakbeweging akkoord ging met dat looniveau maar dan onder nadrukkeiyk beding dat dan de kin derbijslag vanaf het eerste kind zou worden gegeven. Die Kinderbpsiagwet 1946 werkte en werkt derhalve nog al tyd loondrukkend. Ook in '54 heeft de S.E.R. zich nog eens nadrukkelijk uit gesproken, dat die Kinderbijslagwet '46 eigenlpk principieel fout was. In middels kan men zich afvragen of het nog enige reële grond heeft te probe ren de klok terug te draaien. Een wij ziging immers zou onvoorstelbare loon- gevolgen hebben welke onze hele lande lijke economie in ernstig gevaar zou brengen. Waarom nu verschil in de Volks verzekering tussen loontrekken den en zelfstandigen? Onder de thans geldende wet is zonder enige twijfel ook een groot aantal loontrek kenden met een zodanig inkomen, dat zp geen glas wijn minder zouden drin ken wanneer zij geen klnderbpslag ont vingen. We herinneren ons nog ai te le vendig de discussies rond het ontwerp- Romme, welke gericht waren tegen de toen aanvankelijk voorgestelde dubbe le progressie. Onder de zelfstandigen daarentegen kan een zeer groot aantal worden aan gewezen van wie men zonder twpfel moet zeggen, dat zp .onder een zede lijk bestaansminimum leven. Als men b.v. ziet, geiyk in de Memorie van Antwoord gebeurt, dat niet minder dan 130.000 zelfstandigen met een aantal kinderen waarvoor aanspraak op kin deraftrek bestaat, in de inkomensklas se is gerangschikt tussen twee en drie duizend gulden per jaar, om van de lageren nog maar niet te spreken, vraagt men zich toch onmiddellpk af, waarom de iyn die in de kinderbpsiag wet voor loontrekkenden is getrokken hier niet consequent wordt verlengd. We kunnen ons bepaald nog niet op werken tot grote waardering voor de door de bewindslieden aangevoerde ar gumenten. Zeker een economisch ar gument spreekt ons aan. Een premie- verschil van drie-drietiende procent be tekent een miljoenendruk op het be drijfsleven. En dat daar dus een oplos sing voor moet worden gevonden, ak koord. Dat misschien de weg van de geleidelijkheid om er toe te komen moet worden gekozen, ook akkoord. Maar als die weg van de geleidelijk heid zou betekenen een tydeiyke toe slag uit de algemene middelen dan is ons „principiële" bezwaar toch niet zo erg groot. We leven nu eenmaal in een situatie, waarin we tal van vor men van toeslagen wel aanvaarden. Daarby mogen we beginnen met te her inneren aan de noodvoorziening Kinder- bijslag Kleine Zelfstandigen. Deze wordt helemaal uit de algemene middelen gefinancierd. De huurbyslagen en de toeslagen op de invaliditeitswet zyn enkele andere voorbeelden. Het lijkt ons dat we met dat woord principieel enigszins voorzichtig moeten zjjn. De mensen, de zelfstandige mensen met een betrekkelijk gering inkomen hebben er recht op dat ook zij de natuurlyke ontwikkeling van hun gezin materieel kunnen bijhouden. En dat is voor ons wel principieel. jujju „„„„„„„„„„„SS,,,,,,,„SS/SS,sssssssssfsssfSs/"/srs/ssssssssss"J/"'///'/""""""SM""'s'ssssssssssssfssssss/sss/s/sssssssstfsssrss//"/ss/st het een moeilijk karwei de weg niet f kwyt te raken, want de woestijn is vlak en stoffig en rotsachtig. Twintig mijl voor men Siwa bereikt doemt er een reusachtige bergbarrière op, die iedere verdere doortocht onmo gelijk schijnt te maken. Er loopt echter een pad door de ber gen via allerlei merkwaardige kron kels, maar „De Maanberg" is be paald geen lustoord om door te trek ken, doch bezit een merkwaardige schoonheid en men is dan ook verrast als men na een scherpe draai naar rechts plotseling het pad naar beneden ziet kronkelen, recht op de Siwa-laagte aan, die door duizenden palmen met velerlei kleurschakeringen is omge ven, met daarin de okerkleurige hui zen, het grote zoutmeer en de witte duinen van de woestijn. De oase is veertig mijl lang en twin tig mijl breed en heeft een beplanting van 80.000 dadelpalmen, die vruchten van zeer goede kwaliteit voortbrengen. Hun suikergehalte is zo groot dat de dadels enkele jaren bewaard kunnen blijven, zonder te gaan bederven. Vrij wel iedere bewoner van Siwa is be trokken bij de dadelverbouw. Alleen de beste vruchten komen voor de verkoop beschikbaar, de rest dient als voed sel voor de kamelen. Het stadje Siwa telt ongeveer 2000 in woners; de gehele oase 4000 bewoners. Ze leven doorgaans in lemen huizen, gemaakt van palmhout met daartussen wanden van leem. De nacht valt ln Siwa vrij snel en de oase lig dan in een sluier van duis ternis, maar voor het zover is wordt Siwa een kort moment verlicht door de dalende zon, die een kleurig beto verend beeld schept van okerachtig licht. Dit duur slechts kort en de duis ternis valt in. Acetyleen-lampen worden ontstoken, lichtjes dansen door de straten en de Siwa ligt in de Egyptische woestijn, mensen en hun kinderen zitten in de dicht bij de grens van Libië en kan deuropening van hun huizen. De vallen- Sylt, het 40 km lange eiland, dat voor de Noordfriese kust is gelegen en door de vermaarde Hindenburgdamm met het vaste land is verbonden, heeft zich in de loop van een eeuw ontwik keld tot een van de belangrykste va kantiecentra van Europa. Het heeft zyn goede naam te danken aan zpn gunstige ligging in de door de golf stroom verwarmde Noordzee en aan het hieruit voortspruitende gunstige klimaat. Het grootste deel van de 20.000 in woners van het eiland leeft min of meer van het vreemdelingenverkeer. Niet minder dan 24.000 gasten kunnen in de verschillende badplaatsen van het eiland worden ondergebracht. Dat betekent, dat tussen mei en oktober elk jaar honderdduizenden hier ontspan ning en herstel van gezondheid komen zoeken. Sedert het midden van de vorige eeuw hebben de oude Friese dorpen Zeehond in zijn element. van Sylt met hun aardige met stro be- iMiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiimiii dekte huizen van zeevaarders en boe ren zich tot alom bekende badplaatsen ontwikkeld. Het variërende karakter van het landschap droeg er toe bp, dat iedere badplaats haar byzondere aard kreeg. Dit heeft ruimschoots tot de ver maardheid van het eiland bygedragen. Op gelijke afstand van de noordelpke en de zuidelpke spits van het eiland ligt, aan de westelijke duinketen, Wes- terland de grootste badplaats van het eiland. Op de duinen strekt zich een lighal uit en daarachter het badhuis, waarin o.m. modderbaden uit zeeslik minim ii in in m mui in ii hui hui ii minimi ii iiiiiiiinnmii ui 1 ln het plaatsje Brielle, kiele kiele kiele, liep Johannes Gortebrok met een gat in ied're sok, zo ging hij door Brielle met twee röse hielen. En wat zei mijnheer de Haan? Zie die stumper daar eens gaan. Wat zei Janus Doppen? Kan die man niet stoppen? Wat zei Juffrouw Poeierblos? Foei toch, wat een sloddervos! En wat zei de bakker? Och, die arme stakker! Ja, 't was spijtig voor de man. Maar wat zei de jeugd er van? Kiele kiele kiele. Wat een leuke hielen.' VERA WITTE kunnen morden genomen. Van Sylt uit kan men met het eilandentreintj'e vrij- bogen op een geschiedenis, die terug de nacht is voor de vrouwen het sein wel alle badplaatsen van het eiland ge- gaat tot de vierde eeuw v. Chr. Thans hun huizen te verlaten en zij verza- makkeiyk bereiken. Een tocht met dat is het een rustige oase, waar de men- melen zich dan in schaduwrijke hoeken treintje is trouwens zo Interessant, dat sen leven zoals hun voorouders dat van de oase om wat met elkaar te pra- ook de meeste automobilisten hem on- voor hen deden. Het enige aanknopings- ten. Een uurtje duren deze buurpraat- dernemen. Zo bereikt men List in het punt voor de reiziger voor deze kleine jes dan ziet men ze een voor een weer noorden, dat midden in een groots na- stad in de woestijn zijn de telefoon- naar huis gaan, de lichten worden ge- tuurreservaat ligt. Van hieruit maakt draden, die Siwa met de rest van de doofd en de stilte heerst alom ln Siwa. men uitstapjes naar de zeehondenban- wereld verbinden. Maar ondanks dit Alleen de duizenden sterren aan de ken en naar de Deense kust. hulpmiddel bp het spoorzoeken blijft wolkenloze lucht geven dan nog licht. MiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiniiiiMmmimmmmmmmmimiMmmmimmimmmmmimmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmmiimiimiimmmmmmmimmmmmm Hela, luister eens, riep Hap-slik de p een klein eilandje in de grote, grote zee woonden de zeekabouters. Ze zagen er pre cies hetzelfde uit, als de gewone land- en boskaboutertjes. Alleen had den ze, in plaats van hun puntmuts een rond matrozen-petje op. Die zee kabouters hadden ook een koning (HE m99, Maar die droeg geen matrozenpetje kaaj k'et vogeltje toe. Wü jp voor mp natuuriyk Die droeg een kroon, want dat gomje-} kroontje eens wegpakken, daar was hjj tenslotte de koning voor. ja> van ket hoofd van dat kaboutertje De zeekabouters konden het met de ginds? Eerst had het vogeltje er niet andere zeebewoners goed vinden. Ze veej zm jn Maar de haai keek zó boos mochten soms uit varen gaan op de en zd akelig, het vogeltje durfde op het rug van een zilveren vis. Of feest- laatst niets6 anders ste Jdoen dan ^ap. vieren in het paleis van de zeemeer- sj;k zyn zjn te geven_ Het fladderde 5,HonP rtikuilPa oen naar naar de £ouden boot- Pikte niet zpn nm Mnnn P®*! snaveltje het gouden kroontje van de golfjes om. Maar er was één 30ort konjng zyn hoofd en vloog er mee naar JFLÏ2& nf; Hap-s?ik de haai terug, lïet was in een f S2Ï «i „S12a - on. HÓ ommezientje gebeurd. De haai ver- hadden al eens gedreigd, als de ka- dween er lachend mee in de golven, bouters zich ooit in de haaiengolf Qa(. was helemaal eng, vond het vo- vertonen, eten we ze allemaal op. geitje. Een haai die lachte, was nog Maar de zeekabouters kwamen niet erger dan een haai die lelijk keek. in de haaiengolf. Nee. ze zouden wei want dat hoorde er tenminste bp. 2?er„zSn,4„ Maar bp .de zeekabouters was ieder- Op een dag was dei koning van de een plotseling in rep en roer. De zeekabouters aan het varen in zpn kroon van hun koning was gestolen. boze kop boven het water uit. Wat Hier pak aan, riep Znterman de zee een koninkje van niks, riep hp boos. kabouter. Breng het aan de kabouter- Dat draagt maar een kroon en dat koning en zeg hem dat ik met een vaart maar in een gouden boot. Phoe, kwartiertje thuis ben. zo'n klein ventje, wat verbeeld hij zich wel. Juist kwam er een vogeltje voorbp gevlogen. gouden boot. Wat verderop, in de miniminmumnu. g was ges u w i* i. i -Dat was heel verschrikkelijk. Ze hiel- haaiengolf, stak Hap-slik de haai zpn den dadelyk ean vergaderingmidden immnnmimnnninninnmnnnnmnmnn°P hun kleine eiland en eindelpk beslo ten ze dat iemand zou gaan proberen om het kroontje terug te halen. Toen ze zover gekomen waren, ke ken ze elkaar eens aan. Ze zagen al lemaal opeens wat witjes. En hoe dat kwam, dat snap je zeker wel. Maar er was één zeekabouter die niet wit werd. Dat was Züterman. Hy ging rechtop staan en riep: ik zal het doen. De vergadering is gesloten. et vogeltje vloog dadelpk weg met het kroontje in de snavel. Het was blij dat het weer wat goed kon maken. Ondertussen hees Zilterman zich in het bootje en juist wilde hy wegroeien, toen hp een boos geklots en gespartel hoorde. Het was de haai Hap-slik, die bemerkt had, dat het kroontje gestolen was. Hij had eerst een beetje moeite gehad om wakker te worden. Dat valt niet mee op een uur, dat je gewend bent te slapen. Wel alle haaievlnnen-soep, riep Hap-slik. Ik eet jou op, met huid en haar en je zilveren bootje erbH. Wat schrok Zilterman. Daar ga lk nu, dacht hp. En ik ben nog pas zo'n jong zeekaboutertje. Maar net had hy dat gedacht, of hp kreeg een heel ondeugend plannetje onder zijn ma trozenpetje: Hp zou die Hap-slik eens foppen! Je mag me natuurlijk wel opeten, edele haai, zei hp, maar ik zou het je niet aanraden. Zo en waarom niet? riep de haai en hp liet al zhn grote tanden zien. Omdat ik een buix- pyn-kaboutertje ben, zei Zilterman. iemand die me opeet, krpgt onmid- deliyk heel erg verschrikkelijke buik- pyn zie je. Ja, u moet het natuurlijk zelf weten. Ik gun een edele haai als u graag zyn kostje. Maar och, och, ik beklaag u, want u zult er van lus ten. Een buikpijnkaboutertje? riep Hap- slik verbaasd. Dat moet ik eens aan Zilterman was nog maar een erg onze dokter vragen. Wacht een ogen- klein zeekaboutert.je. Maar slim was blikje, ik kom zó terug, hp wel. Hp had wel eens gehoord, dat Maar zilterman was natuurliik niet Die tante Paulina! Och, ze meende „Pepuister!" m niot v,a alle haaien in de haaiengolf 's mid- 7n dnm om ook mnar idn oeenblikie het zo kwaad niet. Ze had de vader „Nee jongen!" knorde tante: 1e u fon ik hïï woT dags van één tot drie een haaien-dutje te wachten Hii roeide met een vaartie van Pim beloofd, zyn zoon zo goed mo- moet Pim Puister zeggen." "J6 £aza°ru h®touweianmXaJ Vn deden' Als ik T dieJdKa, heb ik de uit de haaiengolf "egefrech naar gelpk op te voeden. En dat trachtte ze „Dat zeg ik toch tante!" bTn^i -2? iJïïL^loi */rl meeste kans, dacht hp. En om kwart S%ji"die d?/éekabouters Daar te doen, op allerlei manieren. Meestal „Je wordt onbeleefd, Pim. Zeg me dlira w,'^i«V«£r?'J£L~n over één Precies ging h« °P weS- «P amndenze aUemalTfllODdfulSlik Met erg pï.ttlg. m.nieren. ,oor Pim „1«| hoe h.e, je oom!" SÜ"lïK? JeSfTC T„'.d,,T„ SSTloJWeSTkliS! ï"d!\o»'n'/SÏ tenminste. „Pepaul Pepetrie. tuuriijk al weer heel ergens anders Of Lk 7i 1 Pr de gouden zeemedaille voor moed en Het vatenwassen na het eten was al- ui:'Ma®-J°i"ge" da5^ H»eP„tante bent u al in Paramaribo? Erf dan gaat ïie ?e°i£ !rouw om te hangen. Hap-slik had in- tpd een hele beproeving. Niet om het ult'T"^p,n Aent|eep„na" p® ZeSgen' u noS naar New-York. Zo'n lange reis Lrd niét die de kroon van onzp'knnln^ lussen heel wat moeite om de baaien- drogen van die paar bordjes, maar om "rf hin» nn^hAtAHiik P hebt u geloof ik nog nooit gemaakt. heeft eostolen7 Jaia ik herken u? Jon dokter wakker te krygen. En toen het de vele eisen, die tante daarbp stelde. «J* bent J. lk Ik vindj edat u dit keer heel lfng weg- fe snavel 3e hem eenmaal gelukt was en hy naar „De binnenrandjes helemaal droog h®*'. J® kwu erniets aan doen. biyft.. Oom Paul is wel leuk. Maar tan- w een buikpijn-kaboutertje vroeg begon wrpven, Pirn. Die moeten ook glim- Ik keb iets nieuws bedacht. Een leuk te Paulinaja, die ook wel een beet- ri, u T' o et v°£eltJe de haaiendokter zó hard te lachen, dat men! Kijk eens Pim, de achterkant van spelletje. Daarmee zal het wel beter jemaar dan moet ze niet met die 5dhaalïlm, ?°?.d' ^aar wat. m°est a!Ie schippers dachten dat het stormen de lepel is nog nat! gaaa' Ik zeg efaL !33L!ie •'d hoeft akelige spraaklessen beginnen. Kunt u 'k „rnt! hJl ivr V00r ging- Veel ereer was het echter het hall a".e,en h'3t laatste woo;rd maar in te haar niet schreven, dat ze er mee op- T 8 i, mi Maar nu ik ge- uur dat trouvT iedere dac on éten en vullen' „Let °P' 1 Potlo°d zit houdtOom Paul heeft al gezegd, daan heb, wat hij vroeg, kan ik van f I y lacme, omdat een klein ka- v a te n was sen To ig d e Dan kTeeg Pim eenpepunt, Een scherpe pepunt!" t" W®' T sPraakIeraai' voor kéefkTygen^" m66r d°°r El houtertje de grote Hap-slik te spraakles1 Want Pim stotterde' L me kan vindenaeei Kiugen. sjjm a£ was geweest. Hap-slik Hy stotterde slechts met één letter' "ffn a,?dere zln' P m' De thee zit Tot zover was Pim gekomen. Stil Dat is tenminste een goed teken, zei schoot snel naar boven, maar het ka- maar dat deed ie dan^ok onverbeterd ln Théëhns'» zat hU na te denken wat bi) vader nog s terman opgewekt. Blijf een beetje in boutertje was nergens meer te zien. liik' Die ene vreseJiike letter was de 5lrt4 meer te vertellen had. O eigeniuk nog myn buurt. Misschien dat je me hel- Nooit is er weer een zeekabouter in P De P "In de pot bedoel ik! zei tante een een heleboel. Maar toen was het, dat pen kunt. Toen zette Zilterman een n'p P van nnéé Pani «n van Pa beetje boos. een zacht, vreemd geluid zyn aandacht klein duikershelmpje op en dook uit iina 'Hel ïPPk^ wp1 of hlf tJpv»? büJt •|a' tante! lachte trok. Achter de kamerdeur. Zou tan- het bootje. Onder water verdween Zll- hnoi P c „n pflJ ïoSnJnad Pim' te?Nee, ineens zag Pim iets wits terman, waar hy een stuk of wat gro- ppstrnnia wi Pirns levenspad Maar dat was te veel. Nu werd tante onder de kamerdeur schuiven. Een te haaien zag. Maar gelukkig, ze slle- gestrooia naa. echt boos. brief? Van wie? Op zyn tenen liep pen. Wat achteraf lag Hap-slik de haai Aan dat stotteren met die P had „Moet je me nu voor de gek houden. Pim naar de deuren precies onder het puntje van ztfn Pim ook zpn bynaam Pepimpie te dan- Ik doe alles om je te helpen. Je bent Ja, daar lag een brief! Pim raapte staart zag Zilterman het gouden kroon- ken. Zo had de jongen zich zelf van een ondankbare jongen. Als ik het niet hem vlug op. Hij zag dadeiyk, dat er tje van de kabouterkoning. Zo stil als jongsafaan al genoemd. Als de mensen deed om je vader te helpen„Beste Pim" bovenstond. Dus moest een muisje zwom Zilterman er heen. hem vroegen, hoe heet je lieve jongen, En omdat tante haar zin niet af- die brief van Oom zUn. Heel voorzichtig stak hy zyn handje dan kwam prompt het antwoord: Pe- maakte vroeg Pim: En Pjrn las: uit, greep het kroontje, maar tikte er pim-pie. Dat laatste Pie kwam er zo „Wat dan tante. „Jongen, het is heel erg. Tante wil juist mee tegen de staart van Hap-slik vanzelf maar achter. Tenslotte hadden Ee woorden waren er uit, voor Pim niets van onze uitvinding weten. Ze is toen hy het weg wilde trekken, de meeste mensen hem ook maar Pe- er erg in had. Dat had hy niet mo- dit keer erg boos. Ze is in staat de poe- Zilterman vluchtte naar boven het pimpie genoemd. Alleen tante Paula gen zeggen. Want al was Pim nog ket-raket te vernielen. En daarom Pim kr0ontie stevi« in de hand geklemd niet. Die moest de spraaklessen geven. maar een jongen van twaalf jaar, toch moet jl1 het toestel redden. Ik vraag Daar vloog he°t vogeltie onrustig heen dus die gebruikte dat stotterwoord met. wist hy drommels goed, dat tante niet misschien wel wat veel van je, maar en weer r5nd de kiejne zilveren boot. „Ik zal je dat stotteren wel eens af- VOor niets zoveel zorg aan hem be- weet geen andere oplossing, jy moet leren!" had tante dadelqk gezegd. En steedde. Vader betaalde ervoor. De de raket in veiligheid brengen. Je daarom die spraaklessen. Ook nu weer. twee mensen, by wie Pim in huis was, snapt zelf wel, waar. Ons geheime Pim had er na al. die nare dingen van waren helemaal geen familie van hem. plekje in de duinen. Je weet wel, we deze dag helemaal geen zin in. Maar Die zorgden alleen maar voor hem hebben het samen het P.P.-dal ge- daar werd niet naar gevraagd. omdat vader met zyn boot telkens verl noemd. Mijn naam en de jouwe. Petrie- „Zie zo, jongen. Kom maar rustig re reizen moest maken. Misschien Puister! by me zitten. Doe maar goed je best, dacht tante Paulina daar ook even aan. ...Daar' tussen de lage boompjes moet dan ben je heel gauw van dat akelige Ze zei alleen maar: jy het neerzetten, stotteren af. Dat wil je toch wel?" „Ik geef je vandaag geen spraakles- Wanneer? Ja, dat is het moeiiykste „Ja tante." sen meer. Ga maar naar je kamer van het hele karwei. Je moet het pro- „Mooi, dan beginnen we meteen „Goed tante!" heren, als tante haar middagdutje maar. Zeg me maar na: „Ik zie een Als tante dacht, dat ie daa in zyn doetDan blijf ik ook in de kamer. paard!" eentje wat ging zitten stotteren dan Maar doe het zachtjes Pim. Heel zach- „Ik zie een pepaard!" .had'ze het helemaal mis. Daar voelde lJes en voorzichtig. Want ais tante je „Je moet ppppaard zeggen Pim." Pim niets voor. Veel liever ging hy hoort, is het toestel verloren. Durf je? „Ja tante: pepaard!" een brief schaven aan zyn vader. Je bent toch zeker niet bang hè? Als De volgende zin maar!" zuchtte tan- Die moest toch zeker alles weten, wat het vliegtuig eenmaal daar is, zorg ik te. „Ik schrijf met een pen!" er hier gebeurde. Zön vader was ook wel voor de rest. Beste Pim, ik reken En Pim herhaalde: „Ik schryf met gek op allerlei machientjes. Die wist °P ie' een pepen!" ook van Ooms plan, een eigen vlieg- pim 'achte. Die oom toch. Wat zou „Een muur met een poort!" ging tuigje te maken. Daarom juist had va- het jan)mer zyn, als zyn prachtig toe tante onverstoorbaar verder. der hem bij de familie Petrie gedaan ste' verloren ging. Bang? haha, Pim Pim deed niet voor haar onder: „Een Pim hield veel van ai die technische was helemaal niet bang. Natuuriyk zou muur met een pepoort!" dingen 'e bet doen. Liefst meteen al. Maar „Nee, Pim, je let niet goed op van- Och och, wat schreef die Pim een dat ging niet. Hy moest biyven wach- daag! We zullen het eens anders probe- vellen vol. Aan het eind stond: ten, wachten, tot alles stil was in huis. ren. Zeg nog maar eens, hoe je heet!" «,Zeg P&ps, ik zou best zo'n tochtje Dan zou Pim laten zien, waartoe hy ,,Pepimpie!" met de pocket-raket willen maken. 'n staat was. „En je achternaam?" 1l'oar ja, als oom Paul niet mag, dan (Wordt vervolgd) Nooit is er weer een zeekabouter in de haaiengolf gekomen. Nooit ook is het gouden kroontje van de koning weer weggediefd. Weet je hoe dat ;wam? De koning zette voortaan het kroontje stevig vast met een elastiek je onder zijn kin. Nog altyd zön de haaien boos op Ules wat zeekabouter is. Maar in een zee zo vol met vriend jes maal je daar niet om. Züterman draagt trots alle dagen zyn gouden zeemedaille op zyn jasje. Het is wel jammer dat je hem niet zien kunt. Zjin baard hangt er over, snap je wel. Maar tja, dat is nu eenmaal het nadeel als je een kabouter bent. LEA SMULDERS.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1960 | | pagina 15