BERTUS AAF] ES
op Odysseus' weg
Nieuwe Nederlandse vertaling
van HOMEROSODYSSEE
1
Film van
René Clair
wordt wederom vertoond
Het blijvende element:
de naastenliefde
MENEER HOBBS
NEEMT VAKANTIE
BOSCH
Vlucht uit belaagd kasteel
Oud-experimenteel geluid
Humordie zijn
bestaan dankt
aan filmmiddel
BEELD VAN HENRY MOORE VOOR AMSTERDAM
Nieuwe vormconceptie van gespannen energie
Herdenking St Vincentius
Sociaal
commentaar
PROZAvan
P. N. van Eyck
Gedurende de zomermaan
den is de dichter Bertus
Aafjes niet erg ingenomen
met zijn romantische bestaan als
kasteelheer van de magnifieke
burcht Hoensbroek. Het is hem
dan te druk in en om zijn kasteel.
Honderden toeristen van het
„echte" soort, die gewapend met
feestmuts en puntstok eens een
dagje uit zijn, storen Bertus Aaf-
3es in zijn werk. Zij zijn niet tevre-
erl dat gedeelte van het kas-
eedat te bezichtigen is. Zij wil
len alles even zien en dus ook de
woontoren van de meer poëtische
dan krijgshaftige kasteelheer van
Hoensbroek. Een groot bord,
waarop met royale letters staat
aangegeven, dat de familie Aaf
jes uit is, weerhoudt de vakantie
vierende bezoekers niet om toch
langdurig en hardnekkig aan te
bellen.
Liturgische weekkalender
GASFORNUIZEN
JUNKER RUH
door
EDWARD STREETER
kompressor
B
zorgt voor Uw gezondheid
Prijzen vanaf J
N.V. Willem van Rijn
BERTUS AAFJES
familie Aafjes, die met vakantie
s "?dfrdaad uit is, ondervindt
norti.f J J^nder van. maar de dichter
Bertus Aafjes, alleen thuis gebleven om
eens „rustig" te kunnen werken, des
te meer.
De schelle belsignalen storen hem in
hoge mate. „Je weet nooit, wie er belt.
Het zou eens een serieuze bezoeker kun
nen zijn. die je wél wilt binnenlaten."
Dit binnenlaten is weer een probleem
op zich. Er komen tientallen trappen
aan te pas, want Aafjes' werkkamer
bevindt zich helemaal boven in de toren.
Het vele malen per dag herhaalde
trap-op trap-af, komt wekelijks min
stens met één Mount Everest-bestjjging
overeen Neen, in de zomermaanden is
het wonen in een toeristische attractie
niet ideaal. Ideaal zou volgens Bertus
Aafjes zijn: 's zomers een achteraf
boerderijtje ergens in Zuid-Limburg en
's winters het gezellige kasteel. Daar
mee zouden al zijn woonproblemen zijn
opgelost. Misschien, dat deze oplossing
met lang meer op zich zal laten wach
ten. Er wordt aan gewerkt, al zal de
Woonwens van Bertus Aafjes dit jaar
niet meer in vervulling gaan.
Eigenlijk hoeft dit ook niet, want
binnenkort wordt Bertus Aafjes met
meer door de huisvestingsperikeien
geplaagd. Hij zwerft dan namelijk en
kele maanden door Italië. Geen wille-
HOMEROS
ZONDAG 14 AUGUSTUS: 10e zondag na
Pinksteren; eigen mis; 2 geb. H. Euse-
bius; (Utrecht en Haarlem 2 geb. H.
Werenfridus)credo; pref. van de H.
Drieëenheid; groen
MAANDAG: Ten Hemelopneming van
O.L. Vr.; eigen mis; credo; pref. van
O. L. Vr.; wit
DINSDAG: H. Joachim, belijder; eigen
mis; wit
WOENSDAG: H. Hyacinthus, belijder;
mis Os justi; wit Haarlem en
Rotterdam: H. Jeroen, martelaar; eigen
mis; 2 geb. H. Hyacinthus; rood
DONDERDAG: Mis van zondag; 2 geb.
H. Agapitus; groen Haarlem: Ver
heffing van de H. Bavo; eigen mis;
2 geb. H. Agapitus; wit
VRIJDAG: H. Joannes Eudes, belijder;
mis Os justi: wit
ZATERDAG: H. Bernardus, belijder
kerkleraar eigen mis credo; wit
ZONDAG 21 AUGUSTUS: 11e zondag
ia Pinksteren; eigen mis; 2 geb. H.
Joanna; credo; pref. van de H. Drie
eenheid; groen
keurig, maar systematisch zwerven.
Odysseus achterna.
Enkele jaren geleden kwam Bertus
Aafjes, zwerver van nature, op het idee
om de Griekse held uit Homeros' Odys
see op zjjn avontuurlijke tocht te volgen.
Een gedeelte van deze tocht ondernam
hij in 1958. Toen zwierf hij zes maanden
door Griekenland. Hij bezocht de woon
streek van Odysseus: Ithaka; hij ver
toefde op het eiland Korfu en net als
zjjn grote voorganger legde hij het laat
ste stukje van zijn reis naar de Phaea-
ken zwemmend af. Ook hij liep daarbij,
weer net als Odysseus, ontvellingen aan
zijn handen op. Dank zij deze tocht
kwam Bertus Aafjes meer van het de
cor te weten, waartegen Homeros' hel
den gesitueerd moeten worden. Boven
dien kwam hij tot de ontdekking, dat
de feiten, in de Odyssee vermeld, histo
risch juist zijn.
Een en ander beschreef hij in zijn
onlangs verschenen reisboek over Grie
kenland „Goden en Eilanden". Een twee
de werk over dë belevenissen van de
hedendaagse Odysseus, getiteld „Dag
der gramschap", staat op stapel. In
dit boek, dat nog voor het eind van dit
jaar zal verschijnen, behandelt Bertus
Aafjes de ondergang van Pompeji en
het tweede gedeelte van Odysseus' om
zwervingen in Italië.
Het programma van de aanstaande
reis van Bertus Aafjes is door Odysseus
uitgestippeld en vermeldt als interes
sante hoogtepunten: het bezoek aan de
grot van de Cycloop in de buurt van
Napels tegenover het eiland Nisida; het
verblijf van de Syrenen (de eilanden
groep „Li Galli"), de straat van Messi
na met Scilla en Charybdis en het
schiereiland Circe.
Het ziet er naar uit, dat Aafjes'
tocht achter Odysseus aan meer zal
opleveren dan enkele reisboeken. Een
nieuwe Nederlandse vertaling van
Homeros' Odyssee zal er stellig ook
een gevolg van zjjn. Geen overbodige
luxe, meent de dichter Aafjes, aange
zien de bestaande vertalingen niet wat
men noemt „je ware zjjn". „Tegen de
vertalingen in proza hoe onberis
pelijk overigens heb ik het bezwaar,
dat proza nu eenmaal geen poëzie is
en tegen de poëzie-vertalingen heb ik
het bezwaar, dat zjj geschreven zjjn in
een versmaat die on-Nederlands is."
Aafjes' Odyssee wordt derhalve een
dichtwerk in een Nederlandse vers
maat. Als proeve van bewijs kan dienen
de hierbij geplaatste passage, waarin
het bezoek van Odysseus' volgelingen
aan Circe wordt verhaald.
Bertus Aafjes zal het bjj Circe beslist
niet zo vergaan, maar wat hjj wel zal
beleven, blijft het lezen overwaard. Stel
lig zien zjjn Nederlandse lezers zjjn nieu
we Odysseus' boek met grote belang
stelling tegemoet.
Het zal niet het laatste reisboek zjjn,
dat zjj van Bertus Aafjes mogen ver
wachten, want inmiddels is bjj de schrij
ver van „de voetreis naar Rome" het
Era dadelijk gingen de deu
ren open,
De blinkende en Circe trad te voor
schijn
En nodigde terstond mijn makkers
binnen.
Zij volgden haar in hun onnozelheid.
Alleen Eurylochos bleef buiten staan
Hij vreesde voor een valstrik van
haar kant.
Zo liet hen Circe allen binnenkomen,
En bood hen daarop stoelen aan en
zetels
Bereidde hen een drank: een wijn
van Pramnos,
Gemengd met kaas en meel en gou
den honing.
Maar voegde daaraan helse kruiden
toe,
Waardoor een mens zijn vaderland
vergeet
En vlug sloeg zij hen met haar tover
staf.
En sloot hen daarop in een varkens
kot,
Zij hadden van een zwijn de kop
en stem,
De haren en geheel de zwijnsgestalte
Maar hun verstand bleef mens'lijk
als voorheen.
Zij zaten wenend in hun kot geslo
ten
En Circe wierp hen varkensvoedsel
toe:
Kastanjes, eikels en kornoeljebessen.
Wat zwijnen eten, die de grond be
slapen
plan gerijpt om na Odysseus St. Fran-
ciscus te gaan volgen. Naar de mening
van de dichter onder de zwervers zit
daar een prachtig lyrisch boek in.
Minstens even boeiend als „Goden en
Eilanden" of „Dag der Gramschap..."
COR BERTRAND
Tegenover het lieflijke eiland Nisida bewmüt zich in liet vulkanisch gebied van
Napels, de grot van de vervaarlijke cycloop.
Het scherm in onze bioscopen moge
steeds breder worden en de beeldkwali
teit volmaakter, de films zelf worden er
over het algemeen niet beter op. Het be
gint er zelfs op te lijken of men. niet
zozeer uit nostalgie naar lang vervlogen
en dus in de herinnering rooskleurig
geworden tijden, maar veeleer uit wan
hoop over gebrek aan nieuwe films,
waarin de maker zijn medium met bezie
ling en oorspronkelijkheid hanteert,
steeds vaker gaat teruggrijpen naar
films, die in deze nog zo jonge kunst
tot de „klassieken" mogen worden gere
kend. Nog pas kort geleden zijn onder
de titel „De Chaplin Revue" een drietal
filmpjes uit de vroegste periode van
deze grootste der filmkomieken in ver
toning gebracht. Thans zal binnenkort
„Le Million" van René Clair op het Ne
derlandse bioscoopscherm terugkeren.
In tegenstelling tot de filmpjes van
Chaplin, die uit de tijd van de stomme
film dateren en die door hun maker van
muziek en een zelf gesproken commen
taar werden voorzien, is „Het Miljoen"
van Clair in 1931 gereedgekomen, in
hetzelfde jaar als de niet minder be
faamd geworden „A nous la liberté". De
film wordt dus geheel in haar oorspron
kelijke vorm gedraaid en als men daar
bij bedenkt, dat het geluid toen maar
pas zijn eerste, nog zeer wankele schre
den in het rijk van de filmkunst had ge
zet, dient al terstond te worden vastge
steld, dat Clair er in deze „muzikale
komedie" een gebruik van heeft ge
maakt op een wijze, die zelfs thans, nu
het in de meeste gevallen nog altijd
uitsluitend wordt gebruikt om hoorbaar
te maken, wat zangers en acteurs aan
klanken en woorden produceren, tot de
uitzonderingen behoort.
Toegegeven, de verfijnde geluidsweer
gave In de moderne bioscoop brengt de
gebrekkigheid van de toenmalige op-
name-apparatuur aan hst licht. Het ge
wijzigde beeldformaat van thans maakt
een volledige projektie van de door
Clair gefotografeerde beelden onmoge
lijk, zodat zijn personages gedeeltelijk
worden onthoofd.
Maar dit alles, wat in de hedendaagse
film als onduldbaar zou worden gevoeld,
neemt niet weg, dat men het meester
schap, door Clair gedemonstreerd bij het
maken van deze film, waarvoor hfj naar
een komedie van G. Berr en M. Gull-
lemand zelf het scenario schreef, nog
altjjd ten volle kan waarderen en be
wonderen. Een vergelijking met zijn Ia-
tere films als „Le Silence est d'or", „Les
Grandes Manoeuvres" of „Porte des Li
las" om van de films uit zijn Ameri
kaanse tijd maar te zwijgen leidt zelfs
tot de slotsom, dat de cineast Clair in
1931 dichter bil de filmkunst stond dan
thans en dat zijn beste werk uit de jaren
dertig dateert.
Dit laatste geldt met name de oor
spronkelijkheid van „Le Million", een
operette-achtig ballet van springende en
rennende lieden, die op jacht zijn naar
een zoekgeraakt loterijbriefje ter waar
de van een miljoen gulden. Het geldt
óók zijn humor, die beweeglijker is, rij
ker aan beelden, contrasterend met het
geluid, en meer steunend op de beeld
wisseling. Men zou deze film kunnen
vergelijken met de Duitse „Capriccio"
van Karl Ritter of „De dertienstoelen"
van E. W. Emo, waaraan nauwelijks
hoeft te worden toegevoegd, dat de hu
mor van laatstgenoemden heel wat log
ger en minder visueel is en sterk naar
het boertige neigt.
De geschiedenis van het verloren lot is
voor Clair een aanleiding om een dolle
achtervolgingschaos te ontketenen zoals
bijvoorbeeld de twee elkaar kruisende
groepen achtervolgers de één op jacht
naar een dief, de ander naar een wan
betaler ,die zich op een gegeven mo
ment in hun prooi vergissen, zodat de
schuldenaar wordt ingerekend en de
dief ontkomt. Herhaaldelijk bedient
Clair zieh van de kettinghumor, aie een
aantal beelden, situaties of handelingen
uit elkaar doet voortvloeien om daarna
met een onverwachte teruggreep weer
aan hun oorspronkelijke oorzaak of aan
een bijna vergeten moment, waarmee
een ongedacht verband blijkt te bestaan,
aan te haken. Een verrassende humor,
die zijn bestaan vooral dankt aan het
filmmedium.
Het best geslaagd intussen zijn wel de
momenten in de opera, Hier bereikt
Clair zulk een komische climax, dat
deze scènes gevoeglijk tot de beste
voorbeelden van filmhumor kunnen
worden gerekend, die men daarnaast
misschien alleen nog maar aantreft bij
een Jacques Tati. Reeds toen nog
maals het was in 1931 dacht Clair in
beeldelementen, in visuele situaties, die
zich logisch ontwikkelden om telkens op
het juiste moment de factoren te leve
ren voor het gewenste komische effekt.
De vindingrijkheid en oorspronkelijkheid
van Clair op dit punt maken deze film
tot een van zijn allerbeste.
Wilfrid Baumgartner, de tegenwoor
dige minister van financiën in Frank
rijk schreef enige tjjd geleden aan Clair;
„Uw miljoen is het enige, dat nooit de
valuatie heeft gekend." Ofschoon we
een instinctieve neiging hebben om het
bij voorbaat oneens te zijn met alles,
wat ministers van financiën zeggen en
doen, kunnen we deze woorden van de
minister volledig onderschrijven.
Clair's „Miljoen" wordt binnenkort in
de Uitkijk-theaters opnieuw in roulatie
gebracht. We kunnen ieder die zich kos
telijk amuseren wil, en met name hun,
die een dieper gaande belangstelling
hebben voor de ontwikeling van de
filmkunst, niet anders dan sterk aanra
den, deze film (nog eens) te gaan zien.
F.
De wanbetaler is bij abuis in de gevan
genis terechtgekomen. René Lefèvre
(midden) in de uit 1931 daterende film
„Le million" van René Clair, die bin
nenkort opnieuw in vertoning wordt
gebracht.
De tuin achter het Stedelijk Museum,
aansluitend op het nieuwe restaurant en
het Museumplein te Amsterdam, begint
bevolkt te raken met beelden. Onlangs
is een nieuwe aanwinst, een groot bron
zen beeld van Henry Moore geplaatst.
Het is een liggende figuur, in de trant
zoals de Engelse beeldhouwer er vele
in zijn werkzaam leven vervaardigd
heeft. Het beeld is uit dezelfde serie als
de zé. reclining figures die Moore voor
het nieuwe Unescogebouw te Parijs ge
maakt heeft. Het beeld voor Parijs is
echter aanmerkelijk groter. Moore is
thans 62 jaar oud en.niets wijst erop dat
zijn ontwikkeling tot stilstand is geko
men. Voortdurend verbaast hij de we
reld met zijn nieuwe vormconcepties.
„Een beeldhouwwerk moet voor mijn
gevoel in de eerste plaats doorstroomd
zijn van een persoonlijke vitaliteit; een
beeldhouwwerk moet geladen zijn van
gespannen energie, een intens eigen le
ven leiden, onafhankelijk van het object
dat het voorstelt", dit is een van zijn
stelregels die hij voortdurend tot reali
satie brengt.
Advertentie
reeds vanaf
aen piekfijne
keuken met 'n
95
In de uitgave van het Verzameld
Werk van P. N. van Eyck - uitgave
Van Oorschot, Amsterdam - ver
scheen als derde deel een bundeling
van het proza uit de jaren 1907-1915.
Dit deel werd bezorgd door C. Bittre-
mieux.
Wellicht belangrijker nog dan de uit
gave van Van Eycks gedichten, is de
ze uitgave van zijn proza. Zijn gedich
ten had Van Eyck zelf voor het be
langrijkste deel gepubliceerd; zij waren
ook betrekkelijk gemakkelijk toeganke
lijk, in elk geval zonder al te veel be
zwaren te raadplegen. Met Van Eycks
proza ligt de zaak anders: het ligt,
voorzover het gepubliceerd werd, moei
lijk toegankelijk verspreid over talrijke
tijdschriften en bladen; het zag voor
een belangrijk deel zelfs nooit het licht.
Beide euvelen worden door deze uit
gave, het eerste deel van het proza,
verholpen. Men vindt hierin als gezegd
Van Eycks proza uit de jaren 1907 tot
1915, ook het niet-gepubliceerde dus.
Daaronder zijn uitvoerige en hoogst be
langrijke teksten. Van Eyck was cm
zeer oorspronkelijk en zeer grondig den
ker over leven en kunst. Uiterst wei
nigen hebben zich, als hij, verdiept in
het leven, naar aanleiding vaak van de
kunst. Uiterst weinigen ook hebben zich
in alle aspecten van de kunstwerken zo
gewetensvol en oorspronkelijk verdiept
als Van Eyck.
Het is dan ook zeer bepaald niet al
leen een daad van piëteit dat dit werk
werd uitgegeven; het is niet alleen een
daad van piëteit én een daad van
wetenschappelijk belang, het is óók
een daad van artistieke betekenis. Wan
neer een groot deel van de hedendaagse
beschouwingen over actuele kunstwer
ken volledig vergeten zal zijn, zal men
bljjven teruggrijpen naar de essays van
Van Eyck die - om de auteur èn om
de aard van zjjn belangstelling - van
blijvende waarde zijn. Men moet op
recht en bijzonder verheugd zijn dat de
ze uitgave tot stand is gekomen.
G.K.
(Van een medewerker)
Op 27 september a.s. zal het derde
eeuwfeest worden herdacht van
het afsterven van de H. Vincen
tius a Paolo. Deze herdenking is nu
reeds onderwerp van gesprek in tal
rijke conferenties van Vincentianen.
Zulk een herdenking leidt tot een
nieuwe bezinning op het uitgangspunt
van het prachtige werk, dat nu meer
dan honderd jaar geleden ook in Ne
derland zijn vertakking vond. Een be
zinning op het uitgangspunt, maar
waarschijnlijk meer nog op de vraag,
of het werk van de Vincentius-vereni-
ging past in deze tijd.
Bij een poging deze vraag te beant
woorden, kan men niet ontkomen aan
een terugzien in de historie en aan een
overwegen van de veranderingen in het
maatschappelijk leven. Die verande
ringen zijn zo grondig en zo
het gehele volk omvattend, dat het
zonder meer duidelijk is, dat het vroe
gere werk van de conferenties en der
halve van de individuele Vincentianen
inderdaad niet meer past. D.w.z. wan
neer men het grote uitgangspunt van
Frédéric Ozanam, de man, die zich
liet inspireren door de grote liefde
voor de evenaaste van Vincentius a
Paolo, om onder de armen van Parijs
de liefdesboodschap van Christus vorm
te laten krijgen in persoonlijk contact
en in materieel weldoen, beziet, dan
weet men, dat daarin nog niets is ver
anderd, eenvoudig omdat dit uitgangs
punt eeuwigheidswaarde heeft.
Vertaling:
F. A. BRUMOAVS
68
„Zou het misschien begon meneer Hobbs.
„Och welnee man, zei mevrouw Hobbs, reeds op
weg naar de vestibule om de telefoon op te nemen.
,,'t Komt allemaal best voor elkaar."
Het was Kate interlocaal. De rest van de fa
milie zat zwijgend te luisteren, pogend om het ge
sprek te reconstrueren aan de hand van mevrouw
Hobbs' antwoorden.
„O, dat is fijn, schat. Natuurlijk is er plaats. We
vinden het heerlijk, als ze komen. Natuurlijk, kind.
Ik hoop, dat je je amuseert."
„Als die blaag hier een meisjespensionaat in huls
wil halen, dan zal ik haar wel eens leren," zei Jane.
„En dat doet ze," zei Susan met een somber ge
zicht.
Mevrouw Hobbs kwam in de woonkamer terug.
Haar gezicht straalde. „Is het niet heerlijk?!" zei ze.
„Kate brengt drie schoolvriendinnetjes mee."
Drie?!" riep Jane.
„Hemel, Moeder!" Susan liet zich achterover val
len in haar stoel.
„Waar denkt ze, dat die zullen kunnen slapen?"
vroeg meneer Hobbs. „Luister nou eens, Peggy, dat
kind bezit niet het minste verantwoordelijksheids-
gevoel. Besef je wel, dat dit elf mensen en drie klei
ne kinderen hier in huis betekent gedurende het hele
weekend rond Labor Day? Ik duld dat niet, versta
je? 't Is krankzinnig. Je telefoneert onmiddellijk te
rug
„Je hebt groot gelijk, Paps. Wat denkt die blaag
wel
„Ik zal je één ding zeggen, Moeder. Ik ben niet
van plan om Peewee en Peter in een hoek te laten
duwen en gek te laten maken door een stel hyste-
rische
Jij telefoneert onmiddellijk terug, Peggy
Wil jullie nou eens luisteren!" gilde mevrouw
Hobbs wanhopig. „Kate is niet meer te bereiken.
Ik weet niet, vanwaar ze heeft opgebeld en waar ze
nu is. Als jullie nu eens ophouden met dat ge-
schreeuw, zul je horen, hoe ik alles geregeld heb. Er
zal geen mens hinder van hebben. We kunnen een
veldbed zetten op Kate's kamertje voor éen van de
meisjes. Het zal hier in huis een beetje voj zqn. Maar
't is toch maar voor drie nachten. En Jij, Jane, 3JJ
en Byron kunnen voor het weekend de baby best btj
jullie nemen
„Dat dacht ik wel. Byron en ik zullen drie nach
ten achter %lkaar geen oog dicht kunnen doen, al
leen omdat dat nést
„En dan," vervolgde mevrouw Hobbs onver
stoorbaar, „kunnen Peter en Peewee blijven, waar
ze zjjn
„O, Moeder, u wéét, hoe Stew en ik er dol op
zjjn om ze bjj ons te hebben, dan zou Kate misschien
kunnen vragen
en de andere twee meisjes kunnen dan op
de kamer van de kleine Byron slapen. En meneer
Halstead laat 'ns zien ik denk, dat meneer
Halstead op de sofa in de huiskamer zal moeten
slapen. Zie je nu wel? Alles is al geregeld. Ze
straalde als iemand, die een moeiljjk probleem tot
ieders voldoening heeft opgelost.
Even was het stil. „Krankzinnig!" zei meneer
Hobbs, maar hjj wist zich verslagen. Ho slenterde
met 'n onverschillig air naar de keuken, zodat zon
nederlaag niet al te zeer in het oog zou lopen.
De hele vrijdagmiddag en -avond en de hfle za;
terdag voerde de Island Queen haar menselijke last
van het vasteland naar het eiland, als gold het
't redden van schipbreukelingen. Te Long Beach
wemelde de trottoirs van paren in badpak, meisjes
in strandjurken, hele families in sportcostuum
doelloos rondslenterend, luchtig gekleed, zonder
doel of bestemming.
Het was schier onmogelijk om je nog in een sou
venirwinkel te persen; de draaimolen werkte zes
tien uur per etmaal; uit de schiettenten klonk een
onophoudelijk geknal en gerinkel; in de kegelbaan
scheen een voortdurend onweer losgebroken; in de
eethuisjes, waar je verse kreeft kon krijgen, was
elk tafeltje bezet en je kon er de lucht snjjden; en op
de lange veranda's schommelden de schommelstoe
len heen en weer, heen en weer, van onmiddellijk
na het ontbijt tot middernacht.
In Rock Harbor was er een zo grote verkeersop
stopping, dat er prachtisch geen doorkomen meer
aan was en men buiten het dorp een parkeerplaats
moest gaan zoeken. Opgejaagde huisvrouwen ren
den van winkel tot winkel vergeefs smekend om
geholpen te worden. Over en weer klonken luide
begroetingen.
Naarmate het later werd, verlegde het centrum
der activiteit zich van de hoofdstraat naar de be
koorlijke, door olmen overschaduwde lanen, die er
op uit kwamen als de aderen op een boomblad
kronkellanen, met aan weerskanten statige, witte
huizen uit de tjjd, dat de Amerikanen nog kolonis
ten waren, en tussen welke huizen door men nu en
dan een glimp opving van groene grasperken en
weelderige tuinen.
Van half vijf af zouden die grasperken bedekt zijn
met mensen mensen met een glas in de ene en
een sandwich in de andere hand, druk in gesprek
met mensen, die zij de hele zomer door op soortge
lijke partijtjes gedurende de twee komende dagen
zien zouden.
Het was Labor Day weekend. Het einde van 't sei
zoen. De laatste kans voor tientallen zomerkolonis-
ten om tientallen zomerkolonisten te revancheren
voor tientallen martini's (very dry) en sterke whis
ky's. ,De laatste, wanhopige kans om diegenen op be
legde toast en kreeftensla te tracteren, door wie
men zelf op kreeftensla en belegde toast getracteerd
was.
Het was een gala weekend, behalve voor de kreef
ten, voor wie het een moordpartij op grote schaal
was.
Verder langs de kust, op Grey Gables, verkeerden
die middag de zaken in een ongewoon vergevorder
de toestand van wanorde. En wat er gebeurde, ge
beurde op verschillend plan, zoals de wolken, die te
zamen een onweer zullen doen ontstaan.
(Wordt vervolgd)
In onze Nederlandse verhoudingen
zjjn de armen van voorheen in belang
rijke mate uit het gemeenschapsbeeld
verdwenen. Maar toch weer niet in die
mate dat materieel weldoen niet meer
nodig zou zijn. Er zijn er nog tien
duizenden onder ons, wier geldinkomen
zodanig is, dat zij onder het ethisch
minimum leven. Naast de betrekke
lijk geringe groep minimum-lijders on
der de loontrekkers denken we met
name aan vele kleine zelfstandigen en
meer nog aan mensen, die van wette
lijke renten moeten leven. Maar we
vleien ons graag met de gedachte, dat
in de Nederlandse welvaartsstaat geen
massale armoede meer voorkomt.
De Vincentianen kennen als hun le
venstaak de zelf-heiliging, mede door
middel van de beoefening van de naas
tenliefde. In die liefde moeten twee
gaven worden geschonkende mate
riële, om direct aansprekende noden
te lenigen, de geestelijke, om de mens
de ware rijkdom van het leven te le
ren kennen.
In de sociale geschiedenis is het
werk van Frédéric Ozanam
vaak misvormend gekarakteri
seerd door het voor te stellen, alsof
hü de naastenliefde, of, wat minder
sympathiek klinkt, de liefdadigheid de
plaats wilde laten innemen van de
rechtvaardigheid. Zo hebben zelfs his
torieschrijvers Ozanam en zijn werk
een rem genoemd op de ontwikkeling
van de sociale organisaties.
Bij oudere werknemers leeft nog
veelvuldig een zekere huiver voor „de
Vincentius". „De Vincentius" immers
was het instituut, waar je terecht
kwam, wanneer je helemaal aan de
grond zat. Men kan nog uitdrukkin
gen in de werknemerswereld opvan
gen die van deze huiver getuigen. Het
Sinterklaasfeest op school, met aan
de ene kant het speelgoed voor de kin
dertjes van mensen, die niet bedeeld
werden, en aan de andere kant borst
rokjes en onderbroekjes voor de kin
dertjes van gezinnen, die zorg behoef
den. Er spreekt een zekere trots uit,
wanneer iemand getuigt, dat zijn
ouders altijd geweigerd hebben de
hand op te houden hü „de Vincentius".
Toen rector N. de Rooy in 1948 zijn
boekje liet verschijnen „Kroniek ener
Eeuw" gaf hü niet alleen een stuk so
ciale geschiedenis in feiten, maar ty
peerde hij ook de zich wijzigende men
taliteit. Zo constateerde hij in dat
boekje, dat rond de twintiger jaren
van deze eeuw de Vincentianen een
voudig door demensen, die zü goed
wilden doen, „met bon en büdrage
hardhandig en met scheldwoorden bui
ten de deur gezet" werden.
Toen er in de crisisperiode weer een
grotenood ontstond veranderde deze
houding van de bedeelden noodge
dwongen wel weer, maar de mentali
teit van: ik moet mij deze bedeling
laten welgevallen, verdween uiteraard
niet.
Hoe onprettig het voor een Vincen-
tiaan moge klinken, er zit iets gezonds
in deze trots.
We zün nu verder dan in 1920.
De lonen zijn over het alge
meen op een gezond peil, de
sociale verzekeringswetten hebben tal
van noden of sterk ingeperkt, of ge
heel weggenomen. Een echte bedelaar
aan onze deur zien wü maar zelden
verschonen en meestal hebben we dan
nog met een pathologisch geval te
doen. Wie aandacht schenkt aan zulk
een figuur zal als regel kunnen zeg
gen: Waarom ga je niet naar Sociale
Zaken? want in Nederland laat men
niemand meer verkommeren van de
honger.
Hoezeer dit verschünsel van veran
dering in de nood de centrale aandacht
heeft moge wel blüken o.a. uit het
feit, dat aan de Katholieke Economi
sche Hogeschool in Tilburg het ambt
is geschapen van buitengewoon lector
in het maatschappelijk werk. De heer
J. A. Stalpers, doctorandus in de so
ciale psychologie, werd met dit lecto
raat belast en sprak op 12 mei 1960
in een openbare les, waarmede hjj dit
ambt aanvaardde over de evolutie
van de menselüke noden. Daarbij
kwam hp tot de constatering, dat het
aanvankelük horizontale probleem van
die menselüke nood (dus een probleem,
dat zich beperkt tot een bepaalde laag
van de bevolking) langzamerhand
groeit „van de onderste bevolkingslaag
naar, in beginsel althans, de gehele
bevolking".
Alhoewel de heer Stalpers deze con
statering betrok op het maatschappe-
lük werk heeft het tevens büzondere
betekenis voor het werk van de Vin
centianen. We kennen tal van voorzie
ningen in die nood, die het aantrekken
van beroepskrachten noodzakelük heb
ben gemaakt. De maatschappelüke
gezinszorg, de bejaardenzorg, het
maatschappelük opbouwwerk, de a-
socialiteit-bestrüding enz. enz. zün er
slechts enkele voorbeelden van. De
specialisering in instituten en daar
mee het onontkoombaar aantrekken
van geschoolde beroepskrachten mag
evenwel geen verminderde aandacht
betekenen van de individuele mens
voor de medemens.
Integendeel, het is onze stellige over
tuiging, dat het werk van de Vincen-
tiusvereniging nu meer kans van sla
gen biedt dan ooit. Om een woord van
Pius XI te gebruiken uit Quadragesi-
mo Anno: „Er zullen vrü'willigers ge
vonden moeten worden, die uit hun
midden zelf voortgekomen, tot het hart
van hun broeder weten door te dringen
met de liefde van een broeder."
Aanvankelijk hebben de sociale or
ganisaties gemeend, dat dit toch wel
in het bijzonder op hen betrekking had.
Geldt dit woord niet op de eerste
plaats de mensen, die aan zelf-heili
ging willen doen en vandaaruit van
hun persoonlijke rükdom aan anderen
willen meedelen? Maar dat zou op zün
beurt betekenen, dat de samenstelling
van de conferenties in sterkere mate
een afspiegeling moet zijn van de ver
anderde maatschappelijke omstandig
heden. Ook de man, die tot de volks
laag behoort van de vroeger bedeel
den. zal nu een andere rol kunnen
gaan spelen, n.l. van zün inzichten,
van zün rükdom aan geestelük goed
meedelen aan anderen.
Moge de bezinning op deze eeuw
feestviering mede hiertoe leiden.
(Advertentie)
verkrijgbaar bij de bonafide handel
Allecnverteg'enwoordiging
Amsterdam, Haarlemmerweg 475.
tel 185222 (10 lijnen).