BERTUS AAF] ES op Odysseus' weg Nieuwe Nederlandse vertaling van HOMEROSODYSSEE 1 Film van René Clair wordt wederom vertoond Het blijvende element: de naastenliefde MENEER HOBBS NEEMT VAKANTIE BOSCH Vlucht uit belaagd kasteel Oud-experimenteel geluid Humordie zijn bestaan dankt aan filmmiddel BEELD VAN HENRY MOORE VOOR AMSTERDAM Nieuwe vormconceptie van gespannen energie Herdenking St Vincentius Sociaal commentaar PROZAvan P. N. van Eyck Gedurende de zomermaan den is de dichter Bertus Aafjes niet erg ingenomen met zijn romantische bestaan als kasteelheer van de magnifieke burcht Hoensbroek. Het is hem dan te druk in en om zijn kasteel. Honderden toeristen van het „echte" soort, die gewapend met feestmuts en puntstok eens een dagje uit zijn, storen Bertus Aaf- 3es in zijn werk. Zij zijn niet tevre- erl dat gedeelte van het kas- eedat te bezichtigen is. Zij wil len alles even zien en dus ook de woontoren van de meer poëtische dan krijgshaftige kasteelheer van Hoensbroek. Een groot bord, waarop met royale letters staat aangegeven, dat de familie Aaf jes uit is, weerhoudt de vakantie vierende bezoekers niet om toch langdurig en hardnekkig aan te bellen. Liturgische weekkalender GASFORNUIZEN JUNKER RUH door EDWARD STREETER kompressor B zorgt voor Uw gezondheid Prijzen vanaf J N.V. Willem van Rijn BERTUS AAFJES familie Aafjes, die met vakantie s "?dfrdaad uit is, ondervindt norti.f J J^nder van. maar de dichter Bertus Aafjes, alleen thuis gebleven om eens „rustig" te kunnen werken, des te meer. De schelle belsignalen storen hem in hoge mate. „Je weet nooit, wie er belt. Het zou eens een serieuze bezoeker kun nen zijn. die je wél wilt binnenlaten." Dit binnenlaten is weer een probleem op zich. Er komen tientallen trappen aan te pas, want Aafjes' werkkamer bevindt zich helemaal boven in de toren. Het vele malen per dag herhaalde trap-op trap-af, komt wekelijks min stens met één Mount Everest-bestjjging overeen Neen, in de zomermaanden is het wonen in een toeristische attractie niet ideaal. Ideaal zou volgens Bertus Aafjes zijn: 's zomers een achteraf boerderijtje ergens in Zuid-Limburg en 's winters het gezellige kasteel. Daar mee zouden al zijn woonproblemen zijn opgelost. Misschien, dat deze oplossing met lang meer op zich zal laten wach ten. Er wordt aan gewerkt, al zal de Woonwens van Bertus Aafjes dit jaar niet meer in vervulling gaan. Eigenlijk hoeft dit ook niet, want binnenkort wordt Bertus Aafjes met meer door de huisvestingsperikeien geplaagd. Hij zwerft dan namelijk en kele maanden door Italië. Geen wille- HOMEROS ZONDAG 14 AUGUSTUS: 10e zondag na Pinksteren; eigen mis; 2 geb. H. Euse- bius; (Utrecht en Haarlem 2 geb. H. Werenfridus)credo; pref. van de H. Drieëenheid; groen MAANDAG: Ten Hemelopneming van O.L. Vr.; eigen mis; credo; pref. van O. L. Vr.; wit DINSDAG: H. Joachim, belijder; eigen mis; wit WOENSDAG: H. Hyacinthus, belijder; mis Os justi; wit Haarlem en Rotterdam: H. Jeroen, martelaar; eigen mis; 2 geb. H. Hyacinthus; rood DONDERDAG: Mis van zondag; 2 geb. H. Agapitus; groen Haarlem: Ver heffing van de H. Bavo; eigen mis; 2 geb. H. Agapitus; wit VRIJDAG: H. Joannes Eudes, belijder; mis Os justi: wit ZATERDAG: H. Bernardus, belijder kerkleraar eigen mis credo; wit ZONDAG 21 AUGUSTUS: 11e zondag ia Pinksteren; eigen mis; 2 geb. H. Joanna; credo; pref. van de H. Drie eenheid; groen keurig, maar systematisch zwerven. Odysseus achterna. Enkele jaren geleden kwam Bertus Aafjes, zwerver van nature, op het idee om de Griekse held uit Homeros' Odys see op zjjn avontuurlijke tocht te volgen. Een gedeelte van deze tocht ondernam hij in 1958. Toen zwierf hij zes maanden door Griekenland. Hij bezocht de woon streek van Odysseus: Ithaka; hij ver toefde op het eiland Korfu en net als zjjn grote voorganger legde hij het laat ste stukje van zijn reis naar de Phaea- ken zwemmend af. Ook hij liep daarbij, weer net als Odysseus, ontvellingen aan zijn handen op. Dank zij deze tocht kwam Bertus Aafjes meer van het de cor te weten, waartegen Homeros' hel den gesitueerd moeten worden. Boven dien kwam hij tot de ontdekking, dat de feiten, in de Odyssee vermeld, histo risch juist zijn. Een en ander beschreef hij in zijn onlangs verschenen reisboek over Grie kenland „Goden en Eilanden". Een twee de werk over dë belevenissen van de hedendaagse Odysseus, getiteld „Dag der gramschap", staat op stapel. In dit boek, dat nog voor het eind van dit jaar zal verschijnen, behandelt Bertus Aafjes de ondergang van Pompeji en het tweede gedeelte van Odysseus' om zwervingen in Italië. Het programma van de aanstaande reis van Bertus Aafjes is door Odysseus uitgestippeld en vermeldt als interes sante hoogtepunten: het bezoek aan de grot van de Cycloop in de buurt van Napels tegenover het eiland Nisida; het verblijf van de Syrenen (de eilanden groep „Li Galli"), de straat van Messi na met Scilla en Charybdis en het schiereiland Circe. Het ziet er naar uit, dat Aafjes' tocht achter Odysseus aan meer zal opleveren dan enkele reisboeken. Een nieuwe Nederlandse vertaling van Homeros' Odyssee zal er stellig ook een gevolg van zjjn. Geen overbodige luxe, meent de dichter Aafjes, aange zien de bestaande vertalingen niet wat men noemt „je ware zjjn". „Tegen de vertalingen in proza hoe onberis pelijk overigens heb ik het bezwaar, dat proza nu eenmaal geen poëzie is en tegen de poëzie-vertalingen heb ik het bezwaar, dat zjj geschreven zjjn in een versmaat die on-Nederlands is." Aafjes' Odyssee wordt derhalve een dichtwerk in een Nederlandse vers maat. Als proeve van bewijs kan dienen de hierbij geplaatste passage, waarin het bezoek van Odysseus' volgelingen aan Circe wordt verhaald. Bertus Aafjes zal het bjj Circe beslist niet zo vergaan, maar wat hjj wel zal beleven, blijft het lezen overwaard. Stel lig zien zjjn Nederlandse lezers zjjn nieu we Odysseus' boek met grote belang stelling tegemoet. Het zal niet het laatste reisboek zjjn, dat zjj van Bertus Aafjes mogen ver wachten, want inmiddels is bjj de schrij ver van „de voetreis naar Rome" het Era dadelijk gingen de deu ren open, De blinkende en Circe trad te voor schijn En nodigde terstond mijn makkers binnen. Zij volgden haar in hun onnozelheid. Alleen Eurylochos bleef buiten staan Hij vreesde voor een valstrik van haar kant. Zo liet hen Circe allen binnenkomen, En bood hen daarop stoelen aan en zetels Bereidde hen een drank: een wijn van Pramnos, Gemengd met kaas en meel en gou den honing. Maar voegde daaraan helse kruiden toe, Waardoor een mens zijn vaderland vergeet En vlug sloeg zij hen met haar tover staf. En sloot hen daarop in een varkens kot, Zij hadden van een zwijn de kop en stem, De haren en geheel de zwijnsgestalte Maar hun verstand bleef mens'lijk als voorheen. Zij zaten wenend in hun kot geslo ten En Circe wierp hen varkensvoedsel toe: Kastanjes, eikels en kornoeljebessen. Wat zwijnen eten, die de grond be slapen plan gerijpt om na Odysseus St. Fran- ciscus te gaan volgen. Naar de mening van de dichter onder de zwervers zit daar een prachtig lyrisch boek in. Minstens even boeiend als „Goden en Eilanden" of „Dag der Gramschap..." COR BERTRAND Tegenover het lieflijke eiland Nisida bewmüt zich in liet vulkanisch gebied van Napels, de grot van de vervaarlijke cycloop. Het scherm in onze bioscopen moge steeds breder worden en de beeldkwali teit volmaakter, de films zelf worden er over het algemeen niet beter op. Het be gint er zelfs op te lijken of men. niet zozeer uit nostalgie naar lang vervlogen en dus in de herinnering rooskleurig geworden tijden, maar veeleer uit wan hoop over gebrek aan nieuwe films, waarin de maker zijn medium met bezie ling en oorspronkelijkheid hanteert, steeds vaker gaat teruggrijpen naar films, die in deze nog zo jonge kunst tot de „klassieken" mogen worden gere kend. Nog pas kort geleden zijn onder de titel „De Chaplin Revue" een drietal filmpjes uit de vroegste periode van deze grootste der filmkomieken in ver toning gebracht. Thans zal binnenkort „Le Million" van René Clair op het Ne derlandse bioscoopscherm terugkeren. In tegenstelling tot de filmpjes van Chaplin, die uit de tijd van de stomme film dateren en die door hun maker van muziek en een zelf gesproken commen taar werden voorzien, is „Het Miljoen" van Clair in 1931 gereedgekomen, in hetzelfde jaar als de niet minder be faamd geworden „A nous la liberté". De film wordt dus geheel in haar oorspron kelijke vorm gedraaid en als men daar bij bedenkt, dat het geluid toen maar pas zijn eerste, nog zeer wankele schre den in het rijk van de filmkunst had ge zet, dient al terstond te worden vastge steld, dat Clair er in deze „muzikale komedie" een gebruik van heeft ge maakt op een wijze, die zelfs thans, nu het in de meeste gevallen nog altijd uitsluitend wordt gebruikt om hoorbaar te maken, wat zangers en acteurs aan klanken en woorden produceren, tot de uitzonderingen behoort. Toegegeven, de verfijnde geluidsweer gave In de moderne bioscoop brengt de gebrekkigheid van de toenmalige op- name-apparatuur aan hst licht. Het ge wijzigde beeldformaat van thans maakt een volledige projektie van de door Clair gefotografeerde beelden onmoge lijk, zodat zijn personages gedeeltelijk worden onthoofd. Maar dit alles, wat in de hedendaagse film als onduldbaar zou worden gevoeld, neemt niet weg, dat men het meester schap, door Clair gedemonstreerd bij het maken van deze film, waarvoor hfj naar een komedie van G. Berr en M. Gull- lemand zelf het scenario schreef, nog altjjd ten volle kan waarderen en be wonderen. Een vergelijking met zijn Ia- tere films als „Le Silence est d'or", „Les Grandes Manoeuvres" of „Porte des Li las" om van de films uit zijn Ameri kaanse tijd maar te zwijgen leidt zelfs tot de slotsom, dat de cineast Clair in 1931 dichter bil de filmkunst stond dan thans en dat zijn beste werk uit de jaren dertig dateert. Dit laatste geldt met name de oor spronkelijkheid van „Le Million", een operette-achtig ballet van springende en rennende lieden, die op jacht zijn naar een zoekgeraakt loterijbriefje ter waar de van een miljoen gulden. Het geldt óók zijn humor, die beweeglijker is, rij ker aan beelden, contrasterend met het geluid, en meer steunend op de beeld wisseling. Men zou deze film kunnen vergelijken met de Duitse „Capriccio" van Karl Ritter of „De dertienstoelen" van E. W. Emo, waaraan nauwelijks hoeft te worden toegevoegd, dat de hu mor van laatstgenoemden heel wat log ger en minder visueel is en sterk naar het boertige neigt. De geschiedenis van het verloren lot is voor Clair een aanleiding om een dolle achtervolgingschaos te ontketenen zoals bijvoorbeeld de twee elkaar kruisende groepen achtervolgers de één op jacht naar een dief, de ander naar een wan betaler ,die zich op een gegeven mo ment in hun prooi vergissen, zodat de schuldenaar wordt ingerekend en de dief ontkomt. Herhaaldelijk bedient Clair zieh van de kettinghumor, aie een aantal beelden, situaties of handelingen uit elkaar doet voortvloeien om daarna met een onverwachte teruggreep weer aan hun oorspronkelijke oorzaak of aan een bijna vergeten moment, waarmee een ongedacht verband blijkt te bestaan, aan te haken. Een verrassende humor, die zijn bestaan vooral dankt aan het filmmedium. Het best geslaagd intussen zijn wel de momenten in de opera, Hier bereikt Clair zulk een komische climax, dat deze scènes gevoeglijk tot de beste voorbeelden van filmhumor kunnen worden gerekend, die men daarnaast misschien alleen nog maar aantreft bij een Jacques Tati. Reeds toen nog maals het was in 1931 dacht Clair in beeldelementen, in visuele situaties, die zich logisch ontwikkelden om telkens op het juiste moment de factoren te leve ren voor het gewenste komische effekt. De vindingrijkheid en oorspronkelijkheid van Clair op dit punt maken deze film tot een van zijn allerbeste. Wilfrid Baumgartner, de tegenwoor dige minister van financiën in Frank rijk schreef enige tjjd geleden aan Clair; „Uw miljoen is het enige, dat nooit de valuatie heeft gekend." Ofschoon we een instinctieve neiging hebben om het bij voorbaat oneens te zijn met alles, wat ministers van financiën zeggen en doen, kunnen we deze woorden van de minister volledig onderschrijven. Clair's „Miljoen" wordt binnenkort in de Uitkijk-theaters opnieuw in roulatie gebracht. We kunnen ieder die zich kos telijk amuseren wil, en met name hun, die een dieper gaande belangstelling hebben voor de ontwikeling van de filmkunst, niet anders dan sterk aanra den, deze film (nog eens) te gaan zien. F. De wanbetaler is bij abuis in de gevan genis terechtgekomen. René Lefèvre (midden) in de uit 1931 daterende film „Le million" van René Clair, die bin nenkort opnieuw in vertoning wordt gebracht. De tuin achter het Stedelijk Museum, aansluitend op het nieuwe restaurant en het Museumplein te Amsterdam, begint bevolkt te raken met beelden. Onlangs is een nieuwe aanwinst, een groot bron zen beeld van Henry Moore geplaatst. Het is een liggende figuur, in de trant zoals de Engelse beeldhouwer er vele in zijn werkzaam leven vervaardigd heeft. Het beeld is uit dezelfde serie als de zé. reclining figures die Moore voor het nieuwe Unescogebouw te Parijs ge maakt heeft. Het beeld voor Parijs is echter aanmerkelijk groter. Moore is thans 62 jaar oud en.niets wijst erop dat zijn ontwikkeling tot stilstand is geko men. Voortdurend verbaast hij de we reld met zijn nieuwe vormconcepties. „Een beeldhouwwerk moet voor mijn gevoel in de eerste plaats doorstroomd zijn van een persoonlijke vitaliteit; een beeldhouwwerk moet geladen zijn van gespannen energie, een intens eigen le ven leiden, onafhankelijk van het object dat het voorstelt", dit is een van zijn stelregels die hij voortdurend tot reali satie brengt. Advertentie reeds vanaf aen piekfijne keuken met 'n 95 In de uitgave van het Verzameld Werk van P. N. van Eyck - uitgave Van Oorschot, Amsterdam - ver scheen als derde deel een bundeling van het proza uit de jaren 1907-1915. Dit deel werd bezorgd door C. Bittre- mieux. Wellicht belangrijker nog dan de uit gave van Van Eycks gedichten, is de ze uitgave van zijn proza. Zijn gedich ten had Van Eyck zelf voor het be langrijkste deel gepubliceerd; zij waren ook betrekkelijk gemakkelijk toeganke lijk, in elk geval zonder al te veel be zwaren te raadplegen. Met Van Eycks proza ligt de zaak anders: het ligt, voorzover het gepubliceerd werd, moei lijk toegankelijk verspreid over talrijke tijdschriften en bladen; het zag voor een belangrijk deel zelfs nooit het licht. Beide euvelen worden door deze uit gave, het eerste deel van het proza, verholpen. Men vindt hierin als gezegd Van Eycks proza uit de jaren 1907 tot 1915, ook het niet-gepubliceerde dus. Daaronder zijn uitvoerige en hoogst be langrijke teksten. Van Eyck was cm zeer oorspronkelijk en zeer grondig den ker over leven en kunst. Uiterst wei nigen hebben zich, als hij, verdiept in het leven, naar aanleiding vaak van de kunst. Uiterst weinigen ook hebben zich in alle aspecten van de kunstwerken zo gewetensvol en oorspronkelijk verdiept als Van Eyck. Het is dan ook zeer bepaald niet al leen een daad van piëteit dat dit werk werd uitgegeven; het is niet alleen een daad van piëteit én een daad van wetenschappelijk belang, het is óók een daad van artistieke betekenis. Wan neer een groot deel van de hedendaagse beschouwingen over actuele kunstwer ken volledig vergeten zal zijn, zal men bljjven teruggrijpen naar de essays van Van Eyck die - om de auteur èn om de aard van zjjn belangstelling - van blijvende waarde zijn. Men moet op recht en bijzonder verheugd zijn dat de ze uitgave tot stand is gekomen. G.K. (Van een medewerker) Op 27 september a.s. zal het derde eeuwfeest worden herdacht van het afsterven van de H. Vincen tius a Paolo. Deze herdenking is nu reeds onderwerp van gesprek in tal rijke conferenties van Vincentianen. Zulk een herdenking leidt tot een nieuwe bezinning op het uitgangspunt van het prachtige werk, dat nu meer dan honderd jaar geleden ook in Ne derland zijn vertakking vond. Een be zinning op het uitgangspunt, maar waarschijnlijk meer nog op de vraag, of het werk van de Vincentius-vereni- ging past in deze tijd. Bij een poging deze vraag te beant woorden, kan men niet ontkomen aan een terugzien in de historie en aan een overwegen van de veranderingen in het maatschappelijk leven. Die verande ringen zijn zo grondig en zo het gehele volk omvattend, dat het zonder meer duidelijk is, dat het vroe gere werk van de conferenties en der halve van de individuele Vincentianen inderdaad niet meer past. D.w.z. wan neer men het grote uitgangspunt van Frédéric Ozanam, de man, die zich liet inspireren door de grote liefde voor de evenaaste van Vincentius a Paolo, om onder de armen van Parijs de liefdesboodschap van Christus vorm te laten krijgen in persoonlijk contact en in materieel weldoen, beziet, dan weet men, dat daarin nog niets is ver anderd, eenvoudig omdat dit uitgangs punt eeuwigheidswaarde heeft. Vertaling: F. A. BRUMOAVS 68 „Zou het misschien begon meneer Hobbs. „Och welnee man, zei mevrouw Hobbs, reeds op weg naar de vestibule om de telefoon op te nemen. ,,'t Komt allemaal best voor elkaar." Het was Kate interlocaal. De rest van de fa milie zat zwijgend te luisteren, pogend om het ge sprek te reconstrueren aan de hand van mevrouw Hobbs' antwoorden. „O, dat is fijn, schat. Natuurlijk is er plaats. We vinden het heerlijk, als ze komen. Natuurlijk, kind. Ik hoop, dat je je amuseert." „Als die blaag hier een meisjespensionaat in huls wil halen, dan zal ik haar wel eens leren," zei Jane. „En dat doet ze," zei Susan met een somber ge zicht. Mevrouw Hobbs kwam in de woonkamer terug. Haar gezicht straalde. „Is het niet heerlijk?!" zei ze. „Kate brengt drie schoolvriendinnetjes mee." Drie?!" riep Jane. „Hemel, Moeder!" Susan liet zich achterover val len in haar stoel. „Waar denkt ze, dat die zullen kunnen slapen?" vroeg meneer Hobbs. „Luister nou eens, Peggy, dat kind bezit niet het minste verantwoordelijksheids- gevoel. Besef je wel, dat dit elf mensen en drie klei ne kinderen hier in huis betekent gedurende het hele weekend rond Labor Day? Ik duld dat niet, versta je? 't Is krankzinnig. Je telefoneert onmiddellijk te rug „Je hebt groot gelijk, Paps. Wat denkt die blaag wel „Ik zal je één ding zeggen, Moeder. Ik ben niet van plan om Peewee en Peter in een hoek te laten duwen en gek te laten maken door een stel hyste- rische Jij telefoneert onmiddellijk terug, Peggy Wil jullie nou eens luisteren!" gilde mevrouw Hobbs wanhopig. „Kate is niet meer te bereiken. Ik weet niet, vanwaar ze heeft opgebeld en waar ze nu is. Als jullie nu eens ophouden met dat ge- schreeuw, zul je horen, hoe ik alles geregeld heb. Er zal geen mens hinder van hebben. We kunnen een veldbed zetten op Kate's kamertje voor éen van de meisjes. Het zal hier in huis een beetje voj zqn. Maar 't is toch maar voor drie nachten. En Jij, Jane, 3JJ en Byron kunnen voor het weekend de baby best btj jullie nemen „Dat dacht ik wel. Byron en ik zullen drie nach ten achter %lkaar geen oog dicht kunnen doen, al leen omdat dat nést „En dan," vervolgde mevrouw Hobbs onver stoorbaar, „kunnen Peter en Peewee blijven, waar ze zjjn „O, Moeder, u wéét, hoe Stew en ik er dol op zjjn om ze bjj ons te hebben, dan zou Kate misschien kunnen vragen en de andere twee meisjes kunnen dan op de kamer van de kleine Byron slapen. En meneer Halstead laat 'ns zien ik denk, dat meneer Halstead op de sofa in de huiskamer zal moeten slapen. Zie je nu wel? Alles is al geregeld. Ze straalde als iemand, die een moeiljjk probleem tot ieders voldoening heeft opgelost. Even was het stil. „Krankzinnig!" zei meneer Hobbs, maar hjj wist zich verslagen. Ho slenterde met 'n onverschillig air naar de keuken, zodat zon nederlaag niet al te zeer in het oog zou lopen. De hele vrijdagmiddag en -avond en de hfle za; terdag voerde de Island Queen haar menselijke last van het vasteland naar het eiland, als gold het 't redden van schipbreukelingen. Te Long Beach wemelde de trottoirs van paren in badpak, meisjes in strandjurken, hele families in sportcostuum doelloos rondslenterend, luchtig gekleed, zonder doel of bestemming. Het was schier onmogelijk om je nog in een sou venirwinkel te persen; de draaimolen werkte zes tien uur per etmaal; uit de schiettenten klonk een onophoudelijk geknal en gerinkel; in de kegelbaan scheen een voortdurend onweer losgebroken; in de eethuisjes, waar je verse kreeft kon krijgen, was elk tafeltje bezet en je kon er de lucht snjjden; en op de lange veranda's schommelden de schommelstoe len heen en weer, heen en weer, van onmiddellijk na het ontbijt tot middernacht. In Rock Harbor was er een zo grote verkeersop stopping, dat er prachtisch geen doorkomen meer aan was en men buiten het dorp een parkeerplaats moest gaan zoeken. Opgejaagde huisvrouwen ren den van winkel tot winkel vergeefs smekend om geholpen te worden. Over en weer klonken luide begroetingen. Naarmate het later werd, verlegde het centrum der activiteit zich van de hoofdstraat naar de be koorlijke, door olmen overschaduwde lanen, die er op uit kwamen als de aderen op een boomblad kronkellanen, met aan weerskanten statige, witte huizen uit de tjjd, dat de Amerikanen nog kolonis ten waren, en tussen welke huizen door men nu en dan een glimp opving van groene grasperken en weelderige tuinen. Van half vijf af zouden die grasperken bedekt zijn met mensen mensen met een glas in de ene en een sandwich in de andere hand, druk in gesprek met mensen, die zij de hele zomer door op soortge lijke partijtjes gedurende de twee komende dagen zien zouden. Het was Labor Day weekend. Het einde van 't sei zoen. De laatste kans voor tientallen zomerkolonis- ten om tientallen zomerkolonisten te revancheren voor tientallen martini's (very dry) en sterke whis ky's. ,De laatste, wanhopige kans om diegenen op be legde toast en kreeftensla te tracteren, door wie men zelf op kreeftensla en belegde toast getracteerd was. Het was een gala weekend, behalve voor de kreef ten, voor wie het een moordpartij op grote schaal was. Verder langs de kust, op Grey Gables, verkeerden die middag de zaken in een ongewoon vergevorder de toestand van wanorde. En wat er gebeurde, ge beurde op verschillend plan, zoals de wolken, die te zamen een onweer zullen doen ontstaan. (Wordt vervolgd) In onze Nederlandse verhoudingen zjjn de armen van voorheen in belang rijke mate uit het gemeenschapsbeeld verdwenen. Maar toch weer niet in die mate dat materieel weldoen niet meer nodig zou zijn. Er zijn er nog tien duizenden onder ons, wier geldinkomen zodanig is, dat zij onder het ethisch minimum leven. Naast de betrekke lijk geringe groep minimum-lijders on der de loontrekkers denken we met name aan vele kleine zelfstandigen en meer nog aan mensen, die van wette lijke renten moeten leven. Maar we vleien ons graag met de gedachte, dat in de Nederlandse welvaartsstaat geen massale armoede meer voorkomt. De Vincentianen kennen als hun le venstaak de zelf-heiliging, mede door middel van de beoefening van de naas tenliefde. In die liefde moeten twee gaven worden geschonkende mate riële, om direct aansprekende noden te lenigen, de geestelijke, om de mens de ware rijkdom van het leven te le ren kennen. In de sociale geschiedenis is het werk van Frédéric Ozanam vaak misvormend gekarakteri seerd door het voor te stellen, alsof hü de naastenliefde, of, wat minder sympathiek klinkt, de liefdadigheid de plaats wilde laten innemen van de rechtvaardigheid. Zo hebben zelfs his torieschrijvers Ozanam en zijn werk een rem genoemd op de ontwikkeling van de sociale organisaties. Bij oudere werknemers leeft nog veelvuldig een zekere huiver voor „de Vincentius". „De Vincentius" immers was het instituut, waar je terecht kwam, wanneer je helemaal aan de grond zat. Men kan nog uitdrukkin gen in de werknemerswereld opvan gen die van deze huiver getuigen. Het Sinterklaasfeest op school, met aan de ene kant het speelgoed voor de kin dertjes van mensen, die niet bedeeld werden, en aan de andere kant borst rokjes en onderbroekjes voor de kin dertjes van gezinnen, die zorg behoef den. Er spreekt een zekere trots uit, wanneer iemand getuigt, dat zijn ouders altijd geweigerd hebben de hand op te houden hü „de Vincentius". Toen rector N. de Rooy in 1948 zijn boekje liet verschijnen „Kroniek ener Eeuw" gaf hü niet alleen een stuk so ciale geschiedenis in feiten, maar ty peerde hij ook de zich wijzigende men taliteit. Zo constateerde hij in dat boekje, dat rond de twintiger jaren van deze eeuw de Vincentianen een voudig door demensen, die zü goed wilden doen, „met bon en büdrage hardhandig en met scheldwoorden bui ten de deur gezet" werden. Toen er in de crisisperiode weer een grotenood ontstond veranderde deze houding van de bedeelden noodge dwongen wel weer, maar de mentali teit van: ik moet mij deze bedeling laten welgevallen, verdween uiteraard niet. Hoe onprettig het voor een Vincen- tiaan moge klinken, er zit iets gezonds in deze trots. We zün nu verder dan in 1920. De lonen zijn over het alge meen op een gezond peil, de sociale verzekeringswetten hebben tal van noden of sterk ingeperkt, of ge heel weggenomen. Een echte bedelaar aan onze deur zien wü maar zelden verschonen en meestal hebben we dan nog met een pathologisch geval te doen. Wie aandacht schenkt aan zulk een figuur zal als regel kunnen zeg gen: Waarom ga je niet naar Sociale Zaken? want in Nederland laat men niemand meer verkommeren van de honger. Hoezeer dit verschünsel van veran dering in de nood de centrale aandacht heeft moge wel blüken o.a. uit het feit, dat aan de Katholieke Economi sche Hogeschool in Tilburg het ambt is geschapen van buitengewoon lector in het maatschappelijk werk. De heer J. A. Stalpers, doctorandus in de so ciale psychologie, werd met dit lecto raat belast en sprak op 12 mei 1960 in een openbare les, waarmede hjj dit ambt aanvaardde over de evolutie van de menselüke noden. Daarbij kwam hp tot de constatering, dat het aanvankelük horizontale probleem van die menselüke nood (dus een probleem, dat zich beperkt tot een bepaalde laag van de bevolking) langzamerhand groeit „van de onderste bevolkingslaag naar, in beginsel althans, de gehele bevolking". Alhoewel de heer Stalpers deze con statering betrok op het maatschappe- lük werk heeft het tevens büzondere betekenis voor het werk van de Vin centianen. We kennen tal van voorzie ningen in die nood, die het aantrekken van beroepskrachten noodzakelük heb ben gemaakt. De maatschappelüke gezinszorg, de bejaardenzorg, het maatschappelük opbouwwerk, de a- socialiteit-bestrüding enz. enz. zün er slechts enkele voorbeelden van. De specialisering in instituten en daar mee het onontkoombaar aantrekken van geschoolde beroepskrachten mag evenwel geen verminderde aandacht betekenen van de individuele mens voor de medemens. Integendeel, het is onze stellige over tuiging, dat het werk van de Vincen- tiusvereniging nu meer kans van sla gen biedt dan ooit. Om een woord van Pius XI te gebruiken uit Quadragesi- mo Anno: „Er zullen vrü'willigers ge vonden moeten worden, die uit hun midden zelf voortgekomen, tot het hart van hun broeder weten door te dringen met de liefde van een broeder." Aanvankelijk hebben de sociale or ganisaties gemeend, dat dit toch wel in het bijzonder op hen betrekking had. Geldt dit woord niet op de eerste plaats de mensen, die aan zelf-heili ging willen doen en vandaaruit van hun persoonlijke rükdom aan anderen willen meedelen? Maar dat zou op zün beurt betekenen, dat de samenstelling van de conferenties in sterkere mate een afspiegeling moet zijn van de ver anderde maatschappelijke omstandig heden. Ook de man, die tot de volks laag behoort van de vroeger bedeel den. zal nu een andere rol kunnen gaan spelen, n.l. van zün inzichten, van zün rükdom aan geestelük goed meedelen aan anderen. Moge de bezinning op deze eeuw feestviering mede hiertoe leiden. (Advertentie) verkrijgbaar bij de bonafide handel Allecnverteg'enwoordiging Amsterdam, Haarlemmerweg 475. tel 185222 (10 lijnen).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1960 | | pagina 11