TENTOONSTELLINGEN IN MÜNCHEN
BEIERSE VROOMHEIDverrassende
afwisseling van kunst en volkskunst
I
Studio speelt „Martine"
GEERT VAN BEEK
Eert hand boven de ogen
MENEER HOBBS
NEEMT VAKANTIE
klassieke hoogtepunten naast aandoenlijke
Prachtige doeken en kostelijke
kleinodiën op „Eucharistia"
UITINGEN VAN DIEPGEWORTELD BOERENGELOOF
Première in
Amsterdam
Dr. H. Sala overleden
Bekend dierenarts in
Noord-Limburg
Twee premières
Haagsche Comedie
PAGINA
ZATERDAG 20 AUGUSTUS 1960
Het 37 ste Eucharistische
Wereldcongres moge dan
voorbij zijn, toch is er alle
reden orn op een aantal neven
verschijnselen daarvan alsnog de
aandacht te vestigen. München
had zich namelijk niet beperkt tot
een rij van grote liturgische
Plechtigheden, het had daarom
heen nog een hele krans van con
certen, toneelvoorstellingen en
tentoonstellingen gevlochten. En
om met de laatste te beginnen:
het Eucharistische Congres ging
gepaard met niet minder dan
zestien speciale tentoonstellingen.
De meeste daarvan zijn inmiddels
gesloten, doch de allergrootste en
belangrijkste blijven nog tot eind
september geopend. Reden dus
om er niet zonder meer aan voor
bij te gaan.
door
EDWARD STREETER
Mater Dolorosa, een Nederbeierse hout-
Plastiek van 1670..
Eerst echter nog iets over de andere
culturele manifestaties. Het Münchener
toneel uit de congresdagen moet een
mislukking genoemd worden. Dat ten
minste is het eenparig oordeel van alle
Duitse recensenten. Zij hebben van
geen voorstelling ook maar iets heel
gelaten en het feit, dat op de meeste
avonden de zalen nog niet half gevuld
waren en dat bij zo'n overweldigende
schare vreemdelingen spreekt duide
lijke taal. Eerlijk gezegd, de program
ma's waren er naar. Ze bestonden
foeddeels uit oude en niet zo best ge-
rachte repertoire-stukken als „Jeder-
mann" van Hugo von Hofmannsthal,
..Het proces om Jezus" van Diego
Fabbri, ..De wonderdadige magiër"
van Calderon en een afleggertje
van Claudel. Voorts wat volkstoneel en
daarmee was de koek op. De muziek
kwam beter te voorschijn. Ook daarbij
was natuurlijk gewoon repertoire-werk
Missen van Bruckner en Mozart,
klassieke orgelconcerten en populaire
zangavonden van de .Regensburger
Domspatzen" doch daarnaast wer
den er drie gloednieuwe oratoria, een
volksopera „Tobias Wunderlich" en na
tuurlijk het prachtige „Jeanne d'Arc
au bücher" van Honegger uitgevoerd.
De belangstelling hiervoor vvas veel
groter en de oratoria van Otto Jochum,
Franz Schmidt en J. H. Reginald Dixon
lokten vele en onderling nogal ver
schillende commentaren uit. Ik zal er
over zwijgen. Misschien komen ze nog
ooit naar Nederland en dan kan een
deskundige zijn krachten erop beproe
ven.
De tentoonstellingen echter en
met name de allergrootste „Eucharis
tia" en „Bayerische Frommigkeit'
werden eenparig bejubeld. Ik zou
willen zeggen', terecht. Ze verrieden
beide een uiterste aan zorg dui
delijk sprekend uit uitvoerige en
zeer gedocumenteerde catalogi en
zij hadden beide eenzelfde typeren
de eigenschap, die haar voor in- en
outsiders tegelijk boeiend maakte.
Ook bij deze tentoonstellingen n.l.
was men ervan uitgegaan, dat zij
dienstbaar moeten zijn aan de bedoe
lingen van het Eucharistisch congres
en die bedoelingen waren het is
hopelijk uit de feiten gebleken
van strikt religieuze aard.
Voor deze tentoonstellingen beteken
de het, dat men niet uitsluitend aesthe-
tische maatstaven had aangelegd Men
had ook rekening gehouden met de' re-
ligieuze intentie? en zo kon men het
op de tentoonstelling „Bayerische
.Frommigkeit zien gebeuren, dat enke
le deskundigen elkaar de pracht van
een Holbein trachtten te illustreren,
terwijl de grote massa zich verdrong
m die zalen, waar vooral Beierse volks
kunst met daarbij de verrukkelijkste
kitsch was geëxposeerd.
het kostbaarste wat maker en op
drachtgever konden bedenken. Daarbij
waren zeldzame kostbaarheden, zoals
de Heinrichskelk, waarvan een afbeel
ding dit artikel verlucht, prachtige doe
ken van de lijdende Christus als Eucha
ristische Heiland en kostelijke kleino
diën, die men geruime tijd alleen in
ogenschouw zou moeten kunnen nemen.
Nog boeiender misschien is de door
de stad München en de staat
Beieren in het Stedelijk Museum
aan de Jakobsplatz ondergebrachte
tentoonstelling gewijd aan 1400 jaren
Beierse vroomheid. Deze expositie mag
men rondweg overweldigend noemen.
Ze begint in de tijden vlak na de volks
verhuizing, toen door het huwelijk van
de Beierse prinses Theodoline met
Authari, de koning der Longobarden,
voor Beieren nieuwe werelden werden
opengebroken. Ze toont de rijkste
kunstwerken uit de tijd van de beroem
de keizer Heinrich II en ze vindt zon
der twijfel haar hoogtepunt in de Barok
periode, waarbij men niet zonder recht
van „Beierse barok" spreekt.
Ook in haar vormgeving is deze
expositie zeer geslaagd. Ze houdt
door een verrassende afwisseling van
n dde ,Königsbau der Residenz"
aan de Max-Josepjisplatz (geopend
tot 30 september) was de „Eucha
ristia" de meest strikte kunsttentoon
stelling, ondergebracht. Ik heb er rond
gelopen op een regenmiddag, toen elke
congresganger ergens een beschut on
derkomen zocht en er zich dus meer
„landvolk" verzameld had dan ik ooit
op een tentoonstelling gezien heb.
Langzaam schuifelde die naar regen en
knoflook geurende massa van kost
baarheid naar kostbaarheid, daarbij
door massale samenscholingen demon
strerend, dat wat groot en protserig is,
nog altijd de meeste „ach's" en
„och's" veroorzaakt. Het hoofdbestand
deel immers van deze expositie die in
overeenstemming met haar naam
slechts voorwerpen bevatte, die direct
op de Eucharistie betrekking hebben
werd gevormd door een leger van en
kele honderden monstransen, in hun
totaliteit zo barok en opdringerig, dat
voor mij althans de wijding volledig
teloor ging. Toch moet men de verza
meling uniek noemen. Het vakman
schap der makers is overal manifest en
al hebben velen zich verloren in een
roes van nog meer edelstenen, paarlen,
bloemen en guirlandes, daar tussenin
staan juwelen van ingehouden schoon
heid, van strakke vormbeheersing of
kinderlijke uitbundigheid. Alle geliefde
beelden van de oudste tijden af tot op
de dag van vandaag, passeren de revue
en uit iedere monstrans spreekt toch
die behoefte om haar een troon te doen
zjjn voor het „brood voor de wereld".
Ditzelfde geldt ook voor de kelken, ci
bories, schilderijen en beelden, die
alle voor en na de Heer der Heerscha
ren pogen te eren met het mooiste of
H. Christophorus, houtplastiek van een Münchener meester
van omstreeks 1520; het hoort thuis in de Domkerk van O.
L. Vrouw te München; thans geëxposeerd op de tentoon
stelling „Beierse vroomheid".
klassieke hoogtepunten met aandoen
lijke uitingen van een diepgeworteld
boerengeloof de aandacht voortdu
rend gevanggen. Ze geeft specimina
van de meest intense kunstenaarsar-
beid, afgewisseld met zulke daveren
de beeldenbeesten als het Maria
beeld, dat mede deze tekst illustreert
en dat wij spontaan „Maria in de
wind" hebben gedoopt. Ook de
eigentijdse vroomheid is niet verge
ten. Men ziet zowel een prachtig mo
dern altaar als een kinderlijke exvoto
uit de beroemde Wieskirche, anno
1960. Kortom uit deze expositie (ook
tot 30 september geopend) spreekt
een zo eerlijke vroomheid, dat men
zich èn aan het wezenlijk artistieke èn
aan het oprecht kitscherige tegelijk
stichten kan.
Bovendien is ze vrolijk. De Bei
erse vroomheid heeft niets gefor
ceerds. Ze heeft niets van dat zeur
derige, dat bij ons identiek met vroom
heid schjjnt te moeten zijn. Ze is vol
leven, oneerbiedig en schijnbaar grol-
lig soms, maar in die boertige vrolijk
heid aandoenlijk en overtuigend. Ze is
de vroomheid van honderden primitieve
heiligdommen, van ontelbare bede
vaartplaatsen, van exuberante heili
genverering en daarin van een volledig
besef van 's mensen afhankelijkheid
van God.
Anders gezegd: Wie uwer in deze
maanden in München komt, hij ga eens
kijken. Hij zal zich vergapen aan een
vroomheid, die èn in zijn hoogtepunten
èn in zijn verschijnselen van alle dag
de strenge Neder
lander ontwapent
tot een misschien
wel medelijdende
glimlach. Of dat
medelijden dan
hemzelf dan wel de
Beieren moet tref
fen, is een zaak
van innerlijke ob
servantie.
De overige ten
toonstellingen moe
ten wij helaas on
besproken laten. Er
is tot eind septem
ber in de Akademie
vcor beeldende
kunst nog een
naar men mij ge
zegd heeft prach
tige tentoonstelling
over de moderne
kerkenbouw en wat
tenslotte de door
communistische
vragen in opspraak
geraakte missieten
toonstelling betreft,
daarover valt met
de beste wil ter we
reld niets prijzends
te zeggen. Het was
het oude procédé,
al bekend van de
missietentoonstel
ling in het patro
naat van onze ge
boortestad. Overal
stands met vriende
lijke paters en zus
ters, compleet met
lange aanwijsstok.
Alleen heel achter
in de zaal was een
kleine ruimte ge
wijd aan moderne
missie-kerkenbcuw.
Uitstekend werk
van een Zwitserse
groep missie-archi
tecten. Voor het
overige scheen het
onmogelijk het hui
dige missieprobleem
een adequate vorm
geving te verlenen.
Jammer.
ALBERT WELLING
kruisbeeld uit de veertiende
eeuw, een prachtig stuk op de tentoonstelling
Beierse vroomheid".
AMSTERDAM. 19 aug. Het toneel
spel „Martine" van Jean Jacques Ber
nard, dat de toneelgroep Studio in het
Centraal Theater speelt, hoort in een
verleden thuis, dat wjj een beetje ont
wend zijn. Het vertelt op een eenvoudi
ge manier van een Frans boerenmeisje,
dat grondig verliefd wordt op een jonge
man, na drie jaar dienst in het oosten in
haar dorpje binnengekomen en haar
reeds bekend uit de verhalen van zjjn
grootmoeder. Hjj raakt ook enige weken
betoverd van haar blonde bekoorlijkheid
maar vergeet haar snel weer als hjj op
nieuw het intelligente meisje ontmoet,
dat hem vroeger al geboeid heeft. De
hevig blonde Martine heeft daar erg
veel weet van. Dit leidt niet tot een hevig
drama, maar dank zjj de grootmoeder
tot een huwelijk met een brave boeren
zoon, dus een druk leven, waarin zjj
misschien zal kunnen vergeten.
De Franse schrijver heeft dit uitge
werkt op een manier, die de gerouti
neerde schouwburgbezoeker van nu kin
derlijk voorkomt. Op sommige ogenblik
ken ontdekt hij daar een ontwapenende
charme in, misschien ook omdat hij zich
zjjn jongenstijd herinnert, waarin de
liefde er inderdaad zo uitzag: verzwe
gen zielsverdriet en weggeslikte tranen.
Het is moeilijk dit zo te spelen, dat het
nu nog oprecht klinkt. Cocki Boonstra,
pas van de toneelschool in Arnhem ge
komen, speelt als Martine haar eerste
rol, en zjj doet dit met een gevoeligheid,
die aangenaam is om ernaar te kijken.
Zjj is een prettige verschijning, maar
boven blijkt zij haar gevoelens te kunnen
spelen. Zjj kreeg op het einde ook een
nadrukkelijk applaus. De gevoeligheid
van de andere spelers was geringer. Jo-
han Walhain had zich als gastregisseur
er klaarblijkelijk vooral op toegelegd
hen zo goed mogelijk te laten typeren.
Het is kortom een voorstelling, die in
de smaak zal vallen van 1 wie van een
voudige, hartelijke ontroering houdt.
Pronkstuk van de tentoonstelling „Eucharistia" is de zgn. „Heinrichskelk", een
kristallen kelk met twee handvaten uit 1020die keizer Heinrich 11, de heilige,
geschonken zou hebben aan de Oude Kapel te Regensburg.
(Van onze Limburgse redacteur)
VENRAY, 18 aug. Op 84-jarige
leeftijd is gisteravond in het ziekenhuis
alhier dr. H. Sala overleden, na jaren
lang werkzaam te zi;jn geweest als
dierenarts in Noord-Limburg en Oost-
Brabant. Op 16 januari 1876 geboren,
vierde dr. Sala verleden jaar zjjn dia
manten jubileum als dierenarts. In
1899 vestigde hij zich in Venray. Aan
vankelijk per fiets, later per rijtuig en
nog later per auto dr. Sala was de
eerste autobezitter in het land van
Venray bereisde hij de streek. Zowel
in Noord-Limburg als in Oost-Brabant
was hij een geziene figuur en een vaak
geraadpleegde dierenarts. Dr. Sala
heeft in de loop der jaren verdienstelijk
werk verricht. Door zijn toedoen kwam
alhier een vleeskeuringsdienst tol stand
DEN HAAG, 16 aug. De Haagsch*
Comedie zal on donderdagavond 1 sep
tember in de Koninklijke Schouwburg
de première geven van „Het Proces
Andersonville" (The Andersonville Tri
al) door S. Levitt. De vertaling en de
regie zijn van Jan Teulings. Op zaterdag
avond 3 september geeft de Haagsche
Comedie in de Koninklijke Schouwburg
de première van „Heeft Constance ge
lijk?" (The Constance Wife) van W.
Somerset Maugham.
De vertaling is van Sophie Teulings-
Nathusius en de regie van Paul Steen
bergen.
nmiskenbaar maakt zich in de wereld (het we
reldje) van de kunst een zeker onbehagen gel
dend. Vernieuwing op vernieuwing doet wan
trouwen ontstaan ten aanzien van de innerlijke bete
kenis, de wezenlijke waarde der „geschapen" werken.
In een recente aflevering van de voor „het moderne"
tech zeer ontvankelijke Kroniek voor Kunst en Kuituur
(jaargang 20, nummer 2) schreef de redacteur L. P. J.
Braat een artikel „Tien procent is soms zeer veel".
Met zijn titel wil hij zeggen dat hij het de moeite
waard vond in de bres te springen voor de tien procent
van de huidige openbare kunstprodukten die inderdaad
de moeite waard is. De overige negentig procent, die
tegen hoge prijzen verwindhandeld en met veel tamtam
ir musea tentoongesteld wordt, zou, meent hij, „wel
eens volkomen waardeloos kunnen zijn". Zijn mede-
Dit alles geldt, zij het niet in zó ern
stige mate als voor een deel van de
beeldende kunst, voor de letterkunde.
Jan Greshoff gaf uiting aan zijn onbe
hagen in een artikel in „Het Boek van
Nu" (april 1960); een goed deel van
de letterkundige produkten van werke
lijk belang is, meent hij, zo onbeschrij
felijk en eenzijdig somber, en soms bo
vendien zo onoverkomelijk vulgair, dat
de beschaafde leeslustige het terzijde
laat. Wat daarnaast voor „het grote
publiek" vervaardigd wordt, is in
hoofdzaak zo leeg en zo losjes van ma
kelij, dat de „beschaafde leeslustige"
er zijn neus voor optrekt. Voor hem is
dus een vacuum ontstaan, aldus Gres
hoff.
Ook hier ten dele als gevolg van een
falen der kritiek. Wie om een voorbeeld
te noemen „Tanchelijn" van Harry Mu-
lisch inderdaad gelézen heeft, moet
verbaasd staan over de oppervlakkig
heid der kritiek die zich door de waar
deerbare elementen in dit stuk zózeer
liet verblinden, dat zij Mulisch' volle
dig falen ten aanzien van vrijwel alle
meer ter zake doende elementen in een
toneelstuk niet meer zag en in een ly
riek losbarstte die een weinig reële ba
sis in het stuk zelf werd. Er zijn ge
lukkig uitzonderingen: Emmy van Lok
horst, D'Oliveira en W. Ph. Pos dis-
tanciëren zich van de holle lyriek die
niet meer kritisch leest en die met de
paar mooie modernistische vruchten
die de koopman bovenop gelegd heeft,
de hele mand met bocht tegelijkertijd
aanprijst.
De kritiek heeft haar normen
strak te houden; zij dient niet modern
als goed te waarderen, maar het on
derscheid tussen waardevol en waarde
loos ook ten aanzien van het moderne
produkt te hanteren, hoe moeilijk dit
onderscheid vaak te maken valt in een
tijd van verschuivende normen.
Een lange inleiding om de lezer ge
rust te stellen dat ik hem „Een
hand boven de ogen" van Geert
van Beek niet ga aanprijzen omdat het
een werk is van een jong, „modern"
auteur. De omstandigheid dat het werd
uitgegeven door Stols te Den Haag, be
tekent zonder meer, dat het een boek
van klasse zal zijn. In het fonds van
Stols bevinden zich geen waardeloze
produkten. Het gaat er dan echter om
Van Beeks niveau te bepalen.
Dat de auteur een aantal moderne
procédés met gemak hanteert, is wei
nig interessant. Het is zelfs misschien
af en toe (en soms nogal vaak) ietwat
irriterend. Van Beek schrijft goed, zon
der op te vallen door bijzondere oor-
GEERT VAN BEEK
spronkelijkheid. Zjjn vorm van humor
(„De bakker bleek zjjn taak als
nieuwsbron serieus opgevat te hebben")
is slechts met mate acceptabel, doet in
het kader van het verhaal nogal wrang
galgenhumoristisch aan, en, wat mis
schien mijn grootste bezwaar is, bete
kent een al te nadrukkelijke inmenging
van de schrijver in zijn verhaal. Het is
de schrijver die naar aanleiding van
een zelfmoord het bakkersgilde een
klein subjectief veegje uit de pan geeft,
hoewel dit gilde er in dit verband niets
toe doet. Zelfs als het er wel toe deed,
of als déze bakker er iets toe deed,
had ons dit beter via de wijze der ob
jectieve verhaaltrant kenbaar gemaakt
kunnen worden. Ik raak hiermee een
bezwaar tegen een deel van de „no
vellen" die in dit boek gebundeld zijn.
Zij zijn, naar het wezen, minder novel
len dan belijdenissen. De auteur heeft
nog het een en ander af te reageren,
vooral zijn bezwaren tegen bepaalde
levensvormen, levenshoudingen, opvoe
dingswijzen, moralistische opvattin
gen. „Halfstok" loopt daarvan over.
Het geeft „de pijnlijke gevolgen van
et bekrompen opvoedingsmethode en
de geleidelijke ontworsteling daaraan",
zegt de omslag. Van die „bekrompen
opvoedingsmethode" in morele aange
legenheden één alineaatje uit de vele:
„Contact met personen van het an
dere geslacht moet ge zoveel mogelijk
Vertaling: J
F. A. BRVNKLAVS
73
Om wakker te blijven ging hjj in gedachten de
afgelopen maand na. Hij stond er verbaasd over,
hoe gering de indruk was, die bepaalde dingen ach
ter hadden gelaten, en over de kleurige levendig
heid van andere taferelen, die nu aan zjjn geest
voorbij trokken.
De verwarring, de ogenblikken van neerslachtige
moeheid, zjjn falen in het uitvoeren van zjjn oor
spronkelijke plannen, de keren dat hij het gevoel
had een wereld te zijn binnengewandeld waar hij
niet thuis hoorde al die kleine ergernissen en
teleurstellingen vervaagden reeds uit zijn bewust
zijn.
De herinneringen, die hij mee naar huis nam, wa
ren van een heel andere soort het gevoel van
nat zand onder je blote voeten, de schrille kreet
van een verontwaardigde meeuw, het zuchten en
kreunen van de zuidwestenwind die door het raam
van de slaapkamer drong, het neerduiken van een
visdiefje, het rijzen en dalen van zeewier, terwijl
de vloed zich een weg zocht tussen de rotsen, het
gedempte ruisen van de verre branding, het door
de wind gebogen duingras, dat het losse droge zand
geelgroen harceerde.
Dit waren de beelden, die hij met zich mee naar
huis bracht en op de achtergrond bewogen zich
Byron en Peewee en Peter mollige, kleine been
tjes, die door het zand renden of waggelden het
geluid van hun kinderlach handjes die zich ver
trouwelijk in de zjjne schoven. H(j leefde opnieuw
in wat hij nu wist te zijn een atmosfeer van leven
en vitaliteit, en toch, nog slechts enkele dagen ge
leden had hij het in zijn blindheid een hopeloze
chaos, een verwarde bende gevonden.
Het feit, dat zjj nu weer allemaal uiteen waren ge
gaan, trof hem plotseling als een slag. Hij voelde
zich oud en eenzaam. Hij trachtte zich een paar
van de dingen te herinneren, welke zjj gezegd had
den, maar kinderwoorden zijn als dromen, welke ver
vagen, zodra wij trachten ze in ons geheugen op
te nemen. En enkel de klank van hun stemmetjes
blijft.
Kom. kom, Hobbs, je bent kinds aan 't worden.
Hij keek even naar zjjn vrouw. Zij sliep nog steeds.
Eén van de eerste dingen, die hij doen moest,
als hij weer op kantoor terug was, was met Parkin
son spreken over die Montgomery-affaire. Die zou
eigenlijk allang in orde en van de baan moeten zijn,
maar het zou juist iets voor Parkinson zijn om een
definitief optreden uit te stellen, totdat meneer Hobbs
terugkwam. De vent was een harde werker, maar
hij had geen initatief.
Hij vreesde de berg post, die op hem zou liggen
te wachten, netjes naar belangrijkheid gesorteerd
door juffrouw Gilbert. Het meeste was van geen
belang, maar juffrouw Gilbert stond er op, dat alles
beantwoord werd.
Ze zou het hem onmogelijk gemaakt hebben om
iets anders te doen. Aan elke brief zou een keurig
nette doorslag van haar antwoord gehecht zjjn.
„Uw schrijven van 17 augustus aan de heer Hobbs
kwam aan gedurende diens afwezigheid. Hij zal on
middellijk na Labor Day terugkeren en uw schrij
ven zal dan aan hem worden voorgelegd."
Door die redactie slaagde juffrouw Gilbert er in
om het idee te verwekken, dat, als de briefschrijver
binnen enkele dagen na meneer Hobbs' terugkeer
geen antwoord van hem ontving, het duidelijk was,
bjj wie de schuld lag en dat was zeker niet bij
juffrouw Gilbert.
En waarom „onmiddellijk" na Labor Day? Wat
ging het juffrouw Gilbert aan, zelfs al kwam hij pas
met Kerstmis terug? Maar ze wist, dat hij onmid
dellijk terugkwam. Dat was nu juist het ongeluk.
Voordat hij helemaal in de put raakte met die
berg post. moest hij echter zien, dat hij Charlie
Speeden en Ray Harris te pakken kreeg en een
soort herfstprogramma opstelde. Vorig jaar waren ze
pas zo tegen november begonnen. Iedereen talmde
zo. Je moest hen voortdurend aansporen en op gang
houden.
Mevrouw Hobbs deed haar ogen open. „Ik heb ge
slapen," zei ze.
„Dat weet ik," beaamde meneer Hobbs.
„Wil je, dat ik een stuk rijd!"
„Neen, dank je. Ik voel me heel fit."
„Maar je bent moe. Waarom probeer je niet een
dutje te doen?"
„Ik voelde me nog nooit van mijn leven zó wak
ker," zei meneer Hobbs. Een tijdje reden ze in stil
te verder.
„Weet je," zei mevrouw Hobbs, „er is één ding,
dat ik aan Grey Gables zou veranderen. Als er enkel
maar een klein, afzonderlijk huisje was zo'n soort
jeugdherbergje je weet, wat ik bedoel enkel
maar een slaapkamer en een badkamertje met uit
zicht op de baaiDan zouden jij en ik daar kun
nen wonen en op ons eigen kunnen zijn, wanneer
we dat wilden, en dan zouden de meisjes de kinde
ren niet de halve tijd op hun eigen kamer hoeven te
laten slapen."
„Geen gek idee," zei meneer Hobbs.
„En dan zouden we er misschien zelfs een klein
keukentje bij kunnen hebben, waar we ons eigen
ontbijt konden klaarmaken."
„En zó'n bordesje van platte stenen, beschut te
gen de wind
en een plat dak om te zonnebaden."
„Maar de lui van wie het huis is zullen nooit al
die kosten willen maken'.'
„Misschien zouden ze het ons willen laten ver
bouwen en dan kunnen we de kosten van de te be
talen huur aftrekken."
„Dat is een idee," zei meneer Hobbs. „Ik moet
hun dat toch eens voorstellen."
Ze zwegen gedurende verscheidene kilometers, ter
wijl ieder zijn persoonlijke details aan het huisje
toevoegde.
„Het was zo'n verrukkelijk plekje," zei mevrouw
Hobbs.
„Iets mooiers vind je niet gauw," gaf meneer
Hobbs toe.
(Slot volgt).
redacteuren achtten de schatting negentig procent
geenszins overdreven.
Braat zegt jarenlang gewacht te hebben met het
schrijven van zijn artikel, omdat hij vreesde een grote
steen te werpen in de vijver der publieke opinie.
Reactie verwachtend, meent hij echter dat overigens
spoedig alles weer vergeten zal zijn. Van enigerlei
reactie is, meen ik, in de pers niets te bespeuren ge
weest. Weinig verwonderlijk, als men bedenkt, dat de
hausse in windhandelprodukten een kunstmatige hausse
is, waarvan serieuze kritiek en publiek zich afzijdig
houden. Ik geloof er niets van, dat het publiek zich
gechoqueerd voelt door een artikel als dat van Braat:
men is het er op voorhand mee eens! Zelfs de echte
minnaars van de kunst vervreemden van haar moderne
uitingen, omdat men er, na zoveel golven „vernieu
wing", niet (meer) in gelooft.
vermijden. Als de omstandigheden e
toe dwingen, gedraagt u dan b
schroomd en hoedt u voor ongepas
blikken, waardoor de begeerte maar
te vaak binnensluipt. Meisjes kunnt
er wel aantrekkelijk uitzien, maar.o:
der uiterlijke schoonheid gaat zo dB
wijls innerlijk bederf schuil".
De hier aangehaalde wijze van toe
spreken was een kwart eeuw geledei
nog in zwang in bepaalde biechtstoe
len en spreekkamers. Staat echter een
relaas, dat uit reactie tegen deze be
toogtrant en de daaraan ten grond
slag liggende opvoedingsmethode ge
groeid is. niet al te zeer buiten déze
tijd? Zelfs als in deze tijd ergens (of
misschien nog wel op diverse plaatsen)
jongelieden in de aangehaalde trant
zouden worden toegesproken in biecht
stoel of vanaf de katheder, blijft het be
zwaar dat dit niet de hedendaagse pro
blematiek is. Men kan stellen, dat de
hedendaagse priester een aanzienlijk
groter- begrip voor de menselijke per
soonlijkheid en diens geaardheid aan
de dag legt dan die van een halve eeuw
geleden. Men kan zelfs opmerken, dat
de wézenlijke psychische problematiek
vandaag misschien minder ligt aan d«
kant van de biechteling dan aan die
van de priester, nu hjj begrip toont
voor de mens en zijn geaardheid en
desalniettemin tot taak heeft normen
te handhaven en toe te passen.
Doordat zij de confrontatie geven
met narigheden uit een ver verleden,
waarmee „afgerekend" wordt, bezit
ten deze verhalen het negativisme,
waarover dr. M. Bruna (in „Streven"
van juli) handelde, een negativisme dat
stellig voorwaarde kan zijn voor echte
vernieuwing, maar dat zelf nog geen
vernieuwing betekent. De vernieuwing
zelf moet worden gestuwd door posi
tieve krachten, zoals die door kritiek
niet kunnen worden geleverd.
„Een hand boven de ogen" is zeker
niet uitsluitend kritiscfi-negatief. De
schrijver ervan weet van tijd tot tijd
op treffende wijze te suggereren dat
de mpns leeft „onder Gods ogen" en
onder zijn liefdevolle aandacht. Maar
te veel wordt bezwaar gemaakt tegen
tekorten in bepaalde methoden (over
wegend niet meer bestaande tekorten),
te weinig wordt geleefd en gedacht
vanuit de ontzagwekkende positieve
grootheid van het waarachtig essenti
eel christendom en van de kerk. Wie
daaruit leeft, kent minder de behoefte
kritiek uit te oefenen op de kleine,
vaak miserabele belijders van het
christendom. Die zijn er altijd ge
weest, zullen er wel altijd zijn, zullen
wel altijd het beeld van geloof, zeden
leer en kerk verontreinigen. Dan moet
de grote schoonmaak telkens het beeld
weer reinigen, maar de grote schoon
maak is minder interessant dan het
schone beeld-zelf, dat voor de schoon
maak niet vergeten mag worden!
Het vierde verhaal van „Een hand
boven de ogen", dat de hele tweede
helft van het boek beslaat, is verreweg
het beste.
Merkwaardig genoeg is juist dit
„beste" verhaal in de ik-vorm geschre
ven, de vorm die de minst „objectie
ve" schijnt te zjjn. De ik-vorm komt
zelfs in het kwadraat voor: eerst ver
telt „ik" over zijn vriend Charley; als
Charley zelfmoord gepleegd heeft,
vindt men zijn dagboek, en dit is
uiteraard ook in de ik-vorm ge
schreven. Zo worden telkens van
een subjectiviteit uit de dingen gezien.
De grote romanschrijvers uit verleden
en heden, hoezeer aanwezig achter het
werk, weten in objectieve beelden
mensen in hun onderling spel voor het
geestesoog van de lezer op te voeren.
Dit vermag de lezer echter allerminst
ervan te weerhouden „Afscheid van
Charley" een vrijwel geslaagd ver
haal te noemen (behoudens de motive
ring van de zelfmoord!), waarbij de
meeste der tegen de andere verhalen
aan te voeren bezwaren vervallen. Het
blijft, ook in dit verhaal, allemaal nog
wel wat „jong" en utopistisch, het ver
raadt dus ook de ontgoocheling; het
is te weinig (voor een roman- of no-
vellenschrijver) beeldend, dat wil in dit
geval zeggen: het leven beschrijvend
en aanvaardend zoals het is. Niet mo
raliserend, moet een romanschrijver
een wijs man zijn. Is hij dat, dan zal
hij het leven in zijn volheid trachten te
beschrijven, niet alléén in zijn onstui
mige jeugd als alles nog groeien en
rijpen moet. Hij zal ook deze jeugd in
haar relativiteit zien, en niet als ab
soluut.
GERARD KNUVELDEfl