TENTOONSTELLINGEN IN MÜNCHEN BEIERSE VROOMHEIDverrassende afwisseling van kunst en volkskunst I Studio speelt „Martine" GEERT VAN BEEK Eert hand boven de ogen MENEER HOBBS NEEMT VAKANTIE klassieke hoogtepunten naast aandoenlijke Prachtige doeken en kostelijke kleinodiën op „Eucharistia" UITINGEN VAN DIEPGEWORTELD BOERENGELOOF Première in Amsterdam Dr. H. Sala overleden Bekend dierenarts in Noord-Limburg Twee premières Haagsche Comedie PAGINA ZATERDAG 20 AUGUSTUS 1960 Het 37 ste Eucharistische Wereldcongres moge dan voorbij zijn, toch is er alle reden orn op een aantal neven verschijnselen daarvan alsnog de aandacht te vestigen. München had zich namelijk niet beperkt tot een rij van grote liturgische Plechtigheden, het had daarom heen nog een hele krans van con certen, toneelvoorstellingen en tentoonstellingen gevlochten. En om met de laatste te beginnen: het Eucharistische Congres ging gepaard met niet minder dan zestien speciale tentoonstellingen. De meeste daarvan zijn inmiddels gesloten, doch de allergrootste en belangrijkste blijven nog tot eind september geopend. Reden dus om er niet zonder meer aan voor bij te gaan. door EDWARD STREETER Mater Dolorosa, een Nederbeierse hout- Plastiek van 1670.. Eerst echter nog iets over de andere culturele manifestaties. Het Münchener toneel uit de congresdagen moet een mislukking genoemd worden. Dat ten minste is het eenparig oordeel van alle Duitse recensenten. Zij hebben van geen voorstelling ook maar iets heel gelaten en het feit, dat op de meeste avonden de zalen nog niet half gevuld waren en dat bij zo'n overweldigende schare vreemdelingen spreekt duide lijke taal. Eerlijk gezegd, de program ma's waren er naar. Ze bestonden foeddeels uit oude en niet zo best ge- rachte repertoire-stukken als „Jeder- mann" van Hugo von Hofmannsthal, ..Het proces om Jezus" van Diego Fabbri, ..De wonderdadige magiër" van Calderon en een afleggertje van Claudel. Voorts wat volkstoneel en daarmee was de koek op. De muziek kwam beter te voorschijn. Ook daarbij was natuurlijk gewoon repertoire-werk Missen van Bruckner en Mozart, klassieke orgelconcerten en populaire zangavonden van de .Regensburger Domspatzen" doch daarnaast wer den er drie gloednieuwe oratoria, een volksopera „Tobias Wunderlich" en na tuurlijk het prachtige „Jeanne d'Arc au bücher" van Honegger uitgevoerd. De belangstelling hiervoor vvas veel groter en de oratoria van Otto Jochum, Franz Schmidt en J. H. Reginald Dixon lokten vele en onderling nogal ver schillende commentaren uit. Ik zal er over zwijgen. Misschien komen ze nog ooit naar Nederland en dan kan een deskundige zijn krachten erop beproe ven. De tentoonstellingen echter en met name de allergrootste „Eucharis tia" en „Bayerische Frommigkeit' werden eenparig bejubeld. Ik zou willen zeggen', terecht. Ze verrieden beide een uiterste aan zorg dui delijk sprekend uit uitvoerige en zeer gedocumenteerde catalogi en zij hadden beide eenzelfde typeren de eigenschap, die haar voor in- en outsiders tegelijk boeiend maakte. Ook bij deze tentoonstellingen n.l. was men ervan uitgegaan, dat zij dienstbaar moeten zijn aan de bedoe lingen van het Eucharistisch congres en die bedoelingen waren het is hopelijk uit de feiten gebleken van strikt religieuze aard. Voor deze tentoonstellingen beteken de het, dat men niet uitsluitend aesthe- tische maatstaven had aangelegd Men had ook rekening gehouden met de' re- ligieuze intentie? en zo kon men het op de tentoonstelling „Bayerische .Frommigkeit zien gebeuren, dat enke le deskundigen elkaar de pracht van een Holbein trachtten te illustreren, terwijl de grote massa zich verdrong m die zalen, waar vooral Beierse volks kunst met daarbij de verrukkelijkste kitsch was geëxposeerd. het kostbaarste wat maker en op drachtgever konden bedenken. Daarbij waren zeldzame kostbaarheden, zoals de Heinrichskelk, waarvan een afbeel ding dit artikel verlucht, prachtige doe ken van de lijdende Christus als Eucha ristische Heiland en kostelijke kleino diën, die men geruime tijd alleen in ogenschouw zou moeten kunnen nemen. Nog boeiender misschien is de door de stad München en de staat Beieren in het Stedelijk Museum aan de Jakobsplatz ondergebrachte tentoonstelling gewijd aan 1400 jaren Beierse vroomheid. Deze expositie mag men rondweg overweldigend noemen. Ze begint in de tijden vlak na de volks verhuizing, toen door het huwelijk van de Beierse prinses Theodoline met Authari, de koning der Longobarden, voor Beieren nieuwe werelden werden opengebroken. Ze toont de rijkste kunstwerken uit de tijd van de beroem de keizer Heinrich II en ze vindt zon der twijfel haar hoogtepunt in de Barok periode, waarbij men niet zonder recht van „Beierse barok" spreekt. Ook in haar vormgeving is deze expositie zeer geslaagd. Ze houdt door een verrassende afwisseling van n dde ,Königsbau der Residenz" aan de Max-Josepjisplatz (geopend tot 30 september) was de „Eucha ristia" de meest strikte kunsttentoon stelling, ondergebracht. Ik heb er rond gelopen op een regenmiddag, toen elke congresganger ergens een beschut on derkomen zocht en er zich dus meer „landvolk" verzameld had dan ik ooit op een tentoonstelling gezien heb. Langzaam schuifelde die naar regen en knoflook geurende massa van kost baarheid naar kostbaarheid, daarbij door massale samenscholingen demon strerend, dat wat groot en protserig is, nog altijd de meeste „ach's" en „och's" veroorzaakt. Het hoofdbestand deel immers van deze expositie die in overeenstemming met haar naam slechts voorwerpen bevatte, die direct op de Eucharistie betrekking hebben werd gevormd door een leger van en kele honderden monstransen, in hun totaliteit zo barok en opdringerig, dat voor mij althans de wijding volledig teloor ging. Toch moet men de verza meling uniek noemen. Het vakman schap der makers is overal manifest en al hebben velen zich verloren in een roes van nog meer edelstenen, paarlen, bloemen en guirlandes, daar tussenin staan juwelen van ingehouden schoon heid, van strakke vormbeheersing of kinderlijke uitbundigheid. Alle geliefde beelden van de oudste tijden af tot op de dag van vandaag, passeren de revue en uit iedere monstrans spreekt toch die behoefte om haar een troon te doen zjjn voor het „brood voor de wereld". Ditzelfde geldt ook voor de kelken, ci bories, schilderijen en beelden, die alle voor en na de Heer der Heerscha ren pogen te eren met het mooiste of H. Christophorus, houtplastiek van een Münchener meester van omstreeks 1520; het hoort thuis in de Domkerk van O. L. Vrouw te München; thans geëxposeerd op de tentoon stelling „Beierse vroomheid". klassieke hoogtepunten met aandoen lijke uitingen van een diepgeworteld boerengeloof de aandacht voortdu rend gevanggen. Ze geeft specimina van de meest intense kunstenaarsar- beid, afgewisseld met zulke daveren de beeldenbeesten als het Maria beeld, dat mede deze tekst illustreert en dat wij spontaan „Maria in de wind" hebben gedoopt. Ook de eigentijdse vroomheid is niet verge ten. Men ziet zowel een prachtig mo dern altaar als een kinderlijke exvoto uit de beroemde Wieskirche, anno 1960. Kortom uit deze expositie (ook tot 30 september geopend) spreekt een zo eerlijke vroomheid, dat men zich èn aan het wezenlijk artistieke èn aan het oprecht kitscherige tegelijk stichten kan. Bovendien is ze vrolijk. De Bei erse vroomheid heeft niets gefor ceerds. Ze heeft niets van dat zeur derige, dat bij ons identiek met vroom heid schjjnt te moeten zijn. Ze is vol leven, oneerbiedig en schijnbaar grol- lig soms, maar in die boertige vrolijk heid aandoenlijk en overtuigend. Ze is de vroomheid van honderden primitieve heiligdommen, van ontelbare bede vaartplaatsen, van exuberante heili genverering en daarin van een volledig besef van 's mensen afhankelijkheid van God. Anders gezegd: Wie uwer in deze maanden in München komt, hij ga eens kijken. Hij zal zich vergapen aan een vroomheid, die èn in zijn hoogtepunten èn in zijn verschijnselen van alle dag de strenge Neder lander ontwapent tot een misschien wel medelijdende glimlach. Of dat medelijden dan hemzelf dan wel de Beieren moet tref fen, is een zaak van innerlijke ob servantie. De overige ten toonstellingen moe ten wij helaas on besproken laten. Er is tot eind septem ber in de Akademie vcor beeldende kunst nog een naar men mij ge zegd heeft prach tige tentoonstelling over de moderne kerkenbouw en wat tenslotte de door communistische vragen in opspraak geraakte missieten toonstelling betreft, daarover valt met de beste wil ter we reld niets prijzends te zeggen. Het was het oude procédé, al bekend van de missietentoonstel ling in het patro naat van onze ge boortestad. Overal stands met vriende lijke paters en zus ters, compleet met lange aanwijsstok. Alleen heel achter in de zaal was een kleine ruimte ge wijd aan moderne missie-kerkenbcuw. Uitstekend werk van een Zwitserse groep missie-archi tecten. Voor het overige scheen het onmogelijk het hui dige missieprobleem een adequate vorm geving te verlenen. Jammer. ALBERT WELLING kruisbeeld uit de veertiende eeuw, een prachtig stuk op de tentoonstelling Beierse vroomheid". AMSTERDAM. 19 aug. Het toneel spel „Martine" van Jean Jacques Ber nard, dat de toneelgroep Studio in het Centraal Theater speelt, hoort in een verleden thuis, dat wjj een beetje ont wend zijn. Het vertelt op een eenvoudi ge manier van een Frans boerenmeisje, dat grondig verliefd wordt op een jonge man, na drie jaar dienst in het oosten in haar dorpje binnengekomen en haar reeds bekend uit de verhalen van zjjn grootmoeder. Hjj raakt ook enige weken betoverd van haar blonde bekoorlijkheid maar vergeet haar snel weer als hjj op nieuw het intelligente meisje ontmoet, dat hem vroeger al geboeid heeft. De hevig blonde Martine heeft daar erg veel weet van. Dit leidt niet tot een hevig drama, maar dank zjj de grootmoeder tot een huwelijk met een brave boeren zoon, dus een druk leven, waarin zjj misschien zal kunnen vergeten. De Franse schrijver heeft dit uitge werkt op een manier, die de gerouti neerde schouwburgbezoeker van nu kin derlijk voorkomt. Op sommige ogenblik ken ontdekt hij daar een ontwapenende charme in, misschien ook omdat hij zich zjjn jongenstijd herinnert, waarin de liefde er inderdaad zo uitzag: verzwe gen zielsverdriet en weggeslikte tranen. Het is moeilijk dit zo te spelen, dat het nu nog oprecht klinkt. Cocki Boonstra, pas van de toneelschool in Arnhem ge komen, speelt als Martine haar eerste rol, en zjj doet dit met een gevoeligheid, die aangenaam is om ernaar te kijken. Zjj is een prettige verschijning, maar boven blijkt zij haar gevoelens te kunnen spelen. Zjj kreeg op het einde ook een nadrukkelijk applaus. De gevoeligheid van de andere spelers was geringer. Jo- han Walhain had zich als gastregisseur er klaarblijkelijk vooral op toegelegd hen zo goed mogelijk te laten typeren. Het is kortom een voorstelling, die in de smaak zal vallen van 1 wie van een voudige, hartelijke ontroering houdt. Pronkstuk van de tentoonstelling „Eucharistia" is de zgn. „Heinrichskelk", een kristallen kelk met twee handvaten uit 1020die keizer Heinrich 11, de heilige, geschonken zou hebben aan de Oude Kapel te Regensburg. (Van onze Limburgse redacteur) VENRAY, 18 aug. Op 84-jarige leeftijd is gisteravond in het ziekenhuis alhier dr. H. Sala overleden, na jaren lang werkzaam te zi;jn geweest als dierenarts in Noord-Limburg en Oost- Brabant. Op 16 januari 1876 geboren, vierde dr. Sala verleden jaar zjjn dia manten jubileum als dierenarts. In 1899 vestigde hij zich in Venray. Aan vankelijk per fiets, later per rijtuig en nog later per auto dr. Sala was de eerste autobezitter in het land van Venray bereisde hij de streek. Zowel in Noord-Limburg als in Oost-Brabant was hij een geziene figuur en een vaak geraadpleegde dierenarts. Dr. Sala heeft in de loop der jaren verdienstelijk werk verricht. Door zijn toedoen kwam alhier een vleeskeuringsdienst tol stand DEN HAAG, 16 aug. De Haagsch* Comedie zal on donderdagavond 1 sep tember in de Koninklijke Schouwburg de première geven van „Het Proces Andersonville" (The Andersonville Tri al) door S. Levitt. De vertaling en de regie zijn van Jan Teulings. Op zaterdag avond 3 september geeft de Haagsche Comedie in de Koninklijke Schouwburg de première van „Heeft Constance ge lijk?" (The Constance Wife) van W. Somerset Maugham. De vertaling is van Sophie Teulings- Nathusius en de regie van Paul Steen bergen. nmiskenbaar maakt zich in de wereld (het we reldje) van de kunst een zeker onbehagen gel dend. Vernieuwing op vernieuwing doet wan trouwen ontstaan ten aanzien van de innerlijke bete kenis, de wezenlijke waarde der „geschapen" werken. In een recente aflevering van de voor „het moderne" tech zeer ontvankelijke Kroniek voor Kunst en Kuituur (jaargang 20, nummer 2) schreef de redacteur L. P. J. Braat een artikel „Tien procent is soms zeer veel". Met zijn titel wil hij zeggen dat hij het de moeite waard vond in de bres te springen voor de tien procent van de huidige openbare kunstprodukten die inderdaad de moeite waard is. De overige negentig procent, die tegen hoge prijzen verwindhandeld en met veel tamtam ir musea tentoongesteld wordt, zou, meent hij, „wel eens volkomen waardeloos kunnen zijn". Zijn mede- Dit alles geldt, zij het niet in zó ern stige mate als voor een deel van de beeldende kunst, voor de letterkunde. Jan Greshoff gaf uiting aan zijn onbe hagen in een artikel in „Het Boek van Nu" (april 1960); een goed deel van de letterkundige produkten van werke lijk belang is, meent hij, zo onbeschrij felijk en eenzijdig somber, en soms bo vendien zo onoverkomelijk vulgair, dat de beschaafde leeslustige het terzijde laat. Wat daarnaast voor „het grote publiek" vervaardigd wordt, is in hoofdzaak zo leeg en zo losjes van ma kelij, dat de „beschaafde leeslustige" er zijn neus voor optrekt. Voor hem is dus een vacuum ontstaan, aldus Gres hoff. Ook hier ten dele als gevolg van een falen der kritiek. Wie om een voorbeeld te noemen „Tanchelijn" van Harry Mu- lisch inderdaad gelézen heeft, moet verbaasd staan over de oppervlakkig heid der kritiek die zich door de waar deerbare elementen in dit stuk zózeer liet verblinden, dat zij Mulisch' volle dig falen ten aanzien van vrijwel alle meer ter zake doende elementen in een toneelstuk niet meer zag en in een ly riek losbarstte die een weinig reële ba sis in het stuk zelf werd. Er zijn ge lukkig uitzonderingen: Emmy van Lok horst, D'Oliveira en W. Ph. Pos dis- tanciëren zich van de holle lyriek die niet meer kritisch leest en die met de paar mooie modernistische vruchten die de koopman bovenop gelegd heeft, de hele mand met bocht tegelijkertijd aanprijst. De kritiek heeft haar normen strak te houden; zij dient niet modern als goed te waarderen, maar het on derscheid tussen waardevol en waarde loos ook ten aanzien van het moderne produkt te hanteren, hoe moeilijk dit onderscheid vaak te maken valt in een tijd van verschuivende normen. Een lange inleiding om de lezer ge rust te stellen dat ik hem „Een hand boven de ogen" van Geert van Beek niet ga aanprijzen omdat het een werk is van een jong, „modern" auteur. De omstandigheid dat het werd uitgegeven door Stols te Den Haag, be tekent zonder meer, dat het een boek van klasse zal zijn. In het fonds van Stols bevinden zich geen waardeloze produkten. Het gaat er dan echter om Van Beeks niveau te bepalen. Dat de auteur een aantal moderne procédés met gemak hanteert, is wei nig interessant. Het is zelfs misschien af en toe (en soms nogal vaak) ietwat irriterend. Van Beek schrijft goed, zon der op te vallen door bijzondere oor- GEERT VAN BEEK spronkelijkheid. Zjjn vorm van humor („De bakker bleek zjjn taak als nieuwsbron serieus opgevat te hebben") is slechts met mate acceptabel, doet in het kader van het verhaal nogal wrang galgenhumoristisch aan, en, wat mis schien mijn grootste bezwaar is, bete kent een al te nadrukkelijke inmenging van de schrijver in zijn verhaal. Het is de schrijver die naar aanleiding van een zelfmoord het bakkersgilde een klein subjectief veegje uit de pan geeft, hoewel dit gilde er in dit verband niets toe doet. Zelfs als het er wel toe deed, of als déze bakker er iets toe deed, had ons dit beter via de wijze der ob jectieve verhaaltrant kenbaar gemaakt kunnen worden. Ik raak hiermee een bezwaar tegen een deel van de „no vellen" die in dit boek gebundeld zijn. Zij zijn, naar het wezen, minder novel len dan belijdenissen. De auteur heeft nog het een en ander af te reageren, vooral zijn bezwaren tegen bepaalde levensvormen, levenshoudingen, opvoe dingswijzen, moralistische opvattin gen. „Halfstok" loopt daarvan over. Het geeft „de pijnlijke gevolgen van et bekrompen opvoedingsmethode en de geleidelijke ontworsteling daaraan", zegt de omslag. Van die „bekrompen opvoedingsmethode" in morele aange legenheden één alineaatje uit de vele: „Contact met personen van het an dere geslacht moet ge zoveel mogelijk Vertaling: J F. A. BRVNKLAVS 73 Om wakker te blijven ging hjj in gedachten de afgelopen maand na. Hij stond er verbaasd over, hoe gering de indruk was, die bepaalde dingen ach ter hadden gelaten, en over de kleurige levendig heid van andere taferelen, die nu aan zjjn geest voorbij trokken. De verwarring, de ogenblikken van neerslachtige moeheid, zjjn falen in het uitvoeren van zjjn oor spronkelijke plannen, de keren dat hij het gevoel had een wereld te zijn binnengewandeld waar hij niet thuis hoorde al die kleine ergernissen en teleurstellingen vervaagden reeds uit zijn bewust zijn. De herinneringen, die hij mee naar huis nam, wa ren van een heel andere soort het gevoel van nat zand onder je blote voeten, de schrille kreet van een verontwaardigde meeuw, het zuchten en kreunen van de zuidwestenwind die door het raam van de slaapkamer drong, het neerduiken van een visdiefje, het rijzen en dalen van zeewier, terwijl de vloed zich een weg zocht tussen de rotsen, het gedempte ruisen van de verre branding, het door de wind gebogen duingras, dat het losse droge zand geelgroen harceerde. Dit waren de beelden, die hij met zich mee naar huis bracht en op de achtergrond bewogen zich Byron en Peewee en Peter mollige, kleine been tjes, die door het zand renden of waggelden het geluid van hun kinderlach handjes die zich ver trouwelijk in de zjjne schoven. H(j leefde opnieuw in wat hij nu wist te zijn een atmosfeer van leven en vitaliteit, en toch, nog slechts enkele dagen ge leden had hij het in zijn blindheid een hopeloze chaos, een verwarde bende gevonden. Het feit, dat zjj nu weer allemaal uiteen waren ge gaan, trof hem plotseling als een slag. Hij voelde zich oud en eenzaam. Hij trachtte zich een paar van de dingen te herinneren, welke zjj gezegd had den, maar kinderwoorden zijn als dromen, welke ver vagen, zodra wij trachten ze in ons geheugen op te nemen. En enkel de klank van hun stemmetjes blijft. Kom. kom, Hobbs, je bent kinds aan 't worden. Hij keek even naar zjjn vrouw. Zij sliep nog steeds. Eén van de eerste dingen, die hij doen moest, als hij weer op kantoor terug was, was met Parkin son spreken over die Montgomery-affaire. Die zou eigenlijk allang in orde en van de baan moeten zijn, maar het zou juist iets voor Parkinson zijn om een definitief optreden uit te stellen, totdat meneer Hobbs terugkwam. De vent was een harde werker, maar hij had geen initatief. Hij vreesde de berg post, die op hem zou liggen te wachten, netjes naar belangrijkheid gesorteerd door juffrouw Gilbert. Het meeste was van geen belang, maar juffrouw Gilbert stond er op, dat alles beantwoord werd. Ze zou het hem onmogelijk gemaakt hebben om iets anders te doen. Aan elke brief zou een keurig nette doorslag van haar antwoord gehecht zjjn. „Uw schrijven van 17 augustus aan de heer Hobbs kwam aan gedurende diens afwezigheid. Hij zal on middellijk na Labor Day terugkeren en uw schrij ven zal dan aan hem worden voorgelegd." Door die redactie slaagde juffrouw Gilbert er in om het idee te verwekken, dat, als de briefschrijver binnen enkele dagen na meneer Hobbs' terugkeer geen antwoord van hem ontving, het duidelijk was, bjj wie de schuld lag en dat was zeker niet bij juffrouw Gilbert. En waarom „onmiddellijk" na Labor Day? Wat ging het juffrouw Gilbert aan, zelfs al kwam hij pas met Kerstmis terug? Maar ze wist, dat hij onmid dellijk terugkwam. Dat was nu juist het ongeluk. Voordat hij helemaal in de put raakte met die berg post. moest hij echter zien, dat hij Charlie Speeden en Ray Harris te pakken kreeg en een soort herfstprogramma opstelde. Vorig jaar waren ze pas zo tegen november begonnen. Iedereen talmde zo. Je moest hen voortdurend aansporen en op gang houden. Mevrouw Hobbs deed haar ogen open. „Ik heb ge slapen," zei ze. „Dat weet ik," beaamde meneer Hobbs. „Wil je, dat ik een stuk rijd!" „Neen, dank je. Ik voel me heel fit." „Maar je bent moe. Waarom probeer je niet een dutje te doen?" „Ik voelde me nog nooit van mijn leven zó wak ker," zei meneer Hobbs. Een tijdje reden ze in stil te verder. „Weet je," zei mevrouw Hobbs, „er is één ding, dat ik aan Grey Gables zou veranderen. Als er enkel maar een klein, afzonderlijk huisje was zo'n soort jeugdherbergje je weet, wat ik bedoel enkel maar een slaapkamer en een badkamertje met uit zicht op de baaiDan zouden jij en ik daar kun nen wonen en op ons eigen kunnen zijn, wanneer we dat wilden, en dan zouden de meisjes de kinde ren niet de halve tijd op hun eigen kamer hoeven te laten slapen." „Geen gek idee," zei meneer Hobbs. „En dan zouden we er misschien zelfs een klein keukentje bij kunnen hebben, waar we ons eigen ontbijt konden klaarmaken." „En zó'n bordesje van platte stenen, beschut te gen de wind en een plat dak om te zonnebaden." „Maar de lui van wie het huis is zullen nooit al die kosten willen maken'.' „Misschien zouden ze het ons willen laten ver bouwen en dan kunnen we de kosten van de te be talen huur aftrekken." „Dat is een idee," zei meneer Hobbs. „Ik moet hun dat toch eens voorstellen." Ze zwegen gedurende verscheidene kilometers, ter wijl ieder zijn persoonlijke details aan het huisje toevoegde. „Het was zo'n verrukkelijk plekje," zei mevrouw Hobbs. „Iets mooiers vind je niet gauw," gaf meneer Hobbs toe. (Slot volgt). redacteuren achtten de schatting negentig procent geenszins overdreven. Braat zegt jarenlang gewacht te hebben met het schrijven van zijn artikel, omdat hij vreesde een grote steen te werpen in de vijver der publieke opinie. Reactie verwachtend, meent hij echter dat overigens spoedig alles weer vergeten zal zijn. Van enigerlei reactie is, meen ik, in de pers niets te bespeuren ge weest. Weinig verwonderlijk, als men bedenkt, dat de hausse in windhandelprodukten een kunstmatige hausse is, waarvan serieuze kritiek en publiek zich afzijdig houden. Ik geloof er niets van, dat het publiek zich gechoqueerd voelt door een artikel als dat van Braat: men is het er op voorhand mee eens! Zelfs de echte minnaars van de kunst vervreemden van haar moderne uitingen, omdat men er, na zoveel golven „vernieu wing", niet (meer) in gelooft. vermijden. Als de omstandigheden e toe dwingen, gedraagt u dan b schroomd en hoedt u voor ongepas blikken, waardoor de begeerte maar te vaak binnensluipt. Meisjes kunnt er wel aantrekkelijk uitzien, maar.o: der uiterlijke schoonheid gaat zo dB wijls innerlijk bederf schuil". De hier aangehaalde wijze van toe spreken was een kwart eeuw geledei nog in zwang in bepaalde biechtstoe len en spreekkamers. Staat echter een relaas, dat uit reactie tegen deze be toogtrant en de daaraan ten grond slag liggende opvoedingsmethode ge groeid is. niet al te zeer buiten déze tijd? Zelfs als in deze tijd ergens (of misschien nog wel op diverse plaatsen) jongelieden in de aangehaalde trant zouden worden toegesproken in biecht stoel of vanaf de katheder, blijft het be zwaar dat dit niet de hedendaagse pro blematiek is. Men kan stellen, dat de hedendaagse priester een aanzienlijk groter- begrip voor de menselijke per soonlijkheid en diens geaardheid aan de dag legt dan die van een halve eeuw geleden. Men kan zelfs opmerken, dat de wézenlijke psychische problematiek vandaag misschien minder ligt aan d« kant van de biechteling dan aan die van de priester, nu hjj begrip toont voor de mens en zijn geaardheid en desalniettemin tot taak heeft normen te handhaven en toe te passen. Doordat zij de confrontatie geven met narigheden uit een ver verleden, waarmee „afgerekend" wordt, bezit ten deze verhalen het negativisme, waarover dr. M. Bruna (in „Streven" van juli) handelde, een negativisme dat stellig voorwaarde kan zijn voor echte vernieuwing, maar dat zelf nog geen vernieuwing betekent. De vernieuwing zelf moet worden gestuwd door posi tieve krachten, zoals die door kritiek niet kunnen worden geleverd. „Een hand boven de ogen" is zeker niet uitsluitend kritiscfi-negatief. De schrijver ervan weet van tijd tot tijd op treffende wijze te suggereren dat de mpns leeft „onder Gods ogen" en onder zijn liefdevolle aandacht. Maar te veel wordt bezwaar gemaakt tegen tekorten in bepaalde methoden (over wegend niet meer bestaande tekorten), te weinig wordt geleefd en gedacht vanuit de ontzagwekkende positieve grootheid van het waarachtig essenti eel christendom en van de kerk. Wie daaruit leeft, kent minder de behoefte kritiek uit te oefenen op de kleine, vaak miserabele belijders van het christendom. Die zijn er altijd ge weest, zullen er wel altijd zijn, zullen wel altijd het beeld van geloof, zeden leer en kerk verontreinigen. Dan moet de grote schoonmaak telkens het beeld weer reinigen, maar de grote schoon maak is minder interessant dan het schone beeld-zelf, dat voor de schoon maak niet vergeten mag worden! Het vierde verhaal van „Een hand boven de ogen", dat de hele tweede helft van het boek beslaat, is verreweg het beste. Merkwaardig genoeg is juist dit „beste" verhaal in de ik-vorm geschre ven, de vorm die de minst „objectie ve" schijnt te zjjn. De ik-vorm komt zelfs in het kwadraat voor: eerst ver telt „ik" over zijn vriend Charley; als Charley zelfmoord gepleegd heeft, vindt men zijn dagboek, en dit is uiteraard ook in de ik-vorm ge schreven. Zo worden telkens van een subjectiviteit uit de dingen gezien. De grote romanschrijvers uit verleden en heden, hoezeer aanwezig achter het werk, weten in objectieve beelden mensen in hun onderling spel voor het geestesoog van de lezer op te voeren. Dit vermag de lezer echter allerminst ervan te weerhouden „Afscheid van Charley" een vrijwel geslaagd ver haal te noemen (behoudens de motive ring van de zelfmoord!), waarbij de meeste der tegen de andere verhalen aan te voeren bezwaren vervallen. Het blijft, ook in dit verhaal, allemaal nog wel wat „jong" en utopistisch, het ver raadt dus ook de ontgoocheling; het is te weinig (voor een roman- of no- vellenschrijver) beeldend, dat wil in dit geval zeggen: het leven beschrijvend en aanvaardend zoals het is. Niet mo raliserend, moet een romanschrijver een wijs man zijn. Is hij dat, dan zal hij het leven in zijn volheid trachten te beschrijven, niet alléén in zijn onstui mige jeugd als alles nog groeien en rijpen moet. Hij zal ook deze jeugd in haar relativiteit zien, en niet als ab soluut. GERARD KNUVELDEfl

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1960 | | pagina 9