CETALAC
Miljoenennota
Uit miljoenennota van minister Zij 1st ra blijkt
STAATSUITGAVEN zullen minder
stijgen dan NATIONAAL inkomen
Regering geeft daardoor
conjuncturele tegendruk
OVERHEID WIL 250 MILJOEN
OP KAPITAALMARK T LENEN
Kastekort voor 1960
1961 485 milj oen
en
Rijksuitgaven en nationaal
inkomen
BEGROTING IN CIJFERS
Uitgavenplan voor
komende jaren
Meer beschikbaar voor civiele
uitgaven
PRIORITEITEN 1961-1963
Hoe de staat een gulden ontvangt
DINSDAG 20 SEPTEMBER 1960
PAGINA 9
Verf met gemak en...
van Ceta Bever
De regering hecht grote waarde aan de ver
laging van de belastingdruk, met name in de sfeer
van de directe belastingen. Zij is bij het uitzetten
van het beleid voor de periode 1961-1963 tot de
conclusie gekomen, dat naast een verruiming van
het gemeentelijk belastinggebied waarvoor ten
minste 100 miljoen per jaar moet worden gere
serveerd en een verlies aan belastingopbrengst
van 65 miljoen, dat voortvloeit uit de wets
voorstellen betreffende de algemene belastingher
ziening, reeds eerder ingediend, een verlaging van
de belastingdruk met rond 500 miljoen op jaar
basis mogelijk is.
1 Omzetbelasting 10
Advertentie
In de structured opzet van de
tijksbegroting bewijst het kabinet
trouw aan vroeger gedane beloften.
Er is een plan voor een forse belas
tingverlaging. De overheidsuitgaven
blijven, gemeten naar het groeiper
centage, achter bii de stijging van het
nationaal inkomen Het voldoen aar
deze laatste opgave is geen eenvou
dige zaak aangezien de groei van be
volking en bedrijvigheid gepaard aan
de steefis aanwezige internationale
spanning voor sommige posten, zoals
onderwijs, defensie en verkeer en
Waterstaat, een zeer hoog stijgings
percentage onvermijdelijk en ook
Wenselijk maken. Een compensering
Van die stijging kan in een welvarend
land gevonden worden in de vermin
dering van prijssubsidies, zoals die
op huren en op sommige landbouw-
produkten nog beslaan. De huursub
sidies vergen in 1961 minder geld
door de verlaging van 1 april 1960
Van deze subsidies en het uitbreiden
Van de vrije bouwsector. De boeren
Zullen de consequenties van het be
leid ervaren middeis een verdergaan
de ontkoppeling van garantieprijzen
en kostprijzen van landbouwproduk-
ten.
Voor het eerst houdt de begroting
op systematische wijze rekening met
Uitgavenposten in een verdere toe
komst dan het begrotingsjaar zelf
Het gaat hier om de zogenaamde
prioriteitenkwestie welke het nodig
maakt grote uitgaven naar volgorde
Van urgentie in te delen en over een
aantal jaren uit te smeren. Dit alles
naargelang do stijging van het natio
naal inkomen zulks zal toelaten.
Minister Zijlstra is daarbij uitge
gaan van een schatting voor de ko
mende drie jaren. Het resultaat moet
gezien worden als een benade
rend kwantificeren van beleids
lijnen in de toekomst, waarbij uiter
aard is afgezien van conjunctuur
schommelingen. Veel meer dan een
ruwe schets, waarin nog van alles
Veranderd kan worden, moet men
zich van deze „lijst" dus niet voor
stellen. Zij heeft in ieder geval het
voordeel een illustratie te zijn van
he beperktheid der mogelijkheden,
hetgeen bij het stellen van nieuwe
eis^n ongetwijfeld nuttig kan zijn.
Pet meest interessante punt van de
PJ_10nteïten lijst men vindt haar
elders in dit nummer afgedrukt is
de post, die „belastingcomplex" heet.
Voorwaar, een complexe aangelegen
heid, waarachter onder vele andere
wijzigingen ook de verlaging van
loon- en inkomstenbelasting schuil
gaat. Men Kan deze verlaging zien
als een alternatief voor het afschaf
fen van een aantal nog bestaande
tijdelijke belastingverhogingen, stam
mend uit de tijd rond de bestedings
beperking. Deze laatste groep be
stond voor een gedeelte uit een ver
hoging van indirecte belastingen,
voornamelijk omzetbelasting. Op een
enkele uitzondering na worden deze
Verhogingen nu permanent gemaakt.
Het „directe" gedeelte van de groep
ondergaat een beter lot: de tijdelijke
verhoging van de vermogensbelasting
gaat op de afgesproken tijd verdwij
nen, de verhoging van de vennoot
schapsbelasting wordt nog wat uit
gerekt, doch zal, wellicht op.l januari
1962, maar in ieder geval na de ver
laging van de loon- en inkomsten
belasting, eveneens tot het verleden
behoren.
Als dit hele complex van dalingen
en stijgingen voltooid is kost dit de
schatkist 500 miljoen gulden per jaar.
Een grote meerderheid van de be
volking zal de keuze van de regering
Voor de verlaging van de directe be
lasting ongetwijfeld toejuichen. De
progressielijn van loon- en inkom
stenbelasting wordt zodanig verlegd
dat het effect van de belastingverla
ging van 1955, welke door de waarde
daling van het geld geheel verloren
was gegaan, weer ongeveer hersteld
Wordt. Bovendien wordt de belasting-
Vrije minimumgrens tot sociaal aan
vaardbare hoogte opgetrokken.
Intussen biedt dit alles slechts aan
leiding tot vreugde op termijn. De
verlaging van deze belasting is budget
tair op 1 juli 1961 afgestemd, maar
in feite is de datum van invoering
en daarmee automatisch ook de ver
laging van de vennootschapsbelas
ting! afhankelijk gesteld van de
stand van de conjunctuur zoals die
zich in het voorjaar van 1961 laat
aanzien. Daarmee doen zich een aan
tal complicaties voor, welke door de
jongste ontwikkelingen in de con
junctuur en de dreiging op het vlak
Van lonen en prijzen nog worden ge
accentueerd.
Conjunctureel bezien kan er in
1961 van alles gebeuren. Laat men
zich leiden door de letterlijke tekst
van de Miljoenennota, dan laat de
zaak zich niet zo somber aanzien. De
motor van onze expansie ligt, via de
verdere groei van de export, voor
namelijk in Duitsland Aangezien
voor onze exportlanden geen stagna
tie verwacht wordt, kan onze con
junctuur daarbij aanhaken. Onze zorg
zou zich aldus vooral moeten con
centreren op het beheersen van
de binnenlandse spanningsfactoren.
Uiteraard moeten met name de lo
nen binnen de perken der produkti-
viteit blijven. Voor de rest zijn er
dan wel de geijkte middelen om de
balans van middelen en bestedingen
in zodanige ordelijke staat te hou
den, dat belastingverlaging wellicht
mogelijk worot.
Intussen doet dc laatste tijd een
andere dreig' ,g steeds meer van zich
horen namelijk hei gevaar van een
conjunctuurkentering. Nu zou een
overslaan van eer, conjunctuurver.
slechtering op ons land op zichzelt
oen prikkel voor belastingverlaging
kunnen zijn, zodat in dat opzicht geen
extra-vrees behoeft te ontstaan. Een
merkwaardigheid lijkt echter hier
door te kunnen ontstaan, dat de door
elkaar heenlopende visies op de con
junctuur enrce onrust op loongebieo
veroorzaken, waarin ook het concreet
uitgestippelde belastingplan een rol
gaat spelen. Zo lijkt het niet onwaar,
schijnlijk dat oedrijtstakken, waarvan
de C.A O nog lang niet vernieuwd
kan worden het meest geïmponeerd
zullen zijn door de theorie „topje-
van-de-hoogcmjunctuur", terwijl kan
didaten voor loonsverhogingen op
DEN HAAG, 20 sept. De Miljoenennota 1961 ver
toont^ een uitgaventotaal van f 9.662 min., waarvan
f7.765 min. aan lopende uitgaven (incl. het nadelig
saldo van het Landbouw-Egalisatiefonds ad f 297 min.)
en f 1.897 min. aan kapitaalsuitgaven. De middelen
worden geraamd op f9.468 min., n.l. f9.058 min. op de
gewone dienst en f 410 min. op de buitengewone dienst,
zodat de gewone dienst een overschot laat van f 1.293
min. en de buitengewone dienst een tekort van f 1.487
min., waaruit voor de gehele dienst een tekort zal ont
staan van f 194 min. Houdt men rekening met een aan
tal additionele posten, die zowel ten laste als ten gunste
van de begroting komen, dan ontstaat er een nadelig
saldo van f539 min. De miljoenennota 1960 sloot vol
gens de oorspronkelijke vaststelling met een tekort van
f 956 min., maar volgens de vermoedelijke uitkomsten
met f579 min. tekort. De totale uitgaven bedroegen
volgens de oorspronkelijke vaststelling f 9.266 min., maar
volgens de vermoedelijke uitkomsten f 9.545 min., ter
wijl de totale middelen resp. f 8.310 min. en f 8.966 min.
beliepen.
De regering acht het noodzakelijk met het oog on de
conjunctuur, zoals deze met name tot uiting komt in de
spanning op de arbeidsmarkt, van de ontwerp-rijks-
begroting 1961 een conjuncturele tegendruk te doen
uitgaan. 1961 zal een moeilijk jaar zijn voor het hand
haven van het evenwicht in onze economie. Een te
sterke opvoering van de bestedingen zal niet nalaten
haar weerslag te hebben op prijs- en kostenpeil en ten-
slotte op de betalingsbalans en de deviezenreserves.
De voornaamste uitgangspunten van
de begroting zijn:
1. Het bouwprogramma zal 80.000 wo
ningen omvatten, waaronder 32.500 wo
ningen, die ten laste van de begroting
zuilen worden gefinancierd en 32.500 wo
ningen, die worden gesubsidieerd op
grond van de premie- en bijdragebe-
schikking woningbouw 1960.
2. Het voor 1961 voorgestelde defen
sieplafond voor militaire uitgaven ad
1.850 min. dient te worden verhoogd
met een bedrag van ongeveer 55 min.
als gevolg van de loonmaatregelen 1960
en met een bedrag van 8 min. wegens
verhoging van de toeslagen op de mi
litaire pensioenen.
3. Bij de belastingramingen is uitge
gaan van een verdere expansie van de
Nederlandse volkshuishouding.
4. Het aandeel van het Gemeente
fonds in de opbrengst van de daarvoor
aangewezen rijksbelastingen is voor
1961 gesteld op 14,33 pet.; het aandeel
van het Provinciefonds op 0,76 pet. Bij
de additionele posten is bovendien nog
rekening gehouden met de voorgenomen
verhoging van het aandeel van het Ge-
meentefonis met 0,58 pet. (ƒ57 min.)
ingevolge het voorstel neergelegd in het
ontwerp der Financiële Verhoudings
wet 1960, met een verhoging van het
aandeel van het Gemeentefonds en het
Provinciefonds mei resp. 0.24 pet. en
0,02 pet in verband met de voorgeno
men sanering an hel Algemeen Burger
lijk Pensioenfonds (ƒ25 min.) en met
een vermindering van het aandeel van
het Gemeentefonds met 0,1 pet. i.v.m.
het wetsontwerp inzake het wetenschap
pelijk onderwijs 10 min.).
Zoals is opgemerkt bedraagt het te
kort van de ontwerp-begroting 1961 met
inbegrip van de additionele posten 539
min. Het is te verwachten dat het bud
gettaire kastekort in 1961 in verband
met het achterbliiven van de Kasont
vangsten bij de raming van de belas
tingmiddelen globaal 150 min. hoger
zal zijn. Verder dient er rekening mede
te worden gehouder. dat onder de midde
len een post van 52 min. voorkomt we
gens te ontvangen aflossingen op kre-
ieten, die aan het buitenland zijn ver
leend in het kade-r van de afwikkeling
van de Europese Betalings Unie. In
de miljoenennota 1960 is uiteengezet,
dat ten tijde van de consolidatie en
overneming van de Staat van de uit
de liquidatie van de E.B.U. voortge
vloeide vorderingen het niet nodig werd
geacht daarvoor bijzondere dekkings
maatregelen te treffen. Genoemde op
brengst van 52 min. vormt daarom
uit monetair oogpunt geen doeltreffend
dekkingsmiddel voor de begrotingsuit
gaven.
Voor de financiering van het begro
tingstekort 1961 zal derhalve een bedrag
van ongeveer ƒ750 min. aan middelen
dienen te worden gevonden. Naar ver
wachting zal op de voorinschrijfreke-
ningen voor het Rijk in 1961 (inclusief
de uit de sanering van het Algemeen
Burgerlijk Pensioenfonds voortvloeien
de middelen) een bedrag van 500 min.
beschikbaar komen. Daarnaast zal het
Rijk op de open kar'taalmarkt nog een
bedrag van ongeveer 250 min. moeten
lenen (dit zal waarschijnlijk vroeg in
1961 geschied-m.
De bewindsman herinnert er aan, dat
in de vorige Miljoenennota is uiteen
gezet, dat, hoewel in een groeiende eco
nomie een uitgavenvergroting in abso
lute zin in het algemeen onvermijdelijk
zal zijn, deze toch relatief, d.w.z. in ver
gelijking tot de groei van het nationale
inkomen, dient achter te blijven. Daar
bij kunnen dan belastingverlaging en
uitgavenvergroting op één lijn worden
gesteld. Wanneer aan deze eis wordt
voldaan, zal tevens het begrotingssal
do van het ene jaar op het andere een
verbetering ondergaan, dit te meer om
dat de progressiewerking de belasting
opbrengst in het algemeen sterker doet
toenemen dan het nationale inkomen.
Uitgaande van de begrotingsbedragen
geven de uitgaven van 1961 ten op
zichte van de vermoe-delijke uitkomsten
1960 nog een vrij belangrijke stijging
te zien, n.l. van ƒ390 min. of van ruim
4 pet. Doordat het geraamde nationale
inkomen nog wat sterker toeneemt (n.l.
met ca. 7 pet.), treedt toch enige re
latieve daling op, nl. van 24.6 tot 23,8
pet. Nu mag men bij deze gegevens
niet blijven staan. Uit de vermoede
lijke uitkomsten 1960 resp. de begro
ting 1961 dienen enkele posten te wor
den geëlimineerd, die, gezien hun ge
ringe invloed op de economie van ons
land, buiten beschouwing kunnen blij
ven.
Na het aanbrengen van de correcties
blijkt nog ongeveer een derde van de
uitgavenstijging te resteren. Het totaal
neemt n.l. toe van 8.465 min. tot
8.601 min., dus met 136 min.; dit is
1 y9 pet. van het genoemde uitgavenpeil
voor 1960. Aldus geredeneerd blijft de
groei van de uitgaven ten achter, niet
alleen bij de stijging van het nationa
le inkomen van 1960 op 1961, maar ook
bij de toeneming van het nationale inki-
men die op langere termijn reëel op
treedt.
Naast de ontwikkeling van de uitga
ven is ook die van de middelen van be
lang. De in de rijksbegroting verwerkte
belastingmiddelen stijgen met bijna
f 600 min. Het verlies aan opbrengst
door verlaging van de inkomsten- en
de loonbelasting tezamen met de ver
andering die voortvloeit uit andere wij
zigingen op fiscaal gebied, beloopt
na aftrek van de aandelen van Gemeen
tefonds en het Provinciefonds ongeveer
f 170 min. Voegt men deze bjj de hier
boven berekende vermeerdering van
uitgaven, dan stijgt het groeipercen
tage van 1 v- tot ongeveer 3 'A.
Vertoont het begrotingssaldo, uit
gaande van de ongecorrigeerde be
grotingen, een verbetering van 40
min., na eliminering van verschillen
de posten, blijkt een op grond van de
economische omstandigheden ge-wens
te substantiële verbetering van het
tekort van f 425 min.
Na het aanbrengen van enkele cor
recties komen de geraamde kastekor
ten voor 1960 en 1961 op ongeveer een
gelijk bedrag, n.l. circa 485 min. Voor
1960 staat intussen vast dat het Rijk
over 200 min. meer aan langlopende
middelen de beschikking krijgt, n.l.
600 min. uit hoofde van een tweetal
op ae open markt geplaatste leningen
en 85 min. van de voorinschrijfreke-
ningen. Als men daarenboven in aan
merking neemt dat in 1961 aanzienlijk
meer op de voorinschrijfrekeningen be
schikbaar zal komen dan dit jaar, dan
mag men aannemen, dat een gemakke
lijker financiering verzekerd is.
Aan de ene kant laat het Rijk hierdoor
op de kapitaalmarkt meer ruimte voor
de particuliere sector en de gemeen
ten, aan de andere kant kan worden
voldaan aan de uit monetair oogpunt
gewichtige eis, dat het kastekort vol
ledig uit lopende besparing kan wor
den gefinancierd.
Bij de raming van de vermoedelijke
uitkomsten 1960 is rekening gehouden
met de gevolgen van de vrijere loon
vorming voor de opbrengst der belas
tingen en met de omstandigheid dat
de produktie dit jaar naar verwachting
een grotere stijging te zien geeft dan
was voorzien.
korte termijn liever optimist zullen
blijven. Wel.swaar zal dit bii een
weifelende conjunctuur wellicht al
tijd zo zijn. maar het concrete, doch
mobiele belastingplan zou een nieuw
element te meer in de gedifferen
tieerde loonpolitiek kunnen vormen
waarvan de appreciatie nog moeilijk
te schatten valt. Dat de slag van
minister Zijlstra op de onzekere
ruimte de slagvaardigheid van de
vakverenigingen in zekere zin be
perkt is wel duidelijk.
Wij acnten minister Zijlstra's be
groting op vele punten bijzonder
briljant en aanvaardbaar Hier en
daar wekt zij echter wel de indruk
te zijn opgez-t als een middel tegen
vrijwel alle kwalen, hetgeen voor ons
overigens eer renen te meer is om
onze hoop te stellen op een begro
tingsjaar met bijzonder weinig kwalen.
houden met de additionele posten, blijkt
40 min. lager te liggen dan dat van de
begroting 1960 op basis van de vermoe
delijke uitkomsten.
Het geraamde voordelig saldo van de
Gewone Dienst voor 1961 is 545 min.
hoger dan dat voor 1960 (vermoedelijke
uitkomsten). Wordt hierbij in aanmer
king genomen het bedrag ad ƒ345 min.
van de additionele posten, dan resul
teert een verbetering van 200 min.
ten opzichte van 1960.
De totale geraamde uitgaven op de
Gewone Dienst voor 1961 (met inbegrip
van de additionele uitgaven) zijn 395
min. hoger dan die voor 1960 (vermoe
delijke uitkomste-n). Tot deze verhoging
dragen in belangrijke mate bij de uit
gaven wegens de voorgenomen sanering
van het Algemeen Burgerlijk Pen
sioenfonds en het Spoorwegpensioen
fonds ad ƒ266 min. Verder zijn nog te
noemen de verhogingen van de uitga
ven wegens bijdragen van Nederland
aan de Europese Economische Gemeen
schap en de Europese Gemeenschap
voor Atoomenergie 27 min.), voor on
derwijs en cultuur (ƒ159 min.), voor
rente van gevestigde en vlottende schuld
31 min.) en voor defensie 78 min.).
Tegenover de verhogingen van de uit
gaven staat een aantal verlagingen,
waarvan enkele belangrijke- zijn: de
verlaging van de uitgaven voor herstel
van oorlogs- en watersnoodschade 70
min.), voor bijdragen en uitkeringen in
gevolge de Financieringsregelingen 1947
-1948 voor de woningbouw (ƒ31 min.),
wegens uitkeringen ingevolge de Pre
mie- en bijdragebesluiten woningbouw
en het Besluit bevordering eigen-wo-
ningbezit (ƒ69 min.) en de verlaging
van de bijdrage aan het Landbouw-
Egalisatiefonds (ƒ72 min.).
De middelen van de Ge-wone Dienst
worden voor 1961, met inbegrip van de
additionele posten, ƒ595 min. hoger ge
raamd ten opzichte van de vermoede
lijke uitkomsten voor 1960. Hiervan
heeft 589 min. betrekking op een ho
gere raming der belastingontvangsten,
terwijl de niet-belastingmiddelen 6
min. hoger zijn geraamd. De raming
van de uitgaven op de Buitengewone
Dienst vertoont in vergelijking tot 1960
een vermindering van 5 min. Deze
vermindering wordt o.m. veroorzaakt
door de daling van de ramingen voor
amortisatie en aflossing ge-vestigde
schuld buitenland 'f 21 min.), door
deelneming in het Internationale Mone
taire Fonds (ƒ67 min.), door bijdrage
in het kapitaal van het Europese Fonds
(ƒ25 min.), wegens deelneming in het
kapilaal van de Koninklijke Nederland
se Hoogovens en Staalfabrieken N.V.
(ƒ21 min.) en wegens kapitaal verstrek
king aan de Stichting Industrieel Garan
tiefonds (ƒ30 mon.). Hiertegenover
staat een verhoging van de uitgaven
voor amortisatie en aflossing van ge
vestigde schuld binnenland 26 min.),
we.gens woningwetvoorschotten 70
min.) en de kapitaalsuitgaven voor de
waterstaat 61 min.).
De middelen van de Buitengewone
Dienst zijn voor 1961 165 min. lager
geraamd dan die voor 1960 (vermoedelij
ke uitkomsten). De belangrijkste posten
zijn in dit verband de verlaging van
de ramingen voor de aflossing van ver
leende kredieten, voortvloeiende uit de
liquidatie van de E.B.U. 110 min.),
voor de door het Staatsmuntbedrijf af
geleverde munt (ƒ19 min.), wegens
verkoop van aandelen van de Konin
klijke Nederlandse Hoogovens en Staal
fabrieken N.V (ƒ21 min.), en voor de
uitkering van de Staatsmijnen door reser
vering beschikbaar gekomen middelen
55 min.).
Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
Het beleid is er voorts op gericht een ontwikkeling
van de uitgaven te bevorderen, waarbij deze minder
stijgen dan het nationale inkomen. Het Kabinet heeft
bij de voorbereiding van de begroting voor 1961 de uit
gaven die samenhangen met de rijkstaken en de uit
voering van de urgent geachte plannen ook op wat
langere termijn bezien, n.l. over een periode 1961 tot
en met 1963 (zie elders). Voor de onvermijdelijke ver
hogingen van uitgaven zal in de komende jaren vooral
compensatie gezocht moeten worden in de sfeer van de
overdrachtsuitgaven, die het karakter dragen van prijs
subsidies. In de begroting 1961 zijn de agrarische en
huursubsidies tezamen met rond f 170 min. verminderd.
Het kastekort voor 1960 kan op 325
min. geraamd worden doch dient uit
een oogpunt van financiering te wor
den verhoogd met 160 min. door eli
minering uit de ontvangsten van de
aflossingen door voormalige E.B.U.-
partners. De behoefte aan dekkingsmid
delen kan aldus worden gesteld op 485
min.dit is 540 min. minder dan oor
spronkelijk was voorzien. Het bedrag
dat netto voor het Rijk op de voorin
schrijfrekeningen beschikbaar zal ko
men, zal intussen eveneens aanmerke
lijk lager zijn. Naar verwachting zal in
het lopende jaar het positieve verschil
tussen stortingen op de-ze rekeningen
enerzijds en afboekingen ten behoeve
van derden anderzijds f 85 min. bedra
gen (bij een oorspronkelijke raming van
400 min.). Dit houdt in dat uit een
oogpunt van dekking een bruto beroep
op de open kapitaalmarkt van 400
min. nodig zou zijn. Inmiddels heeft het
Rijk door het plaatsen van een tweetal
leningen van ieder 300 min. dit be
drag me-t 200 min. overschreden.
Het nadelig saldo van de ontwerp-be
groting 1961, waarbij rekening is ge-
Andere ontvangsten S
Overige belasting 9
Vennootschaps
belasting 10
I Loonbelasting 15
J Invoerrechten 10\
_J Accijnzen S
V.PELT|60909|
VERDELING IN CENTEN
inkomsten
belasting /7
iiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiH ii ui mui min ui nu uiiiiiiriiuiMi ii mi miiFiiiuciiüiiiiiiifiui mui ii hui ii minim mimi ii in
Onderstaande tabel geeft een beeld van het verloop van de reële en de over
drachtsuitgaven en van de totale netto-uitgaven van het Rijk, in vergelijking met
de ontwikkeling van het nationaal inkomen sedert 1951.
(in miljoen)
Netto
natio
naal
inkomen
(markt
Overdrachts
Totale netto-
Reeie uitgaven
uitgaven
..itgaven
Jaar
in
in
in
prijzen)
bedrag
van het
N.l.
bedrag
van het
N.l.
bedrag
van het
N.l.
1951
19.510
2.098
10,8
2.932
15.0
5.030
25,8
1952
20.340
2,476
12,2
2.629
12,9
5.105
25,1
1953
21.840
2.621
12,0
2.832
13,0
5.453
25,0
1954
24.560
3.062
12,5
3.017
12,3
6.079
24,8
1955
27.570
3.430
12,4
3 431
12,4
6.861
24,8
1956
29.600
3.811
12,9
3.457
11,7
7.268
24,6
1957
32.040
3.990
12,5
3.310
10,3
7.300
22,8
1958
32.760
3.951
12,1
3.584
10.9
7.535
23,0
1959
35.120
4.089
11,6
4.396
12,5
8.485
24.1
1960
38.730
4.725
12,2
4.068
10,5
8..
22,7
1961
41.690
5.152
12,4
4.163
10,0
9.315
22,4
Exclusief woningwetvoorschotten
I.M.F. en E.B.U. 1)
1958
32.760
3.951
12,1
3.392
10,3
7.343
22,4
1959
35.120
4.089
11,6
3 333
9.6
7.472
21.2
1960
38.730
4.725
12,2
3.569
9,2
8.294
21,4
1961
41.690
5.152
12,4
3.548
8.5
8.700
20.9
1) Gecorrigeerd voor de woningwetvoorschotten (voor 1958 tot en met 1961),
de deelneming in het Internationale Monetaire Fonds (voor 1959 en 1960) en de
uitgaven en ontvangsten in verband met de opheffing van de Europese Betaliiïgs-
unie (voor 1959, 1960 en 1961).
Uit de tabel blijkt dat het relatieve
peil van de totale netto rijksuitgaven
de laatste tien jaar geleidelijk is ge
daald van ongeveer 26% in 1951 tot
ongeveer 21% in 1961. De toeneming
van de reële uitgaven houdt ongeveer
gelijke tred met die van het nationale
inkomen. De overdrachtsuitgaven zijn
sinds 1956 stabiel gebleven op een be
drag van ongeveer 3,5 miljard: doch
in procenten van het nationale inkomen
zijn zij gedaald.
Uit de tabel blijkt verder dat de over
drachtsuitgaven, die in '51 nog 15% uit
maken van het nationale inkomen, in
1961 zijn gedaald tot 8,5%. In deze groep
viel de afgeschafte consumentensubsi
die op melk. De producentensubsidies
blijven een belangrijke last voor de
begroting. Het verloop hiervan is mede
in sterke mate afhankelijk van de prijs
ontwikkeling op de wereldmarkt. De
per 1 april 1960 getroffen huurmaat-
regelen hebben een belangrijke invloed
op de in 1961 te verlenen subsidies voor
woningwetbouw en particuliere woning
bouw door de beëindiging van de sub
sidies op duurdere woningen en door
verlaging van de subsidie per woning.
De saneringsbijdragen aan het Alge
meen Burgerlijk Pensioenfonds en het
Spoorwegpensioenfonds zijn onder de
overige inkomensoverdrachten voor
1961 opgevoerd waardoor het percen
tage voor dat jaar belangrijk stijgt.
Ten aanzien van de overige over
drachtsuitgaven wordt o.m. nog gezegd,
dat de uitkeringen aan de provincies
ten behoeve van aanleg en onderhoud
van wegen die in 1957 50 min. be
droegen, voor 1961 worden geraamd op
88 min. Een groep der overige over
drachtsuitgaven die eveneens jaarlijks
in betekenis toeneemt, wordt gevormd
door de bijdragen aan de Overzeese
Rijksdelen en, tot en met 1962 aan
het Ontwikkelingsfonds van de Euro
pese Economische Gemeenschap.
(in miljoenen guldens)
Omschrijving
Gewone Dienst
Uitgaven
Middelen
Saldo
Buitengewone Dienst
Uitgaven
Middelen
Saldo
Gehele Dienst
Uitgaven
Middelen
Saldo
Voorts zijn voor 1961 nog te verwachten de volgende ad
ditionele posten ten laste c.q. ten gunste (-) van de
Gewone Dienst:
Defensie-uitgaven wegens het achterblijven van de kas
uitgaven bij de begroting
Lasten c.q. baten, welke zullen voortvloeien uit wettelijke
regelingen, die op het tijdstip van indienen der begroting
1961 nog niet tot stand zijn gekomen:
Sanering van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds en
het Spoorwegpensioenfonds (uitgaven)
Verhoging van het aandeel van het Gemeentefonds en
het Provinciefonds in de opbrengst der rijksbelastingen
met respectievelijk 0,24 en 0,02% in verband met voren
genoemde sanering van het Algemeen Burgerlijk Pen
sioenfonds (middelen)
Verhoging van het aandeel van het Gemeentefonds in de
opbrengst der rijksbelastingen met 058% ingevolge het
voorstel, neergelegd in het ontwerp Financiële Verhou
dingswet 1960 (middelen)
Verhoging van de toeslagen op de pensioenen, o.a. in ver
band met de getroffen loonmaatregelen in 1960
Wetsontwerp inzake het wetenschappelijk onderwijs (uit
gaven)
Vermindering van het aandeel van het Gemeentefonds
in de opbrengst der rijksbelastingen met 0,1% m verband
met het wetsontwerp inzake het wetenschappelijk onder
wijs (middelen)
Herziening van de lerarensalarissen
Hogere uitgaven in verband met het ontwerp wegenfi
nancieringswet
Begrotingstekort, rekening houdende met de addi
tionele posten
7.643
8.391
748
1.902
575
—1.327
9.545
8.966
579
7.765
9.058
+1.293
1.897
410
—1.487
9.662
9.468
194
125
266
25
57
75
34
10
7
16
348
579
539
DEN HAAG, 20 sept. Het Kabinet
heeft bjj de voorbereiding van de be
groting voor 1961 het vraagstuk van de
prioriteiten thans ook op wat langere
termijn bezien, n.l. over de periode 1961
t.m. 1963. De prioriteitenbepaling houdt
geen exacte voorspelling in, doch dient
slechts om vooraf de grote lijnen van
het beleid op langere termijn te kun
nen vaststellen. Zjj betreft meer een
methode voor het aangeven van een ka
der voor de opstelling van begrotingen
dan een prognose met betrekking tot
concrete begrotingen voor komende
jaren.
De regering heeft op basis van de
orde van grootte van het bedrag aan
middelen, dat zij in de komende drie .ia-
ren meent te kunnen besteden, voor de
ze periode een aantal beslissingen geno
men. Deze betreffen een verlaging '*an
de belastingen, voorts de defensie-uitga
ven, de cultuurtechnische werken, de
bijdrage in de geldmiddelen van Neder
lands Nieuw-Guinea, de investeringen
ten behoeve van het hoger onderwijs en
enkele uitgaven op het gebied van het
regionale ontwikkelingsbeleid:
Omschrijving
(in miljoenen guldens)
Militaire kasuitgaven
Cultuurtechnische werken (inclusief apparaatskosten)
Bijdrage aan de geldmiddelen van Ned. Nieuw-Guinea
Investeringen ten behoeve van het hoger onderwiis 1)
Enkele uitgaven op het gebied van het regionale
ontwikkelingsbeleid 2)
Belastingcomplex 3)
Verruiming gemeentelijk belastinggebied 4)
de de civiele uitgaven, die niet in de ta
bel zijn genoemd, is nog gaande.
De minister van Financiën geeft ver
volgens een overzicht van enkele bij
zondere beleidspunten, waaraan het vol
gende is ontleend:
A. Een van de doeleinden van het be
leid is, zoals reeds is opgemerkt, te ge
raken tot verlaging Van de belastingdruk
met name de inkomsten- en loonbelas
ting.
B. De structurele ontwikkeling van
onze maatschappij stelt ons land voor
de noodzaak van een aanzienlijke kapi
taalvorming. Door een gezond financieel
beleid, gericht op handhaving van de
monetaire stabiliteit, streeft de rege
ring er naar de voorwaarden te schep
pen voor een gunstig klimaat van de
besparingen. Teneinde inflatoire ef
fecten te vermijden, zal het tekort op
de rijksbegroting uit de nationale be
sparingen moeten worden gefinancierd.
Aangezien uit deze besparingen tevens
particuliere investeringen w.o. de wo
ningbouw, en de investeringen van de
lagere publiekrechtelijke lichamen moe
ten worden gefinancierd, zal het tekort
op de begroting iaag moeten blijven.
1961x)
1962
1963
1788
1913
1988
118
118
118
94
104
114
135
150
150
63
68
73
180
480
100
x) Ontwerp-begroting (incl. additionele posten)
1) Exclusief Landbouwhogeschool
2) Dit betreft voor:
Verkeer en Waterstaat
Economische Zaken
Maatschappelijk Werk
1961 1962
15 15
43 48
5 5
3) Betreft derving van belastingmiddelen van het rijk
4) Betreft verlies van rijksmiddelen
j 963
15
53
5
Tevens is in het kader van het voor
gaande een beslissing genomen ten aan
zien van het voor te stellen voedingsper
centage van het Gemeentefonds, zoals
is weergegeven in de memorie van ant
woord op het ontwerp der Financiële-
Verhoudingswet 1960. Met de daaruit
voortvloeiende verhoging van het aan
deel van het Gemeentefonds in de op
brengst der rijksbelastingen met 0,58
is voor 1961 een bedrag van 57 min.
gemoeid.
Financiële ruimte
De financiële ruimte, die naar de me
ning van de regering in bedoelde jaren
voor verdere uitgavenverhoging ter be
schikking zal staan, is, indien men re
kening houdt met de gevolgen van de
voorgestelde belastingverlaging, als volgt
te berekenen: Op basis van een jaar
lijks accres van 4 pet. zal het nationa
le inkomen in 1963 ruim 8 pet. hoger
zijn dan in 1961. Aangenomen mag wor
den dat de middelen van 1961 op 1963
ongeveer met 11 pet. toenemen. De groei
van de middelen van het Rijk is dan
gerekend voor het jaar 19631 ongeveer
één miljard (raming voor 1961 9.320
min. excl. E.B.U.-aflossingen en aflos
sing woningwetvoorschotten en incl. de
additionele posten). In totaal vraagt het
fiscaal beleid waartoe de regering heeft
besloten, een offer van 580 min. op
jaarbasis. In de begroting 1961 is uit
dezen hoofde reeds gerekend op een mid-
deienderving van 180 min., zodat het
jaar 1963 in vergelijking met 1961 een
derving van ongeveer 400 min. te zien
zal geven. Het kasuitgavenbedrag, beho
rende bjj het voor de jaren 1961 tot en
met 1963 voorgestelde defensieplafond
vraagt in 1963 ongeveer 200 min. meer
dan terzake voor 1961 is opgenomen.
Van het geraamde bedrag ad één mil
jard is met vorengenoemde posten mits
dien een bedrag van ongeveer 600 min.
vastgelegd. Dit betekent, dat de civiele
uitgaven in 1962 en 1963 met gemiddeld
200 min. per jaar zullen kunnen toe
nemen. Vooral de uitgaven voor onder
wijs en verkeer en waterstaat zullen een
groot deel van de beschikbare- ruimte
vragen. Het overleg over het mogelijke
accres per uitgavencategorie betreffen-
C. De regering zal ook in 1961 bijzon
dere aandacht besteden aan de industrië
le ontwikkeling van de probleemgebie
den, in het bijzonder de noordelijke pro
vincies
D Het beleid van het huidige kabinet
is. evenals dat van vorige kabinetten,
gericht op een afschaffing van de con
sumentensubsidies, terwijl daarnaast
gestreefd wordt naar een vermindering
van de producentensubsidies. De rege
ring meent een bedrag van ongeveer
297 min. voor het Landbouw-Egalisa
tiefonds ten laste van de begroting 1961
te moeten opnemen. Door de bevorde
ring van een evenwichtige situatie op
de woningmarkt, waarbij de huren in
overeenstemming zullen komen met de
kostprijzen van de woningen, streeft de
regering er naar de huursubsidies sterk
te verminderen.
Er is, aldus de minister van Finan
ciën, in de begroting 1961 een normale
stijging van het uitgavenpeil, die niet
haar oorsprong vindt in nieuwe initia
tieven, doch het gevolg is van een mee
groeien van de overheidsactiviteiten met
onze volkshuishouding. Daarnaast kan
een deel van de uitgaven, door contrac
tuele verplichtingen, bezwaarlijk op kor
te termijn worden verminderd. Met het
oog op de geringe ruimte voor initiatie
ven heeft de regering in de thans inge
diende begroting een grote beperking
in acht genomen bij het aanvaarden van
nieuwe taken.
De minister wijst er op dat voor zover
plannen naar voren worden gebracht,
die geheel of gedeeltelijk door het Riik
betaald zouden moeten worden, in de
eerste plaats de regering een keuze zal
moeten doen, doch daarna komt de
volksvertegenwoordiging aan het woord.
Bii de algemene financiële beschouwin
gen pleegt te worden gesproken over het
uitgavenpeil, doch dit leidt niet noodza
kelijk tot een uitspraak over het ge
wenst uitgaven totaal.
De bewindsman vertrouwt nu dat zijn
uiteenzetting inzake de zogenaamde
prioriteiten en het daarbjj aangegeven
kader waarbinnen de rijksuitgaven zich
in dekorhende jaren naar de mening
van de regering zullen moeten bewegen,
zal bijdragen tot meer klaarheid in dit
opzicht.