HET BESTE NIET STEEDS HET POPULAIRSTE Napoleon pleegde grootste kunstroof aller tijden Sabijnse maagdenroof der Amerikanen duurt voort KAMERAAD VENKA: IDEALISME EN POLITIEK OPPORTUNISME De menselijke communist m WOENSDAG 1 FEBRUARI 1961 PAGINA 9 De echte, trouwe liefhebber trekt er zich niets van aan. Hij kent dat bijna hallucinerend benauwde gevoel niet, dat zich van een minder ge- grepene meester maakt als zijn voetstappen echoën door verlaten museumzalen en aan het eind van overvolle kabinetten het gezicht van een verveeld-achter- dochtige suppoost hem aanstaart, voor hem is een wandeling door een schilderijengalerij opwinden der dan een interlandwedstrijd en de confrontatie met de groot meesters een gesprek op het allerhoogste niveau. Hij heeft de toewijding van een monnik, die 's nachts verheugd zijn bed ver laat om in een koude kapel zijn Heer te loven. En als hij in een vreemde stad komt gaat zijn eer ste blik op de V.V.V.-folder naar het lijstje der musea. Hij weet trouwens meestal wat hem te wachten staat, want studie van kunsthistorie gaat hand in hand met die van de geografie. No„ef?.eling' Elk land treurt om zijn gemiste kansen liever in het museum (Van Eyck's „Drie Maria's aan het Graf" in Rotterdam) n>picfeuwen lang zwerven de groot- bra^dfrs d°or de wereld. Wie Rem- duiz^Epondig wil leren kennen, moet ^acht vh kilometers reizen. Brueghel maar ZIJn bezoekers niet in Brussel en Ruh1 C oe Raphaels, Titiaans accrea-.ensen zijn al zoveel eeuwen ge- Ze Ju I aan alle hoven dat men tien p Ver de hele wereldbol kan vin- der'v^", 2elfs .de kleinste oude HoUan- zamelfn - een g°ed entrée in elke ver rel™ ng ln de oude of de nieuwe we- rkendlsJ^der reikt de straling der *S him -vvi3icT5. SLtJCUÖ lucvi -- iïiuspo Wei'k, steeds groter het aantal hale j steeds sneller de internatio- Woed! klinken in de herinnering de haarc uitvallen van grote kunste- de le]iiv®en de „kerkhoven der kunst bezinksel8 ruuseumpakhuizen waar het spronknu-ider eeuwen los van de oor- de wanii i?. bedoelingen rijen hoog aan Madorml! nS opgetast: Venus en de Bollanfle' altaar- en boudoirstukken, rheldt h TTen ttalianen. Maar elk jaar sea n escp tientallen nieuwe mu- tvofdee8 .Pakhuizen zijn lusthoven ge- terwerke pels der schoonheid, mees- arranee^e van architectuur en Schaarse^o" veilingen van de Vaste L^8e,ste™erken. die nog geen borden hebben gevonden, Sothebv en cü?1?.nal.e gebeurtenissen, hun vaste iS»istle in Londen hebben van de kranten °P de voorpagina's Veilingmeester is hLPeter Wils°n, de gefotografeerd' als^muS™*1 male" deW Favoriet in Dresden (Liotard's „Chocolademeisje") moderne tulpenhandel" die geen enkel verband houdt met de echte kunstwaardering. Maar modern is dit verschijnsel allerminst. Kunst is ook handelswaar en kunst is zeker, wat de reclame-psychologen een prestigebezit noemen. De „Sabijnse maagdenroof" van de Amerikanen in het Europese kunstbezit heeft talloze precedenten. De grootste van alle tijden was zonder twijfel de rooftocht van de Fransen onder Napoleon Uit de overvolle kunstgalerijen van'kei zers, koningen,prinsen en stadhou ders sleepten zij met duizenden tege lijk de meesterwerken naar het „mu- see imaginaire" van die tijd, het Musee Napoléon in Parijs. Brussel, Den Haag, Florence, Wenen Boedapest, München, geen enkele resi dentie bleef ongemoeid. Uit de paleizen van verdreven vorsten en de kerken van opgeheven kloosters kwam een stroom van meesterwerken naar de hoofdstad van de wereld. De grote usurpator zou eens en voor altijd zijn culturele hegemonie vestigen. Het is allemaal anders gegaan dan hij gedacht had, zoals het dikwijls met kunstroof is gegaan. Stockholm zou het Louvre van het Noorden" zijn gewor den als men ook maar een fractie van de roofbuit die de hardhandige refor mator Gustaaf Adolf uit Zuid Duitsland meebracht, had kunnen behouden. Maar zijn dochter Christine nam later weer alles mee naar het buitenland. Kunstbezit geeft prestige. August de Sterke van Saksen, die zich een mo ment de Lodewijk de XlVe van Oost Ei opa heeft gewaand, liet niets na om Versailles te imiteren. Hij kocht op één veiling 342 schilderijen tegelijk. Zijn zonen legden er nog een schepje boven op, zodat de verzameling al in 1763 on geveer 5000 schilderijen telde. Vele daarvan zijn het aankijken niet meer waard, maar onder de adviseurs waren ook kenners als de befaamde Venetiaan Algorotti, die ervoor gezorgd hebben, dat de Dresdener Kunstgalerie een der rijkste van de wereld is geworden. De pronkzucht van August blijkt nog steeds uit zijn duidelijke voorkeur voor schil derijen van groot formaat. Misschien hangt daarmee samen dat bij de ge wone bezoekers van het museum in Dresden het bescheiden „Chocolade meisje" van Liotard het populairst is. Gewone bezoekers bekommeren zich zelden om prestige en ook niet om de adviezen van kunsthistorici. Zij zoeken hun eigen favorieten. De enorme Nachtwacht van het Rijksmuseum heeft jaren lang figuurlijk in de schaduw ge staan van de kleine „Avondschool" van Gerard Dou. Een bloemenstuk van de Amsterdammer Jan van Huysum is al generaties lang het meest bewonderde en gereproduceerde kunstwerk van het Statens Museum for Kunst in Kopen hagen Vermeers „Slapend Meisje" is „o® steeds de lieveling van de bezoe kers van het overdadig rijke Metropo litan Museum of Art in New York. En wie heeft nooit gehoord van de Stier van Potter, een der minst ge slaagde werken van dezejong gestor ven virtuoos, maar niettemin jaren Tang de „vedette" van het Mauritshuis in Den Haag? Tussen de smaak van de bezoekers en deskundigen zal er altjjd wel een Woof blK ven. Toen de Fransen de kunstcollecties van Brusselplunder den lieten zn de Vlaamse primitieven ongemoeid. Tot spijt overigens van de toenmalige directeur, want die vond deze „speelkaarten ooknau- welijks de moeite waard. Alleen ca- tharina de Grote heeft een waarlijk gelukkige hand gehad toen zfj ae macht van het onmetelijke Russische rijk in het Westen duidelijk wilde ma nifesteren met onvoorstelbaar grote kunstaankopen. De „Hermitage van Leningrad was een der mooiste mu sea ter wereld totdat de deviezen- arme Sovjets in de crisisjaren de mooiste werken verkochten. Het Rijksmuseum heeft ervan gepro fiteerd door de aankoop van de „Titus ln Monnikspij" en de „Verloochening van Petrus" van Rembrandt. De mees te werken gingen echter naar Amerika. geheel andere redenen heeft K Ier ae Duitse musea beroofd van hun kost baarste moderne werken. De uitver koop van „entartete Kunst" kort voor Se tweede wereldoorlog heeft vooral de zwitserse en Amerikaanse musea ver rukt en de Duitse museumdirecteuren een niet meer in te halen achterstand bezorgd. Politieke beroeringen en oorlogen missen nooit hun uitwerking op het Ku"stbezit. Bij de vrede van Versailles stel. -n de Belgen als conditie, dat de vleugels van het Lam Gods-altaar van Van Eijck weer naar de St. Bavo in «ent zouden terugkeren. Een zware dag voor de grootste museumdirecteur aller tijden, Wilhelm von Bode, die in enkeletientallen jaren tijds, gesteund door de immense kapitalen van het prachtlievende keizerlijke hof, het Ber- Hjnse museum een wereldreputatie had bezorgd. Voor de Belgen was het toch maar een bescheiden compensatie voor de koopwoede der Duitsers, die het land rond de eeuwwisseling van een serie grote kunstschatten had beroofd. Volksoplopen hielpen niet in de dagen dat geld en bezit onaantastbaar waren. Wel geschiedden de transporten meest al bij nacht, zoals ook vorig jaar hel onvervangbare Mérode-altaar van Ro bert Campin met stille trom naar New York verdween. De Belgen herinnerden zich misschien nog dat een der voorouders van dit zelfde rijke, prinselijke geslacht de Mé- rode de stuwende figuur was geweest bii het terugbrengen van de kunstschat ten, die Napoleon uit Brussel had ge roofd. De geschiedenis van een museum is daardoor altijd een opwindende, menselijke geschiedenis. Grote kunstwerken zijn misbruikt voor tal loze doeleinden. Zij zijn soms verne derd en verminkt, maar altijd weer heeft hun innerlijke kracht gezege vierd over de omstandigheden. In de memoires van Duveen kan men het verhaal vinden van de schatrijke Amerikaan, die zich een Medici waande als hij, gezeten in een Flo rentijnse zetel temidden van de top werken der Florentijnse renaissance, de comics" van zijn ochtendblad zat te lezen en tegelijk luisterde naar zijn organist, die_ „Darling I am growing older" op zijn barok-orgel speelde. Maar de brave man is dood en hij heeft zpn werken cadeau gegeven aan het museum in Washington, dat hem als een grote schenker eert. Elk museum heeft zijn lijst van grondleggers en schenkers. Men vindt er snobs bü en weergaloze experts, pronkers en ijdeltuiten, maar ook mensen als Bredius, die bereid wa ren vrijwel hun hele vermogen te li quideren als zij de kans zagen om een werk van betekenis te verwerven. Toch blijft het particuliere. bezit voör vele liefhebbers een moeilijk te aan vaarden zaak. De bezitter is heer en eigenaar over het werk. Corregio's Leda met de Zwaan uit 1530 een typisch werk voor vorstelijke galerijen had reeds een eeuwenlange reis door de verzame lingen van de hertog van Mantua, Ka- rel V, Philips II, Rudolf II, koningin Christine van Zweden en Philips van Orléans achter de rug, toen de zoon van laatstgenoemde het grote schilderij in stukken sneed en de kop van Leda verbrandde. Later heeft men de stuk ken weer verzameld en Leda hangt nu, met een hoofd dat ontleend is aan een oude copie, in Berlijn. De liefhebber verdenkt de verzame laar weliswaar niet van dit soort bar barismen al komen ze nog regel matig voor maar hij vindt het een voudig ongepast dat de grote werken voor zijn oog 'verborgen blijven. Hij is dan ook de moderne fiscus soms dank baar dat hij de grote verzamelaars dwingt tot openstelling van hun collec ties. Natuurlijk is het ontroerend te lezen dat D. G. van Beuningen in zijn landhuis in Vierhouten elke ochtend Favoriet in New York (Vermeers „Slapend Meisje") vóór het oegin van zijn dagtaak enige tijd doorbracht bij zijn „Due aan het Graf" van Van Eijck, maar de jaloerse medeminnaars, die allen liefhebbers zijn, hebben er toch meer vrede mee dat het schilderij nu in het Rotterdamse Boymans-Van Beuningen hangt. Vooral nu de museumdirecteuren zich steeds meer beginnen bewust te worden dat zij geen schatbewaarders maar gastheren zijn. De oude heer an der Keilen, die enkele generaties terug het Rijksprentenkabinet in Amsterdam beheerde, was zo verstoord over de drukte bij een Rembrandt-tentoonstel- ling, dat hij zijn kabinet enige tijd sloot. Bezoekers waren in die tijd al leen welkom als zij aanzienlijk gekleed waren en zonder honden en kinderen kwamen. De museumbezoekers van het bekende schilderij van Allebé zijn be paald „van stand". Sommige verzame lingen kwam men alleen binnen als men een ruime gift in de handpalm van de bewaker had gedaan. Aan de salariëring van museumpersoneel wordt weliswaar nog steeds een som besteed die omgekeerd evenredig is aan de waarde van de kunstwerken, maar in deze dagen ziet men zelfs enige ver betering in het gedrag van suppoosten, al blijven zij voor de meeste bezoekers een ontmoedigende consequentie van elke visite bij de grote meesters. Een goed museum is voortdurend in verandering. Alleen nurksen wor den boos wanneer de orde af en toe -wordt verstoord. Het verschijnen van nieuwe werken en het tijdelijke of duurzaam verdwijnen van oude para depaarden heeft een prikkelende wer king op de geïnteresseerden. Wie oude catalogussen ter hand neemt staat er versteld van hoeveel werken in de loop der jaren naar het depot zijn verhuisd of omgekeerd de weg naar boven hebben gemaakt. Van de 3000 schilderijen, die de Berlijners in 1821 van de Engelse houtkoopman Eduard Sollys kochten, hebben er enkele tientallen de eindstreep ge haald. Maar wie bedenkt dat zelfs Thijm nog aan een waardeloos 19e eeuws doek, voorstellende Rembrandt tijdens het schilderen van de Nacht wacht, de voorkeur gaf boven de Nachtwacht zelf, kan er alleen maar verbaasd over zijn dat er met het kaf nog altijd veel koren is verza meld. Altijd zijn er kenners geweest, die los van ideeële overwegingen, feiten, bedoe lingen en bedenksels, louter hun ogen en hun hart hebben laten spreken en uit de grote erfenis der eeuwen de goudkorres hebben gehaald. Zij zijn de feitelijke grondleggers der musea, om dat zij door selectie de ogen van ande ren hebben geopend. Zo hebben de ro mantici de primitieven herontdekt. Zo zijn ook Vermeer en Greco naar hun plaats gestegen. Titiaan,, Rubens, Raphael, Holbein, Rembrandt en Da Vinci zijn altijd wel kom geweest. De Franse vorsten had den al in 1683 een zelfportret van Rem brandt in hun collectie. In de achttien de eeuw vond men trouwens de beste kenners van de oude Hollanders in het zelfde Frankrijk, dat nu alleen wordt beoordeeld op de overigens zeer appe tijtelijke frivoliteiten van Boucher en Fragonard. De hofkunstenaars, Rembrandt na tuurlijk uitgezonderd, schilderden voor de kunstgalerijen, ontvangkamers en boudoirs van de vorsten. Zij kozen door zichtige voorwendsels als de boetende Magdalena of de bedreigde Suzanna om het vrouwelijke naakt „salonfahig" te maken of een met pijlen doorboorde Sebastiaan om een welgevormde Apol lo ook in de christelijke wereld een entrée te bezorgen. De klassieken heb ben trouwens al sinds de humanisten eeuwen lang het repertoire van de schil ders sterk beïnvloed. Wie nu in een museum rondwandelt zonder klassieke vorming, voelt zich hulpeloos temidden van de oude goden, halfgoden en my thologische figuren. Hij heeft dan alleen Gemiste kans van Frankrijk Davids „Dood van Marat" in Brussel) kenner, dat het voorgestelde het minst belangrijke van een schilderij is. Voor wie nieuwsgierig is naar de „petite histoire" van de grote kunst werken en verzamelingen is er on langs in Duitsland een boek versche nen") dat een der boeiendste in de rijke overdaad van kunstwerken mag worden genoemd. „Das grosze Buch der Malerei" vertelt de geschiedenis der belangrijkste wereldmusea op het gebied der Europese schilder kunst met een opgave en beschrij ving der belangrijkste kunstwerken en vooral een overvloed aan meren deels goede reproducties in kleuren en in zwart-wit. De geschiedenis der musea geeft een inzicht in de soms verbazingwekkende zwerftochten van kunstwerken. Sommi- e collecties hadden hun statuur al in e achttiende eeuw, andere zijn in de laatste tientallen jaren met reuzen sprongen gegroeid. Berlijn verrijkte zich al in 1675 met kunstbezit van de Oranjes door de „Oranische Erb- schaft". Leningrad, toen nog Peters burg geheten, greep zijn kans bij de tragische veiling van het kunstbezit van onze Willem II. De „Annonciatie" van Jan van Eijck, die toen ons land verliet, is echter 25 jaren geleden uit Leningrad naar Washington verkocht. Omgekeerd zijn de bekende Holbeins van het Mauritshuis door erflating van de Stuarts naar Den Haag gekomen. Dat het Prado in Madrid zich met de National Gallery in Londen tot de meest veelzijdige en rijkste musea der wereld mag rekenen, heeft het niet al leen te danken aan de verzamelwoede der Spaanse Habsburgers maar even zeer aan de Franse bezetters. Want overal waar revolutionairen van 1789 een voet zetten, liquideerden zij vorste lijke kunstgalerijen om er openbare musea van te maken. Nederland dankt hun nog altijd het Rijksmuseum. De 89'ers mogen in hun eigen kunst een kil klassicisme hebben voorgestaan, zij wisten de Rubensen en Titiaans uit stekend te waarderen. Hoewel politiek revolutionair waren ze overigens zeer bevreesd dat de goede smaak zou ver- steun aan de bekende uitspraak van een(jwjjnen oe conservatoria, academies en musea, die zij hebben gesticht, ge tuigen alleen al door hun naam dat zij als goede Fransen het verleden een ruime plaats wilden inruimen. Wie leest dat de eerste directeuren van het Rijksmuseum lang geaarzeld hebben voordat zij Rembrandts Staal meesters in de verzameling opna men, denkt onmiddellijk aan het an dere doek van Rembrandt, de „Samen zwering van Claudius Civilis", dat ook geen plaats kon krijgen in het eerste gebouw van het Rijksmuseum, het Paleis op de Dam, en dat nu weliswaar verminkt maar nog altijd in volle luister, het kostbaarste bezit is van het museum in Stockholm. Wat zou het ons land waard zijn om dat doek weer naar Amsterdam te krijgen. Wat zou het de Fransen waard zijn om Davids „Dood van Marat" uit Brussel naar het Louvre terug te halen? Elk land betreurt zijn gemiste kansen en zijn onvervang bare verliezen. De beste Watteau's hangen in Berlijn, de beste Brueghels in Wenen, de beste werken van Je roen Bosch in Madrid, de beste Cuyp'en in Londen. Rembrandts top werken vindt men verdeeld over tien musea en vele landen. Slechts zelden kan men in één museum het beste werk van een meester bijeen vinden, zoals dat met Frans Hals het geval is in Haarlem. De geografie van de kunstminnaar is anders dan die van de aardrijkskunde- boekjes. Hij kent woestijnen waar de kaart vele steden aanwijst, maar hij eert ook stadjes, die nauwelijks op de kaart te vinden zijn. Colmar betekent voor hem het Isenheimer altaar van Grünewald, Cregelingen het altaar van Riemenschneider, Kassei de Familie groep van Rembrandt en Napels de Blinden van Brueghel. Hij reist erheen met een verlangend hart, want wie een maal gegrepen is, kent zijn liefdes over heel de wereld. BEN KROON Gemiste kans van Nederland (Rembrandts „Samenzwering van Claudius Civilis" in Stockholm) „Das grosze Buch der Malerei". Meisterwerke aus 30 berühmten Gale nen George Westermann Verlag. Braun schweig. Voor Nederland Uitgeverij Broekman en De Meris N. V., Amster dam. Als een Sovjetroman plotseling in het westen bekend wordt is dit nooit aan louter literaire kwa liteiten te danken. Dit gold voor Doedintsevs Niet van Brood alleen, dit gold tot schade van de auteur voor Pasternaks Dok ter Zjiwago en het geldt even eens voor de pas in het Nederlands vertaalde roman Kameraad Ve n k a van Pavel Nilin 1). Niet om artistieke redenen is dit boek zo snel vertaald in het Engels, Duits en Itali aans, maar om de naar Sovjet maatstaven gedurfde problematiek. Zonder deze achtergrond zijn de kre ten van ver- en bewondering der critici onverklaarbaar, want men kan de schrijver Nilin onmogelijk met Pasternak vergelijken. Wel kan men toegeven dat „kameraad Venka" een boeiender romanheld is dan Doedin tsevs pijpen construerende ingenieur, dat de geijkte tegenstelling tussen „brave" en „slechte" communisten hier minder opvalt door de verras sende intrige en dat de ontknoping geen happy ending maar de toespit sing van het probleem inhoudt een wanhopig vraagteken waarop geen antwoord volgt. Maar overigens is het werk geschreven volgens het gebrui kelijke recept van het socialistisch realisme, met vele niet ter zake dienende uitweidingen over allerlei figuranten die nooit zo uit de verf komen dat ze figuren worden. Naar de vorm is het boek een avon- turenroman: de schrijver grijpt terug op de burgeroorlog die in Siberië nog een lange nasleep had omdat officie ren van de Witte legers daar een toe vlucht hadden gezocht en vaak met steun van de bevolking de Sovjet macht saboteerden. De ridder zonder vree: of blaam die aan het eind van het verhaal de gevaarlijkste bende on schadelijk weet te maken is „kame raad Venka", de communist Veniamin Malysjev. Zijn geschiedenis wordt ons verteld door een van zqn vrienden, de ik-figuur van het boek die vol bewon dering naar hem opziet. Wij horen dat Ven' i een toonbeeld is van communis tische heldenmoed, maar toch is dit niet het belangrijkste: de vriend gaat het diepst in op een eigenschap van Vei.ka waar hij eigenlijk niet goed raad mee weet en wel zjjn menselijkheid, zijn begrip voor de politieke tegen stander Al dadelijk in het begin van het boek zien wij hoe Venka een knaap beklaagt die aan de zijde van de te genpartij gestreden heeft en in de strijd gedood is: hij had wel kans ge zien een goede communist van hem te maken! Voor een ander lid van de bende, de boer Baoekin, die levend in zijn handen gevallen is, toont hij daad werkelijk sympathie. Als agent van de geheime politie moet hij hem een ver hoor afnemen, hii is hierin zo humaan dat Baoekin hem zijn vertrouwen schenkt. Later, als Baoekin ontsnapt is, zoekt Venka hem op in zijn schuil plaats en weet hem te winnen voor het communisme. Baoekin gaat zelfs zover dat hij de hoofdman van de bende waartoe hij behoort, aan de Sovjets verraadt. Venka rekent er op dat zijn chef de „bekeerde" bandiet genade zal schenken of tenminste anders be handelen. Maar zijn chef redeneert heel anders: hij acht het beter het aan deel van de bandiet in de gevangenna- me van de hoofdman te verzwijgen, hij laat het voorkomen alsof zijn politie mannen dit hebben klaargespeeld, want, zo zegt hij, dan zal de bevolking meer ontzag krijgen voor de Sovjet macht. Het ideaal van waarheid en rechtvaardigheid dat Venka „commu nisme" noemt blijkt voor zijn chef niet te bestaan: deze beroept zich op de eisen van „hogere politiek" en wordt gesteund door een kruiperig journalist die altijd de zijde van de autoriteiten kiest. Venka kan dit niet begrijpen: „Wat is dit eigenlijk voor politiek?" vraagt hij. „Wie heeft daar behoefte aan? We vechten immers voor de. waar heid, zonder onze krachten of zelts ons leven te sparen Hoe kunnen we ons dan tegelijkertijd leugens en be drog veroorloven?" Wanneer Venka dan ook nog in zijn persoonlijk leven een klap krtjgt omdat zijn aanbedene zich van hem afkeert, pleegt hu zelf moord. Ook in dit geval krijgt de be volking niet de volle waarheid te ho ren: de chef laat uit de aard der zaak slechts één motief voor de zelf moord gelden, de onbeantwoorde liefde- de rest wordt in de doofpot eestopt Zo wint tot het einde toe de nolitieke opportunist het van de idea list:Venka's vriend, de ik-figuur, constateert bitter en machteloos dat zijn dood totaal zinloos is geweest. Bovendien moet hij dan nog horen hoe één van Venka's felste tegen standers, de glibberige journalist, de daad van de jongeman openlijk -f- keurt en „vervuld van zijn eigen waardigheid en onfeilbaarheid plech tig spreekt over waarheid en moed on adviseert de baarheid onbevreesd id er ogen te zien." Hier komt de auteur zelf even om de hoek kijken: zo'n ironische passage past niet helemaal in de mond van de enigszins naieve vriend: bovendien is dit gegoochel met het begrip waarheid eerder karakteristiek voor de vijftiger dan voor de twintiger jaren. Nilin heeft waarschijnlijk met opzet zijn geschie denis in het verleden gesitueerd om het verwijt te ontgaan dat hij de Sov jetrealiteit slechter voorstelt dan zij volgens de officiële voorstelling van zaken behoort te zijn Daardoor kon hij ook het voile pond geven aan zijn the ma: de tegenstelling tussen de be krompen partijleider die alleen in ter men van macht denkt en de humane Venka: dit komt duidelijk uit in de Russische titel die letterlijk vertaald: „Hardvochtigheid" luidt. Deze problematiek is in de Sovjet- letterkunde niet nieuw: in de twintiger jaren dook dit conflict telkens weer in andere vormen op, niet het minst bij communistische auteurs die het ern stig meenden met hun ideaal. Naar mate Stalin de letterkunde meer in zijn macht kreeg werd dit hem onwelge vallige thema steeds zeldzamer. In plaats daarvan kreeg men nu partij functionarissen te zien die overvloeiden van de meest humane eigenschappen en alleen nog maar in botsing kwamen met vuige belagers van de Sovjet staat. De destalinisatie bracht hierin verandering: nu neemt men vele the ma's uit de twintiger jaren weer op, men wijst weer op de neiging tot buro- cratie en fanatisme van de partijman, soms met een felheid en geladenheid die in de eerste jaren van het regime nog ondenkbaar waren. Vanzelfsprekend is dit werk niet door de officiële kritiek gespaard: Venka's zelfmoord zou eigenlijk „on verklaard" zijn, al het „positieve" en „opbouwende" van de roman werd te niet gedaan en de held verspeelde de sympathie van de lezer (wat overigens in strijd is met het succes van het boek, juist ook in de Sovjet-Unie). Be langrijker dan deze onvermijdelijke aanvallen is echter het feit dat derge lijke thema's in de Sovjet-Unie aan de orde gesteld kunnen worden. JEANNE LIEDMEIER. 1) Pavel Nilin Kameraad Venka. Vert. door Nico Scheepmaker. Van Loghum Slaterus. Arnhem 1960.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1961 | | pagina 9