GROEIENDE COLLECTIE MODERNE PLASTIEK
HEDENDAAGSE MUZIEK
Orthel en Andriessen op
grammofoonplaten
H
Grote tentoonstellingen in
Amsterdam
PAS VERSCHENEN BOEKEN
Pockets
COMMANDO'S VAN
ADMIRAAL
CANARIS
ZATERDAG 8 JULI 1961
PAGINA 11
H—
Achter Rijksmuseum Kröller-
Müller, dat op zo wonder
lijke wijze verscholen ligt
tussen de bossen van de Hoge Ve-
luwe, heeft men een beeldentuin
aangelegd, die enkele weken gele
den werd geopend door de minis
ter van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen. In de rust van
het thans Nationale Park, waar
de echtgenote van een vermogend
zakenman op schier feilloze wijze
een collectie moderne kunst aan
legde in een tijd toen van exorbi
tante veilingprijzen nog geen
sprake was, is thans een groot
aantal beelden opgesteld. De di
recteur van het museum, prof.
A. M. Hammacher heeft zoveel
mogelijk in de geest van mevr.
Kröller-Müller gepoogd te hande
len bij deze uitbouw van de collec
tie, in die zin, dat ruime plaats is
ingeruimd aan wat men noemt
vrije en onafhankelijke vormge
ving. Een merkwaardige coïnci
dentie bij de opening van deze
tentoonstelling is het feit, dat van
drie der meest opzienbarende fi
guren uit de beeldentuin thans
grote exposities in het Stedelijk
Museum te Amsterdam zijn inge
richt. Het zijn Henry Moore, Pao-
lozzi en Marta Pan. Is men dus
eerst geconfronteerd met een en
kel exclusief werk van deze mees
ters op de Hoge Veluwe, dan kan
men te Amsterdam een groot
overzicht van hun werk aantref
fen.
„De tas gevuld met
waanzin"
Een tuin vol beelden
—bij Kröller-Müller
Aan beeldhouwwerk is in de verza
meling op de Hoge Veluwe altijd wel
aandacht besteed: er zijn Gothische
beelden, Ohinese plastieken en rondom
Rodin groeide al spoedig een collectie
klassieken" van de geboorte van de
twintigste eeuw, zoals Bourdelle, Mail
lol, Rik Wouters en Metardo Rosso
(zeer gevoelige wasfiguren). Ook uit de
Parijse tijd van Lehmbruck is er een
xeer mooie staande vrouwen-figuur.
Lambertus Zijl, Mendes da Costa en
John Raedecker werden door mevr.
Kröller-Müller opgemerkt. De torso in
groene zandsteen, wellicht het gaafste
beeld van de maker van het monument
op de Dam, kwam in haar bezit en
nog niet lang geleden is de weerbarsti
ge tors van de mijnwerker in Lava-
bazalt van Johan Polet, uit dezelfde
tijd stammend, aan de verzameling toe
gevoegd.
De nieuwe tuin is zeer groots en
mooi aangelegd, stukken bos moesten
gerooid worden, gazons werden aange
legd en van de natuurlijke glooiingen
van het terrein werd gebruik gemaakt
om een samenvloeiend geheel te ver
krijgen. Direct al in het begin van de
tuin ziet men een vijver; dat wil zeg
gen, de vijver valt niet zozeer op, maar
wel een vreemde drijvende paddestoel,
een groteske zwaan met een even gro
teske hoed op, die bij de minste wind
vleug voortglijdt. Het is de mobiele
plastiek van Marta Pan, de nieuwste
aanwinst, in Polyester uitgevoerd, een
soort blikvanger, in zekere zin een
stunt. Het materiaal doet wat kaal en
gevoelloos aan als de schaal van een
reuzen-ei. In het Stedelijk Museum kan
men het ontwerp zien, op dezelfde groot
te in gefineerd teakhout en al drijft
het voorwerp daar niet in het water,
de plastische werking is boeiender.
Marta Pan, een 38-jarige Hongaarse
beeldhouwster, die sinds 1947 in Parijs
woont, wordt steeds door draaiende en
bewegende vormen aangetrokken. Haar
in een kogelgewicht scharnierende en als
'n bek in elkaar sluitende vormen in teak
hout, waren reeds eerder op een ex
positie te Amsterdam te zien. De plas
tiek is ooit gebruikt als uitgangspunt
van een ballet en later heeft Marta
nieuwe glooiende vormen ontworpen
voor balletten, die voor het eerst in
1959 te Berlijn gerealiseerd werden,
waarbij danseressen opstijgen uit ba
lancerende vreemde plastieken. Aan de
Gehurkte figuur, een prachtig en weinig bekend beeld van Rodin in het park op
de hoge Veluwe.
ontwikkeling. Uit Frankrijk zijn een
paar zeer mooie plastieken van Lau
rens aanwezig, zoals de Maan. Vooral de
Amphion is bijzonder belangrijk. Sha-
mai Haber, met zijn brute blokken
steen, opeengestapeld of naast elkaar
gezet, heeft mij nog niet van zijn
meesterschap overtuigd. Zijn kracht
is in zijn vroege werk niet bepaald
te ontdekken. De Prix Bourdelle gaf
hem een grote dosis zelfvertrouwen
maar een element van „Spielerij" kan
men hem moeilijk ontzeggen. Zijn plas
tieken zullen groter zeggingskracht krij
gen wanneer hjj gelegenheid krijgt in
heel grote formaten te werken, wanneer
hij rotsblokken opeen kan stapelen om
als hunebed-bouwer van deze tijd een
eigen magische kracht te ontwikkelen
Zijn opdracht voor een gigantische fon
tein in de Staat Israël zou daar reeds
op kunnen duiden. Binnen dit kader zou
men meer beeldhouwers kunnen noe
men die een blokkige steenplastiek als
uitgangspunt hadden, zoals Wotruba
on Aeschbucher. Binnen enkele jaren
komen allen tot geheel andere vorm-
opJossingen. Bij Aeschbacher is - de ge
leding verdwenen en strakke bijna ge
slepen kanten in graniet, schuin afge
vlakt als bij een schildwachthuisje
doemen op.
De Italianen vormen een zeer speelse
en modeste groep met de lachende baad
ster van Greco, de weinige kledingstuk,
ken als ingesnoerd orr het lichaam, de
wat pretentieuze beelden van Macherini
en een zeer fel gebouwd beeld van Mas-
troianni, de verovering geheten. Het
grote houten paard en de danseres
van Marino Marini staan binnen in de
grote tuinzaai opgesteld. Tegen de vin
nige spanning var. de laatste beelden
doet de danseres van Oscar Jespers
wel erg plomp aan. Het heetgesoldeerde
alumnium-staketsel van Manucci komt
mij als tuinbeeld wel al te frivool voor
bjj de voluptueuze bronzen der meeste
beeldhouwers.
Bijzonder krachtig als een galm staat
tenslotte de Zang der Vocalen v„n
Lipchitz op het grote grasveld. Het
is een der meest absolute plastieken,
groots van vorm in een wonderlijke sym
metrie en de harpen zingen een nieuw
lied. De klank deint uit over heel dit
park, dat in zijn geheel als een grootse
aanwinst van ons Nederlands kunstbe
zit gezien mag worden Het is een ge
ruststellende gedachte dat hier as een
begin is gemaakt. Men mag hopen
dat generaties er aan zullen blijven
voortbouwen.
MARIUS VAN BEEK
foto's te oordelen kan ik mij voorstel
len, dat die binding van mensen en
kunstzinnige vormen een fascinerende,
zelfs erotische betekenis kan krijgen.
Het zijn bijna oervormen, geslepen als
ronde kiezels in de maalstroom, in even
wicht gehouden op de punt van een
naald, eem kruising tussen het werk
van Arp en dat van Calder en het
is slechts jammer (en daarom ook be
denkelijk) te noemen, dat in een boek
over haar oeuvre zoveel truc-foto's
moesten vorden opgenomen om de
suggestieve kracht van de plastie
ken tot gelding te brengen.
Van een geheel andere oer-kracht,
maar dan haast in de klassieke zin,
demonstreert zich Henry Moore en ik
begin steeds meer te geloven dat hij
de grootste beeldhouwer van onze tijd
is, een figuur die niet bij Rodin in
de schaduw behoeft te staan, bij het
overzien van zijn gehele oeuvre. Een
gavere kracht dan Lipchitz en ver
rassender dan Marino Marini. Hij
heeft zich altijd in de liggende vrou
wenfiguur oorspronkelijk geïn-spi.
reerd op de Mexicaanse god Chac
Mooi verdiept. Het begon met de
gladgeslepen vormen van voor de
oorlog, allengs werden ze steeds meer
abstract en opengewerkt tot Moore
ons een paar jaar geleden vergaste
op zijn zwaar gedrapeerde figuren,
die op Middelheim twee jaar geleden
zoveel Opzien baarden. Thans is hij
gekomen tot iouter blokken plastiek,
waarbij het beeld zelfs in twee stuk
ken gebroken is, die ieder op zich een
eigen werking bezitten. Een van die
laatste beelden is in de tuin te zien,
opgesteld op een nauwelijks ontgonnen
heuvel, waar struiken en boomwortels
bijzonder goed aansluiten bij de weer
barstige plastiek.
Maar Moore komt op een geheel an-
De lachende Baadster van Emilio Greco,
dere wijze tot ons op de grote tentoon
stelling in de nieuwe vleugel van het
Stedelijk Museum. Hei is een expo
sitie waarvan ik met moeite afscheid
kon nemen. Wat een vitaliteit en oor
spronkelijkheid schuilt er in deze stug
ge en gesloten, bijna wereldvreemde
Brit, welk een gevoel voor plastische
verhoudingen en voor het geraffineerd
spel met expressie-mogelijkheden.
Steeds weer weet hij een thema totaal
uit te buiten. Eens waren het de binnen-
en buiten-figuren, die vreemde ineen-
griiping van het besloten binnenste en de
gepantserde buitenvorm. Men ziet dat
in de kop met de helm, in het liggende
naakt, in het staande abstracte vor
menspel. Later waren het de krijgers,
die morbide, anatomisch verbroken fi
guren met de schilden. De catalogus
te Amsterdam deelt de figuren in drie
groepen in: liggen, zitten, staan, om te
eindigen met de drie upright motives",
die wonderlijke totempalen, die ik nu
al vele malen heb gezien, maar die een
steeds fascinerender kracht krijgen,
hoe kritisch ik ze in het begin ook be
zag.
De derde ontmoeting in Amsterdam,
na de kennismaking op de Hoge Velu
we is Eduardo Paolozzi, waarvan Ham
macher de St. Sebastiaar. aankocht.
Het is een vreemd wezen, weliswaar
staande op twee benen, maar verder
samengesteld uit surrealistische vor
men, versierd met radertjes en kleine
schijven. Meestal komt hij ook tot sur
realistische expressie, als de grote kik
vors, een monsterachtig plat beest, in
wasplaten geboetseerd, aangrijpende
tanden-rooster bek, als het binnenste
van een piano, daar waar de hamertjes
slaan. Ook „krokadeel" is zo'n vreemd
beest, waarin een bizarre spanning tot
werkelijkheid wordt. Paolozzi werd in
1924 uit Italiaanse ouders in Schotland
geboren en via een opleiding te Londen
en Parijs is hij tot een der belangrijke
figuren der hedendaagse Engelse beeld
houwkunst geworden. Maar hij blijft een
illustratieve figuur en mist de wezen
lijke plastische bewogenheid, die Moore
kenmerkt.
Met deze drie figuren is het park
van Kröller-Müller uiteraard niet afge
daan, want men vindt er representan
ten van vele richtingen en stromingen.
Om bij de Engelsen te blijven: Barbara
Hepworth, die op oorspronkelijke en
krachtige wijze zich als leerlinge van
Moore zelfstandig handhaaft. Chadwick
is vertegenwoordigd met een van zijn
vele beesten, wonderlijke grote brok
ken plastiek op heel dunne pootjes.
Ralph Brown, die wij op de vorige
Sonsbeek-tentoonstelling al ontmoetten
met een concentratiekampfiguur, zo'n
geteisterd uitgemergeld lijf, vindt in
„voorjaar" een wat optimistischer te
genhanger, maar de geest der verschrik
king blijft door zijn figuren dwalen.
Van Sir Jacob Epstein wist Hamma
cher beslag te leggen op een onvoltooi
de engel, die pas na de dood van de
beeldhouwer werd afgegoten. Jammer,
dat deze beeldhouwer, die wel degelijk
zeer begaafd was, zulke nare koppen
op zijn beelden plaatste. Met de schrij
dende figuur van Richmond kan ik
niet zo gelukkig zijn. Het beeld doet
mij sterk aan de plastieken van Esser
denken, en het zou wel interessant
zijn om na te gaan of hij daar kennis
mee gemaakt heeft. Dat Esser hem
voorgeweest is lijkt mij duidelijk en dat
de Amsterdamse hoogleraar virtuozer
zijn vormen bouwt en analyseert lijkt
mij eveneens duidelijk. Desalniettemin
zal men de laatste in de beeldentuin
niet aantreffen. Het is trouwens toch
wel merkwaardig dat de Nederlanders
bij het grote aankoopbudget buitenspel
hebben gestaan. Wat er aanwezig is
van Vaderlandse beeldhouwers, zo
als Wezelaar, Couzijn, Siegers, Volten
en Raedecker bestaat uit bruikleen van
de dienst voor verspreide kunstvoor
werpen.
Dit moet mij wel var het hart, hoe
zeer ik besef, dat de opzet van deze
beeldentuin beoogt een overzicht te ge
ven van de hedendaagse internationale
Overzicht van de beeldentuin van het Museum Krotter—Muller. Op de voorgrond „De Wolkenherder" van Jean Arp. In
de vijver de drijvende plastiek van Marta Pan.
Onder een aantal nieuwe grammo
foonplaten aan hedendaagse muziek ge
wijd treft de verschijning van het even
eens nog betrekkelijk onbekende Car-
mirelli-kwartet, dat voor Decca LXT
5587 de veel beproefde combinatie heeft
gemaakt van belegen en nieuwe kunst.
Enerzijds Ravels Kwartet, anderzijds
het Tweede strijkkwartet van Prokofiev,
evenals het stuk van Ravel in F ge
schreven en wel in 1942. Het is glan
zend gepolijst en hard gepantserd als
staal, gelijk vrijwel alles wat Prokofiev
maakte en het blijft binnen alle gren
zen, die door de eisen van de Sovjet
wereld gesteld worden.
Vinnig is „Verovering" van de Italiaan Mastroianni.
Klusjes in huis, door H. H. Tomesen
(Prisma 612-Utrecht)
Van het ophangen van koffiemolens tot
het smeren van naaimachines en het
inzetten van glas in lood ramen. Vele
tekeningen.
Prisma-atletiekboek, door Ralph Hoke
(Prisma 614).
Bedoeld als handleiding, waarmee
men zich kan oriënteren betreffende de
theoretische grondslagen en de prakti
sche uitvoering van alle takken van de
turnsport. Geïllustreerd.
Negerverhalen, samengesteld door
Margrit de Sablonière (Prisma-615)
Verhalen van de meest uiteenlopende
aard van Afrikaanse negerauteurs:
het primitieve volksverhaal naast de
uitgewerkte volkslegende, voortbrengse
len van een gemengde cultuur en ver
halen uit Zuid-Afrika. Vier van deze
verhalen werden nog nooit uitgegeven.
De andere slechts in Engelse uitgaven.
De secretaresse, door C. A. H. Haits-
ma Mulier-van Beusekom (Prisma-617)
Wat is precies een secretaresse en
wat is haar taak. Dat een jonge vrouw,
die haar talen correct spreekt, vol
maakt kan stenograferen en typen, ac
curaat is, een goed geheugen heeft en
zich weet te bewegen nog geen goede
secretaresse is, kunt u in dit boek le
zen.
Meer kennis van bloemen en planten,
door A. C. Muller-Idzerda (Prisma 619)
„Een logisch vervolg" op Planten en
bloemen in tuin en huis (Prisma 391).
Deze uitgave is voor degenen, die zich
voor de finesses van de plantenverzor-
ging interesseren.
Uitzicht op zee, door Dylan Thomas
(Anker boeken-Donker-Rotterdam).
Een aantal verhalen, door de auteur
die vooral bekend is geworden door
zijn „Onder het melkwoud". Een aan
tal hiervan werd geschreven tussen
1934 en 1939; vier ervan dateren van
na de oorlog.
Naar de wereld van morgen, dl. I en
II (Carillonreeks 13, 14-ten Have-Am-
sterdam).
Een aantal artikelen uit de eerste
vijftien jaargangen van het tijdschrift
„Wending". Dit tijdschrift begon zijn
loopbaan in 1946 als maandblad voor
Evangelie en Cultuur. De heruitgege
ven artikelen zijn van de meest uiteen
lopende aard, en van verschillende
auteurs.
De boom der beschaving, door Ralph
Linton (Elsevier A 31-Amsterdam)
Een cultuurgeschiedenis van de mens
heid, in zeer gecomprimeerde vorm.
Ingenieursdromen,
(Elsevier -E 75).
door Willy Ley
Over grote projecten van de toe
komst, die, zoals de schrijver zegt,
„uitgevoerd zouden kunnen worden,
maar die door politieke intriges, ge
brek aan geld of belangstelling in de
prullemand terechtkomen".
Het geluid en ons gehoor, door Wil
lem A. van Bergeyk, John R. Pierce
en Edw. E. David jr. (Elsevier-U 106).
De ontwikkeling van de electronica,
de steeds belangrijker wordende rol
van de communicatiemiddelen en de
ontwikkeling van de z.g. informatie
theorie hebben het bestuderen van het
geluid in al zijn verschijningsvormen
gestimuleerd. Hoe het gehoor werkt en
wat de karakteristieken zijn van de
spaakklanken vormen het onderwerp
van dit boek.
De inbreker, door A. Defresne (Meu-
lenhoff D-19).
Een nieuwe detective van de acteur
schrijver.
Knap is dit kwartet in hoge mate,
tot de gewilde nonchalance toe. De com
ponist speelt met de vorm, die hij kwa-
si-slordig behandelt. Dit is nu een
van de manieren, waarop hij zijn revo
lutionaire reputatie binnen het moge
lijke handhaaft. Het eerste deel bijvoor
beeld bouwt hij door een te korte re
prise wat onevenwichtig, maar zet er
dan schijnbaar improvisatorisch nog
een herhaling tegenaan. Hetzelfde doet
hij in het derde deel, maar nog wat
pikanter: hij sluit al af, maar laat dan
plotseling de cello een cadens beginnen,
die zowaar nog tot een heel aparte,
sterk gemouvementeerde slotsectie
leidt. Zulke speelsigheden nemen niet
weg, dat Prokofiev zich in wezen aan
een conventionele bouw houdt, waar
voor hij zijn thematische materiaal
grotendeels ontleend heeft aan de Kau-
kasische volksmuziek, die hij in die pe
riode om zich heen hoorde. Hij was tij
dens de oorlog wegens het gevaar dat
Moskou bedreigde, door de regering
naar de Kaukasus geëvacueerd.
Het Carmirelli-kwartet speelt het
werk in de forse harde manier die het
vereist. Het is een ensemble van op
merkelijk karakter, hetgeen men uiter
aard het gemakkelijkst kan vaststellen
in het Strijkkwartet van Ravel. Dit
wordt niet gespeeld met het enorme
elan en de uiterst slanke elegantie,
waarmee de meeste ensembles het doen.
Die spelen het dan ook altijd te vlug,
althans in de eerste twee delen. Pina
Carmirelli en de haren daarentegen
wijken geen streep af van de door Ra-
vel gegeven metronoomaanwijzingen.
Dit maakt het mogelijk de factuur bij
zonder analytisch te laten horen. Daar
entegen spelen zij de finale sneller dan
de meeste ensembles, omdat zij ook
weer precies het zeer snelle tempo van
Ravel volgen. Het resultaat is verras
send. Wat men bij een enigszins zwaar
dere gang waarneemt als tamelijk
sterke reminiscenties aan Franck en
Fauré, krijgt een totaal ander karakter
doordat het zo licht voortsnelt. Het
langzame derde deel met zijn kwasi-
improvisatorische bouw is niet het sterk
ste. Er zijn wel ensembles die met be
langrijker instrumentalisten bezet zijn.
De binding tussen al die schijnbaar
losse onderdelen wordt niet zo vast.
Toch mag men hier over het geheel
spreken van een opmerkelijk goede en
inzonderheid ook verantwoorde lezing.
Philips heeft een opname gewijd aan
Nederlanders: de Tweede symfonie,
genaamd de „Piccola Sinfonia" van
Leon Orthel, gekoppeld met twee stuk
ken van Hendrik Andriessen, zijn be
kende „Ricercare" en zijn nog beken
der Kuhnau-variaties, een en ander ge
speeld door het Residentie-Orkest onder
leiding van Willem van Otterlo. De
Piccola Sinfonia is een van de beste
specimine van Orthels krachtige en ge
passioneerde schrijftrant. Hij steunt ei
genlijk geheel op de bewogenheid der
laat romantische symfonici en er is
iets van de adem en de gezondheid van
een Bruckner in hem, gepaard aan het
grote pathos van een Liszt. Hij struc
tureert sterk, gedrongen en geconcen
treerd en hij komt ermee tot briljan
te hoogtepunten, evenwichtig in opbouw
en afloop. De uitvoering doet het stuk
recht wedervaren. De opname is „live"
en dus niet volmaakt, maar in dit ge
middelde genomen toch goed. Andries-
sens beide werken hoort men in studio
opnamen, waardoor het mogelijk is ge
weest de zeer geschakeerde klank van
zijn palet meer glans en balans te ver
lenen. Inzonderheid de Kuhnau-varia
ties spreken daardoor sterk aan in hun
lyrisch-contemplatieve zangerigheid.
(A 02047 L).
Een opmerkelijke verschijning is een
opname van Decca (LXT 5588) met
werk van twee hier bijzonder weinig
bekend geworden tijdgenoten: Hum
phrey Searle en Matyas Seiber. Van
eerstgenoemde speelt het London Phil
harmonic Orchestra onder leiding van
Sir Adrian Boult de Eerste symphonie:
van Seiber zijn er twee werken, die
beide onder de opvallend bekwame
leiding van de componist worden uitge
voerd. Het zijn een korte Elegie voor
altviool en klein orkest (Cecil Arono-
witz en het London Philharmonic) als
mede Three fragments from ,,A por
trait of the artist as a young man",
van James Joyce, die de componist
een kamercantate heeft genoemd, met
dien verstande, dat het stuk is geschre
ven voor declamatie (Peter Pears
als spreker), een klein ensemble en vo
caliserend koor (het Melos Ensemble
en de Dorian Singers). Beide compo
nisten verwijlen in het grensgebied
der atonaliteit, soms erin, maar dan
toch op hun eigen vrijzinnige manier,
soms juist op de rand. Seiber, die een
sedert lang in Engeland gevestigde
Hongaar is, blijkt een man van roman
tische inslag. Dit spreekt sterk uit zijn
niet-atonale Elegie, een nostalgisch
stemmingsstuk van verfijnde gevoelig
heid en ook ragfijn uitgevoerd. In fei
te bedrijft hij ook stemmingskunst in
Joyce's fragmenten, die wel atonaal
zijn met een sterke aanleuning tegen
de pointillistische techniek van Webern.
Seiber beweegt zich hier aan de peri
pheric der muziek. Men zou evengoed
kunnen spreken van klankschilderend
geluidsdecor, dat heel suggestief aan
sluit bij Joyce's teksten. i
Searle daarentegen is wel van nature j
et feit dat admiraal Canaris, hoofd
van de Duitse geheime dienst, na
de aanslag op Hitier aan een
pianosnaar is opgehangen, zon het
vermoeden kunnen wettigen dat
hij een van de dappere Duitsers is ge
weest. die hun vaderland en de hele we
reld hebben willen verlossen van de
idiote tiran, maar dat feit neemt niet
weg, dat Canaris vele jaren lang voor
Hitier heeft gewerkt met een ijver, een
betere zaak waardig.
Dit wordt ons duidelijk o.a. uit het
boek De commando's van admiraal Ca
naris, door Will Berthold geschreven en
in een vertaling van J. Boonman en H. J.
G. M. Hendriksen bij het Nederlands
Boekhuis te Tilburg verschenen. Sa
men en 'n vereniging hebben de ver
talers kans gezien, bijzonder slechte
Nederlandse zinnen te formeren en on
bekommerd het woordgeslacht te nege
ren, dat er naar 'r mening volgens de
jongste voorschriften weinig op aan
schijnt te komen. Nochtans mag men niet
spreken over „het publiek dat haar
cocktail drinkt, noch over ,.de oorlog en
haar rekening". Voorts kan men niet
zeggen: Ze waren tot schietschijf". En
al evenmin: „Een deel van de mannen
benutte de kans en verdwenen in de
nacht" Ik koip mee, is Duits: Ich kom-
me mit. Enz. enz.
Niet te best zal men toegeven. Maar
het boek zelf valt óók al tegen. De
schrijver heeft het nodig geoordeeld, een
heldhaftig beeld op te hangen van de
jongens, die op bevel van Canaris diep
in het vijandelijk land werden neerge
laten, reeds vóór de Duitse troepen op
rukten en dus vóór de oorlogsverkla
ring, die bovendien meestal schitterde
door afwezigheid. Die jongens droegen
het uniform van de vijand. Ze waren
bovendien gerecruteerd (wat de eerste
commando's betreft althans) uit de
S.A., een omstandigheid die essentieel
is, want ze hebben zowat alle slagen
gewonnen en beschikten over een be
kwaamheid en een heldenmoed, die hun
weerga niet kenden. Ze konden ook men
selijk verontwaardigd zijn, bijvoorbeeld
als ze het lijk van een jonge kame
raad aan een boom zagen bengelen.
„Doet men dat met Gods evenbeeld?"
schreeuwt zo'n verontwaardigde held,
die met zijn collega's geen enkele Rus
sische partisaan in leven laat, als ze
hem te pakken krijgen. De auteur be
schrijft de mannen dan ook als enorm
flinke kerels die voor een goede zaak
vechten, de zaak van Canaris. Niet al
leen in hun schuilhoeken en in de strijd
van man tegen man zijn ze flink.
Ook op straat, als ze temidden van _cn
vijandige bevolking bedaard en rustig
hun slag slaan. Ook in de bordelen, waar
ze alle harten veroveren, omdat ze zo
blond en zo sterk zijn. En ze houden er
een kernachtig taaltje op na. „Ik schiet
je met m'n machinegeweer een Sovjet-
ster in je buik". Hier en daar kan er
wel een hatelijkheidje af op Hitler of
Goebbels, maar over Canaris wordt ge
sproken als over de bewonderde, myste
rieuze, intelligente man op de achter
grond. Overigens gaat het boek voor een
goed deel over de gevechten, die de hel
den leveren en daar blijft Berthold ver
achter bij zijn collega's, die eveneens
oorlogshandelingen vermelden en over
meer schrijftalent beschikken.
Men vraagt zich dan ook af, of dit boek
zo nodig geschreven moest w-orden. Het
bereikt zijn doel niet, dat is: bewonde
ring wekken voor de commando's van
Canaris. Al lezend krijgt men het land
aan die jongens.
De tas, die in een verlaten auto door
vier armzalige artiesten gevonden
wordt, is gevuld met geld. Dit verkeert
voor hen in waanzin, omdat de een
voor de ander eigenlijk niet weet wat
ermee te beginnen. Toch zouden zjj
allen het geld goed kunnen gebruiken
en een van hen besluit zich de schat toe
te eigenen die hij voor de anderen ver
stopt. Enkele zware jongens, die het geld
bij een inbraak hadden weggenomen,
maar de buit moesten achterlaten, toen
zij op de hielen werden gezeten, gaan
met de „gedupeerde" artiesten op jacht.
Bij dit bontt gezelschap voegt zich nog
een paar detectives, z-^at het zoeken bij
zonder gecompliceerd wordt.
Eerlijkheid zegeviert op het laatst,
dank zij de gunstige invloed van een
meisje, dat te veel van een der artiesten
houdt, om met hem van gestolen geld
te profiteren. Alles komt dus netjes op
zijn pootjes terecht, maar intussen heeft
de lezer kunnen genieten van enkele
sensationele achtervolgingen. I. A.
een symfonicus, die interessante din
gen doet met de vorm. De symfonie be
staat uit vier delen, maar is feitelijk
doorgecomponeerd in zeven delen, op
komend en uitklinkend in een Lento.
Tot besluit een herdruk in Decca's
„Ace of Clubs"-serie, die de herdruk
waard is. Zes Beethoven-ouvertures
door Eduard van Beinum in zijn Lon-
dense tijd gespeeld met het London
Philharmonic Orchestra (Egmont, Co-
riolan, Leonore III, Die Weihe des
Hauses, Prometheus en Fiöelio). Men
vindt dus aan de eerste zijde de sym
fonische ouverture tot haar hoogte
punt in Leonore III vertegenwoordigd,
aan de keerzijde de ouvertures voor
gelegenheden of als gebryiksmuzieken
voor het theater. Dit maakt de plaat
ook zeer interessant studiemateriaal.
L.H.