GROEIENDE COLLECTIE MODERNE PLASTIEK HEDENDAAGSE MUZIEK Orthel en Andriessen op grammofoonplaten H Grote tentoonstellingen in Amsterdam PAS VERSCHENEN BOEKEN Pockets COMMANDO'S VAN ADMIRAAL CANARIS ZATERDAG 8 JULI 1961 PAGINA 11 H— Achter Rijksmuseum Kröller- Müller, dat op zo wonder lijke wijze verscholen ligt tussen de bossen van de Hoge Ve- luwe, heeft men een beeldentuin aangelegd, die enkele weken gele den werd geopend door de minis ter van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. In de rust van het thans Nationale Park, waar de echtgenote van een vermogend zakenman op schier feilloze wijze een collectie moderne kunst aan legde in een tijd toen van exorbi tante veilingprijzen nog geen sprake was, is thans een groot aantal beelden opgesteld. De di recteur van het museum, prof. A. M. Hammacher heeft zoveel mogelijk in de geest van mevr. Kröller-Müller gepoogd te hande len bij deze uitbouw van de collec tie, in die zin, dat ruime plaats is ingeruimd aan wat men noemt vrije en onafhankelijke vormge ving. Een merkwaardige coïnci dentie bij de opening van deze tentoonstelling is het feit, dat van drie der meest opzienbarende fi guren uit de beeldentuin thans grote exposities in het Stedelijk Museum te Amsterdam zijn inge richt. Het zijn Henry Moore, Pao- lozzi en Marta Pan. Is men dus eerst geconfronteerd met een en kel exclusief werk van deze mees ters op de Hoge Veluwe, dan kan men te Amsterdam een groot overzicht van hun werk aantref fen. „De tas gevuld met waanzin" Een tuin vol beelden —bij Kröller-Müller Aan beeldhouwwerk is in de verza meling op de Hoge Veluwe altijd wel aandacht besteed: er zijn Gothische beelden, Ohinese plastieken en rondom Rodin groeide al spoedig een collectie klassieken" van de geboorte van de twintigste eeuw, zoals Bourdelle, Mail lol, Rik Wouters en Metardo Rosso (zeer gevoelige wasfiguren). Ook uit de Parijse tijd van Lehmbruck is er een xeer mooie staande vrouwen-figuur. Lambertus Zijl, Mendes da Costa en John Raedecker werden door mevr. Kröller-Müller opgemerkt. De torso in groene zandsteen, wellicht het gaafste beeld van de maker van het monument op de Dam, kwam in haar bezit en nog niet lang geleden is de weerbarsti ge tors van de mijnwerker in Lava- bazalt van Johan Polet, uit dezelfde tijd stammend, aan de verzameling toe gevoegd. De nieuwe tuin is zeer groots en mooi aangelegd, stukken bos moesten gerooid worden, gazons werden aange legd en van de natuurlijke glooiingen van het terrein werd gebruik gemaakt om een samenvloeiend geheel te ver krijgen. Direct al in het begin van de tuin ziet men een vijver; dat wil zeg gen, de vijver valt niet zozeer op, maar wel een vreemde drijvende paddestoel, een groteske zwaan met een even gro teske hoed op, die bij de minste wind vleug voortglijdt. Het is de mobiele plastiek van Marta Pan, de nieuwste aanwinst, in Polyester uitgevoerd, een soort blikvanger, in zekere zin een stunt. Het materiaal doet wat kaal en gevoelloos aan als de schaal van een reuzen-ei. In het Stedelijk Museum kan men het ontwerp zien, op dezelfde groot te in gefineerd teakhout en al drijft het voorwerp daar niet in het water, de plastische werking is boeiender. Marta Pan, een 38-jarige Hongaarse beeldhouwster, die sinds 1947 in Parijs woont, wordt steeds door draaiende en bewegende vormen aangetrokken. Haar in een kogelgewicht scharnierende en als 'n bek in elkaar sluitende vormen in teak hout, waren reeds eerder op een ex positie te Amsterdam te zien. De plas tiek is ooit gebruikt als uitgangspunt van een ballet en later heeft Marta nieuwe glooiende vormen ontworpen voor balletten, die voor het eerst in 1959 te Berlijn gerealiseerd werden, waarbij danseressen opstijgen uit ba lancerende vreemde plastieken. Aan de Gehurkte figuur, een prachtig en weinig bekend beeld van Rodin in het park op de hoge Veluwe. ontwikkeling. Uit Frankrijk zijn een paar zeer mooie plastieken van Lau rens aanwezig, zoals de Maan. Vooral de Amphion is bijzonder belangrijk. Sha- mai Haber, met zijn brute blokken steen, opeengestapeld of naast elkaar gezet, heeft mij nog niet van zijn meesterschap overtuigd. Zijn kracht is in zijn vroege werk niet bepaald te ontdekken. De Prix Bourdelle gaf hem een grote dosis zelfvertrouwen maar een element van „Spielerij" kan men hem moeilijk ontzeggen. Zijn plas tieken zullen groter zeggingskracht krij gen wanneer hjj gelegenheid krijgt in heel grote formaten te werken, wanneer hij rotsblokken opeen kan stapelen om als hunebed-bouwer van deze tijd een eigen magische kracht te ontwikkelen Zijn opdracht voor een gigantische fon tein in de Staat Israël zou daar reeds op kunnen duiden. Binnen dit kader zou men meer beeldhouwers kunnen noe men die een blokkige steenplastiek als uitgangspunt hadden, zoals Wotruba on Aeschbucher. Binnen enkele jaren komen allen tot geheel andere vorm- opJossingen. Bij Aeschbacher is - de ge leding verdwenen en strakke bijna ge slepen kanten in graniet, schuin afge vlakt als bij een schildwachthuisje doemen op. De Italianen vormen een zeer speelse en modeste groep met de lachende baad ster van Greco, de weinige kledingstuk, ken als ingesnoerd orr het lichaam, de wat pretentieuze beelden van Macherini en een zeer fel gebouwd beeld van Mas- troianni, de verovering geheten. Het grote houten paard en de danseres van Marino Marini staan binnen in de grote tuinzaai opgesteld. Tegen de vin nige spanning var. de laatste beelden doet de danseres van Oscar Jespers wel erg plomp aan. Het heetgesoldeerde alumnium-staketsel van Manucci komt mij als tuinbeeld wel al te frivool voor bjj de voluptueuze bronzen der meeste beeldhouwers. Bijzonder krachtig als een galm staat tenslotte de Zang der Vocalen v„n Lipchitz op het grote grasveld. Het is een der meest absolute plastieken, groots van vorm in een wonderlijke sym metrie en de harpen zingen een nieuw lied. De klank deint uit over heel dit park, dat in zijn geheel als een grootse aanwinst van ons Nederlands kunstbe zit gezien mag worden Het is een ge ruststellende gedachte dat hier as een begin is gemaakt. Men mag hopen dat generaties er aan zullen blijven voortbouwen. MARIUS VAN BEEK foto's te oordelen kan ik mij voorstel len, dat die binding van mensen en kunstzinnige vormen een fascinerende, zelfs erotische betekenis kan krijgen. Het zijn bijna oervormen, geslepen als ronde kiezels in de maalstroom, in even wicht gehouden op de punt van een naald, eem kruising tussen het werk van Arp en dat van Calder en het is slechts jammer (en daarom ook be denkelijk) te noemen, dat in een boek over haar oeuvre zoveel truc-foto's moesten vorden opgenomen om de suggestieve kracht van de plastie ken tot gelding te brengen. Van een geheel andere oer-kracht, maar dan haast in de klassieke zin, demonstreert zich Henry Moore en ik begin steeds meer te geloven dat hij de grootste beeldhouwer van onze tijd is, een figuur die niet bij Rodin in de schaduw behoeft te staan, bij het overzien van zijn gehele oeuvre. Een gavere kracht dan Lipchitz en ver rassender dan Marino Marini. Hij heeft zich altijd in de liggende vrou wenfiguur oorspronkelijk geïn-spi. reerd op de Mexicaanse god Chac Mooi verdiept. Het begon met de gladgeslepen vormen van voor de oorlog, allengs werden ze steeds meer abstract en opengewerkt tot Moore ons een paar jaar geleden vergaste op zijn zwaar gedrapeerde figuren, die op Middelheim twee jaar geleden zoveel Opzien baarden. Thans is hij gekomen tot iouter blokken plastiek, waarbij het beeld zelfs in twee stuk ken gebroken is, die ieder op zich een eigen werking bezitten. Een van die laatste beelden is in de tuin te zien, opgesteld op een nauwelijks ontgonnen heuvel, waar struiken en boomwortels bijzonder goed aansluiten bij de weer barstige plastiek. Maar Moore komt op een geheel an- De lachende Baadster van Emilio Greco, dere wijze tot ons op de grote tentoon stelling in de nieuwe vleugel van het Stedelijk Museum. Hei is een expo sitie waarvan ik met moeite afscheid kon nemen. Wat een vitaliteit en oor spronkelijkheid schuilt er in deze stug ge en gesloten, bijna wereldvreemde Brit, welk een gevoel voor plastische verhoudingen en voor het geraffineerd spel met expressie-mogelijkheden. Steeds weer weet hij een thema totaal uit te buiten. Eens waren het de binnen- en buiten-figuren, die vreemde ineen- griiping van het besloten binnenste en de gepantserde buitenvorm. Men ziet dat in de kop met de helm, in het liggende naakt, in het staande abstracte vor menspel. Later waren het de krijgers, die morbide, anatomisch verbroken fi guren met de schilden. De catalogus te Amsterdam deelt de figuren in drie groepen in: liggen, zitten, staan, om te eindigen met de drie upright motives", die wonderlijke totempalen, die ik nu al vele malen heb gezien, maar die een steeds fascinerender kracht krijgen, hoe kritisch ik ze in het begin ook be zag. De derde ontmoeting in Amsterdam, na de kennismaking op de Hoge Velu we is Eduardo Paolozzi, waarvan Ham macher de St. Sebastiaar. aankocht. Het is een vreemd wezen, weliswaar staande op twee benen, maar verder samengesteld uit surrealistische vor men, versierd met radertjes en kleine schijven. Meestal komt hij ook tot sur realistische expressie, als de grote kik vors, een monsterachtig plat beest, in wasplaten geboetseerd, aangrijpende tanden-rooster bek, als het binnenste van een piano, daar waar de hamertjes slaan. Ook „krokadeel" is zo'n vreemd beest, waarin een bizarre spanning tot werkelijkheid wordt. Paolozzi werd in 1924 uit Italiaanse ouders in Schotland geboren en via een opleiding te Londen en Parijs is hij tot een der belangrijke figuren der hedendaagse Engelse beeld houwkunst geworden. Maar hij blijft een illustratieve figuur en mist de wezen lijke plastische bewogenheid, die Moore kenmerkt. Met deze drie figuren is het park van Kröller-Müller uiteraard niet afge daan, want men vindt er representan ten van vele richtingen en stromingen. Om bij de Engelsen te blijven: Barbara Hepworth, die op oorspronkelijke en krachtige wijze zich als leerlinge van Moore zelfstandig handhaaft. Chadwick is vertegenwoordigd met een van zijn vele beesten, wonderlijke grote brok ken plastiek op heel dunne pootjes. Ralph Brown, die wij op de vorige Sonsbeek-tentoonstelling al ontmoetten met een concentratiekampfiguur, zo'n geteisterd uitgemergeld lijf, vindt in „voorjaar" een wat optimistischer te genhanger, maar de geest der verschrik king blijft door zijn figuren dwalen. Van Sir Jacob Epstein wist Hamma cher beslag te leggen op een onvoltooi de engel, die pas na de dood van de beeldhouwer werd afgegoten. Jammer, dat deze beeldhouwer, die wel degelijk zeer begaafd was, zulke nare koppen op zijn beelden plaatste. Met de schrij dende figuur van Richmond kan ik niet zo gelukkig zijn. Het beeld doet mij sterk aan de plastieken van Esser denken, en het zou wel interessant zijn om na te gaan of hij daar kennis mee gemaakt heeft. Dat Esser hem voorgeweest is lijkt mij duidelijk en dat de Amsterdamse hoogleraar virtuozer zijn vormen bouwt en analyseert lijkt mij eveneens duidelijk. Desalniettemin zal men de laatste in de beeldentuin niet aantreffen. Het is trouwens toch wel merkwaardig dat de Nederlanders bij het grote aankoopbudget buitenspel hebben gestaan. Wat er aanwezig is van Vaderlandse beeldhouwers, zo als Wezelaar, Couzijn, Siegers, Volten en Raedecker bestaat uit bruikleen van de dienst voor verspreide kunstvoor werpen. Dit moet mij wel var het hart, hoe zeer ik besef, dat de opzet van deze beeldentuin beoogt een overzicht te ge ven van de hedendaagse internationale Overzicht van de beeldentuin van het Museum Krotter—Muller. Op de voorgrond „De Wolkenherder" van Jean Arp. In de vijver de drijvende plastiek van Marta Pan. Onder een aantal nieuwe grammo foonplaten aan hedendaagse muziek ge wijd treft de verschijning van het even eens nog betrekkelijk onbekende Car- mirelli-kwartet, dat voor Decca LXT 5587 de veel beproefde combinatie heeft gemaakt van belegen en nieuwe kunst. Enerzijds Ravels Kwartet, anderzijds het Tweede strijkkwartet van Prokofiev, evenals het stuk van Ravel in F ge schreven en wel in 1942. Het is glan zend gepolijst en hard gepantserd als staal, gelijk vrijwel alles wat Prokofiev maakte en het blijft binnen alle gren zen, die door de eisen van de Sovjet wereld gesteld worden. Vinnig is „Verovering" van de Italiaan Mastroianni. Klusjes in huis, door H. H. Tomesen (Prisma 612-Utrecht) Van het ophangen van koffiemolens tot het smeren van naaimachines en het inzetten van glas in lood ramen. Vele tekeningen. Prisma-atletiekboek, door Ralph Hoke (Prisma 614). Bedoeld als handleiding, waarmee men zich kan oriënteren betreffende de theoretische grondslagen en de prakti sche uitvoering van alle takken van de turnsport. Geïllustreerd. Negerverhalen, samengesteld door Margrit de Sablonière (Prisma-615) Verhalen van de meest uiteenlopende aard van Afrikaanse negerauteurs: het primitieve volksverhaal naast de uitgewerkte volkslegende, voortbrengse len van een gemengde cultuur en ver halen uit Zuid-Afrika. Vier van deze verhalen werden nog nooit uitgegeven. De andere slechts in Engelse uitgaven. De secretaresse, door C. A. H. Haits- ma Mulier-van Beusekom (Prisma-617) Wat is precies een secretaresse en wat is haar taak. Dat een jonge vrouw, die haar talen correct spreekt, vol maakt kan stenograferen en typen, ac curaat is, een goed geheugen heeft en zich weet te bewegen nog geen goede secretaresse is, kunt u in dit boek le zen. Meer kennis van bloemen en planten, door A. C. Muller-Idzerda (Prisma 619) „Een logisch vervolg" op Planten en bloemen in tuin en huis (Prisma 391). Deze uitgave is voor degenen, die zich voor de finesses van de plantenverzor- ging interesseren. Uitzicht op zee, door Dylan Thomas (Anker boeken-Donker-Rotterdam). Een aantal verhalen, door de auteur die vooral bekend is geworden door zijn „Onder het melkwoud". Een aan tal hiervan werd geschreven tussen 1934 en 1939; vier ervan dateren van na de oorlog. Naar de wereld van morgen, dl. I en II (Carillonreeks 13, 14-ten Have-Am- sterdam). Een aantal artikelen uit de eerste vijftien jaargangen van het tijdschrift „Wending". Dit tijdschrift begon zijn loopbaan in 1946 als maandblad voor Evangelie en Cultuur. De heruitgege ven artikelen zijn van de meest uiteen lopende aard, en van verschillende auteurs. De boom der beschaving, door Ralph Linton (Elsevier A 31-Amsterdam) Een cultuurgeschiedenis van de mens heid, in zeer gecomprimeerde vorm. Ingenieursdromen, (Elsevier -E 75). door Willy Ley Over grote projecten van de toe komst, die, zoals de schrijver zegt, „uitgevoerd zouden kunnen worden, maar die door politieke intriges, ge brek aan geld of belangstelling in de prullemand terechtkomen". Het geluid en ons gehoor, door Wil lem A. van Bergeyk, John R. Pierce en Edw. E. David jr. (Elsevier-U 106). De ontwikkeling van de electronica, de steeds belangrijker wordende rol van de communicatiemiddelen en de ontwikkeling van de z.g. informatie theorie hebben het bestuderen van het geluid in al zijn verschijningsvormen gestimuleerd. Hoe het gehoor werkt en wat de karakteristieken zijn van de spaakklanken vormen het onderwerp van dit boek. De inbreker, door A. Defresne (Meu- lenhoff D-19). Een nieuwe detective van de acteur schrijver. Knap is dit kwartet in hoge mate, tot de gewilde nonchalance toe. De com ponist speelt met de vorm, die hij kwa- si-slordig behandelt. Dit is nu een van de manieren, waarop hij zijn revo lutionaire reputatie binnen het moge lijke handhaaft. Het eerste deel bijvoor beeld bouwt hij door een te korte re prise wat onevenwichtig, maar zet er dan schijnbaar improvisatorisch nog een herhaling tegenaan. Hetzelfde doet hij in het derde deel, maar nog wat pikanter: hij sluit al af, maar laat dan plotseling de cello een cadens beginnen, die zowaar nog tot een heel aparte, sterk gemouvementeerde slotsectie leidt. Zulke speelsigheden nemen niet weg, dat Prokofiev zich in wezen aan een conventionele bouw houdt, waar voor hij zijn thematische materiaal grotendeels ontleend heeft aan de Kau- kasische volksmuziek, die hij in die pe riode om zich heen hoorde. Hij was tij dens de oorlog wegens het gevaar dat Moskou bedreigde, door de regering naar de Kaukasus geëvacueerd. Het Carmirelli-kwartet speelt het werk in de forse harde manier die het vereist. Het is een ensemble van op merkelijk karakter, hetgeen men uiter aard het gemakkelijkst kan vaststellen in het Strijkkwartet van Ravel. Dit wordt niet gespeeld met het enorme elan en de uiterst slanke elegantie, waarmee de meeste ensembles het doen. Die spelen het dan ook altijd te vlug, althans in de eerste twee delen. Pina Carmirelli en de haren daarentegen wijken geen streep af van de door Ra- vel gegeven metronoomaanwijzingen. Dit maakt het mogelijk de factuur bij zonder analytisch te laten horen. Daar entegen spelen zij de finale sneller dan de meeste ensembles, omdat zij ook weer precies het zeer snelle tempo van Ravel volgen. Het resultaat is verras send. Wat men bij een enigszins zwaar dere gang waarneemt als tamelijk sterke reminiscenties aan Franck en Fauré, krijgt een totaal ander karakter doordat het zo licht voortsnelt. Het langzame derde deel met zijn kwasi- improvisatorische bouw is niet het sterk ste. Er zijn wel ensembles die met be langrijker instrumentalisten bezet zijn. De binding tussen al die schijnbaar losse onderdelen wordt niet zo vast. Toch mag men hier over het geheel spreken van een opmerkelijk goede en inzonderheid ook verantwoorde lezing. Philips heeft een opname gewijd aan Nederlanders: de Tweede symfonie, genaamd de „Piccola Sinfonia" van Leon Orthel, gekoppeld met twee stuk ken van Hendrik Andriessen, zijn be kende „Ricercare" en zijn nog beken der Kuhnau-variaties, een en ander ge speeld door het Residentie-Orkest onder leiding van Willem van Otterlo. De Piccola Sinfonia is een van de beste specimine van Orthels krachtige en ge passioneerde schrijftrant. Hij steunt ei genlijk geheel op de bewogenheid der laat romantische symfonici en er is iets van de adem en de gezondheid van een Bruckner in hem, gepaard aan het grote pathos van een Liszt. Hij struc tureert sterk, gedrongen en geconcen treerd en hij komt ermee tot briljan te hoogtepunten, evenwichtig in opbouw en afloop. De uitvoering doet het stuk recht wedervaren. De opname is „live" en dus niet volmaakt, maar in dit ge middelde genomen toch goed. Andries- sens beide werken hoort men in studio opnamen, waardoor het mogelijk is ge weest de zeer geschakeerde klank van zijn palet meer glans en balans te ver lenen. Inzonderheid de Kuhnau-varia ties spreken daardoor sterk aan in hun lyrisch-contemplatieve zangerigheid. (A 02047 L). Een opmerkelijke verschijning is een opname van Decca (LXT 5588) met werk van twee hier bijzonder weinig bekend geworden tijdgenoten: Hum phrey Searle en Matyas Seiber. Van eerstgenoemde speelt het London Phil harmonic Orchestra onder leiding van Sir Adrian Boult de Eerste symphonie: van Seiber zijn er twee werken, die beide onder de opvallend bekwame leiding van de componist worden uitge voerd. Het zijn een korte Elegie voor altviool en klein orkest (Cecil Arono- witz en het London Philharmonic) als mede Three fragments from ,,A por trait of the artist as a young man", van James Joyce, die de componist een kamercantate heeft genoemd, met dien verstande, dat het stuk is geschre ven voor declamatie (Peter Pears als spreker), een klein ensemble en vo caliserend koor (het Melos Ensemble en de Dorian Singers). Beide compo nisten verwijlen in het grensgebied der atonaliteit, soms erin, maar dan toch op hun eigen vrijzinnige manier, soms juist op de rand. Seiber, die een sedert lang in Engeland gevestigde Hongaar is, blijkt een man van roman tische inslag. Dit spreekt sterk uit zijn niet-atonale Elegie, een nostalgisch stemmingsstuk van verfijnde gevoelig heid en ook ragfijn uitgevoerd. In fei te bedrijft hij ook stemmingskunst in Joyce's fragmenten, die wel atonaal zijn met een sterke aanleuning tegen de pointillistische techniek van Webern. Seiber beweegt zich hier aan de peri pheric der muziek. Men zou evengoed kunnen spreken van klankschilderend geluidsdecor, dat heel suggestief aan sluit bij Joyce's teksten. i Searle daarentegen is wel van nature j et feit dat admiraal Canaris, hoofd van de Duitse geheime dienst, na de aanslag op Hitier aan een pianosnaar is opgehangen, zon het vermoeden kunnen wettigen dat hij een van de dappere Duitsers is ge weest. die hun vaderland en de hele we reld hebben willen verlossen van de idiote tiran, maar dat feit neemt niet weg, dat Canaris vele jaren lang voor Hitier heeft gewerkt met een ijver, een betere zaak waardig. Dit wordt ons duidelijk o.a. uit het boek De commando's van admiraal Ca naris, door Will Berthold geschreven en in een vertaling van J. Boonman en H. J. G. M. Hendriksen bij het Nederlands Boekhuis te Tilburg verschenen. Sa men en 'n vereniging hebben de ver talers kans gezien, bijzonder slechte Nederlandse zinnen te formeren en on bekommerd het woordgeslacht te nege ren, dat er naar 'r mening volgens de jongste voorschriften weinig op aan schijnt te komen. Nochtans mag men niet spreken over „het publiek dat haar cocktail drinkt, noch over ,.de oorlog en haar rekening". Voorts kan men niet zeggen: Ze waren tot schietschijf". En al evenmin: „Een deel van de mannen benutte de kans en verdwenen in de nacht" Ik koip mee, is Duits: Ich kom- me mit. Enz. enz. Niet te best zal men toegeven. Maar het boek zelf valt óók al tegen. De schrijver heeft het nodig geoordeeld, een heldhaftig beeld op te hangen van de jongens, die op bevel van Canaris diep in het vijandelijk land werden neerge laten, reeds vóór de Duitse troepen op rukten en dus vóór de oorlogsverkla ring, die bovendien meestal schitterde door afwezigheid. Die jongens droegen het uniform van de vijand. Ze waren bovendien gerecruteerd (wat de eerste commando's betreft althans) uit de S.A., een omstandigheid die essentieel is, want ze hebben zowat alle slagen gewonnen en beschikten over een be kwaamheid en een heldenmoed, die hun weerga niet kenden. Ze konden ook men selijk verontwaardigd zijn, bijvoorbeeld als ze het lijk van een jonge kame raad aan een boom zagen bengelen. „Doet men dat met Gods evenbeeld?" schreeuwt zo'n verontwaardigde held, die met zijn collega's geen enkele Rus sische partisaan in leven laat, als ze hem te pakken krijgen. De auteur be schrijft de mannen dan ook als enorm flinke kerels die voor een goede zaak vechten, de zaak van Canaris. Niet al leen in hun schuilhoeken en in de strijd van man tegen man zijn ze flink. Ook op straat, als ze temidden van _cn vijandige bevolking bedaard en rustig hun slag slaan. Ook in de bordelen, waar ze alle harten veroveren, omdat ze zo blond en zo sterk zijn. En ze houden er een kernachtig taaltje op na. „Ik schiet je met m'n machinegeweer een Sovjet- ster in je buik". Hier en daar kan er wel een hatelijkheidje af op Hitler of Goebbels, maar over Canaris wordt ge sproken als over de bewonderde, myste rieuze, intelligente man op de achter grond. Overigens gaat het boek voor een goed deel over de gevechten, die de hel den leveren en daar blijft Berthold ver achter bij zijn collega's, die eveneens oorlogshandelingen vermelden en over meer schrijftalent beschikken. Men vraagt zich dan ook af, of dit boek zo nodig geschreven moest w-orden. Het bereikt zijn doel niet, dat is: bewonde ring wekken voor de commando's van Canaris. Al lezend krijgt men het land aan die jongens. De tas, die in een verlaten auto door vier armzalige artiesten gevonden wordt, is gevuld met geld. Dit verkeert voor hen in waanzin, omdat de een voor de ander eigenlijk niet weet wat ermee te beginnen. Toch zouden zjj allen het geld goed kunnen gebruiken en een van hen besluit zich de schat toe te eigenen die hij voor de anderen ver stopt. Enkele zware jongens, die het geld bij een inbraak hadden weggenomen, maar de buit moesten achterlaten, toen zij op de hielen werden gezeten, gaan met de „gedupeerde" artiesten op jacht. Bij dit bontt gezelschap voegt zich nog een paar detectives, z-^at het zoeken bij zonder gecompliceerd wordt. Eerlijkheid zegeviert op het laatst, dank zij de gunstige invloed van een meisje, dat te veel van een der artiesten houdt, om met hem van gestolen geld te profiteren. Alles komt dus netjes op zijn pootjes terecht, maar intussen heeft de lezer kunnen genieten van enkele sensationele achtervolgingen. I. A. een symfonicus, die interessante din gen doet met de vorm. De symfonie be staat uit vier delen, maar is feitelijk doorgecomponeerd in zeven delen, op komend en uitklinkend in een Lento. Tot besluit een herdruk in Decca's „Ace of Clubs"-serie, die de herdruk waard is. Zes Beethoven-ouvertures door Eduard van Beinum in zijn Lon- dense tijd gespeeld met het London Philharmonic Orchestra (Egmont, Co- riolan, Leonore III, Die Weihe des Hauses, Prometheus en Fiöelio). Men vindt dus aan de eerste zijde de sym fonische ouverture tot haar hoogte punt in Leonore III vertegenwoordigd, aan de keerzijde de ouvertures voor gelegenheden of als gebryiksmuzieken voor het theater. Dit maakt de plaat ook zeer interessant studiemateriaal. L.H.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1961 | | pagina 11