SmÊÊmmMmXM NOG SLECHTS WERK VOOR OUDE MANNEN? ZEEVISSERIJ GAAT SLECHTE TUD TEGEMOET Haringloggers werkeloos door gebrek aan bemanning ACHTERLIJKE TOESTANDEN BEDREIGEN HET BESTAAN Aafje Heynis: Zingen moet uit het hart komen Nederlandse bevolking voor 39 miljard gulden verzekerd Gouden medaille uit Engeland Verlangen naar rust en stilte mmËmÊËËÊËÊÊttÊÊÊËÊÈmama: ZATERDAG 29 JULI 1961 PAGINA 7 De hap van de visserman brengt een korte periode van rust voor de véle jongeren die komen en gaan en de ouderen die blijven.... gcidt'tote[anu'ahrio^'het bekende: ieder Een van de véle gevaren die liet vissersschip bedreigen: de ijsafzetting. Een zware last die deze scheper zfc°h gemai?k°eiük0radenns dat® ov^Uile soms tot in de thuishaven meevoeren. Liturgische weekkalender Het is al dikwjjlsg esteld: het zee- mansberoep als levensvervulling sterker dan elke binding met de wal dreigt uit te sterven. Men ^eet dat de zeeman, vergrijsd op de vaart, de klassieke pikbroek uit dui- *end-en-een verhalen in onze contreien hauwelyks meer te vinden is. Figuren ®'s zeilmaker Jacob Brouwer en Hen drik Meeuw, matroos, zoals Arthur van ochendel hen heelt verheerlijkt, hebben J»oit inderdaad bestaan, maar zjjn sinds lang verdwenen, legendarisch gewor den, literatuur. Landen met een gerin- Re werkloosheid en een hoog Ievensni- veau brengen steeds minder zeelieden voort en dat doet zich met name in onze vanouds zo nautische natie duide lijk gelden. Hieronder lijdt niet alleen de koopvaardij, maar in toenemende •date ook het oude en eerbiedwaardige jverk van de zeevisserij. Officieel zijn "et er maar vier, maar in werkelijk heid liggen thans meer dan tien log gers werkloos tegen de kant in dit hoogseizoen van de haringvangst, om de doodeenvoudige reden dat er voor hen geen bemanning meer te krijgen is. En van do zeevissersschepen, die d"el uitvaren kan men gerust aanne- teen dat er niet één over een maxima le bezetting beschikt. De visserij gaat een slechte tijd te gemoet. Er zullen harde klappen val len. Deze sombere geluiden kan men opvangen in de oude vissersnesten langs de kust en krijgt men zwart op ivit bij de heer C. W. van Driel, voor zitter van de Centrale van Zeevarenden ter Koopvaardij en Visserij, die met 2Un medewerkers de situatie in de vis- Sertj op de voet volgt. Zij weten pre cies waar de eerste slagen zullen val len en kunnen met nuchter precisie •angeven waar de moeilijkheden zitten. Van alle werkzaamheden zo kan teen zeggen komt de visserij qua ontwikkeling en arbeidsvoorzieningen achteraan. Van generatie op generatie had zij een vaste binding met bepaalde gesloten gemeenschappen langs onze "londe kust en de Waddeneilanden. Na- teen als Vlaardingen, Maassluis, Sche veningen, Katwijk spreken voor zich. "'er leefde men van de visserij, was teen vertrouwd met het harde, soms teensonterende bestaan op de schepen, waarmee het dagelijkse brood moest worden verdiend. De schippers bleven 'en blijven nu nog) dagen en nachten iang in de weer en ook Let volk op de hak kwam nauwelijks aan een „tukkie" J°e, gewoon omdat er tussen het schie pen van ie vieet en het binnenhalen ®ïvan zoveel te sorteren en te „kaken" Ytel. dat er van rusten niets kwam. Kon teen dit rauwe en ruwe werk enigs- zins droog en beschut verrichten, dan het nog wel gaan, maar op het spekvette, slingerende dek, dat voort- st ulc' kermisattracties uit de eer- hand bood, was daar geen sprake van en met recht hield men de nieu- vA g dan ook voor dat hij vast een \oorproefje kreeg van de eeuwige ver doemenis. Het slapen op een strozak trlf piek van een roestige logger, het vervelens toe eten van gebakken ha- "ng, het dagenlang niet uit de dikke «tinkende kleren komen, het onhygië nische gebruik van ,,'t kiebeltonnetje", net waren allemaal dingen die men Ptenr, omdat grootvader het had geno teen,vader er gelukkig mee was en teen als zoon van een goed vader moei lijk anders kon doen dan te monsteren en in dit gareel mee te lopen. Men was "u eenmaal opgegroeid in de werkkiel en gehard in een mentaliteit, die ver eist was om een goed visser te zijn. ■Men vroeg zich niet af waarin en hoe weken nog meer schepen tegen de kant gaan, omdat men dan elkaar niet meer kan dekken. Onderbemand uitvaren brengt grote risico's met zich mee, want de wet treedt hier streng tegen op. Desondanks worden er nog schepen aangehouden, die niet over een mini mumaantal voorgeschreven benaming: leden beschikken. Op de leetloggers is de verdienste over het gehele seizoen genomen bepaald niet aan de hoge kant en uitermate afhankelijk van het geluk van de schipper. Laat hij de vleet op de verkeerde plaats uitzetten dan is de spoeling dun, want men moet het hier hoofdzakelijk van premies hebben. Vandaar dat men soms de gekste toe standen aantreft, omdat vele vissers het liefst met zo min mogelijk mannen uitvaren, waardoor de premiebuit het grootst kan worden. Dat zij daarmee de onbedaarlijke roofbouw zelf in de hand werken en soms met dikke, ge zwollen oedeembenen van het lange staan, aan boord van het hospitaalkerk schip „De Hoop" moeten worden gehe sen, kan hun niets schelen. „Van janua ri tot mei hebben we de tijd om te luieren en bij te komen," zeggen ze dan. iiiiiiiiiiiiiMiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiNiiiiii De verdiensten op de trawlers, de schepen die met het sleepnet-op- de-bodem, de trawl varen, liggen aanzienlijk hoger en belopen ge middeld meer dan 11 a 12.000 gulden per jaar. Deze schepen echter varen het gehele jaar door en eisen van de opvarenden dermate grote krachtproe ven aan overwerk, dat het uurloon ten minste gelijk komt te liggen aan dat van een walarbelder, zo niet er onder. De zeevisserijvloot telt momenteel 74 trawlers, terwijl er veertien nieuwe op stapel staan. De trawlers jagen in het haringseizoen overdag op deze gebene dijde vis, die dan de bodem opzoekt. Met hun trawls schrapen ze de zeebo dem ai. In de periode januari-mei doen ze volop mee aan de vangst van andere vissoorten, de verschrikkelijke winter stormen en gevaren als ijsafzetting ten spijt. Zij blijven gemiddeld zo een twee weken op zee. Op deze snellere sche pen zijn in de loop der jaren vernieu wingen toegepast Maar van de heer Van Driel, die het visserijbedrijf van nabij meemaakt, vernamen wij, dat de ze schepen desondanks niet vergeleken kunnen worden met bijvoorbeeld de kleine handelsvloot. „Ook de nieuwe vissersschepen voldoen niet aan de eisen welke in deze tijd gesteld moeten worden," aldus de heer Van Driel, die hierbij speciaal doelde op de positie van de mensen aan boord, de manier waarop zij leven en de arbeidsvoor waarden. De toestand op de vissers vloot is zo achterlijk dat een vergelij king eigenlijk niet ngjgelijk is. Vele reders denken nog altijd: Na ons de zondvloed, haal er uit wat er nog uit te halen valt. Zij praten maar over mannen van stavast, kerels die met de zuidwester op geboren worden. Zy vra gen het onmogelijke en eisen rustig dat een schipper tachtig uur achtereen op de been blijft (dit komt nog altijd voor) als het werk dit vereist. Dat wreekt zich natuurlijk. En de jeugd, die het omwille van het avontuur dan nog wel proberen wil, ziet men na een, twee reizen niet meer terug. Dit houdt in dat men dus bij de toch al onvol tallige bemanningen altijd zit met een paar lieden, die het vak nog niet ken nen, voor wie het „kaken" van zo'n duizend tot twaalfhonderd haringen per uur te veel is. Wanneer de arbeids voorwaarden en de toetanden aan boord van de schepen niet drastisch verbe terd worden zal er een tijd komen dat er geen Nederlands visesrsschip meer naar zee gaat. Op het ogenblik begint het er al aardig op te lijken, dat het vissen een karwei voor oude mannen is geworden. Zjj zullen het wel volhouden, zich schrap zetten tegen alle moeilijk heden doorvechten tot het bittere ein de. Menzal hen op zijn minst bewon deren zoals men dat deed by Heming way's „The old man and the sea". Zo lang de oudjes het nog best doen en de vangsten niet tegenvallen hoeft men van de zijde der meeste reders niet veel te verwachten. Op het moment dat zij hun fout inzien, is het misschien te laat. Voor de vaderlandse visserij is het te hopen dat er in Scheveningen, Katwijk en IJmuiden tenminste enkelen zijn die dat wel willen inzien. HAYE THOMAS men leefde. Het jachtinstinct, het grote 1 avontuur, waren voldoende om de trek naar de schepen gaande te houden. De hoogconjunctuur met haar wel vaart en grotere mogelijkheden heeft hier duchtig aan geknab beld, jaar in, jaar uit. En nu zijn er dan ook duidelijk tekenen waar te nemen, die wijzen op verval en af takeling, op het losweken van de vaste banden met dit beroep. Een plaats als Vlaardingen bijvoorbeeld heeft zijn bin ding met de visserij verloren en in de meest trouwe centra als Scheveningen en Katwijk zijn er al velen, die het hooglied van de zee niet meer horen, het vissersbestaan er aan geven en lie ver een walbaantje hebben, waarvan de verdiei.sten, in uurloon berekend, niet verschillen met die op de vloot. Vele ouderen schudden daarover mee warig het hoofd. ,,Zy begrijpen hun roeping niet en je zou haast zeggen: Moeder leer hun nog eens lopen." Er zijn echter ook ouderen die zich hier niet meer druk over maken en begrij pen dat het inderdaad zo niet meer kan. Zij willen hun tijd wel uit dienen, maar hun zonen hoeven hun „zilte spo ren" niet meer te drukken. Zij zijn het ronduit beu om te vechten tegen do vermaledijde mentaliteit van verschil lende reders, die aan de slechte om- 1 .«IfflffiKIBffiBHi standigheden aan boord van de sche pen niets wensen te veranderen. i?ehunbeaantei'ng te schatten valt. Nog pen^ Dj gouden medaille met inscriptie Harriet Coben International Music Award, aan de keerzijde Aafje Heynis 1961, is onze Ne derlandse altzangeres speciaal toegfekend voor de wijze waar op zij Engelse volksliederen voor de grammofoonplaat heeft gezongen. „Ik was er ontzettend blij en verrast door, zo'n officiële onderschei ding betekent een opwekkende mijlpaal in je artistieke loopbaan," zo verzekert zij ons tijdens een EngelseO) five-o'clock tea in haar knusse, met zeer persoonlijke smaak ingerichte flatje aan de Amster damse Prinsengracht, waar drie grote ruitjesvensters uitzicht geven op het druk lawaaiend verkeer, over de brug naar de bedrijvige Elandsgracht toe. „Wel gezellig, maar vreselijk druk," verzucht de zangeres. „Opgegroeid in de Zaanstreek, woon ik nu al dertien jaar in de hoofdstad, dus ik moest voor het stadsrumoer langzamerhand wel immuun geworden zijn. Toch is het mijn geheime wens om nog eens buiten te kunnen wonen, in de stilte van de natuur, tussen veel groen en bloemen." Op onze vraag of dat ideaal te combineren is met een drukke concert praktijk staat zij op en wijst op een blinkend Dauphine-tje dat langs het water geparkeerd staat: „Nu weet u meteen mijn hobby," zegt zij lachend. „Autorijden is mijn liefste bezigheid, na zingen natuurlijk." voegt zij er haastig bij als de gouden medaille haar verwijtend tegen- blinkt! „ik rijd ermee het hele land door naar repetities en concerten, en ga er heerlijk mee op vakantie; alleen voor buitenlands optreden maak ik een uitzondering, dan is het rijden te vermoeiend en stap ik in het vliegtuig, wat ik ook graag doe." Zij komt juist terug van een vakantie in Zuid-Tirol, en vertelt hoe zij daar een grote marketentster in Tirools costuum heeft gekocht voor haar poppen-in-klederdracht-verzameling, die al ruim vijfentwintig stuks telt. In Engeland (o.a. recital in de Wigmore Hall met haar vaste be- uitvoeringen van Brahms' AJtrhapsodie ader leiding van Antal Dorati, „een bui tengewoon inspirerend dirigent"), Frankrijk, België, Zwitserland en Italië heeft zij gezongen, maar de meest fascinerende, onuitwisbare indrukken zijn haar bijgebleven van een tournee met het Hollands Opera Kwartet (zij vormde dit met Annette de la Bije, Arjan Blanken en Laurens Bogtman) door Indië en Indonesië in 1956. „Wü zongen liederen, duetten, oratorium- fragmenten, en ondergingen de indrukken van de Javaanse gamelan, Bali nese dansen in de kampong en Hindoedansen op Ceylon. Het was onver- getelijk!" Wij halen de wegdromende zangeres terug uit Bombay naar haar ge boortestad Krommenie en haar jeugdherinneringen: als jong meisje zin gend in besloten kring en tijdens kerkdiensten, kwam zij in 1946* in de leer bij de onovertroffen Aaltje Noordewier-Reddingius, die haar grondig met de geheimen van de zangkunst vertrouwd maakte. Na het staats examen M.O. maakte zij enige tijd deel uit van het operagezelschap Ca- merata. „Ik heb daar veel ervaring opgedaan, je hebt geen boek voor je op het toneel, zingt dus vanzelf wat losser." Momenteel zingt ze hoofd zakelijk oratoria en liederen, deze laatste met piano-, orgel- of orkest begeleiding; veel Nederlandse composities, waar zij zich sterk voor inte resseert. „De Nederlandse taal vind ik helemaal niet „onzingbaar", zoals wel beweerd wordt: de tekst moet op zichzelf enigszins vloeiend zijn, maar is dat bij een buitenlandse taal óók niet zo? Als we twintig maal zin gen „Schenk me uw hart", klinkt ons dat nuchter in de oren, in het Duits of Italiaans accepteren wij het zonder meer. Mijn ervaring is, dat buitenlanders vaak een charmerende bekoring van onze taal vinden uitgaan, met zijn karakteristieke open klanken als „ui" en „ei" en zijn harde g-klank. Het is niet per se nodig een lied te verstaan om er door geboeid te worden: vorig jaar tijdens de harpweek werd ik geheel betoverd door een recital van Ierse volksliederen, terwijl het Iers toch Grieks voor mij is." In de komende Münchener Festwochen gaat zij medewerken aan Beet- hovens Missa Soiemms. „Het concertseizoen staat niet meer stil tegen woordig, terwijl ook de grammofoonopnamen de nodige tijd vragen. In de topdrukte van de Passionsweken voor Pasen sla ik veel uitnodigingen af, anders word je een automaat en zingen blijft toch een aangelegenheid, die uit het hart moet komen!" geleider Johan van den Boogert, en Mahlers Lied von der Erde, onder leiding van Antal Dorati, De Nederlandse bevolking bezat aan het eind van 1960 voor een bedrag van ruim 38,9 miljard gulden aan levensver zekeringen, ruim 3,5 miljard gulden meer dan aan het begin van dat jaar. Dit blijkt uit een overzicht van de ont wikkeling van de 58 binnenlandse levens verzekeringsmaatschappijen gedurende 1960, welk overzicht gepubliceerd is in het heden verschenen nummer van „De Verzekeringsbode", officieel orgaan van de Nederlandse Vereniging tot Bevorde ring van het Levensverzekeringwezen. Het totale bedrag aan levensverzeke ringen is in 1960 toegenomen van 35.251.174.300,- tot 38.914.366.980,-. Deze toeneming is het resultaat van het afsluiten van nieuwe verzekeringen en vermeerdering door andere oorzaken tot een totaal van ruim 6 miljard gul den en een vermindering door het to uitkering komen en beëindiging van ver zekeringen tot een bedrag van ruim 2,5 miljard gulden. Evenals eind 1959 waren er aan het eind van het afgelopen jaar twaalf Ne derlandse levenverzekeringmaatschap- pijen met een verzekeringsportefeuille van meer dan een miljard gulden; hier bij waren er drie met een verzekerd be drag van meer dan 2 miljard, twee met een verzekerd bedrag van meer ,dan 3 miljard en één met een verze kerd bedrag van meer dan 4 miljard. ZONDAG 30 Juli: 10e zondag na Pinksteren: eigen Mis: credo: pref. v. d H. Drie- eenheid. groen. MAANDAG: H. Ignatius van Loyola, be lijder: eigen Mis wit. DINSDAG: Mis v. d. zondag: 2e geb. HH. Machabaeen, groen WOENSDAG'. H Alphonsus van Llguorl, bisschop-belijder-kerkleraar: eigen Mis: 2e geb. H. Stephanus 1, wit. DONDERDAG: Mis v. d. zondag, groen. VRIJDAG: H. Dommicus, belijder: eigen Mis, wit; ofwel vanwege de Eerste vrijdag v. d. maand: Votiefmis ter ere v. h. H. Hart van Jezus. ZATERDAG: O.L. Vrouw ter Sneeuw: Mis Salve: pref. v. d. H. Maagd Maria. wit. ZONDAG, 6 augustus: Gedaanteverandering van Onze Heer Jezus Christus: eigen Mis: credo: pref. v. d. H. Drieëenheid, wit.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1961 | | pagina 7