.E De tijgers van de Sint Jacobstraat" Amsterdamse taxi-chauffeurs willen zich gaan verdedigen H P EVERT VERBAAN T verkoopt nu al DERTIG jaar p la ttegro nden van ^4 tnsierdam „Wij voelen ons als frontsoldaten, die op elk ogenblik kunnen worden uitgeschakeld' Nachtelijke duels van Rinus Becht en Cor Wilson in de polder I ZATERDAG 18 NOVEMBER 1961 PAGINA 11 oog tussen de bontgenokte daken van de Amsterdamse binnenstad drijft Rinus Becht zijn serieuze „stoeilokaal". Hij kweekt er zoals buiten in het Sint Jacobstraatje op een immens Uithangbord te lezen staat goed geproportioneerde manspersonen volgens de beproefde body-buil- oing methode, verandert slappe, slungelachtige figuren in snelle Judoka's met een formidabele val- techniek en leert de meer inge wijden met grote vaardigheid de harde geheimen van jiu-jitsu en kuntou, onmisbare elementen bij het vechten zonder genade. Sinds deze week is daar een belangrijk onderricht aan toegevoegd, een «orte maar hevige cursus, waar- Van deze jonge sportleraar de Wereldprimeur heeft. Hij is name- ujk bestemd om taxichauffeurs te opkwamen in een speciale verde digingstechniek en deze berust 2°als de heer Becht het ons zo W>orzichtig mogelijk toevertrouw- e op bijzondere klemgrepen en Uitoefenen van drukkingen op Oatomisch zwakke plekken. De .a)dchauffeurs zijn de laatste Jaren geconfronteerd met een serie Afschuwelijke overvallen en de bannen uit het vak menen in alle ^hst dat het thans de hoogste jiJd is om daaruit lering te trek ken. Driehonderd chauffeurs uit de hoofdstedelijke blokbandwereld ebben zich zonder aarzelen voor o cursus opgegeven. Zij beklim- |hen hu op hun vrije uren spon- dan de smalle wenteltrap naar echts sportdomein, al kunnen zij het nog maar moeilijk geloven: egen vijf en een halve gulden in !en lessen een lastige jongen voor edere aanvaller, een kerel die zich Uit de meest benarde situaties Weet te redden, een „tijger van de Sint Jacobstraat......" Touwtje om de nek De kleine kashba Als het dan moet oen ik Evert Verbaan vroeg of hij bereid was tot een interview zei hij spontaan: „Het is wel niet voor mijn krant maar goed, laten we het maar doen". Zo is Oom Evert. Hij neemt geen blad voor de mond. En dat kan ook niet, want hij staat met zijn 74 jaar nog mid den in het volle leven. Struggle for life. Oom Evert is in Amster dam lang geen onbekende figuur. Hij staat iedere dag bij het hoofd postkantoor op de Nieuwe Zijds Voorburgwal stratenboekjes met bijbehorende plattegronden te verkopen. Dat wil zeggen, 's winters nokt hij er mee af, want met die kou is het geen werken. De vreemdelingen laten het dan trouwens ook afweten. Maar met dat al staat Oom Evert er nou al dertig jaar. Dat is een jubileum. En als een goed deel van de wereld gedurende die drie decennia toch zijn weg door onze goede Amstelstad heeft ge vonden, dan is dat voor een niet gering deel aan hem te danken geweest. Als de mensen geen be zienswaardigheid hebben gemist trouwens ook. Het Rijksmuseum zou hem eigenlijk wel eens een beetje provisie kunnen geven, want hoevelen hebben via hem de weg naar „De Nachtwacht" ge vonden? 1 WYBERT/es geven verlichting bi'i heesheid en hoest ar>3 Rinus brulde: nog harder trekken. j -cd guovci Eigenlijk is Cor Wilson de geestelijke J'ader van dit onstuimige Mokumse Initiatief. Cor is een van hen, een taxi chauffeur in hart en nieren, een man die zijn rode Mercedes met vaardige hand door het labyrint van straatjes t1 §raja l°0(ist en als vanzelfspre- end dol is op „knappe" vrachtjes. >nLs™1 eigenlijk uit het cafébedrijf, vochtig^ hem op een goede dag s en om toch dat ongeregeld, '"""«innimimiH!iiiiiimi "«UllliHt,II,,111,11111),,n,„111111,11,11111111)11111111 te jjr"'Weet-het-nooit-element in zijn werk g6laelhouden, koos hij voor het ongere kte leven van de taxichauffeur. hc®r weet zijn weetje en is jofel ge- W? PU1 allerlei kleinigheidjes met een *W«tje zout te nemen. Maar wat er sh6elae laatste tij d in zijn kringen af- heefj bij hem een diepe in- coue hagelaten. Die overvallen op zijn grotg 's, de kleine net zo goed als de ha hebben hem nerveus gemaakt en chaa® moord op de Amersfoortse taxi- Uii ,ur, die in de afgelopen zomer e&vaii0hter met een touwtje werd aan zijn en gewurgd, is hij gewoon over Arristo ren geweest. Hij reed mee in de fehis damse deputatie naar de begra- 2aea was een van hen die een hand- te in het graf wierpen Coi begon naasto ren> werd prikkelbaar voor zijn hartl omgeving en reed een klant, die Vo°rwaar even als een krachtpatser Voei j am, met een vreemd, weeig ge- tt2*® maag naar diens bestem- foort'Kfet vreselijke verhaal van Amers- bovenk als een bange droom in zjjn ^eten er hangen. Hij koii ongeveer ïhoes{ ^-at het voor die man geweest tijk zit?fn' want ook in zijn eigen prak- g6Vow?n staaltjes van geweld, wat de Sevaj a betreft minder ernstig dan het Schoep. ersfooi,t, maar toch duidelijk Om tp weten wat het is: Dlot- seling van achteren gegrepen te worden, het hoofd klem in een wurgende, verstik kende greep, de warme, hijgende adem van de aanvaller achter zich. Cors krachtproef, nu twee jaar geleden mid den in de hoofdstedelijke Haarlemmer straat, toen een ijzersterke psychopaat hem te grazen nam, heeft iets van een beeldroman. Hij kende judo en kwam los uit de vaste klemgreep. De man uit Amersfoort kende geen judo en hij kwam niet los. Cor vloog de wagen uit, kreeg de patiënt eruit en kon hem met uitgebreide politiearsistentie over meesteren, ook al gingen daarbij twee ziekenverplegers kansloos tegen de har de straatstenen, viel een lange agent languit met een getrokken sabel nog voor hij aan een charge toe was en had den Cors harde klappen met een zware sleutel niet de minste uitwerking. De man uit Amersfoort had geen assisten tie. Hij was aan de brute kracht van zijn moordenaar overgeleverd. Cor Wilson heeft ons dit alles ver teld in het café van zijn ex-collega, de bokser Pedro Kljjssen, die zijn „blok- bander" ruilde voor een pittig volks kroegje in het hart van de oude Jor- daan. Een kleine, beweeglijke man deze Cor, met de snelle ogen achter twee halfdonkere brilleglazen en een ietwat weemoedig glimlachje rond de lip pen. Hij zocht een warm opkikkertje na de dienst bij een koffie met cognac en was wel bereid om er diep op in te gaan. „Kijk", zei hij mistroostig, ,,de jongens zijn bang geworden. Zij voelen zich niet meer safe. Kunnen zij weten wie er op de achterbank zitten? Nee, geloof me, ik overdrijf niet wanneer ik zeg dat wij ons als frontsoldaten be schouwen, als mannen die al hebben zij leeuwemoed, toch ieder ogenblik kunnen worden uitgeschakeld." Hij staarde somber door het etablissement vol rokerige vrolijkheid, naar de struise Jordaanse die met kwieke opa en een gave „hela hola" zo lekker rond het bil jart deinde op de doordringende tonen van „Geef mij maar Amsterdam" uit de hese jukebox. „Wapens", ging Cor on verstoorbaar verder, „daar beginnen ze niet aan. De politie kijkt wel uit. Ge- ljjk hebben ze trouwens, ook onder ons zijn jongens die zich niet kunnen be heersen en dan is zo'n ding heel gauw een verboden middeltje. Na Amersfoort heb ik het plotseling gevonden. Ik ben daarbij van mijn judokennis uitgegaan en heb er met mjjn vriend en vroegere leraar Rinus Becht over gesproken. Avonden lang. Samen zijn wij met een wagen de donkere polder in gegaan en daar hebben we de ene aanval na de andere opgezet. Nu eens pakte ik hem zo goed en zo stevig als het maar kon, dan weer hij mjj. Soms kneep ik zo ste vig dat ik dacht: kijk uit Cor, straks gebeurt er wat ergs, en wie wil jou nu geloven dat het maar een oefenpartjj- tje was, een geintje? Wie zijn jouw ge tuigen hier in die donkere polder? Maar goed, tegenover wat bulten en blauwe plekken staat nu het systeem dat Ri nus ontworpen heeft: een serie hande lingen waarvan ik zelfs nog versteld sta." Cor sipte vredig aan zijn cognac en ver telde verder, moeiteloos vlug, in een stortvloed van woorden. Hjj had bij Ri nus de gevreesde aanval met het touw tje geprobeerd, het strak en scherp om diens nek gelegd, en dan met beide voeten tegen de voorbank tot steun, ont zettend hard getrokken. Rinus brulde nog: „harder trekken" en terwijl ik dacht dat ik zijn strottenhoofd hoorde kraken, had hij zijn handen al tussen smaakten best en in heel die jolige stem ming van het café kwam het plotseling weer erg actuele probleem van de taxi chauffeurs ons wat vreemd voor. Cor moet dat gemerkt hebben. Want hij viel onmiddellijk terug op recente voor vallen uit de praktijk van arideren, waar bij collega's van dronken militairen enorm op hun duvel kregen, met smoes jes aan boord van zeeschepen werden geloodst en dan in plaats van geld krij gen, zonder pardon over de reling gin gen. En dan uit zijn eigen ervaring van j.l. zaterdag nog: „Ik pik bij het C.S. een vrolijk aangeschoten broek op. „Zeg jo, heb jij trek in een ritje naar Tuin dorp?" zegt hij moeilijk tegen me. „Ver hipt vent, wat een rotklus met die pont over", denk ik. Maar ik zeg rustig: „Het is mijn werk vriend". Hij achterin. Een zo op het oog nette jongen, die af en toe wat Frans brabbelt. Opeens zegt hij tegen me: „Ik heb voor jou een vast bedrag in mijn hoofd." Ik denk dat is of helemaal niets of het zit goed. Een tijd is het rustig. Dan weer plotse ling: „Zeg vriend, heb jij soms een bom iu je wagen?" Ik antwoord: „Het is de klok maar." En meteen voel ik me al niet meer op mijn gemak. Iets in mij zegt, dat ik op moet letten. Bij het af gesproken adres in Tuindorp stop ik en noem mijn prijs: 5.40. Dan begint het. „Je bent een oplichter, je bent ver keerd gereden, lummel", en met een snelle beweging pakt bij mij in de nek. Hij moet het delirium hebben gekregen, want het schuim stond op zijn lippen. Ik werk me los en geef hem een paar sta ik mijn mannetje. Ik had eens een vrachtje voor de Rietlanden, moest met een paar Noren naar hun schip. Toen ik er was, zeiden ze: je krijgt je geld alleen als je ervoor vecht. Ik dacht, nou ja als ze het dan zo willen. Ik moet die centen hebben, anders wordt het van mijn loontje afgetrokken en een rit naar de Rietlanden is duur. Ik er dus uit, trek een van de Noren naar buiten en geef hem een paar stevige roffels van lever tot kin. Hij steunt en kreunt oké en be taalt. „Uiteraard", dachten wij. Pedro had zijn verhaal zo duidelijk mogelijk uitgebeeld, zakte terwijl hij het vertelde soepel door de knieën en joeg zijn vuisten in een razende roffel tegen de muur van zijn etablissement. Het be sluit van ons onderhoud met Cor en diens oud-collega Pedro vond plaats buiten het café, in de blauwe Chevrolet van Cor. Ik moest hem maar eens een paar keer pakken, zei hij. Hij spaarde me behoorlijk, maar toch stond het voor ons op ondubbelzinnige wijze vast dat ook de taxichauffeur Cor Wilson als het moet zijn mannetje staat. Bij wijze van afscheid heeft hij ons buiten de auto nog een laatste staaltje van zijn kunnen getoond. Het was overbodig, vonden wij achteraf, want toen wij lang uit op de stevig gedempte Lindengracht lagen, waren wij allang overtuigd van zijn kracht. Ook wij zijn bij Rinus Becht op be zoek gegaan, hem in zijn sportschool opgezocht in de kleine kashba, de „Ara bische wijk" van Amsterdam tussen de Nieuwendijk en de Nieuwezijds met heel de warwinkel van straatjes en steegjes. Rinus heeft ons op de stugge stevige mat, zijn „tovertapijt der judo kunst", een speciaal ontworpen home trainer getoond. Twee autobanken, com pleet met stuur die het interieur van de taxi moeten suggereren. Hierin zal Ri nus Becht de chauffeurs trainen; ouden, jongen, stijven en lenigen het maakt niet uit. Hij zal hen wijzen op het verschil tussen de vriendelijke of joviale schouderklop en de duidelijk agressieve bewegingen. Hij zal hun aan raden de stropdassen met een elastiek onder het boordje te dragen en de schoe nen te voorzien van rubberhakken voor een stevig houvast. Wij waren er op een bijzonder vredig uur. Heel kleine judoka'tjes, parman tig in hun witte kimono's, namen el kaar eerlijk om de beurt in de heup zwaai en buiten jengelde heel uitbun- De taxi als schandpaal. forse klappen. Hij blijft lastig. Ik pak hem vast en geef hem weer een paar opdoffers. Een vrouw rent naar me toe en zegt: „Verderop is een politiepost." Ik schakel mijn klant uit met een Nel son en ga er heen. In de post is nie mand aanwezig. Dan maar naar het bureau Mosplein. De man blijft lastig. Onderweg houd ik een voorbijganger aan en zeg: Bel vijf maal acht, hier is een moeilijke klant. De man belt en zegt tegen de politie: „Een taxichauf feur heeft moeilijkheden met een klant die niet betalen wil". Weet u wat .ze daarop natuurlijk tegen de man gezegd hebben? „Laat de chauffeur dat zelf maar uitzoeken." Er komt geen poli tie, in de auto gaat de man als een beest tekeer. Ik er in en geef hem weer een paar klappen. Denk nu niet dat ik een mepper ben of zo, maar ik moest het touw gewron- deze wildeman toch naar de politie krii - gen en kwam hij het gen. Hij is er ook gekomen. Met d'e volgende ogenblik gummistok hebben ze hem moeten kal- mee naar achteren, meren. De wachtmeester heeft me uit over de voorbank zijn zak zes pietermannen gegeven. Zes heen boven op me. dubbeltjes extra dus, meer mocht de Hij trof me grondig politieman natuurlijk niet geven uit an- en precies Ik moest dermans zak. Maar u begrijpt dat het loslaten. Het was voor mij weer het avondje wel was. gelukt We hadden En zo kan ik een hele week vol pra- er wat op gevonden, ten, meneer. Laatst bijvoorbeeld die Onze superieuren man die mjj eerst een heel eind laat heb ik erover inge- rondrijden en dan zegt geen cent te licht, de plannen tot hebben. Het kost mij maar poen me- het houden van een neer, en zo breed hebben wij het ook cursus in zelf ver de- niet. Daar word je razend van. Ik diging voor taxi- heb hem in mijn woede zijn schoenen chauffeurs uiteenge- en zijn jas uitgetrokken. En toen be- zet. Zij waren en- gon hy als een kind te jammeren en thousiast en zeiden zei dat men bij de zaak waar hij werkte dat alles wat de vei- wel betalen wilde. Ik er weer heen met ligheid van de hem. De portier zei dat hij er niet chauffeurs ten goe- meer werkte. Meteen kreeg ik klanten de kwam, hun fiat voor een snelle rit naar het station, had. De verkeerspo- „Houdt u hem even voor mij vast", zei litie, waar wij nu ik tegen de portier. „Het gaat hier om eenmaal veel mee te mijn boterham, ik ben zo terug, hoor." maken hebben, bleek De" portier zei dat het goed was, maar niet afkerig en zo toen ik terugkwam was de man weg, zijn wij er dan ei- met zijn schoenen en zijn jasje." genlijk nu mee be- gonnen. Het is maar een begin hoor. Als dit goede resultaten afwerpt en als een belangrijk voordeel erkenning geniet. „Hier moet die druiloor zitten". De verhalen van Cor logen er niet om. Die van kastelein Pedro trouwens ook niet. Pedro Klijssen schonk met gaan we verder. Een vaardige hand de glaasjes vol, het ge- sirene op onze auto, benedijde vocht in een wilde gorgel door die we mogen ge- de spuitkurk. „Je staat als taxichauf- bruiken voor het feur voor de gekste dingen", zei hij. „Ik absolute' haastwerk, weet het. Ik parkeerde eens op de Zee- is een volgende dijk op de vaste plaats van een zware wens. En we hebben jongen. Die zei dat ik heel snel mijn er nog veel meer..." biezen moest pakken. Ik vroeg waarom De biertjes die Met een dat zul je wel merken, ging hij Pedro Klijssen ons weg om assistentie te halen. Hjj kwam eigenhandig met een terug met een paar bekende kracht- voorzichtige recht- patsers. Deze wisten wie ik was en zei- se over de morsige den: Hallo Pedro. Zij kenden mij, hij toog toeschoof, kennelijk niet. Ik kon blijven staan. Dat had een ander niet gelukt. Ja, nu dig een pierement. „Denk niet dat dit een overbodige zaak is," merkte Ri nus Becht nuchter op. „Wilson heeft u er het een en ander van verteld en ik kan daar nog aan toevoegen dat in Duitsland per dag twee taxichauffeurs worden aangevallen. In Frankrijk zou den dat er zelfs zes zijn. Maar zeker weet ik dat niet." Wij hebben begre pen dat het allemaal goed in elkaar zit. Binnenkort zullen driehonderd van de twaalfhonderd Amsterdamse taxi chauffeurs als het moet snel en vaar dig kunnen handelen. Wij kunnen daar om slechts zeggen: „Handen af van deze jongens. Behandel hen met voorkomen en respect. Je zult aan hun uiterlijk niet kunnen zien of zij nu wel of ni t een „tijger van de Sint Jacobstraat" zijn. Iedere man in zijn donkere uniform en met de pet op achter het stuur, kan het zijn. Rinus Becht kan hem ver teld hebben dat er vlak onder het pols gewricht een heel fijn knobbeltje zit en dat als je daarop drukt een hele arm kan worden uitgeschakeld. En wij weten hoe dan zo'n arm aanvoelt. Rinus Becht heeft ons dat uitgelegd op een wijze die aan duidelijkheid niets te wensen over liet... HAYE THOMAS Evert Verbaan op zijn dagelijkse post vóór de ingang van het hoofdpostkantoor Hoe is oom Evert in de handel te rechtgekomen? Wel, dat is dan een heel verhaal. Zijn vak was het niét. Want toen hij op zijn veertiende jaar van school kwam, werd hij voorslaander in de smederij bij Werkspoor. Je hac. des tijds vuurwerkers en voorslaanders. Oom Evert werd voorslaander; helper dus. Een goed vak, maar toen omstreeks 1929 de crisis losbrak kwam ook daar de klad in. Oom Evert werd ontslagen wegens werkgebrek. Als u wilt kan hij u nog wel de desbetreffende papieren laten zien. Hjj ging hier en daar nog wat scharrelen, onder andere bij de S.H.B. Maar toen werd hij ook daar afgevoerd. Hij kon nu steun krjjgen. Maar dat vertikte Evert dan, eerlijk gezegd. Hij wilde geen steun hebben, hjj wilde vrij zijn. „Al hadden ze mijn handen afgehakt, il heb een wil hoor". Geen steun dus voor oom Evert en geen soep uit blik voor achttien centen. Wat dan wel? Het geluk was in zoverre met hem, dat hij een tramconducteur ontmoette, die zong in het koor van „Willen is kunnen" en die daar zelfs voorzitter van was. Achter die ferme titel ging een van de gemeente uitgaan de instantie schuil, die zich bezig hield met de liefdadige zorg voor mensen, die leden aan tuberculose. „Willen is kunnen" verspreidde propagandistische blaadjes. En toen dacht die voorzitter dat het wel iets voor oom Evert was. Die voorzitter bleek overigens bijzon der goed gedacht te hebben. In de kort ste keren bracht oom Evert twaalfhon derd blaadjes aan de man. De voorzit ter tevreden cn oom Evert zag er met een brood in. Vandaar zijn omme zwaai naar de handel. Hij ging elders zjjn licht opsteken en zodoende kwam hjj in contact met de uitgevers van stra tenboekjes en plattegronden. En die verkoopt hjj dus nu al dertig jaar. Van daag nog het was een koude, gure dag had hjj een tientje verdiend en met zjjn A.O.W. erbjj, ach, dan wil het wel lukken. Hjj woont vrjj van huur, oom Evert, want zjjn kleinzoon woont bjj hem in. 's Winters verkoopt oom Evert niet. Dat heeft hjj nooit gedaan. Waar verdiende hij dan de kost mee? Wel, op de Amsterdamse ijsbaan bijvoor beeld; als baanveger. Daar waren dagen bjj van twintig gulden. Maar dat wa„ dan ook werken van 's mor gens negen tot 's nacht.- half twee in een temperatuur van dertien graad jes. Hij ging ook wel eens naar de K.N.S.M. voor het provianderen. Daar moest de emballage-afdeling schoon gemaakt worden. En het gebeurde dan wel dat de chef zei: „Oom Evert, het Ijjkt wel een bal zaal, zo fijn heb je het hier opge ruimd." Laatst kwam hij die chef nog eens tegen en hjj vroeg: Evert, wanneer kom je weer terug?" iiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiMiiiiimiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiii: Na gedane zaken een biertje in de Wenteltrap. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiii „Terugkomen?", had hij geant woord, „ach, ik heb toch geen vrouw meer." Gom Evert zijn vrouw is nu helaas drie en een half jaar dood. Toen hij vijf en veertig jaar getrouwd was kreeg hij een koffer van de jcngens, met wie hij converseerde en nog een koffer van de baas; die laatste koffer echter mét sigaren. Oom Evert is Amsterdammer in hart en nieren. En dat betekent dus dat hjj Ajax-supporter ;s. Hjj loopt als zodanig al 51 jaar mee. Hjj is bij iedere thuis wedstrijd te vinden. Vroeger ook bjj uitwedstrijden. Maar sinds dat ging be tekenen, dat hjj zondagsmorgens al om half acht op moest is hij ook daar mee afgenokt. Ajax. In de competitie van 1917-1918 werd Ajax ongeslagen kam pioen. Jan de Boer stond in doel en Jan de Natris was linksbuiten. Heintje Delsen was er ook nog bij. Trouwens, oom Evert lepelt nog fris het hele Ajax- elftal van dat roemruchte jaar op. Nu na vier en veertig jaar. Koppie. Oom Evert heeft op zjjn standplaats aan het hoofdpostkantoor de mensen wel leren kennen. De Engelsman mag hij het liefst. „Zeg ik seventy-five, dan doet hij er meestal wel een pielde bij." De Amsterdammers moeten altjjd een kaart-met-uitbreiding hebben. Maar als je oom Evert nieuw-west instuurt weet- ie zelf niet waar hjj is. De Engelsen willen altijd een binnenstad. Vanwege de bezienswaardigheden. De Fransozen precies zo. Maar die zjjn niet zo royaal met piekies. Eén keer heeft oom Evert een Duit ser gehad voor een plattegrond van drie kwartjes. „Haben sie ein platte grond?" Komt die snijer even later terug en zegt: „Ik moes dié haben". Maar inmiddels had hjj die kaart ingescheurd. En hjj wilde zjjn centen terug. Maar dat gaat niet. En oom Evert zei dus: „Weet jjj, waar jjj je geld terug moet halen? Bij Hitier!" Groot trammelant. Roept die vent: „Waar is die Polizei?" Géén Polizei. Gaat die luizebos naar de Warmoesstraat om te zeggen, dat-ie beledigd is. Later op de middag kwamen er twee agenten naar het hoofdpostkan toor en zeiden: „Oom Evert, je moet onmiddellijk op het burepu-Warmoes- straat komen!" „An me nooit niet", had hij geant woord, „jullie hebben je vaste bo terham, maar ik ben pas om drie uur klaar." Om drie uur was hij gegaan. En daar had hjj op het politiebureau een inspecteur o' zo gevonden en die had gezegd: „Oom Evert, je hebt een bevriende natie beledigd. Laat dat nou nooit weer gebeuren en laat het een goeie les voor je wezen. Kan ik op je rekenen, ouwe?" Ze konden op hem rekenen. Maar ze moeten ook nóóit weer zjjn kaarten in scheuren en dan hun geld terug willen hebben. Geen enkele natie kan zich dat veroorloven. Evert en plattegrond zijn één geworden. Als hjj staat aan het hoofdpostkan toor en het is drie uur dan wil het nog wel eens gebeuren, dat oom Evert zijn koffertje oppakt en afzakt naar „De Wenteltrap" in de Gravenstraat. Hjj bestelt er dan een glaasje lager-bier. Hjj is een van de zeer weinigen, die nog lager-bier drinken, :oals hij een van de weinigen is, die het hele Ajax- elftal van 1918 nog uit zijn hoofd kennen Koppie. Oom Evert is van huis uit Neder- duits-Hervormd. Maar hjj doet er al sinds jaren niet meer aan." Ze hebben me destijds dom gehouden met de Bjjbel en al zit je nou honderd maal te bidden, je krjjgt er geen gulden mee op tafel. Maar mijn zes jongens zijn Goddank allemaal gedoopt. Oom Evert steekt zijn pijp op en ver valt in een diep bespiegelend zwjjgen. Hjj heeft zjjn best gedaan. Hij wil niet bedonderd worden. En hjj wil nog steeds vrjj wezen. HERMAN HOFHUIZEN (Advertentie)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1961 | | pagina 11