.E
De tijgers van de Sint Jacobstraat"
Amsterdamse taxi-chauffeurs
willen zich gaan verdedigen
H
P
EVERT VERBAAN
T
verkoopt nu al
DERTIG jaar
p la ttegro nden
van ^4 tnsierdam
„Wij voelen ons als frontsoldaten, die op
elk ogenblik kunnen worden uitgeschakeld'
Nachtelijke duels
van Rinus Becht
en Cor Wilson
in de polder
I
ZATERDAG 18 NOVEMBER 1961
PAGINA 11
oog tussen de bontgenokte
daken van de Amsterdamse
binnenstad drijft Rinus
Becht zijn serieuze „stoeilokaal".
Hij kweekt er zoals buiten in het
Sint Jacobstraatje op een immens
Uithangbord te lezen staat goed
geproportioneerde manspersonen
volgens de beproefde body-buil-
oing methode, verandert slappe,
slungelachtige figuren in snelle
Judoka's met een formidabele val-
techniek en leert de meer inge
wijden met grote vaardigheid de
harde geheimen van jiu-jitsu en
kuntou, onmisbare elementen bij
het vechten zonder genade. Sinds
deze week is daar een belangrijk
onderricht aan toegevoegd, een
«orte maar hevige cursus, waar-
Van deze jonge sportleraar de
Wereldprimeur heeft. Hij is name-
ujk bestemd om taxichauffeurs te
opkwamen in een speciale verde
digingstechniek en deze berust
2°als de heer Becht het ons zo
W>orzichtig mogelijk toevertrouw-
e op bijzondere klemgrepen en
Uitoefenen van drukkingen op
Oatomisch zwakke plekken. De
.a)dchauffeurs zijn de laatste
Jaren geconfronteerd met een serie
Afschuwelijke overvallen en de
bannen uit het vak menen in alle
^hst dat het thans de hoogste
jiJd is om daaruit lering te trek
ken. Driehonderd chauffeurs uit
de hoofdstedelijke blokbandwereld
ebben zich zonder aarzelen voor
o cursus opgegeven. Zij beklim-
|hen hu op hun vrije uren spon-
dan de smalle wenteltrap naar
echts sportdomein, al kunnen zij
het
nog maar moeilijk geloven:
egen vijf en een halve gulden in
!en lessen een lastige jongen voor
edere aanvaller, een kerel die zich
Uit de meest benarde situaties
Weet te redden, een „tijger van de
Sint Jacobstraat......"
Touwtje om de nek
De kleine kashba
Als het dan moet
oen ik Evert Verbaan vroeg
of hij bereid was tot een
interview zei hij spontaan:
„Het is wel niet voor mijn krant
maar goed, laten we het maar
doen". Zo is Oom Evert. Hij
neemt geen blad voor de mond.
En dat kan ook niet, want hij
staat met zijn 74 jaar nog mid
den in het volle leven. Struggle
for life. Oom Evert is in Amster
dam lang geen onbekende figuur.
Hij staat iedere dag bij het hoofd
postkantoor op de Nieuwe Zijds
Voorburgwal stratenboekjes met
bijbehorende plattegronden te
verkopen. Dat wil zeggen, 's
winters nokt hij er mee af,
want met die kou is het geen
werken. De vreemdelingen laten
het dan trouwens ook afweten.
Maar met dat al staat Oom Evert
er nou al dertig jaar. Dat is een
jubileum. En als een goed deel
van de wereld gedurende die
drie decennia toch zijn weg door
onze goede Amstelstad heeft ge
vonden, dan is dat voor een niet
gering deel aan hem te danken
geweest. Als de mensen geen be
zienswaardigheid hebben gemist
trouwens ook. Het Rijksmuseum
zou hem eigenlijk wel eens een
beetje provisie kunnen geven,
want hoevelen hebben via hem de
weg naar „De Nachtwacht" ge
vonden?
1
WYBERT/es geven verlichting
bi'i heesheid en hoest
ar>3
Rinus brulde: nog harder trekken.
j -cd guovci
Eigenlijk is Cor Wilson de geestelijke
J'ader van dit onstuimige Mokumse
Initiatief. Cor is een van hen, een taxi
chauffeur in hart en nieren, een man
die zijn rode Mercedes met vaardige
hand door het labyrint van straatjes
t1 §raja l°0(ist en als vanzelfspre-
end dol is op „knappe" vrachtjes.
>nLs™1 eigenlijk uit het cafébedrijf,
vochtig^ hem op een goede dag
s en om toch dat ongeregeld,
'"""«innimimiH!iiiiiimi
"«UllliHt,II,,111,11111),,n,„111111,11,11111111)11111111
te jjr"'Weet-het-nooit-element in zijn werk
g6laelhouden, koos hij voor het ongere
kte leven van de taxichauffeur.
hc®r weet zijn weetje en is jofel ge-
W? PU1 allerlei kleinigheidjes met een
*W«tje zout te nemen. Maar wat er
sh6elae laatste tij d in zijn kringen af-
heefj bij hem een diepe in-
coue hagelaten. Die overvallen op zijn
grotg 's, de kleine net zo goed als de
ha hebben hem nerveus gemaakt en
chaa® moord op de Amersfoortse taxi-
Uii ,ur, die in de afgelopen zomer
e&vaii0hter met een touwtje werd aan
zijn en gewurgd, is hij gewoon over
Arristo ren geweest. Hij reed mee in de
fehis damse deputatie naar de begra-
2aea was een van hen die een hand-
te in het graf wierpen Coi begon
naasto ren> werd prikkelbaar voor zijn
hartl omgeving en reed een klant, die
Vo°rwaar even als een krachtpatser
Voei j am, met een vreemd, weeig ge-
tt2*® maag naar diens bestem-
foort'Kfet vreselijke verhaal van Amers-
bovenk als een bange droom in zjjn
^eten er hangen. Hij koii ongeveer
ïhoes{ ^-at het voor die man geweest
tijk zit?fn' want ook in zijn eigen prak-
g6Vow?n staaltjes van geweld, wat de
Sevaj a betreft minder ernstig dan het
Schoep. ersfooi,t, maar toch duidelijk
Om tp weten wat het is: Dlot-
seling van achteren gegrepen te worden,
het hoofd klem in een wurgende, verstik
kende greep, de warme, hijgende adem
van de aanvaller achter zich. Cors
krachtproef, nu twee jaar geleden mid
den in de hoofdstedelijke Haarlemmer
straat, toen een ijzersterke psychopaat
hem te grazen nam, heeft iets van een
beeldroman. Hij kende judo en kwam
los uit de vaste klemgreep. De man
uit Amersfoort kende geen judo en hij
kwam niet los. Cor vloog de wagen uit,
kreeg de patiënt eruit en kon hem met
uitgebreide politiearsistentie over
meesteren, ook al gingen daarbij twee
ziekenverplegers kansloos tegen de har
de straatstenen, viel een lange agent
languit met een getrokken sabel nog
voor hij aan een charge toe was en had
den Cors harde klappen met een zware
sleutel niet de minste uitwerking. De
man uit Amersfoort had geen assisten
tie. Hij was aan de brute kracht van
zijn moordenaar overgeleverd.
Cor Wilson heeft ons dit alles ver
teld in het café van zijn ex-collega, de
bokser Pedro Kljjssen, die zijn „blok-
bander" ruilde voor een pittig volks
kroegje in het hart van de oude Jor-
daan. Een kleine, beweeglijke man deze
Cor, met de snelle ogen achter twee
halfdonkere brilleglazen en een ietwat
weemoedig glimlachje rond de lip
pen. Hij zocht een warm opkikkertje
na de dienst bij een koffie met cognac
en was wel bereid om er diep op in te
gaan. „Kijk", zei hij mistroostig, ,,de
jongens zijn bang geworden. Zij voelen
zich niet meer safe. Kunnen zij weten
wie er op de achterbank zitten? Nee,
geloof me, ik overdrijf niet wanneer
ik zeg dat wij ons als frontsoldaten be
schouwen, als mannen die al hebben
zij leeuwemoed, toch ieder ogenblik
kunnen worden uitgeschakeld." Hij
staarde somber door het etablissement
vol rokerige vrolijkheid, naar de struise
Jordaanse die met kwieke opa en een
gave „hela hola" zo lekker rond het bil
jart deinde op de doordringende tonen
van „Geef mij maar Amsterdam" uit de
hese jukebox. „Wapens", ging Cor on
verstoorbaar verder, „daar beginnen ze
niet aan. De politie kijkt wel uit. Ge-
ljjk hebben ze trouwens, ook onder ons
zijn jongens die zich niet kunnen be
heersen en dan is zo'n ding heel gauw
een verboden middeltje. Na Amersfoort
heb ik het plotseling gevonden. Ik ben
daarbij van mijn judokennis uitgegaan
en heb er met mjjn vriend en vroegere
leraar Rinus Becht over gesproken.
Avonden lang. Samen zijn wij met een
wagen de donkere polder in gegaan en
daar hebben we de ene aanval na de
andere opgezet. Nu eens pakte ik hem
zo goed en zo stevig als het maar kon,
dan weer hij mjj. Soms kneep ik zo ste
vig dat ik dacht: kijk uit Cor, straks
gebeurt er wat ergs, en wie wil jou nu
geloven dat het maar een oefenpartjj-
tje was, een geintje? Wie zijn jouw ge
tuigen hier in die donkere polder? Maar
goed, tegenover wat bulten en blauwe
plekken staat nu het systeem dat Ri
nus ontworpen heeft: een serie hande
lingen waarvan ik zelfs nog versteld
sta."
Cor sipte vredig aan zijn cognac en ver
telde verder, moeiteloos vlug, in een
stortvloed van woorden. Hjj had bij Ri
nus de gevreesde aanval met het touw
tje geprobeerd, het strak en scherp om
diens nek gelegd, en dan met beide
voeten tegen de voorbank tot steun, ont
zettend hard getrokken. Rinus brulde
nog: „harder trekken" en terwijl ik
dacht dat ik zijn strottenhoofd hoorde
kraken, had hij zijn handen al tussen
smaakten best en in heel die jolige stem
ming van het café kwam het plotseling
weer erg actuele probleem van de taxi
chauffeurs ons wat vreemd voor. Cor
moet dat gemerkt hebben. Want hij
viel onmiddellijk terug op recente voor
vallen uit de praktijk van arideren, waar
bij collega's van dronken militairen
enorm op hun duvel kregen, met smoes
jes aan boord van zeeschepen werden
geloodst en dan in plaats van geld krij
gen, zonder pardon over de reling gin
gen.
En dan uit zijn eigen ervaring van
j.l. zaterdag nog: „Ik pik bij het C.S.
een vrolijk aangeschoten broek op. „Zeg
jo, heb jij trek in een ritje naar Tuin
dorp?" zegt hij moeilijk tegen me. „Ver
hipt vent, wat een rotklus met die
pont over", denk ik. Maar ik zeg rustig:
„Het is mijn werk vriend". Hij achterin.
Een zo op het oog nette jongen, die af
en toe wat Frans brabbelt. Opeens zegt
hij tegen me: „Ik heb voor jou een
vast bedrag in mijn hoofd." Ik denk dat
is of helemaal niets of het zit goed.
Een tijd is het rustig. Dan weer plotse
ling: „Zeg vriend, heb jij soms een bom
iu je wagen?" Ik antwoord: „Het is de
klok maar." En meteen voel ik me al
niet meer op mijn gemak. Iets in mij
zegt, dat ik op moet letten. Bij het af
gesproken adres in Tuindorp stop ik en
noem mijn prijs: 5.40. Dan begint het.
„Je bent een oplichter, je bent ver
keerd gereden, lummel", en met een
snelle beweging pakt bij mij in de nek.
Hij moet het delirium hebben gekregen,
want het schuim stond op zijn lippen.
Ik werk me los en geef hem een paar
sta ik mijn mannetje. Ik had eens een
vrachtje voor de Rietlanden, moest met
een paar Noren naar hun schip. Toen ik
er was, zeiden ze: je krijgt je geld alleen
als je ervoor vecht. Ik dacht, nou ja
als ze het dan zo willen. Ik moet die
centen hebben, anders wordt het van mijn
loontje afgetrokken en een rit naar de
Rietlanden is duur. Ik er dus uit, trek
een van de Noren naar buiten en geef
hem een paar stevige roffels van lever
tot kin. Hij steunt en kreunt oké en be
taalt. „Uiteraard", dachten wij. Pedro
had zijn verhaal zo duidelijk mogelijk
uitgebeeld, zakte terwijl hij het vertelde
soepel door de knieën en joeg zijn
vuisten in een razende roffel tegen de
muur van zijn etablissement. Het be
sluit van ons onderhoud met Cor en
diens oud-collega Pedro vond plaats
buiten het café, in de blauwe Chevrolet
van Cor. Ik moest hem maar eens een
paar keer pakken, zei hij. Hij spaarde
me behoorlijk, maar toch stond het voor
ons op ondubbelzinnige wijze vast dat ook
de taxichauffeur Cor Wilson als het
moet zijn mannetje staat. Bij wijze
van afscheid heeft hij ons buiten de
auto nog een laatste staaltje van zijn
kunnen getoond. Het was overbodig,
vonden wij achteraf, want toen wij lang
uit op de stevig gedempte Lindengracht
lagen, waren wij allang overtuigd van
zijn kracht.
Ook wij zijn bij Rinus Becht op be
zoek gegaan, hem in zijn sportschool
opgezocht in de kleine kashba, de „Ara
bische wijk" van Amsterdam tussen
de Nieuwendijk en de Nieuwezijds met
heel de warwinkel van straatjes en
steegjes. Rinus heeft ons op de stugge
stevige mat, zijn „tovertapijt der judo
kunst", een speciaal ontworpen home
trainer getoond. Twee autobanken, com
pleet met stuur die het interieur van de
taxi moeten suggereren. Hierin zal Ri
nus Becht de chauffeurs trainen;
ouden, jongen, stijven en lenigen het
maakt niet uit. Hij zal hen wijzen op
het verschil tussen de vriendelijke of
joviale schouderklop en de duidelijk
agressieve bewegingen. Hij zal hun aan
raden de stropdassen met een elastiek
onder het boordje te dragen en de schoe
nen te voorzien van rubberhakken voor
een stevig houvast.
Wij waren er op een bijzonder vredig
uur. Heel kleine judoka'tjes, parman
tig in hun witte kimono's, namen el
kaar eerlijk om de beurt in de heup
zwaai en buiten jengelde heel uitbun-
De taxi als schandpaal.
forse klappen. Hij blijft lastig. Ik pak
hem vast en geef hem weer een paar
opdoffers. Een vrouw rent naar me toe
en zegt: „Verderop is een politiepost."
Ik schakel mijn klant uit met een Nel
son en ga er heen. In de post is nie
mand aanwezig. Dan maar naar het
bureau Mosplein. De man blijft lastig.
Onderweg houd ik een voorbijganger
aan en zeg: Bel vijf maal acht, hier
is een moeilijke klant. De man belt en
zegt tegen de politie: „Een taxichauf
feur heeft moeilijkheden met een klant
die niet betalen wil". Weet u wat .ze
daarop natuurlijk tegen de man gezegd
hebben? „Laat de chauffeur dat zelf
maar uitzoeken." Er komt geen poli
tie, in de auto gaat de man als een
beest tekeer. Ik er in en geef hem weer
een paar klappen. Denk nu niet dat ik
een mepper ben of zo, maar ik moest
het touw gewron- deze wildeman toch naar de politie krii -
gen en kwam hij het gen. Hij is er ook gekomen. Met d'e
volgende ogenblik gummistok hebben ze hem moeten kal-
mee naar achteren, meren. De wachtmeester heeft me uit
over de voorbank zijn zak zes pietermannen gegeven. Zes
heen boven op me. dubbeltjes extra dus, meer mocht de
Hij trof me grondig politieman natuurlijk niet geven uit an-
en precies Ik moest dermans zak. Maar u begrijpt dat het
loslaten. Het was voor mij weer het avondje wel was.
gelukt We hadden En zo kan ik een hele week vol pra-
er wat op gevonden, ten, meneer. Laatst bijvoorbeeld die
Onze superieuren man die mjj eerst een heel eind laat
heb ik erover inge- rondrijden en dan zegt geen cent te
licht, de plannen tot hebben. Het kost mij maar poen me-
het houden van een neer, en zo breed hebben wij het ook
cursus in zelf ver de- niet. Daar word je razend van. Ik
diging voor taxi- heb hem in mijn woede zijn schoenen
chauffeurs uiteenge- en zijn jas uitgetrokken. En toen be-
zet. Zij waren en- gon hy als een kind te jammeren en
thousiast en zeiden zei dat men bij de zaak waar hij werkte
dat alles wat de vei- wel betalen wilde. Ik er weer heen met
ligheid van de hem. De portier zei dat hij er niet
chauffeurs ten goe- meer werkte. Meteen kreeg ik klanten
de kwam, hun fiat voor een snelle rit naar het station,
had. De verkeerspo- „Houdt u hem even voor mij vast", zei
litie, waar wij nu ik tegen de portier. „Het gaat hier om
eenmaal veel mee te mijn boterham, ik ben zo terug, hoor."
maken hebben, bleek De" portier zei dat het goed was, maar
niet afkerig en zo toen ik terugkwam was de man weg,
zijn wij er dan ei- met zijn schoenen en zijn jasje."
genlijk nu mee be-
gonnen. Het is maar
een begin hoor. Als
dit goede resultaten
afwerpt en als een
belangrijk voordeel
erkenning geniet.
„Hier moet die druiloor zitten".
De verhalen van Cor logen er niet
om. Die van kastelein Pedro trouwens
ook niet. Pedro Klijssen schonk met
gaan we verder. Een vaardige hand de glaasjes vol, het ge-
sirene op onze auto, benedijde vocht in een wilde gorgel door
die we mogen ge- de spuitkurk. „Je staat als taxichauf-
bruiken voor het feur voor de gekste dingen", zei hij. „Ik
absolute' haastwerk, weet het. Ik parkeerde eens op de Zee-
is een volgende dijk op de vaste plaats van een zware
wens. En we hebben jongen. Die zei dat ik heel snel mijn
er nog veel meer..." biezen moest pakken. Ik vroeg waarom
De biertjes die Met een dat zul je wel merken, ging hij
Pedro Klijssen ons weg om assistentie te halen. Hjj kwam
eigenhandig met een terug met een paar bekende kracht-
voorzichtige recht- patsers. Deze wisten wie ik was en zei-
se over de morsige den: Hallo Pedro. Zij kenden mij, hij
toog toeschoof, kennelijk niet. Ik kon blijven staan.
Dat had een ander niet gelukt. Ja, nu
dig een pierement. „Denk niet dat dit
een overbodige zaak is," merkte Ri
nus Becht nuchter op. „Wilson heeft u
er het een en ander van verteld en ik
kan daar nog aan toevoegen dat in
Duitsland per dag twee taxichauffeurs
worden aangevallen. In Frankrijk zou
den dat er zelfs zes zijn. Maar zeker
weet ik dat niet." Wij hebben begre
pen dat het allemaal goed in elkaar
zit. Binnenkort zullen driehonderd van
de twaalfhonderd Amsterdamse taxi
chauffeurs als het moet snel en vaar
dig kunnen handelen. Wij kunnen daar
om slechts zeggen: „Handen af van deze
jongens. Behandel hen met voorkomen
en respect. Je zult aan hun uiterlijk
niet kunnen zien of zij nu wel of ni t
een „tijger van de Sint Jacobstraat"
zijn. Iedere man in zijn donkere uniform
en met de pet op achter het stuur,
kan het zijn. Rinus Becht kan hem ver
teld hebben dat er vlak onder het pols
gewricht een heel fijn knobbeltje zit
en dat als je daarop drukt een hele arm
kan worden uitgeschakeld. En wij weten
hoe dan zo'n arm aanvoelt. Rinus Becht
heeft ons dat uitgelegd op een wijze die
aan duidelijkheid niets te wensen over
liet...
HAYE THOMAS
Evert Verbaan op zijn dagelijkse post vóór de ingang van het hoofdpostkantoor
Hoe is oom Evert in de handel te
rechtgekomen? Wel, dat is dan een
heel verhaal. Zijn vak was het niét.
Want toen hij op zijn veertiende jaar van
school kwam, werd hij voorslaander in
de smederij bij Werkspoor. Je hac. des
tijds vuurwerkers en voorslaanders.
Oom Evert werd voorslaander; helper
dus. Een goed vak, maar toen omstreeks
1929 de crisis losbrak kwam ook daar
de klad in. Oom Evert werd ontslagen
wegens werkgebrek. Als u wilt kan hij
u nog wel de desbetreffende papieren
laten zien. Hjj ging hier en daar nog
wat scharrelen, onder andere bij de
S.H.B. Maar toen werd hij ook daar
afgevoerd. Hij kon nu steun krjjgen.
Maar dat vertikte Evert dan, eerlijk
gezegd. Hij wilde geen steun hebben,
hjj wilde vrij zijn. „Al hadden ze mijn
handen afgehakt, il heb een wil hoor".
Geen steun dus voor oom Evert en
geen soep uit blik voor achttien centen.
Wat dan wel? Het geluk was in zoverre
met hem, dat hij een tramconducteur
ontmoette, die zong in het koor van
„Willen is kunnen" en die daar zelfs
voorzitter van was. Achter die ferme
titel ging een van de gemeente uitgaan
de instantie schuil, die zich bezig hield
met de liefdadige zorg voor mensen,
die leden aan tuberculose. „Willen is
kunnen" verspreidde propagandistische
blaadjes. En toen dacht die voorzitter
dat het wel iets voor oom Evert was.
Die voorzitter bleek overigens bijzon
der goed gedacht te hebben. In de kort
ste keren bracht oom Evert twaalfhon
derd blaadjes aan de man. De voorzit
ter tevreden cn oom Evert zag er met
een brood in. Vandaar zijn omme
zwaai naar de handel. Hij ging elders
zjjn licht opsteken en zodoende kwam hjj
in contact met de uitgevers van stra
tenboekjes en plattegronden. En die
verkoopt hjj dus nu al dertig jaar. Van
daag nog het was een koude, gure
dag had hjj een tientje verdiend en
met zjjn A.O.W. erbjj, ach, dan wil het
wel lukken. Hjj woont vrjj van huur,
oom Evert, want zjjn kleinzoon woont
bjj hem in.
's Winters verkoopt oom Evert
niet. Dat heeft hjj nooit gedaan. Waar
verdiende hij dan de kost mee? Wel,
op de Amsterdamse ijsbaan bijvoor
beeld; als baanveger. Daar waren
dagen bjj van twintig gulden. Maar
dat wa„ dan ook werken van 's mor
gens negen tot 's nacht.- half twee in
een temperatuur van dertien graad
jes. Hij ging ook wel eens naar de
K.N.S.M. voor het provianderen. Daar
moest de emballage-afdeling schoon
gemaakt worden. En het gebeurde
dan wel dat de chef zei:
„Oom Evert, het Ijjkt wel een bal
zaal, zo fijn heb je het hier opge
ruimd."
Laatst kwam hij die chef nog eens
tegen en hjj vroeg: Evert, wanneer
kom je weer terug?"
iiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiMiiiiimiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiii:
Na gedane zaken een biertje in de Wenteltrap.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiii
„Terugkomen?", had hij geant
woord, „ach, ik heb toch geen vrouw
meer." Gom Evert zijn vrouw is nu
helaas drie en een half jaar dood.
Toen hij vijf en veertig jaar getrouwd
was kreeg hij een koffer van de
jcngens, met wie hij converseerde en
nog een koffer van de baas; die laatste
koffer echter mét sigaren.
Oom Evert is Amsterdammer in hart
en nieren. En dat betekent dus dat hjj
Ajax-supporter ;s. Hjj loopt als zodanig
al 51 jaar mee. Hjj is bij iedere thuis
wedstrijd te vinden. Vroeger ook bjj
uitwedstrijden. Maar sinds dat ging be
tekenen, dat hjj zondagsmorgens al om
half acht op moest is hij ook daar mee
afgenokt. Ajax. In de competitie van
1917-1918 werd Ajax ongeslagen kam
pioen. Jan de Boer stond in doel en
Jan de Natris was linksbuiten. Heintje
Delsen was er ook nog bij. Trouwens, oom
Evert lepelt nog fris het hele Ajax-
elftal van dat roemruchte jaar op. Nu
na vier en veertig jaar. Koppie.
Oom Evert heeft op zjjn standplaats
aan het hoofdpostkantoor de mensen
wel leren kennen. De Engelsman mag
hij het liefst. „Zeg ik seventy-five, dan
doet hij er meestal wel een pielde bij."
De Amsterdammers moeten altjjd een
kaart-met-uitbreiding hebben. Maar als
je oom Evert nieuw-west instuurt weet-
ie zelf niet waar hjj is. De Engelsen
willen altijd een binnenstad. Vanwege
de bezienswaardigheden. De Fransozen
precies zo. Maar die zjjn niet zo royaal
met piekies.
Eén keer heeft oom Evert een Duit
ser gehad voor een plattegrond van
drie kwartjes. „Haben sie ein platte
grond?" Komt die snijer even later
terug en zegt:
„Ik moes dié haben".
Maar inmiddels had hjj die kaart
ingescheurd. En hjj wilde zjjn centen
terug. Maar dat gaat niet. En oom
Evert zei dus:
„Weet jjj, waar jjj je geld terug
moet halen? Bij Hitier!"
Groot trammelant. Roept die vent:
„Waar is die Polizei?"
Géén Polizei. Gaat die luizebos
naar de Warmoesstraat om te zeggen,
dat-ie beledigd is.
Later op de middag kwamen er
twee agenten naar het hoofdpostkan
toor en zeiden: „Oom Evert, je moet
onmiddellijk op het burepu-Warmoes-
straat komen!"
„An me nooit niet", had hij geant
woord, „jullie hebben je vaste bo
terham, maar ik ben pas om drie
uur klaar."
Om drie uur was hij gegaan. En
daar had hjj op het politiebureau een
inspecteur o' zo gevonden en die had
gezegd:
„Oom Evert, je hebt een bevriende
natie beledigd. Laat dat nou nooit weer
gebeuren en laat het een goeie les voor
je wezen. Kan ik op je rekenen, ouwe?"
Ze konden op hem rekenen. Maar ze
moeten ook nóóit weer zjjn kaarten in
scheuren en dan hun geld terug willen
hebben. Geen enkele natie kan zich dat
veroorloven.
Evert en plattegrond zijn één geworden.
Als hjj staat aan het hoofdpostkan
toor en het is drie uur dan wil het
nog wel eens gebeuren, dat oom Evert
zijn koffertje oppakt en afzakt naar „De
Wenteltrap" in de Gravenstraat. Hjj
bestelt er dan een glaasje lager-bier.
Hjj is een van de zeer weinigen, die
nog lager-bier drinken, :oals hij een
van de weinigen is, die het hele Ajax-
elftal van 1918 nog uit zijn hoofd kennen
Koppie.
Oom Evert is van huis uit Neder-
duits-Hervormd. Maar hjj doet er al
sinds jaren niet meer aan." Ze hebben
me destijds dom gehouden met de
Bjjbel en al zit je nou honderd maal
te bidden, je krjjgt er geen gulden mee
op tafel. Maar mijn zes jongens zijn
Goddank allemaal gedoopt.
Oom Evert steekt zijn pijp op en ver
valt in een diep bespiegelend zwjjgen.
Hjj heeft zjjn best gedaan. Hij wil niet
bedonderd worden. En hjj wil nog steeds
vrjj wezen.
HERMAN HOFHUIZEN
(Advertentie)