■RB
^Alleen voor muizen^
MAALTIJDEN IN DE OUDHEID
M
A
KORT VERHAAL
mmm
BANDENPECH
ra
Met schip en al
de lucht in
•mm
door Harry Bouts
ZATERDAG 27 JANUARI 1962
PAGINA 15
zélfs herten
vijf, zesacht netten
ook dit eiland behoorde aan de spinnen
r*-
„Vandaag dinsdag 14 september 1961 zullen
Wij zekerheid krijgen over het bestaan van het spin-
heneiland. Mijn slanke Aphrodite is de plaats des on-
heils, die we als een grijze punt aan de verre horizon
ontdekt hebben, volgens berekening van mijn vriend
Jeff Starden, op enkele tientallen mijlen genaderd en
wij hebben mijn schip hier verankerd. Hoewel ik hele
maal geen geloof hecht aan de aantekeningen op de
meegebrachte kaart, hebben wij beslaten onze onder
zoekingen serieus en nauwgezet te verrichten. De
Vele riffen maken het verder varen met Aphrodite te
gevaarlijk. Daarom is Jeff bezig de motorboot in ge
reedheid te brengen. Ik voel mij, vooral door de
Waarschuwingen van Jeff, verplicht alle verantwoor
delijkheid op mij te nemen. Ik verklaar hierbij dan
ook uitdrukkelijk, dat het alleen mijn wens is het
eiland te betreden tegen de wil van Jeff, die het ge
bied vanuit onze boot wilde onderzoeken. Wij zullen
het eiland van de westzijde naderen met de zon achter
ons, opdat de dieren indien ze bestaan ons niet
zo vlug zullen opmerken. Jeff wil niet afwijken van
zijn voornemen mij op enige meters afstand te volgen
om mij mét zijn geweer te dekken. Hoe ridicuul het
verhaal mij ook voorkomt, een feit valt niet te ontken
nen: tot nog toe hebben wij geer enkel insect vlieg
noch mug bespeurd. Wij hebben het water tussen
de verschillende eilandjes onderzocht en het bleek
een donkere, vette stof te bevatten. Jeff dacht aan
aardolie, hetgeen ik niet bevestigen kan. Of de stof
inderdaad insectendodend is konden wij niet vast
stellen, want de door ons ingeslagen vliegen zijn alle
dood. Op de besmeurde tekening, die ik van een zee
man in Honoloeloe gekocht heb, staat in een bijna
onleesbaar schrift vermeld, dat de zich op het eiland
bevindende spinnen door het ontbreken van hun na
tuurlijke voedsel insectenbloed niet gestorven
zijn, maar hun voedingswijze volkomen veranderd
hebben. Dat de natuur zich aanpast aan de omstandig
heden is mij bekend. Zo verliest bijvoorbeeld de sten
gel van het in de Alpen veel voorkomende bergplantje
he Edelweiss bij overplanting in de dalen zijn ruige
beharing, terwijl de bloemen zelf abnormaal groot
Worden. Een ander voorbeeld acht ik mijn Ceasar, een
chow-chow van het zuiverste ras. Leefden honden
vroeger uitsluitend van rauw vlees, mijn Ceasar ver
smaadt alles wat niet gekookt of gebraden is. Des
ondanks weiger ik aan te nemen dat spinnen zich
hunnen ontwikkelen zoals op de kaart geschreven
staat. Want, zo lees ik, de dieren hebben zich wegens
Voedselgebrek georganiseerd gelijk de mieren. Samen
hebben zij webben gevlochten, waaruit zich aanvan
kelijk vogels en konijnen, nu zelfs ook herten niet
hunnen bevrijden.
Omdat zij zich ook dan nog te weinig bloed konden
Verschaffen hebben zij ook het vlees van hun slacht
offers gebruikt om zich in stand te houden. Dit is
sePaard gegaan met een abnormale groei van hun
whamen. Spinnen zo groot als jonge herdershonden
jJS^en genoemd. Wanneer mijn plan mijn vriend
,e3;f noemt het een idioot plan anders zou aflopen
Qan ik verwacht bied ik de lezer mijn verontschuldi-
g'hgen aan voor deze minder appetijtelijke uiteen
zetting. Laat hem dan aan mij denken als aan een
man, gestorven voor de wetenschap, evenals Jeff Star
hen. Mocht mijn vriend Jeff alleen terugkomen, zo
Vermaak ik, Peter Wilderson, hem a' mijn bezittingen;
Stfjn 15 huizen, mijn banksaldo, mijn Aphrodite, mijn
J-easar, mijn rijpaarden, mijn tennisbanen en mijn
®hdgoed Palladium inclusief de landerijen."
Peter Wilderson streek zijn slanke, goed verzorgde
Vfngers voorzichtig over zijn gitzwarte haar be-
?a9htzaam de contouren van zijn golven volgend. Een
huivering doorvoer zijn slanke, rijzige lichaam bij het
hverlezèn van zijn vreemdsoortige bijdrage aan het
i°gboek, waarvan hij zichtbaar genoot. Hij nam zijn
gouden pen, die hij even van te voren in de pennen
houder had gestoken, weer op. „Peter Wilderson" te
kende hij in fijne, haast vrouwelijke krulletters. Na-
h?t hij net vloeipapier nogmaals zacht op de aanteke
ningen had gedrukt, ruimde hij het roodglanzende
mahoniehouten bureau op. Het logboek, als een oude
familiebijbel zo dik en met een slangenleren kaft,
!®Sde hij in het midden van het bureaublad. Een punt
van het vloei bleef eruit steker tussen de pagina's,
jVaarop de passages over het spinneneiland geschreven
jjonden. Op een afstand bestudeerde Peter de schrijf-
hbt. knikte bevredigd en liep dan door naar zijn
yhme slaaphut. „Zo, nu moet ik mijn werkkleding
aantrekken anuers kom ik niet op tijd klaar", mom-
Pelde hij halfluid. Hij zocht zorgvuldig tussen de sta
lls kleren een zandkleurig hemd uit. een oroek van
aczelfde kleur met smalle kreukloze pijpen, daarbij
:tea Paar dikke sokken. Naast elkaar vlijde hij de
„haken neer op de ligbank en borg eerst het gedragen
°stuum op alvorens zich te kleden. Zijn bezigheden
atemden hem zo gelukkig dat hij zich verstoutte tot
•2?. neuriën van een aria uit die Walküre. Bij het aan-
..ykken van zijn grijze peau-de-suèdeschoenen werd
vJJ gestoord door een bulderende stem, die opklonk
OOVAr, 1J4-
de kleine motorboot naar hem op. „Wanneer we van
onze expeditie terugkomen zal ik je toch eens intro
duceren o pde club, Jeff. Wat zullen ze zich amuseren
over jouw onparlementaire expressies indien we
Honoloeloe ooit weer terugzien." Breed lachend daal
de Peter de touwladder af. „Ik heb me volledig aan
mijn beloften gehouden. Alle verantwoordelijkheid
voor onze expeditie heb ik op mij geladen in mijn
logboek en jij zult de enige erfgenaam zijn van mijn
dierbare bezittingen als ik mijn leven zou verliezen."
„Schiet liever op oud wijf. Dat stomme geklets hangt
me zwaar de keel uit. Dacht je werkelijk dat die
beesten zulke vieze ventjes als jij lusten? Kom nou
maar voor ik je een pak slaag geef." Peter wipte
over de railing, toverde een zeekijker uit een der le
deren foudralen op zijn borst en tuurde naar de
schommelende vlek op de lijn tussen lucht en water.
Hij kreeg geen kans iets te ontdekken omdat het vaar
tuig onverwachts in een wijde boog vooruit stoof,
waardoor hij bijna overboord werd geslingerd. „Uit
kijken sufferd", schreeuwde Jeff, die recht op het
eiland af koerste. „Denk je werkelijk dat dat het
eiland is?" „Tuurlijk", mompelde Jeff, maar zijn slecht
humeur kon het enthousiasme van zijn vriend niet
verminderen. Een kapitein voelde zich Peter, de lei
der van de expeditie. De camera, de lichtmeter, het
pistool losjes in zijn broekzak gestoken alles
onderwierp hij voor de zoveelste keer aan een onder
zoek. Steels wierp bij een tévreden blik op zijn stuur
man, naar het geweer op diens rug, zijn half dicht
geknepen ogen. Vervolgens nam hij de kijker ter
hand. Ze schoten goed op, het eiland was al duidelijk
zichtbaar. Voor hem huppelden dozijnen palmbomen
op en neer op de top van een meedeinende heuvel.
Tussen de stammen, slank en kromgebogen, meende
hij een glinsterende mistbank te zien, die na verloop
van tijd op een zeef ging lijken. Alvorens hij zijn
vermoedens durfde kenbaar te maken haalde Peter
een witte zakdoek uit zijn broekzak en bette zijn
gezicht. „Ik geloof, dat er iets vreemds aan de hand
is met dit eiland. Er hangt een, ja nu zie ik het
duidelijk, er is een zilverwit net gespannen tegen
een paar bomen. Neen, ik zie er nog meer, daar en
daar, vijf, zes, acht netten." Zwijgend nam Jeff de
kijker over. „Ja", mompelde hij, zich weer op het
roer concentrerend. Er brak iets in Peter's hart.
Een wurgend angstgevoel nestelde zich in zijn keel.
Verlangend keek hij naar zijn vriend. Had deze een
beroep gedaan op Peter's nuchtere zakelijkheid, hij
zou zeker teruggekomen zijn op zijn besluit om aan'
land te gaan. Maar de hoop op een dergelijke reactie
liet hij vlug varen.
Voor Jeff stonden de plannen vast. Daarvan af
wijken was voor hem ondenkbaar, zo was hij nu
eenmaal. Op de club van vrijgezellenmiljonairs had
Peter een filmheld van zijn vriend gemaakt, een
ruige cowboy wars van alle dikdoenerij, een man
zonder complexen, die ook in zijn diepste gedachten
alleen maar eerlijk kon zijn. Dit beeld werd nu
verstoord omdat Peter geen zijweg kon vinden om te
vluchten voor de gruwelen, waarvan hij aannam dat
hij ze zou vinden. Nooit eerder had hij zich zo een
zaam gevoeld. Met felle zekerheid sneed de boot
door de lauwe golven, pal op het erland toe. Terug
komen op zijn besluit leek Peter onmogelijk, vooral
na al die voorbereidingen. Jeff beschikte over te
weinig fantasie om een terugtocht te kunnen be
grijpen. Minachting en vijandschap zouden eruit ont
staan. Een vent, die zoveel herrie schopt en dan
wegloopt paste niet in Jeff's wereld en wat moest
Peter beginnen als hij daaruit gestoten werd? Met ont
zetting stelde hij met zekerheid vast, dat hij zijn
vriend niet missen kon, nooit. Hij was zijn enige
houvast in een leven van nietsnutten, zijn geloof en
zijn hoop. Toch speelde hij nog heel zwakjes met de
gedachte om er een einde aan te maken. „Jij bent
een fat, maar ook een stijfkop. Man, ik had toch niet
verwacht dat jij zou doorzetten. Ik neem mijn petje
voor je af." Jeff's woorden ontnamen hem zijn laatste
hoop. Zuchtend klemde hij de kijker vast. „Het.het.
zal wel moeilijk worden om te landen. De oever is
afgesloten door zware keien. En wat een helling tot
bij die bomen. Hoe moet ik daar tegen op? Zouden
er ook slangen zitten? Wat een gras, om erin te ver
drinken!" Zijn woorden gingen verloren in het la
waai van de motor. „Nergens zie ik spinnen, nergens.
Wel netten, niets dan netten. Het hele bos is er mee
behangen. Geen levend wezen te zien. O jasses, er
hangen beenderen in die netten, beenderen.... en
haren. Het is dus toch waar?" Hij liet de kijker
zakken en merkte tot zijn gmte schrik dat hij de net
ten met het blote oog al zien kon. „Ik ga mee aan land,
dan kan ik je van het strand af dekken als die kren
gen je te lijf willen. Ga niet te ver het bos in." De
stem van zijn vriend klonk als uit een luidspreker,
onmenselijk mechanisch en zonder gevoel. Hij draaide
de boot op de schuimige rollers toe. De motor werd
overstemd door het geroffel van het water tegen de
grillige keienmuur. Het leken geweerschoten, toen
Jeff de motor had stopgezet. De boot hobbelde door
de branding, zwenkte rakelings langs de rotsen tot bij
een kleine inham. Vele minuten nadat Jeff het vaar
tuig had vastgelegd en de rotswand beklommen, klau
terde Peter in het vaartuig. Als een slaapwandelaar
volgde hij zijn vriend, die hem in het gras trok. Voort
durend mompelde hij: „Mijn pistool, mijn pistool."
„Hou je kop idioot. Hier is je spuit, in je zak en hou
je bek. Dacht je dat ik die beesten hier wil hebben?"
Ruw trok Jeff hem overeind, de revolver in zijn han
den drukkend. „Nou schiet op." Zonder weerstand te
bieden schuifelde Peter door het hoge gras tegen de
heuvel op. Het klotsen van de veilige golven was
verstomd tot een ver, bijna fluisterend ruisen, onbe
reikbaar ver. De dunne, gelei-achtige gordijnen hingen
roerloos tussen de gekromde palmbomen. Een hete
wasem kronkelde op uit het verstikkende gras, dat
zonder geluid boog onder de wankele stappen van
Peter. De armen wezenloos vooruitgestoken in de
ene hand zijn wapen en in de andere de camera zo
klauterde hij omhoog. De angst had al zijn gevoelens
verlamd. Alleen de dringende ogen van zijn vriend,
die hem genadeloos opjoegen, bemerkte hij. Een dier
lijke schreeuw scheurde de duizelingwekkende stilte
kapot en deed nem even wakker schrikken. Weifelend
draaide hij zijn hoofd om. Onder hem op de rotsmuur
zat Jeff te wachten. Peter zag hoe hij het geweer van
de schouder nam en tussen zijn knieën pootte. De
angst overviel hem opnieuw, bracht hem tot op de
grens van de waanzin. Strompelend kroop hij door
het gewas, dat hem geheel insloot. Twee keer botste
hij tegen een boom voor hij zijn doel bereikt had.
Door zijn zeekijker volgde Jeff hem, zag hoe hij bleef
doorlopen, steeds verder tot hij wegzonk in een der
zilveren gordijnen. Hoogpotige monsters schoten toe.
vijf, zes, zeven dieren telde Jeff, zwartgrijze behaarde
beesten. Hij had ze gemakkelijk kunnen neerleggen,
als hij zijn geweer geladen had, want hij was een
meesterlijk schutter. Het was veiliger geweest als hij
kogels had meegebracht, vond hij. want hij gevoelde
toch helemaal geen lust om te schieten. Hij was ster
ker dan hij had verwacht. Een gewriemel van poten
zag hij, het net werd om en om gedraaid en een eind
weggesleept, waarna het gewriemel van poten opnieuw
begon, wilder dan de eerste maal. Een zacht geknor
klonk tot Jeff door, de ingepakte prooi hing bewe
gingloos in de takken. De monsters vielen elkaar aan,
hapten naar elkaar, rukten eikaars poten uit. „Wat
een hongerlijders", bromde Jeff. Uit zijn broekzak
diepte hij een sigaret op. die hij gedachtenloos recht-
boog alvorens hij ze in zijn mond stak. Zijn ogen ble
ven gericht op het bos, waar een der spinnen het bun
deltje wegsleepte. Daar had Jeff op gewacht. Hij
stak zijn sigaret aan en sprong in de boot. Rustig
schakelde hij de motor in, draaide speels door de
bochtige inham en zette koers naar het witte jacht.
Het maandenlang voorbereide werkprogramma ging
hij in gedachten na, zoekend naar eventuele fouten.
„Ik moet eerst het logboek bijvullen, twee dagen
en nachten moet ik in open zee blijven. Of zou een
dag en een nacht voldoende zijn? Neen, de afstand
moet veel groter worden.
Dan moet ik allereerst die advocaat gaan opzoeken
en oppassen dat die schoft me niet belazert. O, daar
is de Aphrodite." Jeff liet zijn blikken over het schip
gaan, een ogenblik slechts. Dan gleed de grijns van
zijn gezicht en concentreerde hij zich weer op zijn
werk. De kleine boot vlijde zich tegen het jacht aan.
In een oogwenk was Jeff in de schrijfhui Zijn ge
zicht bleef zonder uitdrukking, toen hij de laatste
woorden van zijn vriend overlas. Hij ging zitten en
schreef: „Op 600 mijl ten zuiden van Honoloeloe is
Peter Wilderson verongelukt. Bij het afdalen van de
touwladder is hij tegen de scheepswand geslagen en
naar beneden gevallen. Hij was direct onder water.
Vandaag 15 september, heb ik het zoeken na 10 uur
gestaakt, wetend dat mijn vriend voorgoed verloren
is. Steeds zal hij in mijn gedachten blijven, zijn ziel
ruste in vrede. Van het spinneneiland hebben we geen
spoor gezien. Jeff Starden." Door zijn duim en wijs-
vinger iets te laten trillen verkreeg hij een nerveus
handschrift. Nauwlettend bekeek hij de woorden. „Nu
nog de uien voor de tranen", hij draaide zich om ten
einde naar de keuken te gaan. Een vreemd krabbelend
geluid tegen de openstaande deur deed hem terug
deinzen. In een flits had hij het gevaar bemerkt. Drie
monsterlijke grote spinnen verdrongen zich voor de
opening, langharige, eivormige beesten op dunne be
haarde poten. Ze hadden de grootte van volgroeide
bloedhonden. Als afschuwelijke wratten hingen de
koppen tegen de lijven. Daarop stonden de starre
ogen geplant. „Die vuilakken zijn met me mee ge
varen, ik moet hier weg." Jeff stormde naar de tegen
overliggende deur, scheurde ze open. Bij het terug
trekken van zijn hand voelde hij de tastende haren
van een der beesten over zijn /ingers. Half struike
lend, half kruipend bereikte hij de railing en sprong
erover. Halverwege bleef hij hangen, tegen de ijzeren
wand van het jacht smakkend. Er rukte iets aan zijn
jas. Toen zag hij dat hij vastplakte aan een kleverige
massa, die naar boven werd getrokken. De spinnen
hadden hem al gevangen. Nog gaf Jeff zich niet ge
wonnen. Hij rukte en scheurde zijn kleren uit, zijn
schoenen, tot hij in de golven viel. Het zoute water
bracht hem weer tot rust. Op de railing liepen de spin
nen luid knorrend heen en weer, zag Jeff. Even nog
oriënteerde hij zich, daar was het schip, links van
hem woonden die vervloekte spinnen, dus moest hij
naar die eilanden aan de andere kant. De zee was
rustig, zodat hij zijn richting goed kon bepalen. Hij
was een bijzonder goed zwemmer. Vele mijlen moest
hij afleggen voor hij zijn doel bereikte, maar hij haal
de het. De branding sleepte hem op het zand, waar hij
uitgeput bleef liggen bij een bos van palmbomen, vol-
behangen met zilveren netten. Ook dit eiland be
hoorde toe aan de spinnen.
°ven het geponkeponk van een lichte buitenboord-
b„°( or- „Waar blijf je nou? Ben je bang geworden?"
eter Wilderson ontblootte vriendelijk zijn gaaf gebit
rt,,, Jawoord op de treiterende vragen. „Niet zo onge-
Ovo„ië tF haastige spoed is zelden goed." Iets te
Üik. u ven elastisch, balanceerde hij over het nauwe-
SrasveldVegende dek' Seüjk een koorddanser op een
tdi<w niet mee als je je bedacht hebt. Zelfs zo'n
eiBe ®zelsveulen als jij kan angst krijgen voor zijn
Van TS«mpzinnige Pannen." Het rode, baardige hoofd
Jeff Starden keek kwaadaardig over het roer in
V
Mies en Mikkie waren twee grijze
muizen, die in een holletje onder
de slagerswinkel woonden. Het
was geen deftige buurt voor
muizen, dat niet. Het holletje was klein
en donker. Maar Mikkie zei altijd; het
is er droog en warm, Mies. En spek-
zwoerdjes hebben we hier zoveel we
maar willen. In het begin had muis
Mies haar snorharen omgekruld en ge
piept: och ja, we wonen hier heus niet
slecht. Maar al gauw begon ze ontevre
den te worden. Jij altijd met je spek-
zwoerdjes, zei ze dan tegen muis Mik
kie. Het ligt me zo zwaar op de maag
31 Januari is het 160 ja„r geleden
dat de Nederlandse zeeofficier Van
Speyk, befaamd als kommandant van
een kanonneerboot (klein oorlogs
schip), te Amsterdam werd geboren.
Wij geven in het kort een overzicht
van zijn daad „met schip en al de lucht
in". De stormwind gierde over de Schel
de in de nacht van 4 op 5 februari van
het zo rumoerige jaar 1831. De kanon
neerboot, onder commando van een jon
ge officier Van Speyk, was het dorp
Austruwee in de buurt van Antwerpen
tot ligplaats aangewezen. Met veel
moeite werkte Van Speyk met zijn schip
tegen de wind op en kwam aldaar ten
anker. Een woedende stormlaag uit het
N.-Westen rukte de boot echter los en
geen menselijke kracht kon de natuur
overwinnen.
Het roer weigerde te gehoorzamen,
de wind sloeg in de zeilen, de boot
schoot voort envloog met de ach
tersteven op de wal, waardoor ook het
geschut niet kon werken. Toen kwam
een groep vijandige militairen aange
sneld, die Van Speyk toeriepen om zich
over te geven.
Het schijnt dat Van Speyk hierna eni
ge ogenblikken heeft overwogen wat hem
te doen stond. HU had vroeger meer dan
eens tegen zijn scheepsvolk gezegd, dat
hij liever zijn schip in de lucht zou la
ten vliegen, dan het aan de vijand over
te geven.
Van Speyk heeft eerst alle middelen
beproefd, die hij in zijn macht had om
de kanonneerboot en Let scheepsvolk te
behouden. Daarna heeft hij aan de
schepelingen gelegenheid gegeven te
ontkomen en hun leven te redden.
Vervolgens ging hij naar de kruitka
mer en stak de brandende lont in de
voorraad, met het gevolg, dat de boot
de lucht in vloog. Van Speyk werd la
ter te Amsterdam begraven en in de
Nieuwe Kerk werd een praalgraf opge
richt.
Roetse roetse, haasje repje,
Piet gaat op zijn nieuwe stepje
helemaal naar Amsterdam.
„Pats" zijn voorband is gespron
gen.
Ach, hoe komt dat? Arme jongen!
Kleine Pietje schrikt zich lam.
Zou hjj verder moeten lopen?
't Is warempel niet te hopen.
Ha, daar komt de wegenwacht!
„Zo, wat is hier aan het handje?
Heb jij een reserve-bandjé?"
„Nee mijnheer" zegt Pietje zacht.
„Nou, neem dan maar je gemakje
in mijn lege duo-bakje.
't Stepje kan er ook wel bij".
„Heerlijk! Fijn!" juicht kleine Pietje,
rn hij neuriet zacht een liedje.
O, hij is zo blij, zo blij!
't Tochtje is een echt pleziertje.
Dan wordt Piet na een kwartiertje
bij zijn Oma thuisgebracht,
met de step en 't lege bandje.
Pietje geeft mijnheer een handje:
„Welbedankt, hoor wegenwacht!
VERA WITTE.
en ik word er zo dik van. Woonden we
maar ergens anders.
Muis Mikkie trok een bedenkelijk ge
zicht, want hij hield van het kleine,
donkere holletje onder de slagerswin
kel. Als je maar weet, dat het overal
wat is, Mies, zei hij. En het mtïrzen-
aradijs vind je nergens. Maar muis
ies bleef zeuren en tenslotte ging Mik-
kie er toch maar op uit, om een betere
woning te zoeken. Dat viel niet mee,
want als je ging verhuizen, moest je
er een flink stuk beter van worden.
Maar toen hij na drie dagen zoeken,
eindelijk doodmoe thuis kwam, had hij
wat gevonden.
Hou jij van koek vrouwtje-Mies?
vroeg muis Mikkie, Dol, zei vrouwtje-
Mies. Dan heb ik een nieuw huis voor
ons, zei Mikkie. Ik heb een gaatje ont
dekt in de kelder van de koekwinkel op
de Markt. We kunnen er gemakkelijk
inkomen. Vrouw, je zult er kunnen
smullen. En het holletje is heel wat rui
mer en lichter dan hier. Ze gingen dus
verhuizen en muis-Mies at zoveel koek,
als ze maar wilde. Mikkie had in het
begin nog wel wat moeite om weer te
wennen aan hun grotere huis. Maar
vrouwtje Mies had zo'n goeie zin. Hij
schikte zich wel. Totdat Mies op een
avond begon te jeeuwen. Heb je slaap?
vroeg Mikkie. Nee, ik ben flauw, zei
Mies. Flauw? Hoe bedoel je? wilde Mik
kie weten. Ik denk dat het komt van
die zoete koek, zei muis Mies tussen
twee geeuwen door. Ik krijg hier nooit
wat anders dan koek. Ja maar je was
toch dol op koek, zei Mikkie.
Ik wist ook niet dat ik er flauw
van zou worden, piepte Mies met
een huilstem. Ze piepte zo hard
en droevig, dat Mikkie de volgen
de dag alweer op zoek ging naar een
andere woning. En binnen een week
had hij er een. In een kaas-pakhuis.
Miesje was er helemaal dankbaar en
opgewonden van. Zo gauw ze bij de
deur van hun nieuwe huis gekomen
waren, sprong ze naar binnen en zei:
mmm, wat ruikt het hier heerlijk.
Hier voel ik me echt thuis. Jij toch
ook, Mikkie? Hm, zei muis Mikkie, ik
moet nog eventjes wennen. Ik moet
eerst nog een plaatsje vinden, waar
ik mjjn pantoffels neer kan zetten.
Daar had ik in ons eerste holletje,
onder de slagerswinkel, zo'n prachtig
plaatsje voor. Praat me niet meer
over dat donkere hok, zei Mies en ze
begon onbezorgd te smullen van de
kaas. Mikkie zei niets meer. Hjj was
blö dat Mies niet meer zeurde. En
Mies nodigde al haar vriendinnen uit.
want ze was op dit nieuwe huis heel
trots. Maar op een dag begon het
weer. Ik heb dorst, zei Mies. Wil je
wat water? vroeg muis Mikkie. Nee,
room, zei vrouwtje Mies. Ik weet niet
hoe het komt, maar ik droom gewoon
van room.
Die hebben ze niet in ons kaaspak
huis, zei Mikkie. Laten we dan gaan
verhuizen, piepte Mies. Nee. zei muis
Mikkie. Ik doe het niet. Ik blijf niet aan
het verhuizen. Maar muis Mies kreeg
hoe langer meer trek in room. En hoe
meer trek ze kreeg, hoe harder ze zeur
de. En weer ging Mikkie op zoek, deze
keer naar een holletje in een melk-
winkel. Het duurde wel veertien dagen
voor hij wat gevonden had. Maar muis
Mies sprong naar binnen, zwaaide met
haar staart en dronk alle room, waar
ze al weken van gedroomd had. Weer
waren de twee muizen eventjes geluk
kig en tevreden. En heel misschien zou
het zo wel gebleven zijn, als muis Mies
van al die room niet zo dik geworden
was. Mikkie, zei ze, vandaag of morgen
kan ik niet meer door onze deur. We
zullen nog één keer moeten verhuizen.
Waarom dan? vroeg Mikkie. Van ver
huizen word je toch niet mager. Maar
het komt van de room, legde muis Mie»
uit. Dan drink je maar wat minder, zei
Mikkie een beetje kort-af. Natuurlijk
hielp het niet, dat Mikkie dat zo zei.
Want wat muis-Mies in haar muizebol-
letje had, dat moest gebeuren. Een
maandje later trokken ze in bij de mole
naar, die zakken vol graan en meel had.
Heerlijk, dat buiten wonen, zei muis
Mies. Ik kan fijn overdag gaan wande
len. Daar word ik weer wat dunner van.
En graan is heel gezond voor mij. Dan
blijven we hier ons hele leven, zei muis
Mikkie meteen, want hij begon het wel
letjes te vinden. Maar op de zolder van
de molen woonde nog een muizen-fami
lie Een muizenfamilie met wel zeven
tien muizenkindertjes. Die trippetrap-
ten over de zolder heen, deden verstop
pertje, krijgertje en muisje-over en
maakten een leven van belang.
Daar krijg ik nou hoofdpijn van, zei
Mies, na een week of wat. Mikkie, je
kunt zeggen wat je wilt. maar ik hou
dat gestommel boven mijn hoofd niet
meer uit. Het went wel. suste Mikkie
nog. Maar Mies wou weer gaan ver
huizen en daarom wende het niet.
Ik kan een huisje krijgen bij een
kruidenier, zei Mikkie hijgend
na een dag of vijf. Zij verkopen
er van alles. Het is er licht, ruim
en rustig. Zou je denken, dat je het
daar uit kunt houden?
Vast! riep Mies en ze holde weer
voor Mikkie uit, naar hun nieuwe
huis. Ongelukkig genoeg had de krui
denier die dag een grote, zwarte kat
gekregen. Hij zat juist op de loer,
toen Mies binnenkwam. En opeens
geeuwde hij. Misschien was hij ook
wel flauw Hap, zei de kat meteen.
En Mies was verdwenen. Ze kon nooit
meer ontevreden zijn. Huilend maakte
Mikkie rechtsomkeer en rende terug
naar hun eerste holletje onder de sla
gerswinkel. Het stond nog altijd leeg.
In het begin had hij nogal wat ver
driet om muis-Mies, die door de kat
was opgegeten. Maar gelukkig raken
muizen over zulke dingen meestal
heel vlug heen. Hij werd al gauw een
gezellige, dikke, grijze huismuis. Zijn
pantoffels stonden weer op het oude
plaatsje en spekzwoerdjes had hij zo
veel hij maar wou. Op een avond
kwam muis-Mikkie bij me om de ge
schiedenis van hem en van muis Mies
te vertellen. Zet het maar gerust in
de krant, zei hij. Er zijn meer mui
zen als mijn Mies. Ze kunnen er nog
wat van leren.
En als de kinderen, die dit verhaal
gelezen hebben, het een beetje vreemd
vinden, dan kan ik het ook niet helpen.
Het was tenslotte helemaal niet voor
hen bestemd. Het stond er immers bo
ven: ALLEEN VOOR MUIZEN.
LEA SMULDERS
~rr~* -
Dat het eten in de middeleeuwen heel
anders toeging dan tegenwoordig, willen
wjj in het kort vertellen. Vorige keer
hebben wij, naar aanleiding van de
feesten aan het hof van Karei de Stoute
al iets medegedeeld over die fantas
tische maaltijden die hun weerga niet
hebben in de geschiedenis. Maar ook de
gewone maaltijden verliepen anders
dan wij gewend zijn. Bij gebrek aan de
vork at men met de vinger*. En de ta
fel, nu zo heel |;ewoon, was er
toen eigenlijk nog niet. Deze werd voor
de maaltijd in de meeste gevallen, in
de betrekkelijk kleine vertrekken van
de huizen, iedere keer opgesteld. Het
blad hing aan de wand of stond tegen
de muur. Twee of meer schragen wer
den neergezet, het blad er op gelegd en
het amelaken (tafellaken) er over ge
spreid. Om vingers af te vegen diende
de afhangende rand van het amelaken
zelf. En daar men met mes en vingers
at, terwijl men de vanouds bekende le
pel alleen voor vloeibare spijzen ge
bruikte, was juist dit afvegen van de
handen uiterst noodzakelijk. Een groot
meestal koperen wasbekken met water,
dat werd rondgedragen na ieder ge
recht, was dus geen weelde.
De vork werd voor het eerst in de
zestiende eeuw gebrui'.t bij bijzondere
gelegenheden. Eerst in het begin van
de achttiende eeuw werd het gebruik
van de vork meer algemeen bekend.
Men bediende zich van het mes, dat
niet naast het bord (zo men er een h .d)
lag, maar dat men, evenals de lepel zelf
meebracht.
Mes, lepel en later ook de vork
droeg men dus bij zich. Ook het bord
was in de middeleeuwen niet altijd in
gebruik. Men stelde zich tevreden met
een snede zwart brood om er de spij
zen op te leggen en kleiner te snijden.
Alleen de grote, meest tinnen, schotel
met het gebraad of de vis, werd opge
diend en in het midden gezet Later
kwamen houten borden in gebruik en
ook de tinnen bordjes.
Aan tafel dronk men uit een rond
gaande (dus steeds doorgeven aan zijn
buurman) meestal rijk versierde be
ker van goud of zilver. Voor het ge
wone gebruik dronk men uit (tinnen)
kroezen, of uit glazen.