Problemen rond de langdurig zieken Extra achterstand in de Kosters groeien in aanz BAANTJE VERD BEROEP REACTIVERING BEDLEGERIGEN LEVERT GEEN OPLOSSING mm Rllill IN UTRECHT IS ONLANGS EEN KOSTERSSCHOOL BEGONNEN ZATERDAG 7 APRIL 1962 Het merkwaardige van Huize St.-Anto- nius in Rotterdam is niet het feit, dat achter een ouderwetse gevel een modern interieur verscholen ligt; al moge dit tot troost en lering strekken van alle instellingen, die in negentiende-eeuwse en helaas onverslijtbare behuizingen wonen. Veel opmerkelijker in het Rotterdamse verpleeghuis is het grote aantal lege bed den, die keurig gespreid op patiënten wachten. Toch moet de dirigerend genees heer, dokter F. J. G. Oostvogel, bijna dage lijks verzoeken om opname van de hand wijzen. Tekort aan verpleegkrachten? Nee, daar wringt hem de schoen gelukkig niet. De kwestie is, dat de lege bedden 's avonds plotseling volle bedden zijn. Dan komen de patiënten ineens tevoorschijn uit de recreatielokalen, waar ze de dag al lezend, kaartend, handwerkend, radio-luis terend, tv-kijkend en koutend hebben doorgebracht. Een groot deel van deze patiënten is permanent bedlegerig geweest, maar dank zij het re-activeringswerk van het verpleeghuis weer op de been gebracht. Dokter Oostvogel en zijn staf hebben het probleem dus eigenlijk zelf opgeroepen... „Het ontbreekt aan doorstroming", ver zucht hij voor de zoveelste keer, als hij de telefoon heeft neergelegd na een gesprek met een huisarts. Het ging over een echt- Bij gebrek aan speciale reactiveringscentra leveren deskundigen in de verpleeghui zen een bijdrage aan het reactiveringswerk. paar man 92, „kan echt niet langer", vrouw 85, „opname dringend gewenst". Dokter Oostvogel heeft dus „ja" gezegd, „maar ik moet de onmenselijkheid begaan om man en vrouw apart te leggen". i 1 mm I!!!» m Mêm Huize St.-Antonius beschikt over een speciale outillage voor de reactivering. De reeds geheel of gedeeltelijk gereactiveerde patiënten brengen de dag in de recreatiezaal door. Voor vele ouderen zijn de eerste stappen na een langdurige bedlegerigheid moeilijk en zwaar. Verpleeghuizen verstopt bij gebrek aan doorstroming Het merendeel van zijn patiënten zou eigenlijk naar elders moeten vertrekken; naar huis, of naar een bejaardentehuis. >Iaar het feit ligt er, dat ze niet meer terug kunnen: ze hebben de schepen achter zich verbrand, hun spullen aan de kant gedaan, hun huis ontruimd, en de bejaar dencentra zitten vol. Daar komt bjj, dat de gere activeerde zieken, als ze wèl naar huis kunnen, nog vrijwel nergens worden opgevangen door de hulpverlening die ze nodig hebben. Zowel in de wijk als in de instellingen is met de zorg voor de chronisch zieken pas een begin gemaakt. Het wordt hoog tijd, want de patiënten nemen snel in aantal toe. In heel het land zijn er naar schat ting 400.000. Dokter Oostvogel, die sinds drie jaar de Rotter damse inrichting leidt en daarnaast in alle mo gelijke commissies en instellingen zit die iets met deze groep te maken hebben, spreekt liever van „langdurig zieken". ..Als men het woord chronisch gebruikt, kapituleert men al vóór men begonnen is", zegt hij dr. Cosin uit Oxford na. Hij heeft in de afgelopen jaren niet alleen praktijkervaring opgedaan, maar ook studies gemaakt van de stand van het probleem in binnen- en buitenland en van de resultaten die men hier en elders al heeft be reikt. In de katholieke sector is hjj nu „de man van de langdurig zieken"; zo gaat dat dikwijls als je met iets nieuws begint. Dat het werk voor de langdurig zieken nog pril is, laat zich gemakkelijk verklaren. De medische wetenschap en praktijk richten zich vanzelfspre- ken het eerst op de acute ziekten en als men zich realiseert, dat het in hele werelddelen nog ontbreekt aan de meest primaire medische hulp, kan men wel eens gaan twijfelen aan de noodzaak van het werk voor de chronische patiënten. Toch is die noodzaak duidelijk aanwezig en als men straks in de ontwikkelingslanden de achterstand heeft ingehaald, zal men ook daar zijn voordeel kunnen doen met de vorderingen, die hier intus sen op dit nieuwe arbeidsveld zijn gemaakt. Het zjjn juist de medische successen, die het probleem in omvang hebben doen toenemen: steeds méér ziekten wordt een halt toegeroepen, zonder dat volledig herstel intreedt en steeds méér mensen bereiken een leeftijd, waarop chro nische aandoeningen een kans krijgen. Het is overigens goed, dat men zich realiseert, dat de zorg voor chronisch zieken en de gereatrie niet samenvallen: volgens Amerikaanse onder zoekingen is 39 pet van de langdurig zieken 65 jaar of ouder; 34 pet is tussen 45 en 65 jaar, de rest is jonger. Een verpleeghuis voor lang durig zieken is dus géén oudeliedenhuis en bij de behandeling en de huisvesting van de pa tiënten dient men een open oog te hebben voor de totaal verschillende situatie van oude en jon ge patiënten. „Nu liggen jonge mensen vaak uitsluitend met oude mensen op één kamer", zegt dokter Oostvogel. De belangrijkste knelpunten zijn daarmee ge signaleerd: punt één is een goed georganiseerd hulpprogram voor de langdurig zieken die „thuis" wonen en dat is en blijft ongeveer 80 pet; punt twee een optimaal functionerend geheel van zie kenhuizen, revalidatieklinieken, verpleeghuizen en pensiontehuizen en daarbij dringt de inrichting van een groot aantal moderne, re-activerende verpleeghuizen en de bouw van nieuwe pension tehuizen het meest. Over de opbouw van het onder punt twee ge noemde geheel lopen de meningen overigens nog uiteen. Dokter Oostvogel pleit voor ver pleeghuizen, die èn patiënten opnemen voor wie geen vooruitzichten op verbetering meer be staan en die tot hun dood toe moeten worden ver pleegd, èn voor degenen die vatbaar zijn voor een zekere mate van revalidatie of re-activering. Men spreekt van re-activering, als de patiënten zover kunnen worden gemobiliseerd, dat ze zich zelf kun nen redden bij hun noodzakelijke dagelijkse bezig heden: kleden, wassen etc. Een tweede trap van reactivering is bereikt, als ze bovendien weer zelfstandig de normale huishoudelijke activiteiten kunnen beoefenen en dus terug kunnen naar huis. De term revalidatie daarentegen wordt gebruikt, als men de patiënten weer geschikt kan maken voor arbeid. Veel patiënten die in een ziekenhuis behandeld zijn, hebben daarna behoefte aan re validatie of reactivering. Het eigenlijke revalida- tiewerk wordt op vele plaatsen in speciale reva- lidatie-afdelingen van de ziekenhuizen verricht, of in aparte revalidatiecentra. Het apparaat van re- validatie-afdelingen en centra is nog niet zo oud en nog altijd in opbouw. Het werk van de re-active ring is nog veel jonger. De enkele artsen, die op dit gebied sinds enige tjjd aan het pionieren zijn, maken echter snel school. Hun werk heeft het verrassende resultaat gehad, dat tal van patiënten die permanent bedlegerig waren, weer op de been zjjn gebracht. Moet men deze re-activering, even als de re-validatie, aanpakken op klinisch niveau, om dan als het haalbare bereikt is, de patiënten of naar huis te laten gaan of door te sturen naar een verpleeghuis, waar dan alleen nog wat oefen mogelijkheden zjjn om de „status quo" te hand haven? Dat is de ene opvatting, o.a. voorgestaan door de revalidatie-specialist van „Zonnestraal dr. Schreuder. De andere opvatting, o.a. aange hangen door dokter Oostvogel, wil geen verpleeg huizen met de status „point of no return": zjj wil len in het verpleeghuis méér doen dan allee» maar een status quo handhaven en dus niet al leen patiënten opnemen die bljjven, maar ook mensen die na verloop van tijd kunnen worden ontslagen. Zowel voor de patiënten als voor de artsen en het verplegend personeel is het uiter mate deprimerend, als er nooit patiënten „beter" worden. Daarom revalidatie, en eventueel ook re activering, in ziekenhuisafdelingen of revalidatie centra, maar toch ook re-activering in de ver pleeghuizen. De discussie is op het ogenblik tamelijk acade misch: er zjjn nog zo weinig speciale re-active ringscentra, dat men blij moet zijn met alle bij dragen, die de verpleeghuizen op het gebied van de re-activering kunnen leveren. De re-activering is de verpleeghuizen ook uitdrukkelijk opgedragen, toen in oktober j.l. besloten werd, de opname in een verpleeghuis op te nemen in de ziekenfonds verstrekkingen. Het lijkt waarschijnlijk, dat de verpleeghuizen, ook als er meer re-activeringscen tra komen, een deel van hun re-activerende taak zullen behouden, zo goed als ze een deel van andere medische behandelingen verzorgen: dat deel nl., waarbjj niet de specialistische outillage van een ziekenhuis (of reactiveringscentrum) in mankracht en apparatuur noodzakelijk is. Het verpleeghuis is op het ogenblik volop in ontwikkeling. Tientallen verpleeghuizen zijn in oprichting cn tal van bestaande hui zen worden verbeterd, mede onder invloed van de Federatie van Verpleeginrichtingen en de Kath. Ver. van Verpleeghuizen. De stoot hiertoe is mede gegeven door het besluit van 1 oktober. De toegestane „verstrekking" is overigens be perkt: er wordt een vergoeding gegeven van slechts 50 procent an de kosten en voor de tijd van één jaar, waarna een wachttijd geldt van twee jaar. Veel werkelijk langdurig zieken zullen daardoor beurtelings op kosten van het zieken fonds en op kosten van sociale zaken worden ver pleegd; geen ideale situatie, maar toch een verbe tering, omdat enerzijds in het hele land gelijke rechten zijn ontstaan en anderzijds gelijke moge lijkheden worden geëffectueerd, doordat de ver pleeghuizen aan bepaalde normen moeten vol doen om erkend te worden en doordat een stimu lans is gegeven voor de oprichting van verpleeg huizen in die gebieden, waar nog witte plekken waren. Zolang deze laatste niet zijn weggewerkt, is van een realisering van de „gelijke rechten" uiteraard nog geen sprake. Een minderheid in de ziekenfondsraad heeft mede daarom stelling geno men tegen de nieuwe verstrekking. Hoewel deze gekozen is voor reactiverende ver pleeghuizen, is toch de term „tehuizen" ingevoerd die meer in de andere richting doet denken: aan oorden waar men definitief blijft wonen. Dat dit nog al te veel geschiedt is een gevolg van het feit, dat er ook te weinig „pensioutehui- zen" zijn, waar min of meer vitale bejaarden kunnen worden opgenomen. Zo goed als in het Rotterdamse St. Antonius, zo goed doet zich in andere verpleeghuizen de situatie voor, dat veel patiënten naar een pensiontehuis zouden kunnen gaan om plaats te maken voor urgente gevallen die dringend verpleeghulp behoeven. Daar staat weer tegenover, dat veel pensiontehuizen ernaar streven, hun mensen ook als ze ziek zijn, te blij ven verplegen in een eigen verpleegafdeling. Zij stellen zich op het standpunt, dat zij de mensen die ze hebben opgenomen, tot hun dood toe ver zorgen, zowel in gezondheid als in ziekte. De zie ken zouden er op tegen zijn, als ze zouden wor den overgeheveld naar een verpleeghuis^ Uiter aard is dit niet gewenst, als het een tijdelijke aan doening betreft: daarvoor is er het ziekenzaaltje. Maar werkelijk langdurig zieken kunnen naar de mening van de deskundigen beter en efficiënter worden verzorgd in een apart verpleeghuis, ten zij het een zeer groot pensiontehuis betreft, dat zoveel patiënten heeft, dat een eigen verpleeghuis kan worden ingericht. In het algemeen wordt ech ter gesteld, dat meerdere pensiontehuizen samen met één verpleeghuis kunnen doen, dat dan de zieke bejaarden van de tehuizen èn de langdurig zieken uit de streek opneemt. Het ontbreekt nog veelal aan uitwisseling tussen pensiontehuizen en verpleeghuizen, in beide rich tingen. Het ontbreekt bovendien aan mogelijkhe den om gereactiveerde patiënten, die in staat zijn, met enige hulp zelfstandig te gaan wonen, die hulp te geven. Dat leidt er tevens toe, dat er een on nodig grote druk ontstaat èn op de verpleeghuizen èn op de pensiontehuizen, vooral op de laatste. De opbouw van adequate hulpverlening in de wijk is dan ook een van de meest urgente punten van heel het probleem. Over deze hulpverlening heeft een studiecom missie van de Zuidhollandse Bond van het Wit-Gele Kruis een lezenswaardig rapport laten verschijnen. Daarin wordt gepleit voor samenwerking, enerzijds tussen de instellin gen en personen die zich bezighouden met de hulp verlening aan de patiënt thuis en anderzijds met zieken- en verpleeghuizen. In de grote steden, al dus het rapport, zou men plaatselijke contactcom missies kunnen vormen, waarin het kruiswerk, het maatschappelijk werk, de gezinszorg, de vrou wenorganisaties, eventuele specifieke instellingen voor ziekenzorg, de arbeidszorg, het onderwijs en de instituten voor verzorging van ontspanning en culturele activiteiten voor zieken elkaar kunnen ontmoeten, niet om naar integratie te streven, maar om te komen tot een efficiënte samenwer king. Ten plattelande, waar niet zulk een veelheid van instellingen bestaat, en waar anderzijds op bestuurlijk vlak vaak zoveel personele unies be staan, zal men een dergelijke contactcommissie niet nodig hebben. Tussen kruisvereniging en zie ken- of verpleeghuis zal er contact moeten zijn op het uitvoerende vlak, in verband met de ver pleging en verzorging. Samenwerking alleen is echter niet voldoen de: er zijn bij het opvangen van de langdurig zieken thuis nog veel lacunes, die moeten wor den opgevuld. Medische en paramedische hulp zijn in theorie voor iedereen bereikbaar, maar het feit ligt er, dat met name massage en be wegingstherapie door velen niet worden geno ten. Over de vraag, of de kruisverenigingen de ze indirecte taak kunnen en mogen vervullen door het oprichten van poliklinieken, is al gerui me tijd gediscussieerd. In ieder geval zou een plaatselijke kruisvereniging ter bevordering van de revalidatie van patiënten met voortbe wegingsmoeilijkheden ruimte kunnen vrij maken in het wijkgebouw, voor het onder des kundig toezicht verrichten van loopoefeningen e.d„ waar thuis meestal weinig van terecht komt. De commissie zet uitvoerig de taak van de wijk verpleegster uiteen en concludeert, dat de inscha keling van modern opgeleide ziekenverzorgsters nuttig kan zijn, ter aanvulling van het vaak over belaste korps van wijkverpleegsters. Wat de ver zorging van maaltijden voor langdurig zieken be treft, spreekt het rapport zich niet uit voor een ge organiseerde hulpverlening, waarbij bejaardente huizen en particulieren extra porties koken die bij de patiënten worden thuisbezorgd. Hier ziet men een belangrijk terrein voor individuele beoefening van de caritas, waarbij de plaatselijke kruisvere niging kan volstaan met stimulerende en bemid delende activiteit. De vraag is, of men op die ma nier blijvend de efficiënte hulp zal kunnen organi seren, waaraan zo dringend behoefte bestaat. Het rapport wijst ook op het belang van voor lichting op het gebied van voeding. Bij alle hulp aan de zieken mag de preventie niet vergeten wor den. In verband daarmee wordt in medische krin gen gepleit voor een periodiek geneeskundig on derzoek. Naar de mening van dokter Oostvogel is de huisarts hiervoor idealiter de aangewezen per soon. „Hij kent voorgeschiedenis, milieu, arbeids omstandigheden en geniet het vertrouwen der be kende relatie. De vraag is echter of hij hiervoor voldoende tijd en ambitie heeft. Zouden wij ech ter niet kunnen starten met het zogenaamde mul tiphasic screening, dat o.a. in Amerika reeds meerdere malen met succes is toegepast. Dit be treft het onderzoek van bijvoorbeeld het gewicht, het gezichtsvermogen, gehoor, longfoto's, bloed drukmeting, electrocardiogram, bloed- en urine- onderzoek. De resultaten worden dan doorgegeven aan de huisarts, die de patiënten verder onder zoekt en behandelt. Eigenlijk dus een uitgebreide service aan de huisarts, welke dienst natuurlijk moet zijn ingepast in de totaliteit der gezondheids zorg. Belangrijk is echter dat wordt begonnen, bijvoorbeeld door enige tests te koppelen aan het bevolkingsonderzoek van de longen. Mogelijk ligt ook hier mede een taak voor de kruisvereni gingen". Het is duidelijk, dat zowel de uitbouw van de verpleeghuisaccommodatie als de organisatie van een optimale thuisverzorging een nieuw beroep doet op de al krap voorziene „markt" van verple gend personeel. De cursussen voor „ziekenver- zorgster" liefst te coördineren met de nu min of meer concurrerende opleiding „bejaardenverzorg ster" heeft gelukkig een nieuwe bron aange boord. Het is een cursus zonder vooropleiding, voor meisjes die aan de verpleging in een ver pleeghuis de voorkeur geven boven het werk in een ziekenhuis. Overigens zou het ideaal zijn, als de verzorgsters later desgewenst toch door zouden kunnen gaan in de verpleging: dan zou zeker een weg worden geopend voor veel krachten, die nu voor de verpleging verloren (zijn ge-) gaan. Belangrijk is ook de pas in het leven geroepen „vooropleiding verzorgende beroepen", aan de huishoudscholen, die een brug vormt van de lage re school naar de opleidingen voor kraamver zorgster e.d., juist in de jaren waarin het bedrijfs leven een geweldige zuigkracht heeft. Het is nl. zo, dat de opleiding voor kraamverzorgster pas met 18 jaar begint. De meeste meisjes die met 14 of 15 jaar in bedrijven gaan werken, komen daar na niet meer terug! Oe opbouw van het noodzakelijke verplegings- apparaat, en speciaal de bouw van de ont brekende „verpleeghuisbedden", zal in de komende jaren vele miljoenen gaan ver gen. Een goede planning en een nauwe sa menwerking tussen alle betrokken instanties, met name tussen de verpleeghuizen en de pensionte huizen, zijn daarbij van het grootste belang. In Noord-Brabant is inmiddels al een spreidingsplan voor de bouw van verpleeghuizen samengesteld. Volgens dit plan bestaat in Brabant en de op Bra bant georiënteerde grensgebieden een behoefte aan 3068 bedden, in 1970 3776. Aangezien er op het ogenblik in de bestaande en tijdelijk erkende hui zen 427 bedden zijn, moeten er op korte termijn maar liefst 2641 bijkomen, en daarna nog eens 708! Een investering van ruim 83 miljoen. In Bra bant is een grote achterstand, maar ook in de an dere provincies gaat het om tientallen miljoenen. In de Katholieke sector is de achterstand extra groot en het kan misschien zijn nut hebben, dat men eens nagaat, hoe de zaak in de protestants- christelijke sector is opgezet. Daar wordt de ver pleging van de langdurig zieken sterk bevorderd door de vereniging „Het Zonnehuis", met duizen den leden en begunstigers, plaatselijke afdelingen en actie-comité's. Het is zaak, dat de miljoenen op een verant woorde manier geïnvesteerd worden, maar ook, dat men niet gedwongen wordt, méér bedden te gaan creëren dan nodig is, omdat er geen door stroming is van gere-activeerde patiënten naar pensiontehuizen of naar een eigen huis, bij ge brek aan pensionbedden of hulpverleningsdiensten in de wijken. Bovendien blijft altijd nog als ideaal dat de patiënt in eigen milieu een adequate ver zorging krijgt. Om tot een verantwoorde planning te komen zal men stokpaardjes op stal moeten zet ten en strijdbijlen moeten begraven. In loyale sa menwerking van alle betrokkenen zal het moge lijk moeten zijn, de achterstand, die Nederland op het gebied van de zorg voor langdurig zieken nog heeft, in een betrekkelijk korte tijd in te lopen. VIC. LANGENHOFF Kennis van de liturgie en de rituelen is voor de koster beslist noodzakelijk. Men ziet hem hier bezig de juiste paramenten uit te zoeken. Welke jongeman, die een goed stel hersens had of zijn handen goed kon gebruiken, dacht er vroeger over om koster te worden? Een zwakke gezondheid of een lichaamsge brek was vaak de aanleiding, dat hij zijn heil maar bjj zo'n baantje zocht. Of hü kon zijn draai niet in de wereld vinden, na eerst priesterstudent of broe der te zijn geweest en trok dan opnieuw de zwarte toog aan. De beste figuren m de kosterswereld zijn misschien nog ge weest bij wie het toch zeer eervolle ambt van vader op zoon overging. Een slechte salariëring is er ongetwijfeld mede aanleiding toe geweest, dat de pastoor het voor zijn onmisbare hulp in kerk en sacristie met „kneusjes" moest doen. Is het wonder, dat de koster dik wijls het mikpunt was van „zotternij en spotternij"? Er zou over de oorzaken een interessant sociologisch proefschrift te schrijven zijn, maar vast staat, dat deze ere-functie zich steeds meer ont wikkelt tot een omschreven beroep met een meer geregelde arbeidsverhouding en een vaste salariëring. Dan is het niet meer nodig, dat de „bewaker van de tempel Gods een custos in de ware zin des woords, be langrijke schakel tussen geestelijkheid en gelovigen, gedwongen wordt allerlei nevenfuncties te verrichten, die bij de waardigheid van zijn beroep nauwelijks passen. Het schrijven van bidprentjes en het aannemen van begrafenissen is tot daaraan toe, maar kastelein of barbier spelen, zoals in de dorpen, strookt wei nig met de waardigheid van zijn ambt. Tot voor kort was zijn salaris afhanke lijk van de financiële draagkracht der parochie of van de willekeur van meneer pastoor. Daaraan is sinds 1953. nadat het (oude) aartsbisdom Utrecht er reeds in 1948 mee begonnen was, paal en perk gesteld door een bis schoppelijk goedgekeurde salarisregeling in alle bisdommen. Dit is te danken aan een actie zon der veel gerucht naar buiten van de onderscheidene diocesane kostersbonden, die zich in mei 1956 met behoud van eigen zelfstandigheid in een federatie verenigd hebben. Het heeft heel wat voeten in aarde gehad voor deze sociale status werd be reikt, want tot 1947 kenden de bonden in hun statuten een bepaling, dat niet over sociale belangen gesproken mocht worden. Toen de kostersbonden na de oorlog opnieuw tot leven kwamen, heeft kar dinaal De Jong goedgevonden, dat deze paragraaf werd geschrapt en sindsdien zijn heel wat sociale verbeteringen be reikt. Met dit al blijft van kracht de bijzondere aard van de kostersbond, die geen vakorganisatie is in de zuivere zin van het woord, omdat de leden in dienst van de Kerk zijn. Zelf talen zij ook niet in het minst naar aansluiting bij de K.A.B. en een rechtgeaard koster be schouwt zijn ambt altijd ook nog als een roeping. De bonden zijn al zeer tevre den, dat er zo'n goed en prettig contact bestaat met het Episcopaat, waaraan zij van tijd tot tijd hun verlangens kunnen kenbaar maken. Zo worden er nu be sprekingen gevoerd over een landelijke salarisregeling en een pensioenregeling. Toen de kosters in 1953 te Nijmegen hun eerste nationaal congres hielden, verklaarde kardinaal Alfrink, dat het een zegen is gebleken, dat de kosters elkaar in een steeds groeiende organi satie hebben gevonden. „Een zegen voor hen zelf, maar ook een zegen voor het werk, waarvoor ze krachtens hun ambt de verantwoording dragen. Veel wat ze vroeger onbegrepen deden, is dank zij de activiteiten van de Bond ook voor hen weer een levend teken geworden, een welbegrepen ge bed". Daarbij gunde de kardinaal de kosters van liarte, dat zij ook een waar dige plaats in het maatschappelijk leven zouden bereiken. In het verre verleden werd wel eens een ander geluid vernomen en de kos ters hebben heel wat tegenwerking moe ten overwinnen om hun organisatie op de been te brengen. Zo gaat het ver haal, dat de koster van de kathedraal van Roermond, toen hjj in 1897 de bis schop diens goedkeuring kwam vragen om een organisatie te mogen stichten, de kous op de kop kreeg. Onze koster had Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid, welke titel onze bis schoppen toen nog droegen, pas horen spreken over de encycliek „Rerum No varum". Hij vatte dus moed om met zijn verzoek bij de bisschop te komen, maar deze gaf hem tot bescheid: „maar man, dat alles geldt voor de arbeiders en niet voor de kosters". Trouwens nog in 1956 schrok Rome er voor terug om de sociale encyclieken voor de lotsverbetering van de kosters te doen hanteren. Op grond van het feit, dat daarin voorkwam de passage: „de sociale belangen der leden worden overeenkomstig de richtlijnen van „Re- rum Novarum" en „Quadragesimo Anno" behartigd", onthield de Congregatie van het Concilie immers haar goedkeuring aan de statuten van de in 1950 te Rome gestichte Internationale kostersorganisa tie St.-Pius Broederschap. Wel heeft de sacrista van de Paus, mgr. C. van Lierde O.E.S.A., die ere-voorzitt'er van de Ned. Nationale Federatie is, toen op het con gres in Luzern verklaard, dat het niet de bedoeling van de Congregatie van het Concilie was, de rechtmatige rege lingen van de kosters op sociaal gebied i te weerstreven. Zjj had enkel willen kenbaar maken, dat een dergelijk artikel niet zou pas sen in de statuten van een Aartsbroeder schap, die van zuiver religieuze aard zou zijn. Poels heeft in zijn tijd al spoedig be grepen, dat ook de kosters om sterk te staan een organisatie nodig hadden en in 1919, toen hij nog kapelaan aan de St.-Martinus te Venlo was, heeft hij daartoe met een oproep in een Limburgs blad hen bij elkaar getrommeld. Er zijn daarop in verschillende Lim» burgse dekenaten verenigingen ontstaan, die echter alleen de liturgische vorming mochten behartigen, maar niet als or ganisatie naar buiten treden. Eerst i® 1937 kwam te Sittard de R.K. Kosters vereniging St.-Joseph voor het bisdom Roermond tot -stand en van lieverlede kregen ook de andere bisdommen eett diocesane organisatie. Van meet af aan stond de besturen voor ogen, dat de kosters een betere positie vooral door goede vorming en opleiding moesten verwerven. Het is de Congregatie van de Paters van het Allerheiligste Sacrament (Brakkenstein) geweest, die hen daarbij steeds van harte heeft gesteund. In 1931 begon zij met de uitgave van een Kostersblad, waarmee pas goed een band tussen de Nederlandse kosters onderling werd ge legd. Zij organiseerde ook het cursuswerk, waarmee in 1946 werd begonnen en sindsdien trekken de paters H. Boeracker en Van Rijnsbergen er steeds op uit om in de verschillende kringen van de bon den les te geven. Na een jaar lang iedere maand zo'n les gevolgd te hebben, leg gen de cursisten voor een commissie, waarin de Liturgische Federatie is ver tegenwoordigd, een examen af voor het diploma-A, dat het Episcopaat voor een koster met volledige dagtaak verplicht heeft gesteld. Daarna kan men nog een aanvullende cursus volgen, waarbij het lijvige Handboek voor kosters van A. Soens uit Torhout wordt gebruikt, om het diploma-B te behalen, dat recht geeft op een extra toelage. Er zijn kos ters boven de 60 jaar, die nog aan deze cursussen deelnemen. Vorig jaar september mocht eindelijk een lang gekoesterde wens in vervul ling gaan met de stichting van een Kostersschool met internaat, waarvoor de samenwerking werd verkregen van de St.-Gregoriusvereniging en de Litur gische Federatie. De opzet was een op leiding tot koster-organist, een combi natie, die het aanzien van de koster zeker verhoogt en waaraan vooral in Limburg, waar in 80% van de parochies beide functies in één hand zijn, grote behoefte bestaat. Ook in andere streken zou het trouwens zeer welkom zijn, als de koster tevens in staat was het orgel behoorlijk te bespelen, omdat men hier voor steeds minder een beroep kan doen op de onderwijzer. Voor de pas gestichte Kostersschool kreeg men nu gastvrijheid in het Insti tuut voor Katholieke Kerkmuziek aan de Plompetorengracht te Utrecht, zodat men van een uitstekende muzikale op leiding is verzekerd. De drie leerlingen, die er 10 september van vorig jaar hun entrée deden, krijgen daarvoor ge lijk les met de andere studenten, be kwamen zich op dezelfde wijze aan orgel en piano, maken hetzelfde inter naatsleven mee, wat ook beoefening van sport en spel inhoudt, maar vormen overigens een eigen klas. In een afzon derlijk lokaal krijgen zij van pater Boeracker wekelijks les in de speciale vakken, die bij de kostersopleiding pas sen, zoals kerklatijn, liturgie met kennis van de rubrieken en kerkadministratie. Om beurten hebben de leerlingen de zorg voor de sacristie en kapel, zodat zij tevens een praktische opleiding krijgen. Deze internaatsopleiding duurt een jaar en als toelatingseisen gelden de leeftijd van 18 jaar, een ULO- of daar mee gelijkstaand diploma en uiteraard enige kennis van de muziek. Het maxi mum toe te laten aantal leerlingen is voorlopig op vijf bepaald. In de toekomst hoopt de Federatie over te kunnen gaan tot stichting van een zelfstandige kostersschool even eens in internaatsverband die ook voorziet in een opleiding tot uitsluitend koster, waarmee twee of drie maanden gemoeid zullen zijn. Reeds in 1938 drong de bekende litur- gist pastoor Beukering op een kosters school aan en België kent er al van 1838 af een in Brugge, terwijl Zwitser land ons al enkele jaren voor is geweest. Buiten het gewone werk om, waar mee vooral pater Boeracker, die ook lid voor Nederland is van het inter nationaal hoofdbestuur en de secre taris, de heer A. van Aerts te Hout» Blerick, hun handen vol hebben, be reidt het bestuur thans de deelneming uit ons land voor aan het van 4 tot september in Rome te houden zesde internationaal kosterscongres. Er heb ben zich daarvoor reeds 72 personen uit Nederland opgegeven. Hoofddoel van dit congres is: oprichting van een wereldorganisatie van alle kerkbe- ambten, in diocesane bonden verenigd, met Rome als centrale zetel. IGNAAT AGASl

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1962 | | pagina 12