Problemen rond de langdurig zieken
Extra achterstand in
de
Kosters groeien
in aanz
BAANTJE VERD BEROEP
REACTIVERING
BEDLEGERIGEN
LEVERT GEEN
OPLOSSING
mm
Rllill
IN UTRECHT IS
ONLANGS EEN
KOSTERSSCHOOL
BEGONNEN
ZATERDAG 7 APRIL 1962
Het merkwaardige van Huize St.-Anto-
nius in Rotterdam is niet het feit,
dat achter een ouderwetse gevel een
modern interieur verscholen ligt; al moge
dit tot troost en lering strekken van alle
instellingen, die in negentiende-eeuwse en
helaas onverslijtbare behuizingen wonen.
Veel opmerkelijker in het Rotterdamse
verpleeghuis is het grote aantal lege bed
den, die keurig gespreid op patiënten
wachten. Toch moet de dirigerend genees
heer, dokter F. J. G. Oostvogel, bijna dage
lijks verzoeken om opname van de hand
wijzen. Tekort aan verpleegkrachten?
Nee, daar wringt hem de schoen gelukkig
niet. De kwestie is, dat de lege bedden
's avonds plotseling volle bedden zijn. Dan
komen de patiënten ineens tevoorschijn uit
de recreatielokalen, waar ze de dag al
lezend, kaartend, handwerkend, radio-luis
terend, tv-kijkend en koutend hebben
doorgebracht. Een groot deel van deze
patiënten is permanent bedlegerig geweest,
maar dank zij het re-activeringswerk van
het verpleeghuis weer op de been gebracht.
Dokter Oostvogel en zijn staf hebben het
probleem dus eigenlijk zelf opgeroepen...
„Het ontbreekt aan doorstroming", ver
zucht hij voor de zoveelste keer, als hij de
telefoon heeft neergelegd na een gesprek
met een huisarts. Het ging over een echt-
Bij gebrek aan speciale reactiveringscentra leveren deskundigen in de verpleeghui
zen een bijdrage aan het reactiveringswerk.
paar man 92, „kan echt niet langer",
vrouw 85, „opname dringend gewenst".
Dokter Oostvogel heeft dus „ja" gezegd,
„maar ik moet de onmenselijkheid begaan
om man en vrouw apart te leggen".
i 1 mm I!!!» m
Mêm
Huize St.-Antonius beschikt over een
speciale outillage voor de reactivering.
De reeds geheel of gedeeltelijk gereactiveerde patiënten brengen de dag in de
recreatiezaal door.
Voor vele ouderen zijn de eerste stappen
na een langdurige bedlegerigheid moeilijk
en zwaar.
Verpleeghuizen verstopt
bij gebrek aan doorstroming
Het merendeel van zijn patiënten zou eigenlijk
naar elders moeten vertrekken; naar huis, of
naar een bejaardentehuis. >Iaar het feit ligt er,
dat ze niet meer terug kunnen: ze hebben de
schepen achter zich verbrand, hun spullen aan
de kant gedaan, hun huis ontruimd, en de bejaar
dencentra zitten vol. Daar komt bjj, dat de gere
activeerde zieken, als ze wèl naar huis kunnen,
nog vrijwel nergens worden opgevangen door de
hulpverlening die ze nodig hebben. Zowel in de
wijk als in de instellingen is met de zorg voor
de chronisch zieken pas een begin gemaakt. Het
wordt hoog tijd, want de patiënten nemen snel
in aantal toe. In heel het land zijn er naar schat
ting 400.000.
Dokter Oostvogel, die sinds drie jaar de Rotter
damse inrichting leidt en daarnaast in alle mo
gelijke commissies en instellingen zit die iets met
deze groep te maken hebben, spreekt liever van
„langdurig zieken". ..Als men het woord chronisch
gebruikt, kapituleert men al vóór men begonnen
is", zegt hij dr. Cosin uit Oxford na. Hij heeft in
de afgelopen jaren niet alleen praktijkervaring
opgedaan, maar ook studies gemaakt van de stand
van het probleem in binnen- en buitenland en van
de resultaten die men hier en elders al heeft be
reikt. In de katholieke sector is hjj nu „de man
van de langdurig zieken"; zo gaat dat dikwijls
als je met iets nieuws begint.
Dat het werk voor de langdurig zieken nog pril
is, laat zich gemakkelijk verklaren. De medische
wetenschap en praktijk richten zich vanzelfspre-
ken het eerst op de acute ziekten en als men
zich realiseert, dat het in hele werelddelen nog
ontbreekt aan de meest primaire medische hulp,
kan men wel eens gaan twijfelen aan de noodzaak
van het werk voor de chronische patiënten. Toch
is die noodzaak duidelijk aanwezig en als men
straks in de ontwikkelingslanden de achterstand
heeft ingehaald, zal men ook daar zijn voordeel
kunnen doen met de vorderingen, die hier intus
sen op dit nieuwe arbeidsveld zijn gemaakt.
Het zjjn juist de medische successen, die het
probleem in omvang hebben doen toenemen:
steeds méér ziekten wordt een halt toegeroepen,
zonder dat volledig herstel intreedt en steeds
méér mensen bereiken een leeftijd, waarop chro
nische aandoeningen een kans krijgen. Het is
overigens goed, dat men zich realiseert, dat de
zorg voor chronisch zieken en de gereatrie
niet samenvallen: volgens Amerikaanse onder
zoekingen is 39 pet van de langdurig zieken 65
jaar of ouder; 34 pet is tussen 45 en 65 jaar,
de rest is jonger. Een verpleeghuis voor lang
durig zieken is dus géén oudeliedenhuis en bij
de behandeling en de huisvesting van de pa
tiënten dient men een open oog te hebben voor
de totaal verschillende situatie van oude en jon
ge patiënten. „Nu liggen jonge mensen vaak
uitsluitend met oude mensen op één kamer",
zegt dokter Oostvogel.
De belangrijkste knelpunten zijn daarmee ge
signaleerd: punt één is een goed georganiseerd
hulpprogram voor de langdurig zieken die „thuis"
wonen en dat is en blijft ongeveer 80 pet; punt
twee een optimaal functionerend geheel van zie
kenhuizen, revalidatieklinieken, verpleeghuizen en
pensiontehuizen en daarbij dringt de inrichting
van een groot aantal moderne, re-activerende
verpleeghuizen en de bouw van nieuwe pension
tehuizen het meest.
Over de opbouw van het onder punt twee ge
noemde geheel lopen de meningen overigens
nog uiteen. Dokter Oostvogel pleit voor ver
pleeghuizen, die èn patiënten opnemen voor
wie geen vooruitzichten op verbetering meer be
staan en die tot hun dood toe moeten worden ver
pleegd, èn voor degenen die vatbaar zijn voor een
zekere mate van revalidatie of re-activering. Men
spreekt van re-activering, als de patiënten zover
kunnen worden gemobiliseerd, dat ze zich zelf kun
nen redden bij hun noodzakelijke dagelijkse bezig
heden: kleden, wassen etc. Een tweede trap van
reactivering is bereikt, als ze bovendien weer
zelfstandig de normale huishoudelijke activiteiten
kunnen beoefenen en dus terug kunnen naar huis.
De term revalidatie daarentegen wordt gebruikt,
als men de patiënten weer geschikt kan maken
voor arbeid. Veel patiënten die in een ziekenhuis
behandeld zijn, hebben daarna behoefte aan re
validatie of reactivering. Het eigenlijke revalida-
tiewerk wordt op vele plaatsen in speciale reva-
lidatie-afdelingen van de ziekenhuizen verricht, of
in aparte revalidatiecentra. Het apparaat van re-
validatie-afdelingen en centra is nog niet zo oud en
nog altijd in opbouw. Het werk van de re-active
ring is nog veel jonger. De enkele artsen, die op
dit gebied sinds enige tjjd aan het pionieren zijn,
maken echter snel school. Hun werk heeft het
verrassende resultaat gehad, dat tal van patiënten
die permanent bedlegerig waren, weer op de been
zjjn gebracht. Moet men deze re-activering, even
als de re-validatie, aanpakken op klinisch niveau,
om dan als het haalbare bereikt is, de patiënten
of naar huis te laten gaan of door te sturen naar
een verpleeghuis, waar dan alleen nog wat oefen
mogelijkheden zjjn om de „status quo" te hand
haven? Dat is de ene opvatting, o.a. voorgestaan
door de revalidatie-specialist van „Zonnestraal
dr. Schreuder. De andere opvatting, o.a. aange
hangen door dokter Oostvogel, wil geen verpleeg
huizen met de status „point of no return": zjj wil
len in het verpleeghuis méér doen dan allee»
maar een status quo handhaven en dus niet al
leen patiënten opnemen die bljjven, maar ook
mensen die na verloop van tijd kunnen worden
ontslagen. Zowel voor de patiënten als voor de
artsen en het verplegend personeel is het uiter
mate deprimerend, als er nooit patiënten „beter"
worden. Daarom revalidatie, en eventueel ook re
activering, in ziekenhuisafdelingen of revalidatie
centra, maar toch ook re-activering in de ver
pleeghuizen.
De discussie is op het ogenblik tamelijk acade
misch: er zjjn nog zo weinig speciale re-active
ringscentra, dat men blij moet zijn met alle bij
dragen, die de verpleeghuizen op het gebied van
de re-activering kunnen leveren. De re-activering
is de verpleeghuizen ook uitdrukkelijk opgedragen,
toen in oktober j.l. besloten werd, de opname in
een verpleeghuis op te nemen in de ziekenfonds
verstrekkingen. Het lijkt waarschijnlijk, dat de
verpleeghuizen, ook als er meer re-activeringscen
tra komen, een deel van hun re-activerende taak
zullen behouden, zo goed als ze een deel van
andere medische behandelingen verzorgen: dat
deel nl., waarbjj niet de specialistische outillage
van een ziekenhuis (of reactiveringscentrum) in
mankracht en apparatuur noodzakelijk is.
Het verpleeghuis is op het ogenblik volop in
ontwikkeling. Tientallen verpleeghuizen
zijn in oprichting cn tal van bestaande hui
zen worden verbeterd, mede onder invloed
van de Federatie van Verpleeginrichtingen en de
Kath. Ver. van Verpleeghuizen. De stoot hiertoe
is mede gegeven door het besluit van 1 oktober.
De toegestane „verstrekking" is overigens be
perkt: er wordt een vergoeding gegeven van
slechts 50 procent an de kosten en voor de tijd
van één jaar, waarna een wachttijd geldt van
twee jaar. Veel werkelijk langdurig zieken zullen
daardoor beurtelings op kosten van het zieken
fonds en op kosten van sociale zaken worden ver
pleegd; geen ideale situatie, maar toch een verbe
tering, omdat enerzijds in het hele land gelijke
rechten zijn ontstaan en anderzijds gelijke moge
lijkheden worden geëffectueerd, doordat de ver
pleeghuizen aan bepaalde normen moeten vol
doen om erkend te worden en doordat een stimu
lans is gegeven voor de oprichting van verpleeg
huizen in die gebieden, waar nog witte plekken
waren. Zolang deze laatste niet zijn weggewerkt,
is van een realisering van de „gelijke rechten"
uiteraard nog geen sprake. Een minderheid in de
ziekenfondsraad heeft mede daarom stelling geno
men tegen de nieuwe verstrekking.
Hoewel deze gekozen is voor reactiverende ver
pleeghuizen, is toch de term „tehuizen" ingevoerd
die meer in de andere richting doet denken: aan
oorden waar men definitief blijft wonen.
Dat dit nog al te veel geschiedt is een gevolg
van het feit, dat er ook te weinig „pensioutehui-
zen" zijn, waar min of meer vitale bejaarden
kunnen worden opgenomen. Zo goed als in het
Rotterdamse St. Antonius, zo goed doet zich in
andere verpleeghuizen de situatie voor, dat veel
patiënten naar een pensiontehuis zouden kunnen
gaan om plaats te maken voor urgente gevallen
die dringend verpleeghulp behoeven. Daar staat
weer tegenover, dat veel pensiontehuizen ernaar
streven, hun mensen ook als ze ziek zijn, te blij
ven verplegen in een eigen verpleegafdeling. Zij
stellen zich op het standpunt, dat zij de mensen
die ze hebben opgenomen, tot hun dood toe ver
zorgen, zowel in gezondheid als in ziekte. De zie
ken zouden er op tegen zijn, als ze zouden wor
den overgeheveld naar een verpleeghuis^ Uiter
aard is dit niet gewenst, als het een tijdelijke aan
doening betreft: daarvoor is er het ziekenzaaltje.
Maar werkelijk langdurig zieken kunnen naar de
mening van de deskundigen beter en efficiënter
worden verzorgd in een apart verpleeghuis, ten
zij het een zeer groot pensiontehuis betreft, dat
zoveel patiënten heeft, dat een eigen verpleeghuis
kan worden ingericht. In het algemeen wordt ech
ter gesteld, dat meerdere pensiontehuizen samen
met één verpleeghuis kunnen doen, dat dan de
zieke bejaarden van de tehuizen èn de langdurig
zieken uit de streek opneemt.
Het ontbreekt nog veelal aan uitwisseling tussen
pensiontehuizen en verpleeghuizen, in beide rich
tingen. Het ontbreekt bovendien aan mogelijkhe
den om gereactiveerde patiënten, die in staat zijn,
met enige hulp zelfstandig te gaan wonen, die hulp
te geven. Dat leidt er tevens toe, dat er een on
nodig grote druk ontstaat èn op de verpleeghuizen
èn op de pensiontehuizen, vooral op de laatste. De
opbouw van adequate hulpverlening in de wijk is
dan ook een van de meest urgente punten van heel
het probleem.
Over deze hulpverlening heeft een studiecom
missie van de Zuidhollandse Bond van het
Wit-Gele Kruis een lezenswaardig rapport
laten verschijnen. Daarin wordt gepleit
voor samenwerking, enerzijds tussen de instellin
gen en personen die zich bezighouden met de hulp
verlening aan de patiënt thuis en anderzijds met
zieken- en verpleeghuizen. In de grote steden, al
dus het rapport, zou men plaatselijke contactcom
missies kunnen vormen, waarin het kruiswerk,
het maatschappelijk werk, de gezinszorg, de vrou
wenorganisaties, eventuele specifieke instellingen
voor ziekenzorg, de arbeidszorg, het onderwijs en
de instituten voor verzorging van ontspanning en
culturele activiteiten voor zieken elkaar kunnen
ontmoeten, niet om naar integratie te streven,
maar om te komen tot een efficiënte samenwer
king. Ten plattelande, waar niet zulk een veelheid
van instellingen bestaat, en waar anderzijds op
bestuurlijk vlak vaak zoveel personele unies be
staan, zal men een dergelijke contactcommissie
niet nodig hebben. Tussen kruisvereniging en zie
ken- of verpleeghuis zal er contact moeten zijn
op het uitvoerende vlak, in verband met de ver
pleging en verzorging.
Samenwerking alleen is echter niet voldoen
de: er zijn bij het opvangen van de langdurig
zieken thuis nog veel lacunes, die moeten wor
den opgevuld. Medische en paramedische hulp
zijn in theorie voor iedereen bereikbaar, maar
het feit ligt er, dat met name massage en be
wegingstherapie door velen niet worden geno
ten. Over de vraag, of de kruisverenigingen de
ze indirecte taak kunnen en mogen vervullen
door het oprichten van poliklinieken, is al gerui
me tijd gediscussieerd. In ieder geval zou een
plaatselijke kruisvereniging ter bevordering
van de revalidatie van patiënten met voortbe
wegingsmoeilijkheden ruimte kunnen vrij
maken in het wijkgebouw, voor het onder des
kundig toezicht verrichten van loopoefeningen
e.d„ waar thuis meestal weinig van terecht
komt.
De commissie zet uitvoerig de taak van de wijk
verpleegster uiteen en concludeert, dat de inscha
keling van modern opgeleide ziekenverzorgsters
nuttig kan zijn, ter aanvulling van het vaak over
belaste korps van wijkverpleegsters. Wat de ver
zorging van maaltijden voor langdurig zieken be
treft, spreekt het rapport zich niet uit voor een ge
organiseerde hulpverlening, waarbij bejaardente
huizen en particulieren extra porties koken die bij
de patiënten worden thuisbezorgd. Hier ziet men
een belangrijk terrein voor individuele beoefening
van de caritas, waarbij de plaatselijke kruisvere
niging kan volstaan met stimulerende en bemid
delende activiteit. De vraag is, of men op die ma
nier blijvend de efficiënte hulp zal kunnen organi
seren, waaraan zo dringend behoefte bestaat.
Het rapport wijst ook op het belang van voor
lichting op het gebied van voeding. Bij alle hulp
aan de zieken mag de preventie niet vergeten wor
den. In verband daarmee wordt in medische krin
gen gepleit voor een periodiek geneeskundig on
derzoek. Naar de mening van dokter Oostvogel is
de huisarts hiervoor idealiter de aangewezen per
soon. „Hij kent voorgeschiedenis, milieu, arbeids
omstandigheden en geniet het vertrouwen der be
kende relatie. De vraag is echter of hij hiervoor
voldoende tijd en ambitie heeft. Zouden wij ech
ter niet kunnen starten met het zogenaamde mul
tiphasic screening, dat o.a. in Amerika reeds
meerdere malen met succes is toegepast. Dit be
treft het onderzoek van bijvoorbeeld het gewicht,
het gezichtsvermogen, gehoor, longfoto's, bloed
drukmeting, electrocardiogram, bloed- en urine-
onderzoek. De resultaten worden dan doorgegeven
aan de huisarts, die de patiënten verder onder
zoekt en behandelt. Eigenlijk dus een uitgebreide
service aan de huisarts, welke dienst natuurlijk
moet zijn ingepast in de totaliteit der gezondheids
zorg. Belangrijk is echter dat wordt begonnen,
bijvoorbeeld door enige tests te koppelen aan het
bevolkingsonderzoek van de longen. Mogelijk ligt
ook hier mede een taak voor de kruisvereni
gingen".
Het is duidelijk, dat zowel de uitbouw van de
verpleeghuisaccommodatie als de organisatie van
een optimale thuisverzorging een nieuw beroep
doet op de al krap voorziene „markt" van verple
gend personeel. De cursussen voor „ziekenver-
zorgster" liefst te coördineren met de nu min of
meer concurrerende opleiding „bejaardenverzorg
ster" heeft gelukkig een nieuwe bron aange
boord. Het is een cursus zonder vooropleiding,
voor meisjes die aan de verpleging in een ver
pleeghuis de voorkeur geven boven het werk in
een ziekenhuis. Overigens zou het ideaal zijn, als
de verzorgsters later desgewenst toch door zouden
kunnen gaan in de verpleging: dan zou zeker een
weg worden geopend voor veel krachten, die nu
voor de verpleging verloren (zijn ge-) gaan.
Belangrijk is ook de pas in het leven geroepen
„vooropleiding verzorgende beroepen", aan de
huishoudscholen, die een brug vormt van de lage
re school naar de opleidingen voor kraamver
zorgster e.d., juist in de jaren waarin het bedrijfs
leven een geweldige zuigkracht heeft. Het is nl.
zo, dat de opleiding voor kraamverzorgster pas
met 18 jaar begint. De meeste meisjes die met 14
of 15 jaar in bedrijven gaan werken, komen daar
na niet meer terug!
Oe opbouw van het noodzakelijke verplegings-
apparaat, en speciaal de bouw van de ont
brekende „verpleeghuisbedden", zal in de
komende jaren vele miljoenen gaan ver
gen. Een goede planning en een nauwe sa
menwerking tussen alle betrokken instanties, met
name tussen de verpleeghuizen en de pensionte
huizen, zijn daarbij van het grootste belang. In
Noord-Brabant is inmiddels al een spreidingsplan
voor de bouw van verpleeghuizen samengesteld.
Volgens dit plan bestaat in Brabant en de op Bra
bant georiënteerde grensgebieden een behoefte
aan 3068 bedden, in 1970 3776. Aangezien er op het
ogenblik in de bestaande en tijdelijk erkende hui
zen 427 bedden zijn, moeten er op korte termijn
maar liefst 2641 bijkomen, en daarna nog eens
708! Een investering van ruim 83 miljoen. In Bra
bant is een grote achterstand, maar ook in de an
dere provincies gaat het om tientallen miljoenen.
In de Katholieke sector is de achterstand extra
groot en het kan misschien zijn nut hebben, dat
men eens nagaat, hoe de zaak in de protestants-
christelijke sector is opgezet. Daar wordt de ver
pleging van de langdurig zieken sterk bevorderd
door de vereniging „Het Zonnehuis", met duizen
den leden en begunstigers, plaatselijke afdelingen
en actie-comité's.
Het is zaak, dat de miljoenen op een verant
woorde manier geïnvesteerd worden, maar ook,
dat men niet gedwongen wordt, méér bedden te
gaan creëren dan nodig is, omdat er geen door
stroming is van gere-activeerde patiënten naar
pensiontehuizen of naar een eigen huis, bij ge
brek aan pensionbedden of hulpverleningsdiensten
in de wijken. Bovendien blijft altijd nog als ideaal
dat de patiënt in eigen milieu een adequate ver
zorging krijgt. Om tot een verantwoorde planning
te komen zal men stokpaardjes op stal moeten zet
ten en strijdbijlen moeten begraven. In loyale sa
menwerking van alle betrokkenen zal het moge
lijk moeten zijn, de achterstand, die Nederland op
het gebied van de zorg voor langdurig zieken nog
heeft, in een betrekkelijk korte tijd in te lopen.
VIC. LANGENHOFF
Kennis van de liturgie en de rituelen is voor de koster beslist noodzakelijk. Men
ziet hem hier bezig de juiste paramenten uit te zoeken.
Welke jongeman, die een goed stel
hersens had of zijn handen goed
kon gebruiken, dacht er vroeger
over om koster te worden? Een
zwakke gezondheid of een lichaamsge
brek was vaak de aanleiding, dat hij
zijn heil maar bjj zo'n baantje zocht. Of
hü kon zijn draai niet in de wereld
vinden, na eerst priesterstudent of broe
der te zijn geweest en trok dan opnieuw
de zwarte toog aan. De beste figuren m
de kosterswereld zijn misschien nog ge
weest bij wie het toch zeer eervolle
ambt van vader op zoon overging. Een
slechte salariëring is er ongetwijfeld
mede aanleiding toe geweest, dat de
pastoor het voor zijn onmisbare hulp in
kerk en sacristie met „kneusjes" moest
doen. Is het wonder, dat de koster dik
wijls het mikpunt was van „zotternij en
spotternij"? Er zou over de oorzaken
een interessant sociologisch proefschrift
te schrijven zijn, maar vast staat, dat
deze ere-functie zich steeds meer ont
wikkelt tot een omschreven beroep met
een meer geregelde arbeidsverhouding
en een vaste salariëring.
Dan is het niet meer nodig, dat de
„bewaker van de tempel Gods een
custos in de ware zin des woords, be
langrijke schakel tussen geestelijkheid
en gelovigen, gedwongen wordt allerlei
nevenfuncties te verrichten, die bij de
waardigheid van zijn beroep nauwelijks
passen. Het schrijven van bidprentjes en
het aannemen van begrafenissen is tot
daaraan toe, maar kastelein of barbier
spelen, zoals in de dorpen, strookt wei
nig met de waardigheid van zijn ambt.
Tot voor kort was zijn salaris afhanke
lijk van de financiële draagkracht der
parochie of van de willekeur van
meneer pastoor. Daaraan is sinds 1953.
nadat het (oude) aartsbisdom Utrecht
er reeds in 1948 mee begonnen was,
paal en perk gesteld door een bis
schoppelijk goedgekeurde salarisregeling
in alle bisdommen.
Dit is te danken aan een actie zon
der veel gerucht naar buiten van de
onderscheidene diocesane kostersbonden,
die zich in mei 1956 met behoud van
eigen zelfstandigheid in een federatie
verenigd hebben.
Het heeft heel wat voeten in aarde
gehad voor deze sociale status werd be
reikt, want tot 1947 kenden de bonden
in hun statuten een bepaling, dat niet
over sociale belangen gesproken mocht
worden.
Toen de kostersbonden na de oorlog
opnieuw tot leven kwamen, heeft kar
dinaal De Jong goedgevonden, dat deze
paragraaf werd geschrapt en sindsdien
zijn heel wat sociale verbeteringen be
reikt. Met dit al blijft van kracht de
bijzondere aard van de kostersbond, die
geen vakorganisatie is in de zuivere zin
van het woord, omdat de leden in dienst
van de Kerk zijn. Zelf talen zij ook niet
in het minst naar aansluiting bij de
K.A.B. en een rechtgeaard koster be
schouwt zijn ambt altijd ook nog als een
roeping. De bonden zijn al zeer tevre
den, dat er zo'n goed en prettig contact
bestaat met het Episcopaat, waaraan zij
van tijd tot tijd hun verlangens kunnen
kenbaar maken. Zo worden er nu be
sprekingen gevoerd over een landelijke
salarisregeling en een pensioenregeling.
Toen de kosters in 1953 te Nijmegen
hun eerste nationaal congres hielden,
verklaarde kardinaal Alfrink, dat het
een zegen is gebleken, dat de kosters
elkaar in een steeds groeiende organi
satie hebben gevonden.
„Een zegen voor hen zelf, maar ook
een zegen voor het werk, waarvoor ze
krachtens hun ambt de verantwoording
dragen. Veel wat ze vroeger onbegrepen
deden, is dank zij de activiteiten van de
Bond ook voor hen weer een levend
teken geworden, een welbegrepen ge
bed". Daarbij gunde de kardinaal de
kosters van liarte, dat zij ook een waar
dige plaats in het maatschappelijk leven
zouden bereiken.
In het verre verleden werd wel eens
een ander geluid vernomen en de kos
ters hebben heel wat tegenwerking moe
ten overwinnen om hun organisatie op
de been te brengen. Zo gaat het ver
haal, dat de koster van de kathedraal
van Roermond, toen hjj in 1897 de bis
schop diens goedkeuring kwam vragen
om een organisatie te mogen stichten,
de kous op de kop kreeg.
Onze koster had Zijne Doorluchtige
Hoogwaardigheid, welke titel onze bis
schoppen toen nog droegen, pas horen
spreken over de encycliek „Rerum No
varum". Hij vatte dus moed om met
zijn verzoek bij de bisschop te komen,
maar deze gaf hem tot bescheid: „maar
man, dat alles geldt voor de arbeiders
en niet voor de kosters".
Trouwens nog in 1956 schrok Rome er
voor terug om de sociale encyclieken
voor de lotsverbetering van de kosters
te doen hanteren. Op grond van het
feit, dat daarin voorkwam de passage:
„de sociale belangen der leden worden
overeenkomstig de richtlijnen van „Re-
rum Novarum" en „Quadragesimo Anno"
behartigd", onthield de Congregatie van
het Concilie immers haar goedkeuring
aan de statuten van de in 1950 te Rome
gestichte Internationale kostersorganisa
tie St.-Pius Broederschap. Wel heeft de
sacrista van de Paus, mgr. C. van Lierde
O.E.S.A., die ere-voorzitt'er van de Ned.
Nationale Federatie is, toen op het con
gres in Luzern verklaard, dat het niet
de bedoeling van de Congregatie van
het Concilie was, de rechtmatige rege
lingen van de kosters op sociaal gebied
i te weerstreven.
Zjj had enkel willen kenbaar maken,
dat een dergelijk artikel niet zou pas
sen in de statuten van een Aartsbroeder
schap, die van zuiver religieuze aard
zou zijn.
Poels heeft in zijn tijd al spoedig be
grepen, dat ook de kosters om sterk te
staan een organisatie nodig hadden en
in 1919, toen hij nog kapelaan aan de
St.-Martinus te Venlo was, heeft hij
daartoe met een oproep in een Limburgs
blad hen bij elkaar getrommeld.
Er zijn daarop in verschillende Lim»
burgse dekenaten verenigingen ontstaan,
die echter alleen de liturgische vorming
mochten behartigen, maar niet als or
ganisatie naar buiten treden. Eerst i®
1937 kwam te Sittard de R.K. Kosters
vereniging St.-Joseph voor het bisdom
Roermond tot -stand en van lieverlede
kregen ook de andere bisdommen eett
diocesane organisatie.
Van meet af aan stond de besturen
voor ogen, dat de kosters een betere
positie vooral door goede vorming en
opleiding moesten verwerven. Het is de
Congregatie van de Paters van het
Allerheiligste Sacrament (Brakkenstein)
geweest, die hen daarbij steeds van
harte heeft gesteund. In 1931 begon zij
met de uitgave van een Kostersblad,
waarmee pas goed een band tussen de
Nederlandse kosters onderling werd ge
legd.
Zij organiseerde ook het cursuswerk,
waarmee in 1946 werd begonnen en
sindsdien trekken de paters H. Boeracker
en Van Rijnsbergen er steeds op uit om
in de verschillende kringen van de bon
den les te geven. Na een jaar lang iedere
maand zo'n les gevolgd te hebben, leg
gen de cursisten voor een commissie,
waarin de Liturgische Federatie is ver
tegenwoordigd, een examen af voor het
diploma-A, dat het Episcopaat voor een
koster met volledige dagtaak verplicht
heeft gesteld. Daarna kan men nog een
aanvullende cursus volgen, waarbij het
lijvige Handboek voor kosters van A.
Soens uit Torhout wordt gebruikt, om
het diploma-B te behalen, dat recht
geeft op een extra toelage. Er zijn kos
ters boven de 60 jaar, die nog aan deze
cursussen deelnemen.
Vorig jaar september mocht eindelijk
een lang gekoesterde wens in vervul
ling gaan met de stichting van een
Kostersschool met internaat, waarvoor
de samenwerking werd verkregen van
de St.-Gregoriusvereniging en de Litur
gische Federatie. De opzet was een op
leiding tot koster-organist, een combi
natie, die het aanzien van de koster
zeker verhoogt en waaraan vooral in
Limburg, waar in 80% van de parochies
beide functies in één hand zijn, grote
behoefte bestaat. Ook in andere streken
zou het trouwens zeer welkom zijn, als
de koster tevens in staat was het orgel
behoorlijk te bespelen, omdat men hier
voor steeds minder een beroep kan doen
op de onderwijzer.
Voor de pas gestichte Kostersschool
kreeg men nu gastvrijheid in het Insti
tuut voor Katholieke Kerkmuziek aan
de Plompetorengracht te Utrecht, zodat
men van een uitstekende muzikale op
leiding is verzekerd. De drie leerlingen,
die er 10 september van vorig jaar
hun entrée deden, krijgen daarvoor ge
lijk les met de andere studenten, be
kwamen zich op dezelfde wijze aan
orgel en piano, maken hetzelfde inter
naatsleven mee, wat ook beoefening van
sport en spel inhoudt, maar vormen
overigens een eigen klas. In een afzon
derlijk lokaal krijgen zij van pater
Boeracker wekelijks les in de speciale
vakken, die bij de kostersopleiding pas
sen, zoals kerklatijn, liturgie met kennis
van de rubrieken en kerkadministratie.
Om beurten hebben de leerlingen de
zorg voor de sacristie en kapel, zodat
zij tevens een praktische opleiding
krijgen.
Deze internaatsopleiding duurt een
jaar en als toelatingseisen gelden de
leeftijd van 18 jaar, een ULO- of daar
mee gelijkstaand diploma en uiteraard
enige kennis van de muziek. Het maxi
mum toe te laten aantal leerlingen is
voorlopig op vijf bepaald.
In de toekomst hoopt de Federatie
over te kunnen gaan tot stichting van
een zelfstandige kostersschool even
eens in internaatsverband die ook
voorziet in een opleiding tot uitsluitend
koster, waarmee twee of drie maanden
gemoeid zullen zijn.
Reeds in 1938 drong de bekende litur-
gist pastoor Beukering op een kosters
school aan en België kent er al van
1838 af een in Brugge, terwijl Zwitser
land ons al enkele jaren voor is geweest.
Buiten het gewone werk om, waar
mee vooral pater Boeracker, die ook
lid voor Nederland is van het inter
nationaal hoofdbestuur en de secre
taris, de heer A. van Aerts te Hout»
Blerick, hun handen vol hebben, be
reidt het bestuur thans de deelneming
uit ons land voor aan het van 4 tot
september in Rome te houden zesde
internationaal kosterscongres. Er heb
ben zich daarvoor reeds 72 personen
uit Nederland opgegeven. Hoofddoel
van dit congres is: oprichting van een
wereldorganisatie van alle kerkbe-
ambten, in diocesane bonden verenigd,
met Rome als centrale zetel.
IGNAAT AGASl