HET ANDERE MONUMENT
Bronner week geen duimbreed af
van zijn gedachten en ideeën;
de kwaliteit interesseerde hem
„De boer haast zich niet, hij loopt in
de pas der eeuwen
Hoe Haarlems
een nationaal
comité kan zijn
Eert aangenaam mens in de Haarlemmerhout j
WOENSDAG 30 MEI 1962
Een aangenaam meng ki de
Haaflemmerhottt,of
ee n onaangenaam mem
0,11 HMdebrands kwalificatie van
Nurks te gebruiken
aar het ging ditmaal niet om een
ebgdige, arrogante grapjas, zon-
voorbehoud kritiek leverend
ttiedewandelaars in Haarlems
'en, nee, het ging om een tach-
^8jarige man, felle haakneus,
samengetrokken gezicht
°hder een grote zwarte hoed,
daarvan de zij-randen omhoog
gekruld waren, een lange kaars-
*^chte figuur, de handen diep in
r6 zakken van een lange zwarte
f, de kop wat diep in de schou-
rs: prof. Jan Bronner.
^den zou niet zeggen, dat die
toftdspeurende adelaarsblik reeds
°9tkracht is, want Bronner kan
^8 slechts lezen met een ver-
^ÖQtglas, iedere letter in de tekst
jov°Orschijn toverend, maar hij
°Pt rond, alsof geen enkel detail
i ontgaat. Enerzijds heeft hij
ij* van een ambitieuze jonge
'dhouwer, die voor het eerst in
missies heeft overleefd en klein
heeft gekregen, die gemeentebe
sturen heeft getrotseerd zonder
ooit een duimbreed af te wijken
van vooropgezette bedoelingen.
^eel(jg'estaan een monument of
j_n8roep plaatst, aan de an-
*9^ ant is hij de oude wijze vak-
friaw16 op kleinste onregel-
*'et, "fi eC*en let" wat hij niet
herp j at v°elt hij. Ook is er in
ste j,'1; Van de vrek, die zijn lief-
1 rnaar ter nauwernood
®even aan de openbaar-
n tenslotte is er de aelf-
^de overwinnaar, die eom-
In zijn kei-hard doorwerkte monu
ment ligt in feite een eindeloze gra
datie van karakter en gemoeds
nuance besloten. Ik zou zeggen:
waarom hield Bronner zo van de
Euville-kalksteenwaarom heeft hü
niet gewerkt in de blauwbank van de
Musschelkalk of in Zweeds graniet?
Waarom juist in die roomkleurige,
grijs wordende materie? De kalk
steen verhardt in de buitenschil,
wanneer hij lang buiten staat. In we
zen is hij niet zo hard. Hij verliest
op den duur ook de scherpe kanten
van de bijtelslag. Nou ja, zo was
Bronner dan ook. De consequentie
van zijn wezen is zelfs in het mate
riaal-gebruik volgehouden.
MARIUS VAN BEEK
Bronners beelden hébben in de
loop van de tijd een opmerke
lijke evolutie doorgemaakt. Ter
vergelijking drukken wij hierbij
af het definitieve beeld van Hil
debrandzoals het thans op zijn
hoge sokkel staat in de Haar
lemmer Houten het ontwerp
van dezelfde figuur, dat de
beeldhouwer in 1913 maakte.
Stilering en statige strakheid
zijn in de plaats gekomen van
ouderwets naturalisme.
~\Ju Haarlem bijna zijn Hilde-
Y brandmonumenten heeft, staat
1 een ander monument op instor
ten: het Hildebrand-comité. Dat was
namelijk zelf een monument gewor
den, hecht gefundeerd in de telkens
geprolongeerde verwachting, dat het
wel even zou aanlopen vóór de beel
den in Den Hout zouden staan. Maar
als straks Bronners schepping aan de
gemeente wordt overgedragen, is het
onherroepelijk gedaan met het comi
té. Het gaat ten onder aan de reali
sering van het doel, waarvoor het een
halve eeuw geleden werd opgericht.
Tegen twee oorlogen is het bestand
gebleken, maar de vervulling van zijn
taak zal het niet kunnen overleven.
Het is te verwachten, dat dit vooruit
zicht de verplichte vreugde van de
comité-leden straks aanzienlijk zal
temperen.
Iedere Haarlemmer wordt geacht
te weten wanneer het comité werd
opgericht: in 1913. Van de zeventig
leden van het eerste uur heeft er nog
één zitting in het huidige comité van
zeven leden, namelijk de heer G. D.
Gratama, oud-directeur van het Frans
Halsmuseum. Hij is nu bijna negentig
jaar. De werkers van later uren, die
nu mede deel van het comité uitma
ken, zijn de heren mr. J. H. J. Hoog,
voorzitter; J. DVoskuil, secretaris;
mr. A. Beets (in de zijlinie verwant
aan Nicolaas Beets), penningmeester
Mari Andriessen; Godfried Bomans
(naar de geest verwant aan Nicolaas
Beets) en A. D. Huijsman. Het is een
zeer Haarlems gezelschap, al kan men
het niet ernstiger kwetsen, dan door
te vergeten dat het eigenlijk een na
tionaal comité is, overeenkomstig de
opzet van de stichters van een halve
eeuw her.
Godfried Bomans is een werker
van het allerlaatste uur. Weliswaar
loopt hij onderhand een tiental jaren
mee, maar wat zijn tien jaren op een
O. D. GRATAMA:
...Man het eerste uwr.
halve eeuw? In het gezelschap der
seniores wordt hij beschouwd als een
wat onstuimige jongeling-, die in 1955
nog dacht, dat het monument er in
1960 werkelijk zou staan. Zijn jachtig
heid wekte beurtelings lachlust en
bezorgdheid. Zo vertelt hij het ons
tenminste. En zo zal het ook wel on
geveer zijn. Hij vertelt tevens zij
het met een lachje dat te denken
geeft dat reeds zijn vader lid was
van het Hildebrand-comité en dat de
ze, dus doende, de traditie van zijn
grootvader voortzette. Ook dat is on
geveer waar.. Dat wil zeggen, het
is een literaire waarheid', zó lang
bestaat het comité al en zó lang heeft
onze zegsman in zijn familie horen
praten over het Hildebrandmonument
als over iets dat er toch niet zou ko
men. De historische waarheid is, dat
in ieder geval mr. J. B. Bomans als
wethouder van Haarlem ambtshal
ve bij het monument betrokken was.
Als diens zoon nu met enige spijt de
ontbinding van het comité ziet nade
ren, is dat niet alleen omdat hij de
vertrouwde regelmaat van de verga
deringen zal missen, maar vooral om
dat hij voortaan verstoken zal zijn
van „de beroemde sherry van Ensche
dé", waarmee de besprekingen wer
den opgeluisterd. Het comité placht
namelijk bijeen te komen in het huis
GODFRIED BOMANS:
van het allerlaatste uur.
van „Johan Enschedé en Zoon", waar
het comitélid de heer A. D. Huijsman,
bestuurder van het vermaarde druk-
kersbedrijf, als gastheer optrad.
Tijdens die vergaderingen dacht
Bomans soms een goed idee te heb
ben, dat hij triomfantelijk in de be
sprekingen wierp. „Maar altijd was
er een senior", vertelt hij nu, „die
met vaderlijk geduld uitlegde: och,
beste jongen, dat voorstel is in 1928
al met grote meerderheid verwor
pen En als de oude heer Gratama
erbij was gingen we terug tot vóór
de voorlaatste wereldoorlog. Uit dat
tijdperk stamt ook de lijst van aan
zienlijke lieden, die een bedrag heb
ben gestort voor het beginkapitaal.
Daar zijn nog mensen van in leven-
Zij komen straks bij de plechtige
overdracht in vak B te zitten". Ver
der zegt Bomans: Hei curieuze is,
dat het monument tot het ogenblik
van de onthulling eigendom is van het
comité: Eerst daarna is het van de
gemeente. Een punt van gewicht is
de nazorg. Het gebruikte materiaal
(Franse Eüville-steen is enigszins
kwetsbaar. Als de negen beelden het
eerste half jaar niet beschadigd wor
den, hoeft men voor de toekomst niet
ongerust te zijn. De bevolking moet er-
Portret van de gewetensvolle doorzetter,
prof. J. Bronner, geschilderd door Kees
Verwey in 1960.
«MHmMHiuNiiHWHiHminitttiiiiiimttwmiimHniiiiiitiHi
Wat schuchter ga ik op deze aangena
me, onaangename mens af: „Dag pro
fessor Bronner". Hij kijkt even vanon
der zijn zwarte hoed, die bijkans in de
staal-blauwe ogen getrokken is, even
zijn geheugen controlerend. Ik denk,
hij kan niet goed meer zien, maar dan:
„Dag Van Beek, hoe gaat het met je,
ik hoop dat je eindelijk meer in je
atelier, dan op het krantenbureau bent.
Weet je nog, dat ik je op een handkar
een groot gipsen beeld heb laten halen
voor je toelatingsexamen van de aca
demie, dat is verstandig geweest". Dan
komen er eindeloze vragen over het
werk, waarmee ik bezig ben, hij geeft
direct commentaar op de soort steen
waarin ik werk. „Fijn dat je gekomen
bent, jonge ogen kunnen meer zien dan
ik". Verder geen vraag over zijn eigen
levenswerk, waaraan hij nu vijftig jaar
geleden begon. Het is alsof visioen van
de beeldengroep in de Hout en werke
lijkheid voor hem reeds lang één ge
worden zijn. Als een deftige Haarlem
mer hem komt zeggen, dat hij een af
spraak om te komen lunchen vergeten
heeft, kijkt hij hem strak aan en zegt,
„Maar meneer ik kan hier toch niet
gemist worden bij het werk."
Het werk... stralender dan ooit onder
de even doorschietende voorjaarszon
onder de hoge bomen: sterke lieht-don-
ker werking, wit met zwarte schadu
wen. Acht nog roomkleurige beelden op
een achtkantige fonteinbak, zestig
meter verder op een hoge sokkel de
Hildebrand-figuur, een ongenaakbare
meester, hoed in de hand, ondanks alle
strakke stilering toch speels.
„De steen wordt natuurlijk grijzer bui
ten", zegt Bronner. „Bent niet bang
voor beschadiging?" vraag ik. „Als
ze er niet tegen gaan staan rammen
en als ze niet met stenen gaan gooien
gebeurt er niets" antwoordt de oude
meester.
„En wordt dlie steen niet groen, iin de
aanwezigheid van zoveel bomen?"
„Kalksteen houdt 't best in ons klimaat,
de kalkdelen absorberen het groen, zo
dra er maar enige tijd de zon op
schijnt".
„Daar ben ik persoonlijk niet zo ge
heid van overtuigd, er is ten eerste al
zo weinig zon in dit land" merk ik op,
vanzelfsprekend spottend over het kli
maat in de lage landen, maar daar
gaat Bronner niet op in. Hij komt uit
Noord-Holland, werkte voor Haarlem,
doceerde in Amsterdam en al had hij
jarenlang een klein huis in Chevreuse
onder Parijs, waar hij iedere zomer
naar toe trok, voor hem is Nederland
en zeker Haarlem een oord, waarover
men niet spotten kan, daarvoor is het
leven hier te ernstig.
Stormen van kritiek
Nu het monument in de Haarlemmer
Mout staat opgesteld kan men zich niet
meer voorstellen, dat er zoveel herrie
en rumoer om de plaats is gemaakt.
Vanaf 1931 heeft men ruzie gemaakt
over deze, door Bronner voorgestelde
plek, nadat de Fonteinlaan aan het
verkeer moest worden prijsgegeven.
Stormen van kritiek zijn er geuit over
de „Doorkijk" die als natuurmonument
niet mocht worden opgeofferd aan een
beeldengroep. Achteraf zeggen de ge
renommeerde Haarlemmers: Wat is De
Hout er mooi door geworden.
Met het Hildebrand-monument zijn
eigenlijk alle beeldhouwers, die een
studietijd onder Bronner hebben meege
maakt, vertrouwd geraakt, want ze zijn
ermee opgegroeid. Destijds stonden de
beelden gedeeltelijk op het atelier van
de beeldhouwer en gedeeltelijk bahakt
in de steen-klas. Daarna zagen we ze in
het Stedelijk Museum met alle voorstu
dies. Op Sonsbeek zijn de beelden te
zien geweest, ongeveer in de opstelling
die Bronner bedoeld had. De Vleeshal
in Haarlem toonde de figuren in 1952.
Behalve de voorstudies zijn er uitge
werkte figuren in klei, waarnaar de
beelden bahakt zijn. Van de stenen fi
guren zijn weer gipsgietsels gemaakt,
opdat bij eventuele beschadiging een
nieuwe en juiste kopie gemaakt kan
worden. Voor die werkzaamheden is
destijds een speciale groep Italiaanse
gipsgieters naar ons land gekomen en
wij stonden als leerlingen verbaasd
over de handigheid, waarmee die ar
tisans hun werk deden. Ze vormden
af in klei, een bijzonder moeilijk pro
cédé. Na zoveel confrontaties ben je
dus wel vertrouwd met een beelden
groep en de romantiek over een levens
werk van veertig of vijftig jaren slijt
er ook wel af, wanneer je Bronner wat
beter hebt leren kennen.
En toch... Het was alsof ik een schok
te verwerken kreeg, toen ik dezer da
gen de opstelling in De Hout zag. Welk
een spanning, gratie, gedurfde vorm
geving in steen, weik een consequente
bestudering van een probleem, welk
een groei ook naar een synthese. Er
zijn in de jaren dat Bronner werkte
verscheidene beeldhouwers in ons land
geweest die een veel groter produkti-
viteit bezaten maar om van hen negen
of tien (bij Bronner moet men ook het
portret van Mevr. Mann-Bouwmeester
m de beschouwing betrekken) beelden
uit te schiften die hoog niveau behou
den valt dikwijls niet mee. Het ging
Bronner dan ook helemaal niet om de
kwantiteit. Alleen de kwaliteit was be
langrijk. Je wordt er verlegen van, een
schaamte stijgt in je op, want hoe dik
wijls wordt er niet met de pet naar ge
smeten, hoe dikwijls laten wij, beeld
houwers, ons niet door opdrachtgevers
pressen een beeld sneller af te maken
dan verantwoord is. Men redekavelt
soms jaren over de mogelijkheid om
aan een bepaalde beeldhouwer een op
dracht te verstrekken, of men twijfelt
tussen de een of de ander en als dan
eindelijk de kogel door de kerk 's, wan
neer de beslissing is genomen, ver
wacht men dat de kunstenaar in drie
of vier maanden het werk gereed zal
hebben.
Van de maker
Het Hildebrand-monument is dan ook
niet van de gemeente Haarlem, noch
van welke commissie dan ook (het des
betreffende heeft zich drie maal «over
leefd), het is en blijft het geestelijk
eigendom van de maker en van hem
alleen, dat besef je zo sterk bij dit
werk. Aan de andere kant heeft het ook
het karakter van de scherp-sHjper. van
de „Prinzipiënreiter", van de weer
barstige Noordhollander. Dat beseffend,
verbaas je je erover, dat er nog zo
veel charme en zin voor humor aan
kleeft. Zo tegengesteld het karakter
van Bronner is (zoals gezegd de aan
gename, onaangename mens in de
Haarlemmerhout, de hoogmoedige,
eigengereide en onhandelbare mens,
maar tevens de persoonlijkheid die
zich als geen ander kan verdiepen in
het werk en in het wezen van anderen,
wanneer zij hem interesseren), zo
tegengesteld is ook dit werk. Het is
tijdgebonden en het dateert, maar het
is ook van alle tijden.
Het diakenhuismannetje heeft die ge
heimzinnige blik van de beelden van
het Portal Royal in Ohartres; Suzette
Noiret heeft een charme die aan de
Rococo doet denken, maar vergis u
niet, de blokkige opbouw is in geen an-
Esopresatef detail van „Buikje" (mr. Bruis).
e*en 'etdiakenhuismannetje, wiens
anheer e het duidelijkst uitkomt
hien het beeld en profiel beziet.
Suzette Noiret, ge
zien van opzij, waar
door de ornamentale
details van een bos
bloemen en een be
werkte tas sterk in
het oog springen.
dere tijd dan in de onze denkbaar en de
detailleringen in het ornament van de
grote strohoed zjjn van een zeer oor
spronkelijke, liefdevolle virtuositeit.
Hier en daar breekt het cubisme weer
baan, elders zijn Jugendstil-elementen
te bespeuren in decoraties en toevoegin
gen.
Eigenlijk zou het goed zijn een ten
toonstelling te houden met alle voor
studies. Dan ziet men pas hoe dit mo
nument gegroeid is naar zijn synthese.
Hoe ouderwets en werkelijk daterend
doen de voorstudies aan. Hoe ouder
wets-naturalistisch zijn de eerste schet
sen van de Hildebrand! Men moet aan
Royer, Leenhof en Bart Hove denken,
mannen die omstreeks 1912, toen de
eerste schetsen in de prijsvraag voor
die momenten vervaardigd werden, de
eerste viool speelden. Hoe onbeholpen
is nog de eerste studie voor Suzette
Noiret, een boeren-trienige figuur.
Langzaam is de suprematie gegroeid.
De Hildebrand is ronduit een mees
terwerk en van de andere acht beelden
strijden het Diakenhuismannetje, Buik
je en Suzette Noiret om de voorrang
in plastische opbouw. Naast de oude
heer Stastok, eigenlijk niet meer dan
een groot rechthoekig blok steen, waar
boven een kop, bevindt zich een hond
je. Een der leden van het comité heeft
eens tegen Bronner gezegd tijdens een
van de vele bezoeken, en het klonk
nogal verontwaardigd: „Professor, ik
ben een groot hondenkenner, maar zo
zit een hond nóóit!" Waarop Bronner
alleen maar antwoordde: „Deze hond wel"
Toen was de kous af. En een ander
zei eens bij het zien van de honden
van Teun de Jager: Het lijken wel
Gelderse roggebroden. En Bronner:
„Gelderse roggebroden zijn van rogge
gemaakt, deze honden zijn van steen".
Supreme invloed
Reeds een twaalf-tal jaren is Bron
ner geen hoogleraar in de beeldhouw
kunst meer (hij heeft, hoewel niet ka
tholiek, nog wel een paar jaar les ge
geven aan de_ Benedictinessen te Eg-
mond, misschien op aandrang van
John Raedecker, die een dochter in
het klooster had) en bij alle kritiek die
we destijds hadden op leerlingen die
zo „Bronneriaans" werkten en jaren
lang nodig hadden om daar onderuit te
komen, is dit monument ineens weer
de realisering van zijn supreme invloed.
De moderne kunst werkt veel vluchti
ger. Soms is razende snelheid nodig
om een impressie vast te leggen.
Eigenlijk rammen we maar door om
een dwaas spoetnik-achtig idool na te
jagen. Is veel van de moderne beeld
houwkunst niet meer dan een blikvan
ger?
Confrontatie met Bronner geeft weer
iets van de eindeloze rust die alle grote
Apollinische beeldhouwers gekend heb
ben. Hij hoort in de orde van Phidias,
Michelangelo misschien (in diens schil
dering in de Sixtijnse Kapel was hij als
een Dionysos aan het werk), de kathe
dralen-bouwers (Chartres), Laurens,
Maillol, Brancusi... Niet Dionysisch
als Rodin of Bourdelle (zeshónderd
beelden in een lang leven).
Het geheel van zijn monument is niet
statisch, een dynamiek is niet te ont
kennen. Oorspronkelijk had ik veel kri
tiek over de starheid van het geheel,
maar nu ik de uiteindelijke opstelling
gezien heb, durf ik dit oordeel nauwe
lijks te handhaven. Bronner is een be
genadigd man, vooral omdat hij zich
aan uiterlijk succes nooit gelegen heeft
laten liggen. Wanneer men zich erop
bezint, dat deze in Zijpe, Noord-Hol
land, geboren meester thans ruim 80
jaar oud is, moet men denken aan een
uitspraak van Rodin, gedaan in diens
boek over de Franse kathedralen: „De
boer haast zich niet, hij loopt in de pas
der eeuwen". Bronner blijft een voor
beeld voor alle kunstenaars ofschoon ik
geenszins zou willen, dat alle nijvere
lieden in dit placiede tempo overgin
gen. Hij is een man die zowel de ern
stige Esser (zijn opvolger) als de speel
se schrijver Bomans geïnspireerd heeft,
de levenskunstenaar en grote beeldhou
wer Andriessen zo goed als de verbeten
werkende Couzjjn.
aan wennen, dat de beeldengroep
enige distantie vergt terwille van
haar behoud"
Men weet onderhand hoezeer pro
fessor Bronner zijn pijnlijke zorg ook
heeft uitgestrekt over de omgeving
der beelden. Bomans verhaalt, dat
een achter blijvertje in de rij van om
ringende rhododendrons onmiddel
lijk moest worden vervangen door
een nieuwe struik, precies even groot
als de andere, en hoe een hekje in de
Beelslaan, dat vanaf het Paviljoen
dwars door de „doorkijk" heen als
een witte stip zichtbaar was, onver
wijld groen moest worden geverfd.
De stip werd geacht de concentratie
van het uitzicht op de beelden ernstig
te verstoren. Het valt daarbij op, met
hoeveel respect Bomans telkens aan
de inzichten van prof. Bronner refe
reert. Hij is nl. van mening, dat juist
deze zich over de kleinste details uit
strekkende zorg de ernst en de toe
wijding tekent, waarmee de kunste
naar zich bijna een halve eeuw over
zijn schepping gebogen heeft-
Als Godfried Bomans zijn literaire
waarheid zegt over het ongeloof in
de plaatsing van het monument, ver
tolkt hij een algemeen Haarlems ge
voelen. Toen de gemeenteraad in 1956
een der belangrijkste hinderpalen
voor de plaatsing uit de weg ruimde,
zei Mari Andriessen, die de bewogen
raadszitting had bijgewoond, dat de
hele wereld voor hem veranderd was.
Toen die ene zekere onzekerheid was
vervallen leken alle gewone zekerhe
den onzeker geworden. „Het verbaas
de me, dat de Vleeshal en de Grote
Kerk er nog gewoon stonden
Bij dat alles heeft het comité al
tijd een delicate, soms ondankbare,
taak vervuld. Zeker, het mocht de tijd
nemen voor zijn activiteiten, maar
het moest dan ook met de uiterste tact
en voorzichtigheid te werk gaan.
Het oudste comité-ad-hoc van ge
heel Nederland gaat straks met enige
weemoed uiteen Misschien zal een
van deszelfs leden later in zijn mé
moires de waarheid („al ware het
slechts de literaire waarheid") be
vestigen van een hardnekkig gerucht
namelijk dat men bij de definitieve
opdracht aan prof Bronner in 1913
een andere kandidaat niet in aanmer
king wilde doen komen, omdat deze
werd verdacht van traagheid in het
uitvoeren van zijn opdrachten. „Als
we met die man in zee gaan, staat
het monument er in 1920 nog niet",
zou een (thans reeds lang overleden)
comité-lid hebben gezegd.