Vijftig jaar voorgeschiedenis van een nationaal gedenkteken B - 'ossier binnenkort naar het gemeente-archief Programma onthulling —Hildebrandmonument- Ontmoeting in de Haarlemmerhout 4 HOE WARM HET WAS EN HOE VER IHMSBi* 1 gemeente liet Twee fontein- I: LIEDEREN VAN BEETS BIJ HILDEBRAND HOLLANDS FEEST IN HOLLANDSE STAD Bakken MAKEN Ac*14 nam het Algemeen Neder- v6r, ft Verbond zelf het initiatief gezien de schepper van de r^ft A een nationale figuur was, werd ®ft 'Nationaal comité tot stichting Slicht11 Hildebrand-gedenkteken" op- V V i werd een open prijsvraag vaft, iands beeldhouwers uitgeschre- hfdten ar°P door 26 beeldhouwers VM v berden ingezonden. Men ging da?rt;.varenidkeid te werk. In juli iaar werd de 33-jarige Jan fti °0nrirnet de eerste prijs van ƒ1000 4i°tto 3 voor zijn ontwerp onder het cht ''.Band". Hij kreeg de op- J\aftajv,„0°r het maken van het Hilde- Je rv, jiUmen-t en 3000 honorarium, "en WOENSDAG 30 MEI 1962 PAGINA 9 MÈ Willi *S De Doorkijk Beslissing Hl m&N i Geen uitstel meer Mijn Hof De Conducteur oüd; tfle méSm® j&MRLEM, 29 mei Men kan het de Haarlemmer niet kwalijk nemen, pi ™j komende maand wat onwennig de wereld inkijkt. Met één sobere Veilheid zal op 1 juni 's avonds rond negen uur in een tent op het gras- Êetn Vp"r Provinciehuis, het zogenaamde Vlooienveld, een einde worden hoi !aakt aan wat hij was gaan beschouwen als een deel der onsterfelijk- Wn C'e vo°rgeschiedenis van het Hildebrandmonument. Op gezette tijden Vos ('e Haarlemmer gewoon in zijn krant een nieuwe ontwikkeling in deze i ^geschiedenis te ontdekken. Op even gezette tijden werd hem ke ^at er weer een kink in de kabel gekomen was. Maar nu is het 5r gelijk zover. Binnenkort zal het Nationale Hildebrandc.omité zijn lijvig Ipp van bijna vijftig jaren bijeen pakken en overdragen aan de ge- Vefnte-archivaris van Haarlem, mejuffrouw dr. G. Kurtz, die het onge- iih za' rubriceren onder het hoofd „Curiosa", met als dossiertitel: 06 Warm het was en hoe ver". dus begonnen in 1913, toen zich opmaakte om het jaar 11 zien uyi ucicifs.Lt; um nei jddt de honderdste geboortedag van tie^ariemmer Nicolaas Beets te gaan feilden. Onder leiding van de gym- S&aJjileraar dr. Schepers nam de vi^6nïltlse afdeling van het Algemeen Plee^hdsche Verbond op zich gelden .Aft ie brengen voor het oprichten sci®ft standbeeld van Hildebrand, it &ï^ver van de Camera Obscura. 5eft 3eenteraad besloot mee te wer- {?°ftUiy? men kwam overeen, dat het v ft tr.ht een plaats zou krijgen in rr^ft ti" °ut, dicht bij het huidige „Dreef- JAft tp de voormalige buitensociëteit ?eftt',ou moet blijcken". Het monu- h? «en bestaan uit een fonteinbak op een voetstuk te plaatsen v°ft <j6Van Hildebrand. De gemeente ■hejj fonteinbak voor haar rekening if-K v?aanden later, op 23 oktober U Bronner hoogleraar aan de ertl'e voor Beeldende Kunst "sterdam. d o j.5 1914-1918 bracht natuurlijk tj6§de vertragingen, maar in 1920 aahe a gemeente Haarlem, dat op bet0hgeven Plaats vóór Dreefzicht werd gelegd. er feh was nu op het werk van 2®t \^i""nen fonteinbak f°ftnerChTten was nu op tT ftft in antwoord op een brief van ht>, Van sdhreef de toenmalige secre- Sedenu Hildebrandcomité, dat 4e tik n jeken leeds voor een be- benaéhvra e §ereed was en dat «nkeiag tot bouwvergunning bin- zou worden inge- h t^'hAbniinf1'! 19®T moesten B. en W. aan in 4611 weten, dat de Fon- de venuVerband met de toeneming liik^t keersdrukte gereorganiseerd - Wnna UKle gereorgamseera gerot n en dat de aanvanke- B ^«cht veerde Plaats tegenover 4ft etl W n}et tang er beschikbaar was. 'ft to' „stelden voor het monument u®tatien op een andere plaats h^/1- Qe "t ter hoogte van de Oranje- ïohi^erfl ;5e?ds aangebrachte fontein- 'ftto.'hlaon 6 fundering van de nieuwe tyeof hoe verwerkt. B. en W. stelden bijstg„ 8 S'®U van61i andere piaats voor: ten 6 ait Hertenkamp, dus kort se1oV6rai^nkelijk gedachte plaate t.r0faat' het Bronnocomité. dat intussen met 5'ftatbiet veron-was gaan Praten, kon at ïetl. ui ®en met de aangeboden de b>en i;et schreef aan B. en W., ^°0ni - Airie t.Z0Senaamde Doorkijk van Ia^.kijk tuoo„°ut;Tt wenste, (dat is de ^>laam san Provinciehuis en Span- ?iets hhamn Wel ten zuiden van de verzrv^°°r oó J ?n w- voelden daar af ?„stetden de raad voor dit de ra, wyzen. Op 24 mei 1933 re Plaats toch akkoord te gaan Sr te™rog 'i1 de Hoorkjjk, nadat Wier on ^f7n de raad een voorstel ^eibader terug had verwezen 3,1 het Er was een voor- t 'Jsf 0l;h aadshd M. A. Reinalda voor Hp't doorkijk" er door te 18 s *°°rstel werd met 21 verbr,ier Mao®mtn, aanvaard. Burge- B.t00 'gep arschalk was uitermate "raar zül®5fini.bfr(>ep de "ss actie had geen succes. De Prof. iBronner aan het ^stle'fbUpende ontwikkeling van n 'h Nederland, liet ook hem niet onberoerd. Keer op keer ver wierp hij de ontwerpen die hij voor zijn Hildebrand-monument maakte. Ze ven ontwerpen heeft hij in totaal ge maakt. Eerst in 1948 achtte hjj zjjn werk dermate vervolmaakt, dat hij er mee in de openbaarheid kon treden. In 1949 besloot de Haarlemse raad 1540 beschikbaar te stellen voor het laten maken van een maquette van de beeldengroep. In november van dat jaar vond een proefopstelling plaats in de Doorkijk. De plaats was alweer dubieus geworden, want bij nader in zien wilden B. en W. het monument liever geplaatst zien in het andere stuk van Den Hout, waar het oude Lourens Cos ter-gedenkteken staat. Prof. Bron ner deelde mede, dat hij het monu ment had ontworpen ter plaatsing in de Doorkijk. Bronner begon zijn reeds beroemd geworden beeldengroep over al in den lande te exposeren. Ook enige Eindelijk eens een geheel bezette pu blieke tribune in de Haarlemse raadzaal. Dat was het geval toen definitief beslist werd over de plaats van het Hildebrand monument in de raadsvergadering van 4 maart 1956. Op de voorste rij ziet men enige leden van het Hildebrand-comité. Van rechts naar links: Jan Voskuil, Mari Andriessen, (naast deze G. Giltay Veth, geen lid van het comité doch vertegen woordiger van O. K. en W.), mr. A. Beets en A. D. Huysman, de laatste in ge sprek met wethouder Geluk. iiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiimiiiimiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiimiiiiiiii commissies verklaarden zich tegen ,,de Doorkijk". Op 12 november 1955 verzocht het Hildebrandcomité de raad om een uit spraak: het monument van het comité definitief te aanvaarden ter plaatsing in de Doorkijk. Van enige kanten wer den bezwaren ingediend tegen dit plan, dat een aantasting zou betekenen van Den Hout. Vele anderen stelden zich onvoorwaardelijk achter het Comité en prof. Bronner. De beeldhouwer liet we ten, dat hij de beeldengroep niet af zou staan, wanneer die niet in de Door kijk zou worden geplaatst. Op 4 april 1956 besliste de raad: het monument komt in de Doorkijk. Opnieuw met 21 tegen 16 stemmen. Toen de teerling lllllllllllllllllllllllllllllllllllllHlllimillllllllllllllllllllllllllllll Nadat in 1948 32 jaar nadat de op dracht gegeven was het Hildebrand monument eindelijk gereedgekomen was, heeft prof. Jan Bronner talloze malen Haarlem bezocht om proefopstellingen bij te wonen van zijn beeldengroep. Hij liet het bij die gelegenheden bepaald niet bij kijken, maar hij vergewiste zich er voortdurend van dat zelfs de kleinste details volkomen volgens zijn opvattin gen werden uitgevoerd. HAARLEM, 30 mei Vrijdagavond rond half negen wordt ten langen leste het Hildebrandmonument in de Door kijk van de Kleine Hout onthuld. Om half acht zal het Hildebrandcomité zijn ruim vierhonderd gasten ontvan gen in een grote tent, die op het grasveld tegenover het Provinciehuis het zogeheten Vlooienveld zal worden opgeslagen. Om acht uur gaat het gezelschap naar het monument, terwijl voor de belang stellenden achter het monument en bui ten de omheining plaats is gereser veerd. De voorzitter van het comité, mr. J. Hoog, zal de aanwezigen daar welkom heten, waarna de Koninklijke Liedertafel „Zang en Vriendschap" het lied „Mijn hof" van Nicolaas Beets op muziek van Philip Loots ten gehore zal brengen. Een kleindochter van Hildebrand, me juffrouw G. M. Beets uit Amsterdam, onthult dan vervolgens het beeld van haar overgrootvader. De andere beel den van het monument zijn dan reeds onthuld. Zij worden bp de onthulling van het Hildebrandbeeld betrokken, doordat op dat moment de fontein be gint te spuiten en het hele monument in sohljnwerperlicht wordt geplaatst. Er kunnen dan bloemen bjj het monument gelegd worden, waarna voorzitter mr. J. Hoog het gedenkteken officieel zal overdragen aan de gemeente Haarlem. De burgemeester, mr. O. ^P. F. M. Cremers, zal het namens de gemeente aanvaarden. Vervolgens zal de beeldhouwer, prof. Jan Bronner, het gedenkteken opdra gen aan de Haarlemse jeugd, waarna „Zang en Vriendschap" tot besluit „De Conducteur" van Nicolaas Beets zingt, getoonzet door Jos de Klerk, Het mo nument wordt de hele avond verlicht ten behoeve van belangstellende bezoe kers. Na afloop van de plechtigheid re- cipiëert het Haarlemse gemeentebestuur in de tent op het Vlooienveld. De fees telijkheden zullen worden opgeluisterd door de kapel van de Haarlemse po litie. eenmaal geworpen was, besloot de raad unaniem 90.000 beschikbaar te stellen voor het voorbereiden van de plaatsing en het laten maken van een nieuwe fonteinbak. In 1957 vond een proefopstelling plaats. Twee jaar later dreigden er opnieuw moeilijkheden. Prof. Bronner achtte het redelijk, dat in de nieuwe begroting waarin een aantal posten verhoogd werden ook zjjn honora rium op een hoger bedrag zou worden vastgesteld. In 1960 voteerde de raad op voorstel van B. en W. zij het niet con amore een bedrag van 137.000. voor de plaatsing van het monument. Het jaar daarop was nog- eens 20.000 nodig, ook al omdat prof. Bronner iedere fase van de voorberei ding van nabij volgde en telkens ande re oplossingen voorstelde. Een gedeel te van de raad stemde tegen, maar de meerderheid ging toch akkoord. Ook toen bleef de uitvoering van het mo nument een lijdensgeschiedenis tot ein delijk enkele maanden geleden het Hil debrandcomité na overleg met de beeldhouwer de knoop doorhakte en de onthulling vaststelde op 1 juni van dit jaar. Het is bijna tekenend voor de si tuatie, dat het comité nu geen dag en geen uur uitstel meer kan dulden. Het heeft nog liever een ontluisterende tent op 1 juni dan het Provinciehuis op een latere datum om zijn gasten te ont vangen. De beeldengroep is gereed. Het monument kan onthuld worden en nu mag er ook geen dag uitstel komen Intussen krijgt Haarlem (ja, Neder land), een beeldengroep, die hoe men er verder ook over oordeelt nu reeds beschouwd wordt als een der be langwekkendste kunstwerken die in de eerste helft van deze eeuw in ons land tot stand zijn gekomen. Tijdens de onthullingsplechtig heid in de Kleine Hout zal de Koninklijke Liedertafel „Zang en Vriendschap" twee liede ren zingen, namelijk „Mijn Hof" op muziek van Philip Loots en „De Conducteur" op muziek van Jos de Klerk. De liederen zijn twee door Nicolaas Beets geschreven gedichten, welke dus nu ter ere v&n diens pseudonieme persoonlijkheid gezongen zullen worden. Midden in de stad heb ik een hof Een hof met schoone bloemen Die bloemen liefheeft, vindt er stof Tot kijken, ruiken, roemen. Bloemen zoo kleurig Bloemen zoo geurig Fijn en grof God laat ze groeien Blad voor blad, knop voor knop En schrijft, als ze bloeien, Zijn naam er op. Midden in mijn huis heb ik een hof Een hof met schoone rozen; Die rozen liefheeft vindt er stof Tot kussen en tot koozen Rozen zoo kleurig Rozen zoo geurig Fijn en grof God doe ze samen Opwassen zonder smart, En schrijve al zijn namen Diep in haar hart. De conducteur zat op den bok, Van Amsterdam naar Leiden. Hij droeg een zwartfluweelen pak Met koop'ren knoopen, en hij stak Den horen tusschenbeiden. De conducteur zat op den bok, Van Amsterdam naar Leiden. Hij reed met krasse blessen voor, Halfweg voorbij en Haarlem door, en zuchtte tusschenbeiden. De conducteur zat op den bok, Van Amsterdam naar Leiden. Hij reed, met maal en horen om, Door Bennebroek en Hillegom, En lachte tusschenbeiden. De conducteur zat op den bok, Van Amsterdam naar Leiden. Hij reed de lomm'rige eikendreef Van Hillegom tot Lis, en wreef Zijn handen tusschenbeiden. De conducteur zat op den bok, Van Amsterdam naar Leiden. In Sassem zag hij eiken dag Een meisje, dat uit 't venster lag, En groette 't tusschenbeiden. De conducteur zat op den bok, Van Amsterdam naar Leiden. Op 't laatst, het koele groeten moe, Wierp hij 't lief kind een lonkje toe. Een zoenhand tusschenbeiden. De conducteur zat op den bok, Van Amsterdam naar Leiden. Hij had nu al zoo lang geknikt, Geglimlacht en verliefd geblikt: 't Verdroot hem tusschenbeiden. Eens zat een ander op den bok, Van Amsterdam naar Leiden. Maar op het rechthuis heeft de schout Aan 't Sassemsch meisje hem getrouwd, En heil gewenscht aan beiden. Nog zit hij daaglijks op den bok, Van Amsterdam naar Leiden. Maar 's morgens, eer hij 't rit begint, Zegt hij goêndag aan vrouw en kind En geeft een zoen aan beiden. Nog enkele da gen en Hil debrand heeft in de Haar lemmerhout het monument, waarop hij sedert 1839 recht heeft en nu al een halve eeuw staat te wachten. In steen gehouwen staat hij reeds op zijn sokkel, maar de laatste dagen vóór hij onthuld zal zijn, kan hij moeilijk zijn ge lukkigste noemen. Ingepakt, als dient hij voor een surprise bij een verguldpartij, is hij de blindeman, met wie een spel letje wordt ge speeld. Straks echter zal hij in volle glorie Hildebrand, alias Nicolaas Beets, in zijn voorschijn komen studententijd te Leiden. en acht van zijn vertrouwde Camera-figuren ontwaren op de rand van de fonteinbak. Hij zal op ze kunnen neerzien. Niet in de ongunstige zin van het woord. Zijn herschepper heeft hem die plaats toegedacht om hem ongestoord te laten mijmeren over wat eens was en altijd nog is. In de Haarlemmerhout kan Hildebrand weer tot zich zelf komen, getooid met zijn studentenmantel en de hoed in de hand. In zichzelf zal hij moeilijk Nicolaas Beets ontdekken. Maar de feiten liegen er niet om. En er zijn altijd wel mensen, die hem eraan willen herinne ren. Zoals wij. Want eens is Hildebrand geboren. Als Nicolaas Beets zag hij het levenslicht, op 13 september 1814, in een huis aan de Koningstraat te Haarlem. Vanuit die stad trok hij later naar Leiden, waar hij godgeleerdheid aan de universiteit ging studeren. Behalve een theoloog ging in hem ook een dichter schuil, een man, die in de geest van Byron, maar met veel minder talent, zijn verzen schreef. Sombere gedichten naar de mode van de tijd. Totdat hij onder 't pseudoniem van Hildebrand enkele schetsen schreef. Ze werden gebundeld. Zijn Camera Obscura was er. Dat was in 1829. In de loop der jaren werd de Camera Obscura uitge breid, tot het boek in 1831 zijn definitieve vorm kreeg. Herdruk op herdruk volgde. Meer dan zestig drukken hebben de naam van Hil debrand ook in het buitenland, ver eeuwigd, en die van Nicolaas Beets vervaagd tot een historische klank in de literatuurgeschiedenis. Het Hervormde kerkje in Heemstede heeeft hem als predi kant gekend, in Utrecht heeft hij daarna de kansel beklommen en in diezelfde stad heeft hij aan de Uni versiteit zedenleer en kerkendog- men gedoceerd. Maar toen hij op 13 maart 1903 op negenentachtig- jarige leeftijd in de Domstad stierf, ging hij de geschiedenis in als een vroom conventioneel dichter, welis waar een volkszanger en een on gekroond hofdichter, maar toch als een man, wiens glorie even snel verging als de kransen op zijn graf. BUIKJE: hoe warm het was en hoe ver. ZO NIET HILDEBRAND. Hij bleef leven. De manier, waarop hij met zijn camera het Hollandse leven had geportretteerd, bleek onsterfelijk. Zijn breed uitgespon nen, sterk gedetailleerde verhalen, verraden zijn geestige en onbarm hartige visie op het burgerdom van die dagen. Waarom blijft juist dit boek gelezen? Ach ja, waarom bewaren wij zo zuinig de portret ten van onze grootouders, oud ooms en oud-tantes? Zij staan daar zo ten voeten uit op uitge- kiekt, zo volmaakt hun persoon lijkheid tonend, dat wij er door vertederd worden en heel er gens ook onszelf herkennen. Daar om blijft de Camera Obscura ge lezen worden. Met Hildebrand zullen wij naar de fonteinbak kijken in de Doorkijk van de Kleine Hout. Daar staat Vader Stastok zal hij zeggen. En VADER STASTOK: hij glimlacht weer om ziin burger al zeg ik het zelf. yjke oorrij die behoorde tot die mensen, „die hunne zaken aan kant gedaan hebben en. het uitzicht op verdere win sten opgevende, zich met een vrij aardig inkomen, een onverzettelijke afkeer van stoommachines, en de Haar- lemsche Courant tevreden stellen." Hildebrand ziet hem weer wandelen door het stadje D. Of thuis voor lezen uit de bijbel, „niet mooi maar stichtelijk". En in een gesprek zal Stastok Senior, een pijp rokend, her haaldelijk zijn stopwoord laten vallen: „Al zeg ik het zelf". MET GROTE SYMPATHIE be groet hij zijn oude vriend. Keesje, het diakenhuismannetje, dat hij bij de familie Stastok heeft leren kennen. Keesje doet weer opnieuw zijn verhaal over Klein Klaasje „een kwaad kreng", die aan de Vader van het huis verraden heeft, dat Keesje geld heeft. Keesje, die alleen nog wordt gebruikt „tot het doen van min gewichtige bood schappen", heeft twaalf gulden ge spaard „met God en met eere", want als hij dood was, wou hij niet op strooi liggen en niet be graven worden in de put van het kerkhof. Hildebrand luistert weer naar de betraande woorden van Keesje: „Ik wou in me kist leggen; met eigen goedik heb nooit een eigen hemd gehadéén eigen doodshemd wou ik hebben." In zijn rol van bemiddelaar is Hildebrand ge slaagd. Hij glimlacht er nu nog om. En Keesje met hem. KEESJE: eigen doodshemd. MAAR TEUN DE JAGER blijft weemoedig staan kijken. Diep verdrietig. Hildebrand zelf begrijpt er nu nog niets van. Teun was de jonge jager, die in zijn stulpje woonde aan de duinkant van het armelijke Schoorl. Hij „zag er in zijn versleten groen buis, met de oude weitasch en ouden hagelzak kruislings over beide schouders de broek in de laarzen, de groene lakense muts schuins opgezet, en het kort dubbel jachtgeweer, 'met het groen, afhangend cordon on der den arm, recht teekenachtig uit." Groot en forsch was Teun, een blonde zoon der Celten, altijd in gezelschap van zijn „schoone bruingevlekte patrijshond" Veldin. In heel Schoorl en Bergen geen beter jager dan Teun en juist hem moest het overkomen, dat hij dat liefste meisje Zijltje met een on- (eluksschot neerschoot. EEN OUDE KENNIS. Hildebrand herkent hem meteen. Mr. H. J. Bruis, „een dier bevoorrechten, wien het nooit gebeuren mag een heel oude kennis te ontmoeten, zonder dat het eerste woord tot hen is: wat ben je dik geworden." Bruis is dik gebleven. Draagt zijn naam Buikje met ere. Hij moest in zekere Hollandsche stad onder vinden, hoe warm het was en hoe ver". Hildebrand ziet hem nog op bezoek gaan bij dr. Deluw, met wie Buikje vroeger ooit gegeten had in de „Pleizierige Sauskom". Zij steken weer een sigaar op en spreken over hun Leidse tijd. TEUN DE JAGER. tragiek om Zijlstje. NURKS: onaangenaam mensch in de Haar lemmerhout. MAAR WAT een prettige kennis vergeleken met die Robertus Nurks uit Amsterdam. Hildebrand her innert hem zich nog goed. „Een beste, trouwe jongen, prompt in zijn zaken, stipt in zijn zeden, godsdienstig en zelfs in den grond goedhartig. Maar er was in hem iets lastigs, iets impertinents, in één woord, iets volmaakt onaan genaams". Hildebrand denkt terug aan die juli-dag in de Haarlem merhout, toen hij daar met zijn vriend Boerhave en Nurks wandel de. Aan de zure opmerkingen van Nurks in de trant van „Die vriend van jou lijkt sprekend op dien schoenenjood, die altijd op den hoek van de Vijzelstraat en Heren gracht staat. Och ja, je weet wel, die leelijke kerel. Net of hij een trap van een paard heeft gehad." Geïrriteerd kijkt Hildebrand op hem neer. Nurks was een onaange naam mensch in de Haarlemmer hout. Zelfs het diner in het „Wa pen van Amsterdam" kon daar niets aan veranderen. ONTROERD KIJKT HIJ liever naar grootmoeder Kegge, uit de West in Nederland teruggekeerd. Hij treft haar in de bibliotheek, met haar bijbel en haar schoone lange hond Damiaan. Zij heeft een „def tig, stil en ingetrokken voorko men". Zij breit en leest in de bij bel. Even kijkt zij op, als zij Hilde brand ontwaart. „Ik ben sterk genoeg", zegt ze, „mijn hoofd is zéér sterk; ons menschengeslacht is zoo zwak niet. Maar ik ben niet meer geschikt voor gezelschap, ik ben somber, te ernstig geworden. In zou hinderen, ik zou vervelend zijn. Dit boek is mijn gezelschap." En Hildebrand laat haar alleen, met haar gedachten bij William Kegge, de jong gestorven student, die hij de ogen gesloten heeft. BIJ DE FAMILIE KEGGE heeft hij ook Harriët ontmoet. Zij is niet hier in dit achthoekige gezelschap op de fonteinbak. Maar hij weet nog, hoe haar het hof werd ge maakt door de dandy Van der Hoogen. Die is wel present. „Een welgemaakt, rijzig man, met een gelaat, waarvan de snede heel goed, maar dat voor het overige zeer vervallen was. Om zijne lip pen speelde een glimlach, die ken nelijk geen andere bedoeling had dan om een zeer blank en regel matig gebit te doen te voorschijn komen." Hij hoort hem nog pra ten met zijn krakende stem. Zat hij op een stoel, dan „bracht hij den duim van zijne rechterhand ter hoogte van zijn rechterschou der, en stak hem door het armsgat van het, gebrocheerde vestje, zoo dat zijn taille fine allerschitte rendst uitkwam." GROOTMOEDER KEGGE: deftig en stiL VAN DER HOOGEN: Zijn charmes golden ook die lieve Suzette Noiret, de vriendin van Harriët. Hildebrand herinnert zich haar „onvergetelijke gehechtheid charJnar^t, met kra- aan haar moeder, hare voorbeelde- e' stem- looze werkzaamheid, waardoor zij zoo veel mogelijk in de béhoefte van deze voorzag." Dat lieve kind was bijna in de handen van de charmante Van Der Hoogen geval len. Hildebrand ziet het nog ge beuren. Suzette loopt op een don kere gracht. Zij hoorde Van Der Hoogen achter haar aan. „Toen zij op de donkere gracht was ge komen, had hij haar om het mid del gegrepen en haar eenige woor den toegesproken, die zij evenwel door den schrik niet verstaan had. daarop had hij haar willen kussen." Hildebrand hoort weer haar kreet: laat me los meneer, of ik schreeuw." Hildebrand snelt toe, Van der Hoo gen laat het meisje ogenblikkelijk los en verdwijnt in een zijstraat. En weer voert Hildebrand haar naar de koomenijswinkel, waar zij op verhaal kan komen. HOLLAND STAAT geportretteerd in de Haarlemmerhout Hildebrand kijkt er met genoegen naar. Hij heeft lang moeten wachten. Hij weet zich weer in gezelschap van zijn eigen mensen, die door zijn toedoen spreekwoordelijk zijn geworden. Zij staan er stil, maar niet alleen. Zij heb ben hun herinneringen en hun gedachten. Hun gevoelens staan in steen gehouwen. Hopelijk voor de eeuwigheid. W. H. SUZE NOIRET: laat me los meneer.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1962 | | pagina 9