Vijftig jaar voorgeschiedenis van
een nationaal gedenkteken
B
-
'ossier binnenkort naar
het gemeente-archief
Programma onthulling
—Hildebrandmonument-
Ontmoeting in de Haarlemmerhout
4
HOE WARM HET WAS EN HOE VER
IHMSBi*
1
gemeente liet
Twee fontein-
I:
LIEDEREN VAN BEETS
BIJ HILDEBRAND
HOLLANDS FEEST IN HOLLANDSE STAD
Bakken MAKEN
Ac*14 nam het Algemeen Neder-
v6r, ft Verbond zelf het initiatief
gezien de schepper van de
r^ft A een nationale figuur was, werd
®ft 'Nationaal comité tot stichting
Slicht11 Hildebrand-gedenkteken" op-
V V i werd een open prijsvraag
vaft, iands beeldhouwers uitgeschre-
hfdten ar°P door 26 beeldhouwers
VM v berden ingezonden. Men ging
da?rt;.varenidkeid te werk. In juli
iaar werd de 33-jarige Jan
fti °0nrirnet de eerste prijs van ƒ1000
4i°tto 3 voor zijn ontwerp onder het
cht ''.Band". Hij kreeg de op-
J\aftajv,„0°r het maken van het Hilde-
Je rv, jiUmen-t en 3000 honorarium,
"en
WOENSDAG 30 MEI 1962
PAGINA 9
MÈ
Willi
*S
De Doorkijk
Beslissing
Hl m&N i
Geen uitstel meer
Mijn Hof
De Conducteur
oüd;
tfle
méSm®
j&MRLEM, 29 mei Men kan het de Haarlemmer niet kwalijk nemen,
pi ™j komende maand wat onwennig de wereld inkijkt. Met één sobere
Veilheid zal op 1 juni 's avonds rond negen uur in een tent op het gras-
Êetn Vp"r Provinciehuis, het zogenaamde Vlooienveld, een einde worden
hoi !aakt aan wat hij was gaan beschouwen als een deel der onsterfelijk-
Wn C'e vo°rgeschiedenis van het Hildebrandmonument. Op gezette tijden
Vos ('e Haarlemmer gewoon in zijn krant een nieuwe ontwikkeling in deze
i ^geschiedenis te ontdekken. Op even gezette tijden werd hem
ke ^at er weer een kink in de kabel gekomen was. Maar nu is het
5r gelijk
zover. Binnenkort zal het Nationale Hildebrandc.omité zijn lijvig
Ipp van bijna vijftig jaren bijeen pakken en overdragen aan de ge-
Vefnte-archivaris van Haarlem, mejuffrouw dr. G. Kurtz, die het onge-
iih za' rubriceren onder het hoofd „Curiosa", met als dossiertitel:
06 Warm het was en hoe ver".
dus begonnen in 1913, toen
zich opmaakte om het jaar
11 zien uyi ucicifs.Lt; um nei jddt
de honderdste geboortedag van
tie^ariemmer Nicolaas Beets te gaan
feilden. Onder leiding van de gym-
S&aJjileraar dr. Schepers nam de
vi^6nïltlse afdeling van het Algemeen
Plee^hdsche Verbond op zich gelden
.Aft ie brengen voor het oprichten
sci®ft standbeeld van Hildebrand,
it &ï^ver van de Camera Obscura.
5eft 3eenteraad besloot mee te wer-
{?°ftUiy? men kwam overeen, dat het
v ft tr.ht een plaats zou krijgen in
rr^ft ti"
°ut, dicht bij het huidige „Dreef-
JAft tp de voormalige buitensociëteit
?eftt',ou moet blijcken". Het monu-
h? «en bestaan uit een fonteinbak
op een voetstuk te plaatsen
v°ft <j6Van Hildebrand. De gemeente
■hejj fonteinbak voor haar rekening
if-K v?aanden later, op 23 oktober
U Bronner hoogleraar aan de
ertl'e voor Beeldende Kunst
"sterdam.
d o
j.5 1914-1918 bracht natuurlijk
tj6§de vertragingen, maar in 1920
aahe a gemeente Haarlem, dat op
bet0hgeven Plaats vóór Dreefzicht
werd gelegd.
er feh was nu op het werk van
2®t \^i""nen fonteinbak
f°ftnerChTten was nu op
tT ftft in antwoord op een brief van
ht>, Van sdhreef de toenmalige secre-
Sedenu Hildebrandcomité, dat
4e tik n jeken leeds voor een be-
benaéhvra e §ereed was en dat
«nkeiag tot bouwvergunning bin-
zou worden inge-
h
t^'hAbniinf1'! 19®T moesten B. en W.
aan in 4611 weten, dat de Fon-
de venuVerband met de toeneming
liik^t keersdrukte gereorganiseerd
- Wnna UKle gereorgamseera
gerot n en dat de aanvanke-
B ^«cht veerde Plaats tegenover
4ft etl W n}et tang er beschikbaar was.
'ft to' „stelden voor het monument
u®tatien op een andere plaats
h^/1- Qe "t ter hoogte van de Oranje-
ïohi^erfl ;5e?ds aangebrachte fontein-
'ftto.'hlaon 6 fundering van de nieuwe
tyeof hoe verwerkt. B. en W. stelden
bijstg„ 8
S'®U van61i andere piaats voor: ten
6 ait Hertenkamp, dus kort
se1oV6rai^nkelijk gedachte plaate
t.r0faat' het
Bronnocomité. dat intussen met
5'ftatbiet veron-was gaan Praten, kon
at ïetl. ui ®en met de aangeboden
de b>en i;et schreef aan B. en W.,
^°0ni - Airie t.Z0Senaamde Doorkijk van
Ia^.kijk tuoo„°ut;Tt wenste, (dat is de
^>laam san Provinciehuis en Span-
?iets hhamn Wel ten zuiden van de
verzrv^°°r oó J ?n w- voelden daar
af ?„stetden de raad voor dit
de ra, wyzen. Op 24 mei 1933
re Plaats toch akkoord te gaan
Sr te™rog 'i1 de Hoorkjjk, nadat
Wier on ^f7n de raad een voorstel
^eibader terug had verwezen
3,1 het Er was een voor-
t 'Jsf 0l;h aadshd M. A. Reinalda voor
Hp't doorkijk" er door te
18 s *°°rstel werd met 21
verbr,ier Mao®mtn, aanvaard. Burge-
B.t00 'gep arschalk was uitermate
"raar zül®5fini.bfr(>ep de
"ss actie had geen succes.
De Prof. iBronner aan het
^stle'fbUpende ontwikkeling van
n 'h Nederland, liet ook
hem niet onberoerd. Keer op keer ver
wierp hij de ontwerpen die hij voor
zijn Hildebrand-monument maakte. Ze
ven ontwerpen heeft hij in totaal ge
maakt. Eerst in 1948 achtte hjj zjjn
werk dermate vervolmaakt, dat hij er
mee in de openbaarheid kon treden.
In 1949 besloot de Haarlemse raad
1540 beschikbaar te stellen voor het
laten maken van een maquette van de
beeldengroep. In november van dat
jaar vond een proefopstelling plaats in
de Doorkijk. De plaats was alweer
dubieus geworden, want bij nader in
zien wilden B. en W. het monument
liever geplaatst zien in het andere stuk
van Den Hout, waar het oude Lourens
Cos ter-gedenkteken staat. Prof. Bron
ner deelde mede, dat hij het monu
ment had ontworpen ter plaatsing in
de Doorkijk. Bronner begon zijn reeds
beroemd geworden beeldengroep over
al in den lande te exposeren. Ook enige
Eindelijk eens een geheel bezette pu
blieke tribune in de Haarlemse raadzaal.
Dat was het geval toen definitief beslist
werd over de plaats van het Hildebrand
monument in de raadsvergadering van
4 maart 1956. Op de voorste rij ziet men
enige leden van het Hildebrand-comité.
Van rechts naar links: Jan Voskuil, Mari
Andriessen, (naast deze G. Giltay Veth,
geen lid van het comité doch vertegen
woordiger van O. K. en W.), mr. A. Beets
en A. D. Huysman, de laatste in ge
sprek met wethouder Geluk.
iiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiimiiiimiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiimiiiiiiii
commissies verklaarden zich tegen ,,de
Doorkijk".
Op 12 november 1955 verzocht het
Hildebrandcomité de raad om een uit
spraak: het monument van het comité
definitief te aanvaarden ter plaatsing
in de Doorkijk. Van enige kanten wer
den bezwaren ingediend tegen dit plan,
dat een aantasting zou betekenen van
Den Hout. Vele anderen stelden zich
onvoorwaardelijk achter het Comité en
prof. Bronner. De beeldhouwer liet we
ten, dat hij de beeldengroep niet af
zou staan, wanneer die niet in de Door
kijk zou worden geplaatst. Op 4 april
1956 besliste de raad: het monument
komt in de Doorkijk. Opnieuw met 21
tegen 16 stemmen. Toen de teerling
lllllllllllllllllllllllllllllllllllllHlllimillllllllllllllllllllllllllllll
Nadat in 1948 32 jaar nadat de op
dracht gegeven was het Hildebrand
monument eindelijk gereedgekomen was,
heeft prof. Jan Bronner talloze malen
Haarlem bezocht om proefopstellingen
bij te wonen van zijn beeldengroep. Hij
liet het bij die gelegenheden bepaald
niet bij kijken, maar hij vergewiste zich
er voortdurend van dat zelfs de kleinste
details volkomen volgens zijn opvattin
gen werden uitgevoerd.
HAARLEM, 30 mei Vrijdagavond
rond half negen wordt ten langen leste
het Hildebrandmonument in de Door
kijk van de Kleine Hout onthuld. Om
half acht zal het Hildebrandcomité
zijn ruim vierhonderd gasten ontvan
gen in een grote tent, die op het
grasveld tegenover het Provinciehuis
het zogeheten Vlooienveld zal
worden opgeslagen.
Om acht uur gaat het gezelschap naar
het monument, terwijl voor de belang
stellenden achter het monument en bui
ten de omheining plaats is gereser
veerd. De voorzitter van het comité,
mr. J. Hoog, zal de aanwezigen daar
welkom heten, waarna de Koninklijke
Liedertafel „Zang en Vriendschap" het
lied „Mijn hof" van Nicolaas Beets op
muziek van Philip Loots ten gehore zal
brengen.
Een kleindochter van Hildebrand, me
juffrouw G. M. Beets uit Amsterdam,
onthult dan vervolgens het beeld van
haar overgrootvader. De andere beel
den van het monument zijn dan reeds
onthuld. Zij worden bp de onthulling
van het Hildebrandbeeld betrokken,
doordat op dat moment de fontein be
gint te spuiten en het hele monument
in sohljnwerperlicht wordt geplaatst. Er
kunnen dan bloemen bjj het monument
gelegd worden, waarna voorzitter mr.
J. Hoog het gedenkteken officieel zal
overdragen aan de gemeente Haarlem.
De burgemeester, mr. O. ^P. F. M.
Cremers, zal het namens de gemeente
aanvaarden.
Vervolgens zal de beeldhouwer, prof.
Jan Bronner, het gedenkteken opdra
gen aan de Haarlemse jeugd, waarna
„Zang en Vriendschap" tot besluit „De
Conducteur" van Nicolaas Beets zingt,
getoonzet door Jos de Klerk, Het mo
nument wordt de hele avond verlicht
ten behoeve van belangstellende bezoe
kers. Na afloop van de plechtigheid re-
cipiëert het Haarlemse gemeentebestuur
in de tent op het Vlooienveld. De fees
telijkheden zullen worden opgeluisterd
door de kapel van de Haarlemse po
litie.
eenmaal geworpen was, besloot de
raad unaniem 90.000 beschikbaar te
stellen voor het voorbereiden van de
plaatsing en het laten maken van een
nieuwe fonteinbak.
In 1957 vond een proefopstelling
plaats. Twee jaar later dreigden er
opnieuw moeilijkheden. Prof. Bronner
achtte het redelijk, dat in de nieuwe
begroting waarin een aantal posten
verhoogd werden ook zjjn honora
rium op een hoger bedrag zou worden
vastgesteld. In 1960 voteerde de raad
op voorstel van B. en W. zij het
niet con amore een bedrag van
137.000. voor de plaatsing van het
monument. Het jaar daarop was nog-
eens 20.000 nodig, ook al omdat prof.
Bronner iedere fase van de voorberei
ding van nabij volgde en telkens ande
re oplossingen voorstelde. Een gedeel
te van de raad stemde tegen, maar
de meerderheid ging toch akkoord. Ook
toen bleef de uitvoering van het mo
nument een lijdensgeschiedenis tot ein
delijk enkele maanden geleden het Hil
debrandcomité na overleg met de
beeldhouwer de knoop doorhakte en de
onthulling vaststelde op 1 juni van dit
jaar.
Het is bijna tekenend voor de si
tuatie, dat het comité nu geen dag en
geen uur uitstel meer kan dulden. Het
heeft nog liever een ontluisterende tent
op 1 juni dan het Provinciehuis op een
latere datum om zijn gasten te ont
vangen. De beeldengroep is gereed. Het
monument kan onthuld worden en nu
mag er ook geen dag uitstel komen
Intussen krijgt Haarlem (ja, Neder
land), een beeldengroep, die hoe
men er verder ook over oordeelt nu
reeds beschouwd wordt als een der be
langwekkendste kunstwerken die in de
eerste helft van deze eeuw in ons land
tot stand zijn gekomen.
Tijdens de onthullingsplechtig
heid in de Kleine Hout zal
de Koninklijke Liedertafel
„Zang en Vriendschap" twee liede
ren zingen, namelijk „Mijn Hof"
op muziek van Philip Loots en
„De Conducteur" op muziek van
Jos de Klerk. De liederen zijn twee
door Nicolaas Beets geschreven
gedichten, welke dus nu ter ere v&n
diens pseudonieme persoonlijkheid
gezongen zullen worden.
Midden in de stad heb ik een hof
Een hof met schoone bloemen
Die bloemen liefheeft, vindt er stof
Tot kijken, ruiken, roemen.
Bloemen zoo kleurig
Bloemen zoo geurig
Fijn en grof
God laat ze groeien
Blad voor blad, knop voor knop
En schrijft, als ze bloeien,
Zijn naam er op.
Midden in mijn huis heb ik een hof
Een hof met schoone rozen;
Die rozen liefheeft vindt er stof
Tot kussen en tot koozen
Rozen zoo kleurig
Rozen zoo geurig
Fijn en grof
God doe ze samen
Opwassen zonder smart,
En schrijve al zijn namen
Diep in haar hart.
De conducteur zat op den bok,
Van Amsterdam naar Leiden.
Hij droeg een zwartfluweelen pak
Met koop'ren knoopen, en hij stak
Den horen tusschenbeiden.
De conducteur zat op den bok,
Van Amsterdam naar Leiden.
Hij reed met krasse blessen voor,
Halfweg voorbij en Haarlem door,
en zuchtte tusschenbeiden.
De conducteur zat op den bok,
Van Amsterdam naar Leiden.
Hij reed, met maal en horen om,
Door Bennebroek en Hillegom,
En lachte tusschenbeiden.
De conducteur zat op den bok,
Van Amsterdam naar Leiden.
Hij reed de lomm'rige eikendreef
Van Hillegom tot Lis, en wreef
Zijn handen tusschenbeiden.
De conducteur zat op den bok,
Van Amsterdam naar Leiden.
In Sassem zag hij eiken dag
Een meisje, dat uit 't venster lag,
En groette 't tusschenbeiden.
De conducteur zat op den bok,
Van Amsterdam naar Leiden.
Op 't laatst, het koele groeten moe,
Wierp hij 't lief kind een lonkje toe.
Een zoenhand tusschenbeiden.
De conducteur zat op den bok,
Van Amsterdam naar Leiden.
Hij had nu al zoo lang geknikt,
Geglimlacht en verliefd geblikt:
't Verdroot hem tusschenbeiden.
Eens zat een ander op den bok,
Van Amsterdam naar Leiden.
Maar op het rechthuis heeft de
schout
Aan 't Sassemsch meisje hem
getrouwd,
En heil gewenscht aan beiden.
Nog zit hij daaglijks op den bok,
Van Amsterdam naar Leiden.
Maar 's morgens, eer hij 't rit begint,
Zegt hij goêndag aan vrouw en kind
En geeft een zoen aan beiden.
Nog enkele da
gen en Hil
debrand
heeft in de Haar
lemmerhout het
monument,
waarop hij sedert
1839 recht heeft
en nu al een halve
eeuw staat te
wachten. In steen
gehouwen staat
hij reeds op zijn
sokkel, maar de
laatste dagen
vóór hij onthuld
zal zijn, kan hij
moeilijk zijn ge
lukkigste noemen.
Ingepakt, als
dient hij voor een
surprise bij een
verguldpartij, is
hij de blindeman,
met wie een spel
letje wordt ge
speeld. Straks
echter zal hij in
volle glorie Hildebrand, alias Nicolaas Beets, in zijn
voorschijn komen studententijd te Leiden.
en acht van zijn
vertrouwde Camera-figuren ontwaren op de rand van
de fonteinbak. Hij zal op ze kunnen neerzien. Niet in
de ongunstige zin van het woord. Zijn herschepper
heeft hem die plaats toegedacht om hem ongestoord
te laten mijmeren over wat eens was en altijd nog is.
In de Haarlemmerhout kan Hildebrand weer tot zich
zelf komen, getooid met zijn studentenmantel en de
hoed in de hand. In zichzelf zal hij moeilijk Nicolaas
Beets ontdekken. Maar de feiten liegen er niet om. En
er zijn altijd wel mensen, die hem eraan willen herinne
ren. Zoals wij.
Want eens is Hildebrand geboren. Als Nicolaas Beets
zag hij het levenslicht, op 13 september 1814, in een
huis aan de Koningstraat te Haarlem. Vanuit die stad
trok hij later naar Leiden, waar hij godgeleerdheid aan
de universiteit ging studeren. Behalve een theoloog
ging in hem ook een dichter schuil, een man, die in
de geest van Byron, maar met veel minder talent, zijn
verzen schreef. Sombere gedichten naar de mode van de
tijd. Totdat hij onder 't pseudoniem
van Hildebrand enkele schetsen
schreef. Ze werden gebundeld.
Zijn Camera Obscura was er. Dat
was in 1829. In de loop der jaren
werd de Camera Obscura uitge
breid, tot het boek in 1831 zijn
definitieve vorm kreeg. Herdruk
op herdruk volgde. Meer dan zestig
drukken hebben de naam van Hil
debrand ook in het buitenland, ver
eeuwigd, en die van Nicolaas Beets
vervaagd tot een historische klank
in de literatuurgeschiedenis.
Het Hervormde kerkje in
Heemstede heeeft hem als predi
kant gekend, in Utrecht heeft hij
daarna de kansel beklommen en in
diezelfde stad heeft hij aan de Uni
versiteit zedenleer en kerkendog-
men gedoceerd. Maar toen hij op
13 maart 1903 op negenentachtig-
jarige leeftijd in de Domstad stierf,
ging hij de geschiedenis in als een
vroom conventioneel dichter, welis
waar een volkszanger en een on
gekroond hofdichter, maar toch als
een man, wiens glorie even snel
verging als de kransen op zijn graf.
BUIKJE:
hoe warm het was
en hoe ver.
ZO NIET HILDEBRAND. Hij
bleef leven. De manier, waarop hij
met zijn camera het Hollandse
leven had geportretteerd, bleek
onsterfelijk. Zijn breed uitgespon
nen, sterk gedetailleerde verhalen,
verraden zijn geestige en onbarm
hartige visie op het burgerdom
van die dagen. Waarom blijft juist
dit boek gelezen? Ach ja, waarom
bewaren wij zo zuinig de portret
ten van onze grootouders, oud
ooms en oud-tantes? Zij staan
daar zo ten voeten uit op uitge-
kiekt, zo volmaakt hun persoon
lijkheid tonend, dat wij er
door vertederd worden en heel er
gens ook onszelf herkennen. Daar
om blijft de Camera Obscura ge
lezen worden.
Met Hildebrand zullen wij naar de
fonteinbak kijken in de Doorkijk
van de Kleine Hout. Daar staat
Vader Stastok zal hij zeggen. En
VADER STASTOK: hij glimlacht weer om ziin burger
al zeg ik het zelf. yjke oorrij die behoorde tot die
mensen, „die hunne zaken aan
kant gedaan hebben en. het uitzicht op verdere win
sten opgevende, zich met een vrij aardig inkomen, een
onverzettelijke afkeer van stoommachines, en de Haar-
lemsche Courant tevreden stellen." Hildebrand ziet
hem weer wandelen door het stadje D. Of thuis voor
lezen uit de bijbel, „niet mooi maar stichtelijk". En in
een gesprek zal Stastok Senior, een pijp rokend, her
haaldelijk zijn stopwoord laten vallen: „Al zeg ik het
zelf".
MET GROTE SYMPATHIE be
groet hij zijn oude vriend. Keesje,
het diakenhuismannetje, dat hij
bij de familie Stastok heeft leren
kennen. Keesje doet weer opnieuw
zijn verhaal over Klein Klaasje
„een kwaad kreng", die aan de
Vader van het huis verraden heeft,
dat Keesje geld heeft. Keesje, die
alleen nog wordt gebruikt „tot het
doen van min gewichtige bood
schappen", heeft twaalf gulden ge
spaard „met God en met eere",
want als hij dood was, wou hij
niet op strooi liggen en niet be
graven worden in de put van het
kerkhof.
Hildebrand luistert weer naar de
betraande woorden van Keesje:
„Ik wou in me kist leggen; met
eigen goedik heb nooit een eigen
hemd gehadéén eigen doodshemd
wou ik hebben." In zijn rol van
bemiddelaar is Hildebrand ge
slaagd. Hij glimlacht er nu nog
om. En Keesje met hem.
KEESJE:
eigen doodshemd.
MAAR TEUN DE JAGER blijft weemoedig staan
kijken. Diep verdrietig. Hildebrand zelf begrijpt
er nu nog niets van. Teun was de
jonge jager, die in zijn stulpje
woonde aan de duinkant van het
armelijke Schoorl. Hij „zag er in
zijn versleten groen buis, met de
oude weitasch en ouden hagelzak
kruislings over beide schouders
de broek in de laarzen, de groene
lakense muts schuins opgezet, en
het kort dubbel jachtgeweer, 'met
het groen, afhangend cordon on
der den arm, recht teekenachtig
uit." Groot en forsch was Teun,
een blonde zoon der Celten, altijd
in gezelschap van zijn „schoone
bruingevlekte patrijshond" Veldin.
In heel Schoorl en Bergen geen
beter jager dan Teun en juist hem
moest het overkomen, dat hij dat
liefste meisje Zijltje met een on-
(eluksschot neerschoot.
EEN OUDE KENNIS. Hildebrand
herkent hem meteen. Mr. H. J.
Bruis, „een dier bevoorrechten,
wien het nooit gebeuren mag een
heel oude kennis te ontmoeten,
zonder dat het eerste woord tot
hen is: wat ben je dik geworden."
Bruis is dik gebleven. Draagt zijn
naam Buikje met ere. Hij moest
in zekere Hollandsche stad onder
vinden, hoe warm het was en hoe ver". Hildebrand
ziet hem nog op bezoek gaan bij dr. Deluw, met wie
Buikje vroeger ooit gegeten had in de „Pleizierige
Sauskom". Zij steken weer een sigaar op en spreken
over hun Leidse tijd.
TEUN DE JAGER.
tragiek om Zijlstje.
NURKS:
onaangenaam
mensch in de Haar
lemmerhout.
MAAR WAT een prettige kennis
vergeleken met die Robertus Nurks
uit Amsterdam. Hildebrand her
innert hem zich nog goed. „Een
beste, trouwe jongen, prompt in
zijn zaken, stipt in zijn zeden,
godsdienstig en zelfs in den grond
goedhartig. Maar er was in hem
iets lastigs, iets impertinents, in
één woord, iets volmaakt onaan
genaams". Hildebrand denkt terug
aan die juli-dag in de Haarlem
merhout, toen hij daar met zijn
vriend Boerhave en Nurks wandel
de. Aan de zure opmerkingen van
Nurks in de trant van „Die vriend
van jou lijkt sprekend op dien
schoenenjood, die altijd op den
hoek van de Vijzelstraat en Heren
gracht staat. Och ja, je weet wel,
die leelijke kerel. Net of hij een
trap van een paard heeft gehad."
Geïrriteerd kijkt Hildebrand op
hem neer. Nurks was een onaange
naam mensch in de Haarlemmer
hout. Zelfs het diner in het „Wa
pen van Amsterdam" kon daar niets aan veranderen.
ONTROERD KIJKT HIJ liever naar grootmoeder
Kegge, uit de West in Nederland teruggekeerd. Hij
treft haar in de bibliotheek, met
haar bijbel en haar schoone lange
hond Damiaan. Zij heeft een „def
tig, stil en ingetrokken voorko
men". Zij breit en leest in de bij
bel. Even kijkt zij op, als zij Hilde
brand ontwaart. „Ik ben sterk
genoeg", zegt ze, „mijn hoofd is
zéér sterk; ons menschengeslacht
is zoo zwak niet. Maar ik ben niet
meer geschikt voor gezelschap, ik
ben somber, te ernstig geworden.
In zou hinderen, ik zou vervelend
zijn. Dit boek is mijn gezelschap."
En Hildebrand laat haar alleen,
met haar gedachten bij William
Kegge, de jong gestorven student,
die hij de ogen gesloten heeft.
BIJ DE FAMILIE KEGGE heeft
hij ook Harriët ontmoet. Zij is niet
hier in dit achthoekige gezelschap
op de fonteinbak. Maar hij weet
nog, hoe haar het hof werd ge
maakt door de dandy Van der
Hoogen. Die is wel present. „Een
welgemaakt, rijzig man, met een
gelaat, waarvan de snede heel
goed, maar dat voor het overige
zeer vervallen was. Om zijne lip
pen speelde een glimlach, die ken
nelijk geen andere bedoeling had
dan om een zeer blank en regel
matig gebit te doen te voorschijn
komen." Hij hoort hem nog pra
ten met zijn krakende stem. Zat
hij op een stoel, dan „bracht hij
den duim van zijne rechterhand
ter hoogte van zijn rechterschou
der, en stak hem door het armsgat
van het, gebrocheerde vestje, zoo
dat zijn taille fine allerschitte
rendst uitkwam."
GROOTMOEDER
KEGGE:
deftig en stiL
VAN DER
HOOGEN:
Zijn charmes golden ook die lieve
Suzette Noiret, de vriendin van
Harriët. Hildebrand herinnert zich
haar „onvergetelijke gehechtheid charJnar^t, met kra-
aan haar moeder, hare voorbeelde- e' stem-
looze werkzaamheid, waardoor zij
zoo veel mogelijk in de béhoefte
van deze voorzag." Dat lieve kind
was bijna in de handen van de
charmante Van Der Hoogen geval
len. Hildebrand ziet het nog ge
beuren. Suzette loopt op een don
kere gracht. Zij hoorde Van Der
Hoogen achter haar aan. „Toen
zij op de donkere gracht was ge
komen, had hij haar om het mid
del gegrepen en haar eenige woor
den toegesproken, die zij evenwel
door den schrik niet verstaan had.
daarop had hij haar willen kussen."
Hildebrand hoort weer haar kreet:
laat me los meneer, of ik schreeuw."
Hildebrand snelt toe, Van der Hoo
gen laat het meisje ogenblikkelijk
los en verdwijnt in een zijstraat.
En weer voert Hildebrand haar
naar de koomenijswinkel, waar zij
op verhaal kan komen.
HOLLAND STAAT geportretteerd in de Haarlemmerhout
Hildebrand kijkt er met genoegen naar. Hij heeft lang
moeten wachten. Hij weet zich weer in gezelschap van
zijn eigen mensen, die door zijn toedoen spreekwoordelijk
zijn geworden. Zij staan er stil, maar niet alleen. Zij heb
ben hun herinneringen en hun gedachten. Hun gevoelens
staan in steen gehouwen. Hopelijk voor de eeuwigheid.
W. H.
SUZE NOIRET:
laat me los meneer.