KUIFJE IN TIBET J X f i DE GEZWORENEN l ensen zoals wij De hoed van mevrouw Zie-je-me-nou ST. JUTTEM1S HET ARME DUIVESTAARTJE ZATERDAG 2 JUNI 1962 PAGINA 15 DE AVONTUREN VAN KUIFJE EN BOBBY dooi HERCE 78 Copyright Caiterman u'fje Kuifje Mijn houweel tWai gebeurt- en Nie ts, kapiteinEr dreigt geen gevaar...Dat is het St. Elms vuur. Als zeeman weet je toch, dat het een electrisch verschjnse!is. Je ziet het soms aan de toppen van de masten. kVacht even, ik kom Nagoed Ik dacht al dat ik een elektrische <=^j:entrale geworden was Eerst moeten wij ons aan elkaar vastbinden Daarna zal ik een ge deelte van m jn lading opofferen voor Bobbie... JkudmMg rrwruUSen, JsdZA,... Wij 'zijn er Nier is de sjaa iJ No, kijk, kapitein Bloedvlekken Ja, ik zie zeMaar is dit wel de sjaal van Tc hang? En dan N/at moeten we nu doen Eerden gaan, kapitein Tchang is hier voorbj gekomen IV/j moeten dit spoor verder volgen Ean spoor gesproken ..Met is maar spoortje rfaar^-yr—^ goedL DE NOORMAN fi.iii A rK i V:-/ 12 Üe'Eric denkt even na en wendt zich dan tot zijn zoon, die naast gjT1 staat. „We mogen geen enkel risico nemen, Erwin," zegt hij. „Een Sak risico nemen we, wanneer we met een man of zestig achter die ge ^rs aangaan. Zestig man kunnen zich niet gemakkelijk verber- hej.' „Maar zich des te beter verdedigen," knort Svein. „We moeten niet van een verdediging hebben, we moeten de \ve 'V^en<te partij zijn," geeft Eric kalm ten antwoord. „Dan kunnen strijd wagen, als het óns het beste lijkt." „De troep blijft hier," Vitjo hij zich weer tot zijn zoon, „in dit woud zal niemand ze gauw Svein en ik gaan eerst polshoogte nemen." „En als er iets mis werpt Erwin tegen. „Moeten we dan maar hier zitten wachten tot we een ons wegen?" De Noorman aarzelt. „Wacht vijf dagen," beslist hij dan. „Zijn we dan nog niet terug, volgt dan ditzelfde spoor. Het bevel heb jij." Erwin knikt, al verraadt zijn gezicht, dat hij het niet helemaal met zijn vader eens is. Even later begeven Eric en Svein zich goed bewapend op pad. Het verse spoor, van ongeveer dertig man, schat Eric, loopt regelrecht naar het Westen. Ze schieten goed op, tot ze tegen de avond de rand van het woud bereiken. Dan zuchten beiden mistroostig. Voor hen strekt zich een kale, grauwe, met poelen en waterloopjes bezaaide vlakte uit. „Nou, Noorman, als we daarover moeten, om bij die bende Saksers te komen, zullen we het niet ver bren gen. Die kerels kunnen ons zogezegd mijlen ver zien aankomen." door WILLEM CAPEL kej'^V -v.w; '^mljÜ ©PIB COPENHAGEN MOCO «3 boPi,voor"rnissing link", hebben jullie die scha- Sif^en gevonden? Ik ben benieuwd, maar kej?s ik i» echter geen cent indruk meer op me, ste]i dan> euken van de schrijverij heb rondge- W®nde fa_tzV Frans. Men neme: een dosis ont zie?^! leupo 'e' stevig vermengen met een Jden zich een snufje pikanterie; daarna voor- hato 11 grol van een riem papier, een kruikje inkt £edi„Us DrL,pennen' volgens beproefd recept van *6ttp otn ?°§stoPpel en dan rest nog slechts het n* ®h ?°hderd duizend woorden op papier te het hebt eei> boek!" •bin ue niet over boeken, het gaat over 3Uf& "ad mo en> dat je hier goede vrouwelijke bi^.euw 'v rnr ik heb he' al lang gezien, die kost- *'eh e^bs ziUOUUs een slons, moet je die trappen Avelf zorpoii n man kan nu eenmaal niet voor Pew1Leennf lnis een vrouwenhand". bij mii a snap het, jullie willen om de vBUt what- unurse turnen spelen, sympathiek v0or bit jump, about die vreselijk jaloerse echtgeno- '■Én bg." v°orzie, dat ik binnen een week n 1fn®1^ dicht, snaterbek", brult Buise, to^bit «emdeiijk eens aan het woord en niet btp, r® zachtn t laat spijkers met koppen?" Inge, N '.ki-ii ar hana zal oeginnen, ze geeft Leo een Leo p,akt be zijne. Wijae fuif van Lettinga morgenavond, xVerkl'ar,„ vr°owen uitgenodigd, nu willen wij S'F L'ü zo PPnT'a dat Lettinga ook met een dame JU de enige zijn, die geen tafeldame „Ah ,oz het daghet in het Oosten, noem maar met een de naam". „Dat moet je feitelijk zélf uitmaken." „Die mop is goed, Ik?? Neen, m'n lieve mensen, dat hebben jullie al uitgemaakt. Knappe jonge da me, slank, lief karakter natuurlijk, misschien zelfs iet of wat met aards slijk besmeurd, kennisje van Leen, Wies of Inge of van de Lady-killer Frans..." „Hou mij buiten je grappen, wil je?" Frans zegt het nijdig, hij is geestelijk zo goed als afwezig, maar dat hoort hij toch wel. „...zoekt via de Lettinga-fuif kennismaking met Leo Romunde, teneinde een gelukkig, innig door leefd huwelijk aan te gaan. Gestopte sokken en volledig knopensysteem aan onder- en bovengoed zijn gegarandeerd. Wie is de sahone redster van mijn wankel bestaan?" „Je kent haar!" „Zo Pijpie, ken ik haar". „Ja en als je wist wie het was, zou je grote ogen opzetten." „Wel, wel, het wordt verbazend interessant." „Ik weet zeker, dat als ik de naam noem, je on middellijk bereid zou zijn, de kennismaking te her nieuwen en Lettinga's feest voor jou verstrek kende gevolgen zal hebben." Leo kijkt zijn vriend lachend aan. „Misschien wel een huwelijk, hè Pijpie?" Hij heeft het verlossende woord gesproken, ieder een schijnt opgelucht en allen knikken toestemmend. „Ik zie het, ik heb de roos getroffen, maar ik wil dat geen huwelijksbanden mij knellen of iets duidelijker, ik vertik het, verstaan." „Ach jongen," zegt Lena, „je weet niet wat een huwelijk is." „Dat mag jij me zeggen, Leen," Leo blikt om hoog naar het plafond, „Oh Heer, geef me nu kracht te zijgen." „Wat ben je toch een kreng," kwaad schuifelt Lena achter in haar stoel terug, ze perst de lippen stijf opeen, ze is van plan niets meer te zeggen. Maar daar is Inge nog, die schijnbaar het woord moet doen, ze geeft een paar tikjes op Leo's hand. „Je moet nu eens goed luisteren, je bent er toch van overtuigd, dat we alleen hier gekomen zijn voor je bestwil, omdat jouw lot ons ter harte gaat. Ik vind het heel erg, nu ik zie, hoe een man van vouw kwaliteiten hier leeft." Allen zwijgen, Leo's gezicht staat ernstig, de een voudige woorden van Inge schijnen indruk op hem gemaakt te hebben, zachtjes maakt hü zich van haar los en loopt de kamer op en neer, voor zover de ruimte dat toelaat, dan plaatst hp zich tegen de kamerdeur en staart nadenkend naar het plafond. „Hoor eens kinderen," zegt hp eindelijk, „na tuurlijk ben ik van jullie goede bedoelingen heilig overtuigd, ons zeldzaam vriendeclubje is onderling meer aan elkaar verknocht, dan ooit de heehtse familiebanden zouden kunnen doen En daarom, laat ik iets bekennen, jullie zpn te laat, ik ben in zekere zin al gehuwd." De betekenis van Leo's woorden dringt met zo gauw tot allen door, het duurt even, maar dan barst het van alle kanten los. „Je liegt het toch zeker!" „Maar Leo!" „Ik zeg in zekere zin, voor een echt huwelpk voel ik niet, daarom verpand ik mpn hart zowat ieder jaar aan een ander. Dat klinkt vreselijk, maar het is zo." ,*.,xT „Spreek je in ernst Leo4" beslist angstig kpkt Inge. -Is ze het vraagt. „In volle ernst meid, zowat ieder jaar een n.euwe en toch hebben ze, tot nu toe, prompt voor me ge zorgd, er ontbrak me niets" „Leo ik geloof je niet, dat kan met barst Wies „Dan zit er niets andeis op, dan dat ik jullie ken nis met haar laat maken en dan zal de dame in kwestie, die jullie voor mp op het oog hebben er wel feestelijk voor bedanken, stel dat ik er iets voor voelde, naast me te zitten, laat staan me... te hu- wen-" j rv- Hp ziet de kring rond, Buise en de Ppper zpn hoogst verwonderd, ja, ze kijken zelfs verstoord, Inge en Wies durven Leo niet meer aan te zien. Inge be staart als naar gewoonte de neuzen van haar schoe nen, Wies draait haar ringen om en om. Frans zelf is uit zijn geestelijke afzondering gerukt en kijkt geamuseerd toe, hij mag zo iets pikant wel, dol nieuwsgierig is hij naar die griet. (Wordt vervolgd.) .WWMCCggg! y.vlv CvV.V«W v ViV»V f mm S-'-tHrigr Y%T j el vijf en twintig hoeden had me- VI/ vrouw Zie-je-me en allemaal T? naar de laatste mode. Ze was verschrikkelijk trots, begrijp je en enkel en alleen om haar mooie hoe den te laten zien. wandelde ze alle da gen naar het Duivenplein. De ene keer droe^ ze haar rode hoed met zwarte veren. De andere keer haar witte, of haar blauwe, of h- .r roze hoedje. Élke dag was het weer wat anders. En wan neer ze dan op het Duivenplein de dui ven stond te voeren, zeiden de mensen: kijk mevrouw Zie-je-me eens. Ze heeft alwéér een andere hoed op. Koere-koe- re! riep mevrouw Zie-je-me naar de duifjes en ze strooide wat duivevoer in het rond. Maar ondertussen dacht ze: wat fijn dat alle mensen naar mijn mooie hoedje kijken. Het was dan ook heel jammer voor mevrouw Zie-je-me, dat de mensen na een poosje genoeg naar haar hoedjes hadden gekeken. Ze hadden al zo dik wijls haar hoedjes gezien en bewonderd, dat ze er aan gewend waren geraakt. Als mevrouw Zie-je-me voorbij kwam, zeiden ze gewoon tegen elkaar: lekker weertje hé? Of gaat u vanavond ook naar het concert? Of anders: hebt u al nieuwe aardappeltjes gegeten? En naar de hoed van mevrouw Zie-je-me keken ze niet meer om. Zelfs niet meer, al was het een pimpelpaarse. Mevrouw Zie-je-me vond het ver schrikkelijk. En ze liet een hoedje ko men helemaal uit Parijs. Het was van witte en rose kant en er zaten licht blauwe strikjes op. Trots en deftig stapte ze ermee de straat op. En ze had wel tegen iedereen willen roepen: heb ben jullie mijn mooie nieuwe hoed al gezien. Die komt helemaal uit Parijs. Zien jullie wel hoe mooi die is. Maar zoiets doe je niet, als je een deftige mevrouw Zie-je-me bent. Ze ^wandelde regelrecht naar het Duivenplein. En ze had helemaal geen goeie zin, want nie mand lette er op haar mooie hoed. Heb ik die daar nu voor uit Parijs laten komen? zei ze in zichzelf. Niemand kijkt er naar. Wat een domme mensen om niet eens wat te zeggen van zoiets moois! Opeens bedacht mevrouw Zie-je-me Dat hoor je af en toe nog wel eens zeggen en daarmede bedoelt men, dat je met iets nog lang kan wachten, eer je het krijgt. Je leent bijvoorbeeld een boek uit aan een vriendje. Een ander, die dat ziet, zegt dan: „Weet je wan neer je dat boek terug krijgt? Met St.- Juttemis" dat betekent dan dat je heel lang kan wachten of het helemaal niet meer terug ontvangt! St.-Juttemis is echter geen heilige. Die bestaat niet, het is zo maai een benaming. Hoogstens zou het van Judith afkomstig kunnen zijn. Maar de naam heeft algemene be kendheid gekregen. Het tweede deel van het woord: mis, had de betekenis van feest, zoals nu nog voortleeft in kermis. St.-Juttemis betekent dus: feest van Sint Jutte wat. Ze nam vlug wat duivezaadjes en strooide die boven op haar nieuwe hoed. Koere-koere, riep ze. Koere-koere... Hela, dacht Dimpie de duif, die juist kwam aangevlogen. Die mevrouw strooit duivezaadjes op haar hoed. Ze wil zeker dat ik op haar hoed kom zitten. Nou als ze dat graag beeft: het kan gebeuren. Daar zat Dimpie de duif op de hoed van mevrouw Zie-je-me. Braaf, braaf, zei mevrouw Zie-je-me. Bljjf maar zit ten hoor. Zo wandelde ze het Duiven plein rond. En ze lachte, want nu keken de mensen wèl. Maar. mevrouw Zie-je- me, zeiden ze. Mag die duif zo maar op uw hoed zitten? Och, het is nog wel zo'n mooie. Die komt vast en zeker uit Brussel. Dat had je gedacht, zei mevrouw Zie-je-me. Uit Parjjs komt die hoed. En Dimpie de duif dacht: tjongejonge, zit ik hier even deftig. Ik ga er niet meer af hoor! Maar mevrouw Zie-je-me dacht er anders over. Toen de mensen ge noeg naar haar hoedje gekeken had den, zei ze: kom jongen, ga er maar af. Koekeroe, zei Dimpie en dat be tekende in duiventaal: je hebt me zelf geroepen, nou blijf ik zitten ook. Hop-hop, zei mevrouw Zie-je-me. Hup- hup! Hoplakeetje. Toe, ga er eens af! Koekeroekoe, zei Dimpie, Koekeroekóe- koe, koekoe! Daar stond mevrouw Zie- je-me, met op haar Parijse hoed een duif, die er niet meer af wou. Ze kreeg een heel rood gezicht ervan. Ksssjt, zei ze. Hop-hop-hop. En ze schudde met haar hoofd. Maar de duif bleef zitten. Alle mensen moesten een beetje lachen, omdat die deftige mevrouw daar zo met haar hoofd stond te schud den. Het gezicht van mevrouw Zie-je- me werd nog roder dan eerst. Ik kan toch niet naar huis wandelen met die duif op mijn hoed, zei ze bij zichzelf. En ik kan hier toch ook niet blijven staan, tot die duif er eens afvliegt. Het Is al bijna twaalf uur en ik moet voor het eten gaan zorgen. Mevrouw Zie-je- me werd helemaal zenuwachtig. Ze pakte haar mooie Parijse hoed beet, trok die van haar hoofd en legde hem zomaar op de grond. Met Dimpie de duif er nog op. Toen stapte ze haastig naar huis. Zonder hoedje op. Je mag hem houden hoor! riep ze nog boos over haar schouder naar Dimpie de duif. Roek-roek, zei Dimpie en dat bete kende zoveel als: dank u wel. Nieuws gierig en vol bewondering begon hij de hoed aan alle kanten te bekijken. Hij is wèl mooi, dacht Dimpie, maar wat moet ik er mee doen? Meteen sloeg de toren van het stadhuis twaalf uur. Is het al zó laat, dacht Dimpie. Ik ben de hele morgen van huis geweest. Ik ga eens gauw kijken hoe moeder duif het maakt. Die zit thuis op de eieren te broeden. Meteen kreeg Dimpie een prachtig idee. Hij nam de hoed van mevrouw Zie-je-me tussen zijn poten en vloog ermee naar het duivenhuis. Daar kwam hij juist op tijd, om de kleintjes uit het ei te zien komen. Ha Dimpie, ben je daar eindelijk, zei moeder duif. Jazeker moeder, zei Dimpie plechtig. Kijk eens wat ik voor onze babietjes heb meegebracht. Een echte wieg, die helemaal uit Parijs komt. Dimpie de duif keerde het hoedje van mevrouw Zie-je-me ondersteboven en moeder legde er voorzichtig een voor een haar pasgeboren kindertjes in. Och, och, een wiegje van rose en witte kant met blauwe strikjes erop, dat was bij de duiven nog nooit voor gekomen. Alle vogels uit de buurt kwa men er dadelijk naar kijken. En later kwamen er ook nog vogels van ver-af, want vogelpraatjes gaan van snavel tot snavel en die zijn de wereld rond, voor je het weet. Nog heel veel dagen heeft Dimpie uit zitten kijken naar mevrouw Zie-je- me. Maar ze kwam niet meer op het Duivenplein. Voortaan ging ze liever de eendjes voeren in het park. Dat was wel jammer. Daardoor heeft ze nooit geweten, hoeveel bekijks haar mooie hoedje uit Parijs tóch nog heeft gehad. LEA SMULDERS. Het duifje Dorotheetje schreit, want ach, ze is tien veertjes kwijt. Ze liggen op het duivenplat. Dat is de schuld van Mie, de kat. „Wat zie ik?" roept de doffer. „Wat scheelt je, jonge joffer?" „O", stamelt Dorothee bedrukt „de kater heeft mijn staart geplukt." „Kom roept de doffer, „wat dan nogl Mijn duifjelief, jij lééft toch nog! De pijn zal wel genezen. Wil jij 'ijn vrouwtje wezen?" Het duifje lacht eens en ze knikt. Ze heeft haar traantjes ingeslikt. „Ik haal jouw veertjes Dorothee. Wij voeren er ons nestje mee. 't Is prachtig" koert de doffer. „Wat ben ik toch een boffer.'" VERA WITTE II Dag mens. De woorden donderden de luidspreker uit. Karei werd bijna van de gladde arm geblazen. Hallo mens, kun jij met praten? Ben jij bang? Dat mag niet hoor, jij mag niet bang zijn. Ik moet mijn opdracht vervullen en jij mag mij helpen. Van Ve...Ve... Ve...Ve. „Dat moet een grammofoonplaat zijn", bedacht Karei. Ook de robot merkte de storing. Zwaaiend ging de arm weer omhoog en kwam enkele keren bonzend neer op het kale achterhoofd. Het hielp. „Van Ve...Ve...Venus ben ik naar de aarde gestuurd. Men dacht dat er veel te leren viel van de aardbewoners omdat iedereen hier zo druk bezig is, dat kunnen onze geleerden door de grote Venus- planetenkijker zien. Tot nu toe heb ik er niets van gemerkt, alles drukdoenerij. Vervelend hoor, die mensen, stom vervelend, gaan hun eeuwige gangetje, draaien evenals hun planeet steeds maar in de ruimte. Ir plaats van samen te werken en iedereen gelukkig te maken, slaan ze alles kapot, bouwen het op, slaan alles kapot en zo door... en zo...zo...zo...". Een paar forse slagen op het hoofd herstelden de rust een ogenblik. „Zoals je merkt mens, hapert er iets aan mij. Ik ben ver vaardigd door de grootste mannen van onze planeet. Maar er is iets gebeurd, dat alles in de war heeft geschopt. Op een van mijn reizen zag ik hoe een mens een door zichtig voorwerp aan zijn mond zette en dat scheen hem heel blij te maken. Enige zonnen geleden heb ik ook zo'n ding gevonden. Ik werd er helemaal niet blij van, ik voelde er niets van...to...to...tot voor kort, toen werkte ik niet meer normaal. Ik ben bang dat ik mijn op..op..op dracht niet uitvoeren kan en daarom mag jij het doen. Hier is dat ding, dat ik vond. „Uit een vouw van zijn nylon borstbedekking haalde nij een lege fles te voor schijn. „Azijn" stond erop. „Och och, ik ben zo duizelig de laatste tijd", zei de robot. „Kijk jij eens in mijn ogen. Misschien zie jij wat eraan mankeert?" Karei protesteerde heftig. „Ik ben toch geen dokter", „O.k. geen dokter", ant woordde de robot, niet begrijpend wat ermee bedoeld werd. Hij bracht zijn arm met Karei erop tot bij zijn verre kijker. Ontzet gluurde de gevangene door een der robot ogen. Een schemerachtige ruimte vol raderen, buizen en hefboompjes ontdekte hij. Wat zag er alles onverzorgd uit, de onderdelen waren aangetast door een dikke bruine roestlaag. „Dat duurt niet lang meer met jou", waar schuwde Karei, alsof hij een ongeneeslijke ziekte consta teerde. De robot schrok er niet van. „Ik had het wel gedacht. Is er niets meer aan te doen?" Hij vroeg het enigszins aarzelend. Karei keek bedenkelijk. „Je binnen werk moet vernieuwd worden". Ondanks zijn eigen hache lijke situatie kreeg hij medelijden met het maehine-achtige wezen, maar dat gevoel was van korte duur. De stem van de robot verloor weer alle menselijkheid, terwijl hH zei: „Daar is het te laat voor. Dan zul jij toch de machi nes moeten bedienen. Ik zal je wel zeggen hoe alles werkt." Karei gleed van schrik op de grond, nochtans verdedig de hij dapper zijn standpunt. „Het is mijn plicht uw aan bod te weigeren. Ik ben voorzitter van de Anti-Raket-Vlieg- tuig-Atoom-Machine-club en zal nooit meedoen aan uw on derzoekingen." „Ik zal zorgen dat je die plicht vergeet", zei de robot. Hij schakelde zijn mond uit, greep de verbouwereerde Karei vast en sleurde hem mee naar de gang. Een druk op een knop deed een wand opzij schuiven en Karei voelde hoe ijskoude lucht naar binnen gierde, die hem de adem afneed. Ze vlogen, ze vlogen met een ontzetten de snelheid en hij had er niets van gemerkt. Het was dus toch een vliegende schotel. Deze ontdekking was niet in staat hem te verontrusten, want de robot had hem buitenboord gehouden en hij voelde dat hij zijn bewustzijn ging verliezen. Nog voor hij wegzonk in het donkere niets fluisterde hij: „En toch... en toch... weiger ik". De machinale dictator verstond er niets van en meende dat Karei toegaf. (wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1962 | | pagina 15