Geen pronk; raffinement Dertig nieuwe zalen als een paradijs voor de liefhebber Nog twee boeken over de nazi s m rm> #1 MfflMïi »w-;y*- WOENSDAG 18 JULI 1962 PAGINA 9 De deftige Amsterdamse kunstminnaars, die een eeuw geleden zich verenigden in het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap om alvast kunstnijverheid te gaan verzamelen in afwachting Van het moment, dat het Rijk eindelijk zou besluiten een Nationaal Museum te stichten, zouden, als ze het hadden mogen beleven, vreemd hebben opgekeken in de dertig nieuwe zalen van het Rijksmuseum, ^getwijfeld zouden ze wel waardering hebben gekoesterd voor de Alrijke kostbaarheden, die er zijn uitgestald, maar dat respect voor öe salonkunst van de Franse Lodewijken en de Hollandse pruikentijd *°h hun toch in hun exclusieve liefde voor de stoere gothiek en de r°buuste Gouden Eeuw gekwetst hebben. Met enig misprijzen zouden *e de vitrines hebben geïnspecteerd met de porseleinen frivoliteiten Meissen, en bij de geraffineerde Franse toilettafeltjes van Riese- ner en Oeben zouden ze met enige weemoed hebben teruggedacht aan eiken balpoottafels en de breedgeschouderde kussenkasten van de Calvinistische empire-builders. De achttiende eeuw gold nu eenmaal als een periode van stilstand en achteruitgang na de glorierijke £°uden eeuw. Frans was alles wat de klok sloeg. De zon van Parijs baalde aan een onbewolkte hemel en de Hollandse ambachtslieden sPraken in hun vormentaal even kreupel Frans als de heren regenten hun onleesbare geschriften. jjm tKMI»!!»»!1., J .W»1-"-1" ""j '„uM-nmvm W"»W'Hyi".y>y^ Eerherstel voor de Franse salonklok (18e eeuw). Rijksmuseum het heeft generaties geduurd voor at de kunsthistorie bereid was de ffuikentijd zelf aan het woord te la- Jen. Voordat, met andere woorden, de "unst van die dagen onbevooroordeeld werd bestudeerd en in haar eigen aard werd gewaardeerd. Maar misschien zou stijlvolle en burgerlijke deftigheid die dagen nog maar matig aan I\vp *Ün gekomen, als niet kort na de Va ede wereldoorlog de verzameling het Rijksmuseum een grandioze tj„vulling had gekregen uit de collec- c "fannheimer. Mannheimer was een v°shiopoliet. Hij kende niet die exclusie- gerichtheid op de Nederlandse kunst l'e zo opvallend is bij onze verzame- ters' maar hij kocht het beste wat er p. krijgen was: Saksisch porselein, \»,anse meubelen van Riesener, Oeben, jstsweiler, Cressent en van Riesen- JyS, Duitse meubelen van vader en o°n Roentgen, renaissance-sieraden en voort. De verkoop van kunstschatten jj°r de deviezenarme Sovjet-Unie tij- yhis de crisisjaren bood hem de gele- Jj=hheid unieke kunstwerken te verwer- Ze staan nu in het Rijksmuseum fyoen met de kunst van andere grote ®tzamelaars als Vom Rath (Italiaan- j® schilderijen)R. May (zilver) en O. (Italiaanse meubelen). Namen tons er aan herinneren dat de in- umationalisering van ons nationaal Ig hstbezit het werk was van verzame- (L dle hon afkomst getrouw ver over e grens keken. J, "et is vooral de verzameling-Mann- jjjmer, die de impuls en de mogelijk- ju'd heeft verschaft om in het Rijks- 'kseum de achttiende-eeuwse kunstnü- v®fheid in haar Europese omvang te jj^tonen. Het aankoopbeleid van het j. useum heeft zich bij deze ontwikke- Ji![g aangesloten. De deskundigheid en van wijlen dr. D. C Röell voor dg tapijtweefkunst stonden er borg voor de Franse gobelins, die na de oor log werden verworven, voldeden aan de kritische eisen, die thans aan de ge hele verzameling mogen worden ge steld. Hetzelfde geldt voor de directeur van de afdeling kunstnijverheid de heer Th. H. Lunsingh Scheurleer, die door recente aankopen o.m. de Engelse in vloed op de Hollandse meubelmakers in het licht heeft gesteld en daarmede de basis heeft gelegd voor een volwaar dige representatie van de, vooral in de achttiende eeuw, belangwekkende En gelse meubelkunst. De gerechtvaardigde trots, waarmee de Rijksmuseum-directie thans consta teert dat de zestig zalen der Kunstnijd van het Rijksmuseum laat zien dat Hol land in die dagen over eminente vaklie den beschikte. En zo was het ook bij de meubelmakers. Opvallend is het trou wens dat aan het Franse Hof de vak lieden uit de Nederlanden en later uit Duitsland bijna domineerden. Die inter nationale oriëntatie wa« karakteristiek voor de hele achttiende eeuw. Toen Willem Kops in getuigt 1790 z«n salon De costuumafdeling bestaat uit een serie inkijkjes, die een suggestie oproepen van verheidsafdeling een der belangrijkste de periode, waarin de costumes in de mode waren. De gangbünk, het kleurige verzamelingen ter wereld herbergen, behang, en de bijzonder verfijnde gebruiksvoorwerpen van deze jonge Louis berust dan ook niet op zelfoversehat- XVI-dame zijn alle „de l'époque" ting al blijven natuurlijk het Louvre in Parijs en het Victoria en Albertmu- seum in Londen nog ver aan de fop. De verzameling is, wat de Nederland se kunstnijverheid betreft, bijna compleet Daarnaast bevat ze een aantal bijzonder spectaculaire hoogtepunten uit het oeuvre van de beste buitenlandse ateliers. Zestig zalen kunstnijverheid kunnen de liefhebber doen watertanden, maar voor een museumdirectie die ook de genegenheid wil verwerven van de sessen van onze kinderboeken zijn tijd genoten van Lodewijk XV gebleven. Holland heeft, zijn burgerlijke aard getrouw, de ontwikkeling op een afstand fevolgd. De plastische vormen der 'ranse commodes vindt men terug in de buikige kabinetkasten, die de trots waren van elke burgerman. Men onderschatte de smaak van onze voorouders overigens niet. Zij kenden Londen en Parijs en volgden de ont wikkeling op de voet. Het zilverkabinet inrichtte in zijn huis aan de Nieuwe Gracht 74 in Haarlem, wendde hij zich voor het ontwerp tot de Amsterdam se stadsbouwmeester Abraham van der Hart. Het resultaat was een verfijnd Louis XVI interieur in „Wedgwood"- kleuren. Zijn meubelen bestelde hij in Parijs en de kristallen luster in Enge land. Willem Kops en zijn nageslacht zijn, hun nationale aard getrouw, zo zuinig geweest op hun salon, dat het nu onveranderd en ongerept een der internationale bewonderde pronkstuk ken is geworden van het Rijksmuseum. Men zou deze Willem Kops graag eens ontmoeten. Men zou willen weten of hij een soort Adam Kegge was, een rijk geworden planter die wat al te haas tig de achterstand wilde inlopen en zijn salon op dezelfde wijze hanteerde als een oliemagnaat uit Texas zijn Picas so's. Maar misschien ook was hij wer kelijk een kenner, een verfijnd man wiens levensstijl en conversatie niet de toneerden met de omgeving waarin hij zijn gasten op de thee ontving. De achttiende eeuw verstond de kunst om een zinvolle vorm te beden ken voor alle maatschappelijke func ties. Ze maakt, vergeleken met de voorafgaande eeuw, een bijna ont spannen indruk. Pronk maakte plaats voor raffinement, monumentaliteit voor intimiteit. De toon is menselijk en soms wel eens al te menselijk. Het Rijksmuseum verloochent zijn Hol landse aard niet als het aan de ai te erotisch gerichte fantasie van de oude adel voorbijgaat. Geen wellusti ge Bouchers en Fragonard sieren de wand. En ook ontbreken de boeten de Magdalena's en met pijlen door schoten Sehastiaans, die de hofkunste naars de kans boden om onder een religieuze vermomming toch Venus en Apolio in de kabinetten te intro duceren. De religieuze kunst komt weliswaar bescheiden aan bod, maar die ene ele gante Maria kan moeilijk de gehele godsdienstige esprit van deze merk waardige tijd recht doen wedervaren. Holland eerde de Bijbel in een zilveren band en schaarde zich aan de zilveren kraantjeskan, die als een monument op de tafel prijkte. Een zilveren kooltjes tang ging in foudraal mee naar de kerk om de gloeiende turf in de test onder de stoof te verzorgen als dominee te lang preekte. De geur van turfrook ont breekt in de zalen van het Rijksmu seum en ook al die andere minder aan gename geuren, die karakteristiek wa ren voor een eeuw die van hygiëne nog geen weet had. Versailles stonk soms zo verschrikkelijk, dat zelfs de zwaar ste parfums de geur niet konden ver drijven. En onder de kamerdienaars ontbrak nooit een koninklijke vlooien- vanger, die voor het officiële ,,cou- cher" het vorstelijk bed inspecteerde. Maar de achttiende eeuw in al haar uitingen beschouwend kan men er zeker van zijn dat zelfs het jagen op onge dierte in stijl geschiedde. BEN KROON jjeuvr^ Vfbureau van de Keurvorst van Trier (1765) is een der toppunten uit het 1et t)oor°w vader en z00n Roentgen, de enige kunstenaars buiten Frankrijk die vn indr u 0rote Parijzenaars onderdeden. Het bureau is een „show-meubel", dat ^nde-pp11 ekkend beeld geeft van het ongeëvenaarde vakmanschap der acht- utvse artisans. Velen zullen echter toch de voorkeur geven aan het ele- Oante en minder pronklustige raffinement van de Parijse ateliers. minder deskundige en daarom sneller vermoeide bezoeker, betekenen ze een probleem. Zelfs een oppervlakkige kennisneming vereist al een uur en de gemiddelde bezoeker, die waar schijnlijk tevoren al de schilderijen verzameling heeft bekeken, is dan wel aan het eind van zijn krachten. In de lange voorbereidingsperiode heeft men zich grondig op dit probleem beraden. Museumvermoeidheid is een anti-reclame, die weinig strookt met de bedoelingen van een modern museum beleid. Een zekere regie is onvermijde- 'ijk, wil men de aandacht gespannen louden. Elke zaai moet een eigen ka- •akteristiek hebben. Topwerken moeten ?en omgeving krijgen, die geen afbreuk doet aan hun werking, maar de aan dacht juist stimuleert. De moderne museumarchitectuur heeft de lessen van de moderne reclametechnieken ver werkt en er haar voordeel mee gedaan. Display" is een kunst geworden, die niet alleen door de heer Sandberg van het Stedelijk Museum enthousiast wordt leoefend. De opgave is om met mo- ierne middelen een suggestie te geven /an het oorspronkelijke „klimaat" van de kunstwerken, zonder in verouderd stijlkamergeknutsel te vervallen. De op gave is bovendien om de aandacht in een lange reeks van zalen gespannen te houden. Binnen het kader van de mogelijk heden, die het museumgebouw biedt, heeft het Rijksmuseum met zijn der tig nieuwe zalen belangwekkende re sultaten bereikt. Voortdurend wisselen de omvang en het karakter van de ruimten, ongemerkt wordt men opge nomen in een boeiende opeenvolging van steeds nieuwe motieven; kleuren, belichting, hoogte, vloerbedekking, spelen allen hun rol. De grote over gang van de regentenstatie naar de nieuwe stijl van Lodewijk XIV, bij voorbeeld, kondigt zich aan in een ruitvormig kabinet met gobelins dat de blik onmiddellijk leidt naar het vorstelijke borstbeeld van de grote maarschalk Condé. Grandioos is de wijze, waarop zich het hoogtepunt der Franse meubelkunst, de stijl Lodewjjk XV aankondigt met een gobelin vol chinoiserieën en een stralende commode van Delorme. Met fijne toetsen zijn overal de karakteristie ken van een periode bijeengebracht. Het sentiment van Rousseau vindt men terug in de pastels van Vigée-Lebrun en Greuze, het raffinement van salon-cul tuur in de weergaloos knappe uurwer ken van Caffieri, in zijdeweefsels en wandbetimmeringen die herinneren aan Versailles. De achttiende eeuw heeft in Frank rijk het beeld te zien gegeven van een zeer welvarende gemeenschap on der leiding van een adellijke en zich onbedreigd wanende aristocratie. De wisselwerking tussen kunstambacht en aristocratie bereikte in een generaties durende jacht naar de meest extreme verfijning tenslotte een bijna absoluut ■—-• 'SÏ'aiMBBCffBBWBMraBMirBaftA llllhlll li i hoogtepunt. Het beeld van die eeuw ia onuitwisbaar blijven naleven in het Boucher was de ontwerper van dit typische Franse wanatupyt aat uit ae ateliers sprookje, want alle markiezen en prin- Pan de Manufacture des Gobelins stamt. Er zijn weer enkele boeken over de nazi-misdaden verschenen, die de lezer de vraag doen stellen, of de voorraad niet wat groot wordt. Ieder belangrijk werk over de jaren der verschrikking is natuurlijk welkom, maar het gevaar bestaat, dat schrijvers en uitgevers die er brood in zien, de eerste de beste kans aangrijpen om op hun beurt óók nog een bijdrage te leveren, ongeacht de overweging, of zulke werken de betere niet in de weg staan. Een van deze boe ken heet De laatste verschrikkingen. De schrijver is Erich Kuby en de Neder landse Arbeiderspers heeft er een ver taling van uitgegeven door Herman van der Klei. De auteur schijnt krachtens zijn voor woord uit te gaan van de veronderstel ling, dat we nog niet veel te lezen heb ben gekregen van de zaken die hij gaat vertellen, maar er zijn toch enkele hon derden boeken die hem ongelijk geven. Natuurlijk is zijn bewering wel waar, dat de enorme economische opbloei van West-Duitsland de mensen snel doet vergeten, wat er nog maar twintig jaar geleden is gebeurd en wat nooit verge ten mag worden, maar die overweging heeft al heel wat schrijvers gedreven tot het componeren van hun boeken, die meestal beter en leerzamer waren dan het boek van Kuby. Nochtans moeten we zijn bedoelingen prijzen, want ook hij draagt herinneringen aan en publi ceert documenten, die we weliswaar voor een goed deel al elders hebben ge zien, maar die weer eens in een andere orde zijn geplaatst. Kuby laat de teksten voor zichzelf spreken. Hij publiceert, kris-kras door elkaar een nieuwjaars boodschap van Adolf in 1945, een frag ment uit een dagboek van een inwoon ster van München, een oproep van Himmler, een geschreven portret van Hitier, een advertentie van ouders die een zoon hebben verloren in de oorlog, een krantebericht over een kolentrans port, een brief van een meisje op het land aan haar zusje in de stad, een be schrijving van de verwoesting van een Duitse stad enz., enz. Dit alles in 1945. Een aantal steekproeven, zou men kun nen zeggen, die hun waarde hebben, maar bijna noodzakelijk een gebrek aan samenhang veroorzaken, het boek min der leesbaar maken dan het zou kunnen zijn en zeker zou zijn, als de schrijver getracht had om al die brokstukken tot *en gaaf geheel te maken, bijvoorbeeld ioor de fragmenten te gebruiken als ."actoren in een betoog, zijn betoog. Onder de titel De Afrekening heeft Het Wereldvenster te Baarn een Duits boek in de vertaling van Marga en Cor Holst uitgegeven; de oorspron- lijke titel luidt „Das Urteil von schrijver of samensteller niet wordt vermeld. In kort bestek maar toch nog 230 bladzijden lang krijgen we het histo rische proces van Neu enberg zwart op wit heel nauwkeurig, heel historisch en met verwijzing naai de misdaden, gepleegd van 1919 tot 1945. Wie er te gen op ziet om het proces van Neu renberg zeer uitvoerig na te gaan in verschillende werken (zie bijvoorbeeld Opmars naar de galg) kan bij dit jongste boek terecht, waarin de be langrijkste zaken worden behandeld. De lectuur wordt aanzienlijk aange moedigd en krijgt groter waarde door een inleiding van prof. mr. J. A. van Hamel, die de betekenis van het befaam de proces uiteenzet. Geen geringe zaak. zo zegt de inleider. Het proces van Neurenberg is het derde, waarin grote wereldgebeurtenissen door een inter nationaal tribunaal zijn berecht. Napo leon, Wilhelm II en de zijnen, hadden al terecht gestaan, maar wat hun ver weten werd. was nog maar kinderspel vergeleken met de misdaden, door de nazibende bedreven. De inleider noemt het proces van 1946 een eer'ijke histo rische prestatie. Niet politiek, maar ethisch, geschiedschrtjvend. Hij onder scheidt misdaden tegen de vrede, tegen het oorlogsrecht, tegen de menselijkheid. Hij toont aan. dat bepaalde misdaden niet onder de competentie van het inter nationaal tribunaal konden vallen en daarom niet aan de orde zijn gekomen; dat weer andere misdaden werden over gelaten aan nationale rechtbanken, ge vormd of te vormen in landen waar die misdaden waren begaan. Het grote tribunaal te Neurenberg heeft alleen de allergrootste misdaden berecht. De inleider acht het bijzonder nuttig, dat een kort relaas van het proces onder de ogen zal komen van de jongere ge neratie, die geen ervaringen heeft ge kend. Hij juicht het daarom toe, dat de materie van het boek onderwerp is geweest van een film. die vele tien duizenden onder ogen hebben gehad. Ten onrechte spreekt hij echter van een Duitse film. Het was een Ameri kaanse; de maker heet Stanley Kramer. Maar deze vergissing doet niets af aan de waardevolle inleiding en aan het boek. DBG. Proces om vader, door Paride Rom- bi (Deselée de Brouwer-Breda) (Oorspr. titel- Perdu. Vert, van L. Th lis sen) Een Sardijnse jongen uit een arm milieu, vader onbekend, Perdu geheten, is de hoofdpersoon in deze roman. Na een harde strijd op zoek naar een echte vader, sterft Perdu op veertienjarige leeftijd van angst en ellende. De elegante degelijkheid van de Hollandse pruikentijd. Ruimten in halftonen worden afgewisseld met zalen waarin een zee van licht neerdaalt, waardoor de kleur van de geëxposeerde voorwerpen met een wonder lijke frisheid tot leven komt

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1962 | | pagina 9