Groeiende lasten Schilderen en illustreren Weldra tachtig jaar Albert SERVAES in Utrecht Nijmegen begint met scheikunde Uitbouw van katholieke Universiteit voltooid Een kwartje per ziel Probleem Verleden en heden «OSRAM Maandag ook Neder landse vlag in Nw.-Guinea omhoog ZATERDAG 29 SEPTEMBER 1962 PAGINA 5 vfl 9 V J ONDERWIJZERSAKTE RESA - Hilversum Wis- en natuurkunde Orthopedagogiek de ras-sigarei^puur voor uw genoegen AUDIËNTIES (Advertentie) Bekende Schriftelijke cursus Tel. 45432 Het a.s. Concilie het begint op 11 oktober is niet voor ieder een onvermengde vreug de. Er heerst onder talrijke katholieken tot hen beperken wij ons hier een ernstige bezorgdheid ten aanzien van de komende Alge mene Kerkvergadering. Het eigen aardige daarbij is, dat die bezorgd heid voortkomt uit volkomen tegen gestelde motieven. Enerzijds vrezen velen, dat de te verwachten ver nieuwingen dermate ingrijpend zul len zijn, dat men zich niet meer thuis kan voelen in de oude, ver trouwde Kerk, anderzijds houden talrijke vooraanstaande en mede levende Katholieken hun hart vast, als mocht blijken, dat het Concilie niet doortastend genoeg te werk gaat. Hun mening heeft prof. dr. H. Küng in zijn bekende boek: „Con cilie en Hereniging" voortreffelijk onder woorden gebracht, aldus: ,,Het Concilie zal de vervulling zijn van een grote verwachting of een grote teleurstelling. De vervulling van een kleine verwachting zou gezien de ernst der wereldsituatie en de nood der christenheid een grote teleurstelling zijn." Zo kan men onder de katholieken, die weten wat er te gebeuren staat, twee groepen onderscheiden, die ieder, vanuit zijn eigen standpunt, de 11e oktober met gemengde gevoelens tegemoet zien. Die beide groepen vertegenwoordigen in zekere zin het verleden en het heden. De manier, Waarop over en weer de eigen op vatting wordt voorgestaan en ver dedigd, is. jammer genoeg, niet altijd vrij te pleiten van een bepaal de animositeit. Dat is alleszins be grijpelijk omdat er, naar ieders overtuiging, zeer belangrijke zaken op het spel staan, waaraan van beide kanten grote waarde wordt gehecht. Daarom is het echter nog niet goed. In hun Vastenbrief van 1958 hebben de Nederlandse bis schoppen dit onderwerp besproken en erop aangedrongen ,,in christe lijke fijngevoeligheid rekening te houden met elkanders vrees"1. De bisschoppen vroegen vooral liefde vol, wederzijds begrip, wat de over tuiging inhoudt, dat niemand hele maal ongelijk en niemand helemaal gelijk heeft. De voorstanders van het verleden zullen meer oog moe ten zien te krijgen voor de eisen, die een zozeer veranderde en nog steeds veranderende wereld óók aan onze godsdienstbeleving stelt, ter wijl zij, die voornamelijk vanuit het begrip van noodzakelijke aanpassing denken, ervoor op hun hoede be horen te blijven Nederlandse toe- Standen en meningen niet zonder meer te vereenzelvigen met die van de Wereldkerk. Het zou in hoge mate betreurenswaardig zijn, wan neer een onverantwoorde vasthou dendheid aan eigen inzicht oorzaak werd, dat het Concilie in ons klein land verdeeldheid zaait onder de ge lovigen, waar juist de grootst moge lijke samenwerking noodzakelijk is om de bedoeling van de Paus met het Concilie te verwezenlijken. Op de achtergrond van die bedoelingen staat de hereniging der gescheiden Christenen, waartoe Joannes XXIII een essentiële bijdrage hoopt te geven door een hernieuwing van het binnenkerkelijke, katholieke leven. Dat is de eerste en voornaamste doelstelling van het Concilie. De Paus heeft tot het grote en uitzonderlijke middel van een Kerkvergadering zijn toevlucht genomen, omdat hij er grondig van overtuigd was, dat op geen andere man'jr recht kon gedaan worden aan de dwingende, geen uitstel meer gedogende noodzaak van een her vorming van het innerlijk leven der Kerk, en wel over de hele linie. Dit feit alleen al moet ieder tot na denken stemmen, die te veel geneigd zou zijn vast te houden aan de traditionele godsdienstbeleving en zich te weinig rekenschap geeft van de onloochenbare waarheid, dat de Kerk, naar Christus' wil, het heils instituut is voor de hele mens heid van alle tijden. Dat be tekent, dat zij, wil zij haar goddelijke zending naar behoren vervullen, de taal moet leren spreken van elke tijd, m.a.w. dat zij zichzelf telkens weer geheel heeft aan te passen aan de noden en behoeften van de men sen, aan wie zij het heil in en door Christus moet verkondigen. Als er dus naar vernieuwing en hervor ming van het kerkelijk leven wordt gestreefd, wil dat beslist niet zeggen, dat er iets aan de structuur van de Kerk dient te worden veran derd. Deze is immers in haar hiërar chische gestalte van goddelijke oor sprong en derhalve onaantastbaar. Evenmin behoeft men te vrezen, dat eV°?,ma'? zullen worden ,,afge- scnait Dit is eenvoudig een ab solute onmogelijkheid, daar deze onder de onfeilbare leiding van de H. Geest zijn afgekondigd en dus een goddelijke, eeuwige en essentieel- onveranderlijke waarheid vertegen woordigen. Het enige, waar het om gaat, is een hervorming van de levenswijze der Kerk, van de manier, waarop zij haar boodschap aan de mensen brengt en haar ere dienst regelt. Geloof en moraal blij ven in hun wezenlijke bestanddelen ongerept; daarover heeft de Kerk geen enkele zeggenschap. Maar het zou beslist onverantwoord zijn bij het beleven van geloof en moraal geen gebruik te maken van de ver worvenheden der menselijke weten schappen, zoals b.v. psychologie, sociologie, pedagogie etc., die in menig opzicht een bevrijdend woord kunnen spreken. Degenen, die wei nig voelen voor vernieuwing, zullen zich eens moeten afvragen, of zij, zwerend bij vroegere opvattingen, Waarmee zij groot zijn geworden, niet de vergissing begaan als ge loofswaarheid te beschouwen wat helemaal geen geloofswaarheid is, of zij bij bepaalde, louter kerkelijke geboden en verboden, daterend uit een historische periode met andere toestanden en opvattingen dan de °nze, niet al te licht vasthouden aan het begrip „doodzonde". Het Con cilie zal aldus verleden en heden nauwkeurig hebben te onderzoeken. Wat naar zijn wezen blijvend is, blijft; wat verandering behoeft, om dat onze tijd daar dwingend om vraagt, zal worden gewijzigd. Het gebouw van de faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen, dat alweer te klein is. (Van een onzer verslaggevers) NIJMEGEN, 29 sept. Wanneer in oktober aan de katholieke universiteit een begin wordt gemaakt met de schei kundige opleiding, is niet alleen de faculteit der wiskunde en natuurweten schappen op enige bijvakken na voltooid, maar ook de universiteit als zodanig, die tot 1951 uitsluitend alfa- faculteiten kende, afgerond. De derde belangrijke studie-richting is nu zelfs een jaar eerder verwezen lijkt dan verwacht werd. Dat stemt tot vreugde, maar brengt ook zorgen mee: er zijn onherroepelijke financiële conse quenties aan verbonden. Vandaar dat jaarlijks een beroep gedaan wordt op de katholieke gemeenschap. De laatste zondag van september vestigt daar de bijzondere aandacht op. Het katholiek Hoger Onderwijs Fonds brengt de gelden bijeen die de St. Rad- boudstichting gebruikt voor het weten schappelijk onderwijs in het licht van de katholieke geloofs- en levensleer. De voorzitter van dat Fonds, rar. H. J. M. Loeff, heeft ons een boekje open ge daan over de zorgen die niet alleen het bestuur van de. tegenwoordig autonome stichting Katholieke Universiteit kwel len, maar ook de andere sectoren van het katholiek hoger onderwijs in ons land raken. Wat de universiteit in Nijmegen be treft: Begroot is voor dit jaar, dat de investeringen en exploitatiekosten een bedrag zullen vragen van 48.981.000 gul den. Aan subsidies kan daarop ver wacht worden 46.312.000, terwijl de in komsten uit vermogen, legaten of an- derszinds geraamd worden op 519.000 gul den, zodat ér een tekort overblijft van 2.150.000 gulden. Voor de Katholieke Eco nomische Hogeschool in Tilburg zijn de ze bedragen respectievelijk 5.064.000, 4.774.000 en 22.000 gulden, met alzo een tekort van 268.000 gulden. Voor een bedrag van 166.000 gulden, nodig voor voorzieningen ten behoeve van katholieke studenten aan neutrale universiteiten en hogescholen 70 pet. van het totaal aantal katholieken stu deert daar is geen enkele dekking aanwezig. Evenmin voor de 72.000 die de bijzondere leerstoelen aan deze ho- ger-onderwijs-instellingen kosten. Alles bij elkaar een tekort van 2.656.000, waarin, naar gehoopt wordt, het Katho liek Hoger Onderwijs Fonds dit jaar met 1.431.000 gulden aan binnengekomen gif ten kan voorzien (vorig jaar 1.145.000 gulden). Dan is er nog altijd een tekort van 1.200.000 gulden. Als enig redmiddel zag mr. Loeff een verhoging van het rijkssubsidie, dat nu 95 pet. bedraagt, want interen op het vermogen zou een slechte politiek zijn. Binnenskamers wordt beraadslaagd welke stappen daartoe gedaan moeten worden, waarbij eventueel met andere instanties samengewerkt zou kunnen worden. In de toekomst zouden de tekorten nog groter worden, omdat de investe ringen dit jaar voor 25 miljoen alleen in de universiteit hogere bedragen zullen vergen. De jongste faculteit, Wiskunde en Na tuurwetenschappen, geeft in de vijf ja ren van haar bestaan al een aanmer kelijke groei te zien. Begon het cursus jaar 1957-'58 met 17 studenten en 4 docenten, thans zijn er 310 studenten in geschreven en is het aantal hooglera ren, lectoren en overige docenten 22. Deze aantallen zullen voor 1966-'67, naar verwacht wordt, te stellen zijn op 1120 respectievelijk 56. Reeds zijn voor de faculteit -qnorme bouwsels aan de Driehuizerweg verre zen met een ruimte van 95.000 m3. Toch dreigt door de snelle groei van het aan tal studenten nu reeds een noodtoestand en ijlings wordt er een nieuwe vleugel bijgezet, terwijl de plannen voorzien in een ruimte van ca. 150.000 m3 als het cursusjaar 1965-'66 een aanvang neemt. Dan zullen het jaar daarop de uit gaven opgelopen zijn van nu ongeveer 12 miljoen tot 25 miljoen gulden. De uitbreiding met een opleiding scheikunde blijkt in een dringende behoefte te voorzien. Nu zijn reeds ongeveer 40 studenten ingeschreven, terwijl men er dertig verwacht had. Voor 1967 rekent men op 150 eerste jaars. Zij komen hoofdzakelijk uit Gelderland, Noord-Brabant en Lim burg. Hoogleraren zijn nu prof. dr. R. J. F. Nivard, prof. dr. ir. J. J. Steggerda en prof. dr. G. A. J. van Os. Het ligt in de bedoeling de weten schappelijke staf spoedig zodanig uit te breiden, dat na het kandidaatsexamen de aan andere Nederlandse universitei ten gebruikelijke specialisaties ook in Nijmegen mogelijk zullen zijn. Waar Nijmegen ten aanzien van het onderwijs in de wiskunde en natuur wetenschappen geen studietraditie kent, wordt er naar gestreefd zowel de studieduur voor het kandidaats examen als voor het doctoraalexa men tot drie jaar te beperken. Ook wil men de mogelijkheid van promo tie na deze zes jaar bespoedigen door reeds tijdens de doctoraalstudie hier voor aanknopingspunten te verschaf fen. Expansie van de universiteit is ook waar te nemen aan het Pedagogisch In stituut, waarvan prof. dr. Jos. J- Gielen, hoogleraar in de praktische pedagogiek, directeur is, terwijl prof. dr. S. Stras- ser fundamentele en historische pe dagogiek doceert. Niet alleen heeft Nijmegen, met 153 studenten vorig jaar, de grootste oplei ding van Nederland, maar nam ook het aantal belangrijke onderzoekingen toe. Zij betroffen o.a. het aanvankelijk le zen, concentratie-moeilijkheden en de verhouding maatschappij-school. Bin nenkort zal het eerste deel verschijnen van een reeks studies „Nijmeegse bij dragen tot de opvoedkunde en haar grensgebieden." Zeer belangrijk is, dat begonnen werd met de opleiding van ortho-pedagogen, d.w.z. deskundige krachten voor de be handeling van psychisch defecte kin deren, waarmee tal van internaten ge baat zuilen zijn. Onder leiding van drs. J. Dnmont houdt deze onderafdeling zich bezig het speltherapie, expressie therapie, bewegingstherapie en groeps therapie. In een spelkamer worden kin deren met opvoedingsmoeilijkheden nauwkeurig bij hun spel door studenten geobserveerd, waarbij ve®l van bet in nerlijk dezer kinderen naar buiten treedt. Per 1 januari 1963 wordt voorts een lector in de lichamelijke opvoeding aan het instituut benoemd terwijl men de research wil uitbreiden met een aparte afdeling didactiek en een afdeling socio- pedagogiek (kerkelijke opvoeding, staat kundige vorming, bedrijfsoedagogiek en het maatschappelijk aspect). (Advertentie) DEN HAAG, 29 sept. Het ministe rie van Buitenlandse Zaken heeft „ter rechtzetting van een aantal persberich ten uit Hollandia als zou 1 oktober slechts de VN-vlag worden gehesen", meegedeeld dat ,,op die datum in alle afdelingshoofdplaatsen van westelijk Nieuw-Guinea de Nederlandse en de VN-vlag gelijktijdig op ceremoniële wij ze zullen worden gehesen". Menno van Meeteren Brou- wer, de in Rijswijk ge- vestigde kunstschilder en illustrator, hoopt 11 okto ber zijn tachtigste verjaardag te vieren. In verband daarmee zal - *"Y *!RyÉHH| binnenkort een tentoonstelling ISTj van zijn werk gehouden wor- den in een der bovenzalen van „Garoeda", het établissement aan n.nii IB de Kneuterdijk in Den Haag, i waar hij periodiek exposeert. Wm Het zal ditmaal een ere-tentoon- H l stelling zijn. Begrijpelijk bij deze H NiSX' tijd-markering in een kunsle- I j Wb>jMS naarsleven. Een boeiend kunste-y naarsleven, waarop een Indische episode een duidelk stempel j^^HT W1 heeft gedrukt. Toch vertoefde HHP „Menno" zoals hij zijn illus- traties signeert slechts elf mlir f fl jaar in de tropen: van 1910 tot |||.$Pö& 1921. Hij zwierf in het voorma- Ppvtilk lige Nederlands-Indië rond in de levensjaren die voor de mees- JH te kunstenaars bepalend zijn jÜb! Voor Menno was het een tijd wH van succes en tegenslag maar vooral van kunstzinnige impul- T sen, van diepe indrukken en I '-^BÊ^^^ÊBBB hoe kan het anders van on- wNHMjfajs gewone belevenissen. Nu, ruim A veertig jaren later, kan hij er van vertellen als waren het t\/t tit voorvallen die zich gisteren af- IVtCWlO V. IVLCCtCrCll speelden. Menno is Zwollenaar van ge- Brouwer boorte. Van zijn vroegste jeugd af heeft hij met krijt, griffel en potlood gemanoeuvreerd. De toenmalige rijksbouwmeester Victor de Stuers gaf vader Van Meeleren Brouwer het advies de jongen naar een kunstnijverheidsschool te zenden. Het werd Haarlem, maar niet voor lang. Stiekem deed Menno toelatingsexamen voor de Amsterdamse academie die in die tijd onder leiding stond van prof Aug. Allebé In de schilderklas van prof. Mak van Waay voltooide Menno de oplei ding in Amsterdam, waarna hij zich in Den Haag vestigde als portretschilder en illustrator. Het was geen gemakkelijk begin. Bovendien wilde hij iets meer van de wereld zien. In de verte lokte een zonnig land: Nederlands-Indië, waar hij in 1910 voet aan wal zette. Hij was er op de bonnefooi heen getrokken. Voor de jonge kunstenaar opende zich een „toverland", maar voor de illustrator die iets wilde publiceren waren de bezwaren vooralsnog te groot. Technisch gesproken. Er was in Batavia nog geen clichémakerij. Menno's tropisch avontuur begon dus met een stevige handicap. Hij moest al gauw, pecunia causa, een baantje zoeken in de toen opkomende rubbercultuuren op een kwade dag verdween Menno het oerwoud in. Vanuit het oerwoud schreef hij de hoofdredacteur van het in Batavia verschijnend en in geheel Nederlands-Indië gelezen „Nieuws van de Dag van Nederlands Indië". Hij deed een voorstel waarvoor de bekende „K.W." (Karei Wijbrands) belangstelling toonde. De krant zou geïllustreerd worden. Toen Menno korte tijd later in Batavia arriveerde, was intussen een cliché-inrichting in Nederland besteld. Menno kon zo lang bij de redactie werken. Toen in 1911, na enige inspanning, Menno's eerste politieke plaat de eerste ter plaatse gemaakt in het „Nieuws" verscheen en ook de zaterdagse causerie van de bekende hoofdredacteur geïllustreerd werd was het succes van de krant met de „new look" daverend. Het abonnétai steeg èn het aantal advertenties. Talrijk waren de activiteiten op Java: tentoonstellingsreizen met als pleisterplaatsen de goede oude „soos", het leiden van een reclame-bureau, het arrangeren van muzikale en theater-manifestaties De eerse wereldoorlog was intussen voorbij en het verlangen naar het oude land in Europa werd Menno te sterk. Na nog enkele reizen, o.a. naar Bali en Sumatra, waar hij heel veel schetste vertrok hij naar Brits-Indië om vandaar via Italië naar Nederland terug te keren Een verblijf in Parijs iets later, moest worden afgebroken omdat uitgevers in Nederland vlotte uitvoering van hun opdrachten verwachtten Menno had zich in Rijswijk gevestigd. Als portrettist, illustrator, tekenaar van poli tieke prenten en schilder van het Indische tafereel kreeg hij het druk. Hij tekende politieke en spotprenten voor dagbladen en periodieken. Hij illustreerde o.a. het gedenkboek „Wilhelmina Regina" van Jan Feith, de „Javaanse sagen, mythen en legenden" door mevr MeyboomItaliaander, „Insulinde" door Joh. de Koning, „Onze Indische geschiedenis" door Joh', van Hulzen en Indische volksverhalen" van dezelfde auteur Voorts „Tempo Doeloe" van Jan Fabricius, „Holland Ov< ~zee" door Jan Feith „Rubber" van mevr. Szekely—Lulofs, „Liedjes van Brammetje" door m' H. du Croo, „100 brieven van Opheffer" door oud-resident Gonggrijp. Verder talrijke leerboeken voor Indische scholen (uitg. Wolters) Nederlandse onderwijs-uitgaven, schoolwandplaten, enz. Nog actjef in zijn tachtigste l ensjaar is Menno de tekenaar van de vlotte, typerende prent gebleven. Als naturalistisch schilder ziet hij de sierlijkheid der dingen in hun natuurlijke vormen. Atelier-emoties kunnen aan die vormen niets veranderen. De stromingen die hij zag komen en gaan in de beeldende kunst hebben zijn belangstelling pehad, maar zij bewogen hem niet tot navolging. Aan experimenten heeft Menno van Meeteren Brouwer geen behoefte gevoeld. Toen, op 29 juni van dit jaar, kar dinaal Alfrink in het aartsbisschop pelijk Museum een zinrijk ope ningswoord sprak bij de tentoon* stelling „Het Wonder", trok de kop van een waardige grijsaard aller aandacht. Zijn haar en iange baard waren zilver wit, maar in het rode, gebronsde ge zicht viel een 'vaste blik op. Toch was het linkeroog blijkbaar verzwakt, maar in het rechter brandde een innerlijk vuur. Slechts enkelen wisten wie de grijsaard was: het personeel van het Utrechtse museum en een paar kun stenaars „op jaren", die er bijna 30 jaar geleden getuige van waren ge weest, dat mgr. Jansen hulde bracht aan Jan Eloy Brom, destijds conserva tor van het Museum. Dat geschiedde niet hier, in de Agnietenstraat, maar op de Lange Nieuwstraat, waar Brom in het Catharijne Convent het museum voor „moderne" religieuze kunst had ingericht De aartsbisschop deelde mee, dat de paus hem had onderscheiden met de Gregoriusorde en de koningin maakte hem officier van Oranje-Nas- sau. Wie verder het middelpunt was van die „opening", dat ,was een schilder, die toen éven 50 jaar was: Albert Servaes, een der ï"31111611 T van de School van Sint Martens Laethem. Het was terneer opmerkelijk, omdat toen het middelpunt van het moderne religieuze museum de veelomstreden „Kruisweg" was, die onder veel ge rucht van Vlamingen door K°me niet geschikt was bevonden voor het lan delijke kerkje van Luythagen en dus daaruit was verwijderd. Dit „verbod" geldt merkwaardigerwijze voor de Kruisweg nu nog altijd, de staties hangen thans in de cellen der Trap pisten van de abdij Koningshoeve, ge legen in Brabant, vlak bo de Belgi sche grens. Albert Servaes was een der eerste Vlaamse „expressionisten" er. (ondanks veei tegenstand) ontkende men met de religieuze gloed van zijn werk. Dit werd bij de opening van het rnoderne museum ook gezegd door mgr. Jansen, maar er werd onderscheid gemaakt tussen „kerkelijke" en „religieuze kunst. Na al wat er sindsdien gebeurd is, niet alleen op artistiek gebied, vraagt men zich af, of ook de „mdex die daarvoor heeft gegolden, geen herzie ning behoeft. In 1917 is er eveneens dei ning geweest om de Kruisweg van Oos terbeek, die Jan Toorop had getekend. Maar toen kwam het verzet van... een naar het Noorden gevluchte Vlaamse dichter, Karei van den Oever, die de kunst van Toorop te „aziatisch" vond. Onmiddellijk kwam in het geweer óók een Brom. Het was Gerard Brom, die professor te Nijmegen zou worden, een oom van Jan Éloy. De polemieken kan men vinden in ou de nummers van „Het Centrum", maar mgr. Van de Wetering was kalmer dan Karei van den Oever. Toorop's kruis weg bleef en blijkt nu nog mooi en stich tend. Kunstenaars zijn over het algemeen niet kalm. Dat is Albert Servaes ook nooit geweest. De man met de zilverwitte baard, die wij in de Agnietenstraat hebben gezien, was de man met een peper-en-zout-baard op oe Lange Nieuwstraat. Hij werd in die jaren dertig van alle kanten gelukge wenst. Maar Servaes is, behalve een he vig religieus schilder, ook een hevig flamingant. We weten allen, hoe fer vent men in België nationalistische ver schillen kan toespitsen, hoe hartstochte lijk men ze uitvecht! Servaes is in de laatste wereldoorlog te ver gegaan, evenals Daels en Cyriel Verschaeve. Hij Albert Servaes, bijna tachtig. is gevlucht, met de Duitsers mee, heeft (nota bene te Worpswede) in het ge drang gezeten, want de Engelsen na derden. Wat er nu precies allei beurd is, tijdens de oorlog in België is ons hier ontgaan. We hadden meer dan genoeg met ons zelf te doen; het militaire Duitse bewind drukte zéér zwaar, zwaarder dan het regiem in België. Ons verzet was hevig, verbe ten en ingevreten. Sommigen waren daarmee eigenlijk al vóór de oorlog be gonnen. Katholieken als mgr. Hoogveld, Gerard Brom, Anton van Duinkerken en Jan Engelman waren direct lid van het „Comité van Waakzaamheid van Anti-Fascistische Intellectuelen" ge worden, toen men hen riep en dit bracht hen in die bedreigde dagen aan (Advertentie) Morgen is het weer de laatste zon dag van september (Universi teitszondag of Hogeronderwijs- zondag) waarop traditiegetrouw speciaal de aandacht van alle katholie ken in Nederland wordt gevestigd op het Katholiek Hoger Onderwijs Fonds (H.O.F.). De parochiële comité's zullen zich dan weer belangeloos inzetten voor de financiële actie ten bate van genoemd fonds, dat, naar bekend mag worden verondersteld, het enorme gro te jaarlijkse tekort, waarmee genoemd fonds heeft te kampen, mede wil dek ken Ideaal zou zijn indien door huis- aan-huis collecren en kerkcollecten katholiek Nederland zou willen mee helpen om jaarijks gemiddeld één kwartje per ziel daartoe bij te dragen. Het Katholiek Hoger Onderwijs Fonds doet daarom een beroep op alle katho lieken van Nederland om naar vermo gen bij te dragen voor het grote natio nale katholieke goed, dat zij bezitten in de onderwijsinstellingen te Tilburg en Nijmegen. Van de Nederlandse katholieken wordt per jaar een bijdrage verwacht van gemiddeld een kwartje per gezinslid. Deze bijdrage kan wor den gegeven, hetzij via de kerkcollecte voor het Katholiek Hoger Onderwijs, hetzij via de huis-aan-huis collecte van de parochiële comité's, hetzij via giro rekening nummer 1024192 ten name van de Stichting Centraal Fonds voor Katholiek Hoger Onderwijs te Den Bosch. tKort geleden heb ik op mijn televisiescherm een uitzen ding gezien, gewijd aan de dichter J. C. Bloem. In het kader daarvan liet men enige jongeren aan het woord, die bereid bleken te verklaren dat zij met hun jonkheid nog best in staat waren het werk van de meester te waarderen. Dit deed mij ietwat over bodig aan. J. S. Bach blijft leven, al zou hij door de „tiener" uit 1962 niet aardig gevonden worden. In feite is hier sprake van een dui delijk verkeerde waardering van wat wjj met „de moderne jeugd" plegen aan te duiden. Het is niet indifferent wat de hedendaagse jeugd denkt, het is volstrekt indifferent wat zij als he dendaagse jeugd denkt. Niettemin: het probleem van de jeugd-van-tegenwoordig bestaat. Het bestaat inzoverre jonge mensen al te zeer geneigd zijn zichzelf als een apar te diersoort als „tieners" of „no zems" te (laten) kwalificeren, met de bijpassende hebbelijkheden van geestdrift, roekeloosheid of het roken van marihuanasigaretten. Het bestaat echter vooral bij de gratie van „de- ouderen-van-tegenwoordig". die in hun ijver om de hedendaagse jeugd mon dig te verklaren hun gebit verliezen, zo zij er al geen korte broek bij aan trekken. In beide gevallen is het géén gezicht. ROTTERDAM, 28 sept. In verband met het concilie zal de bisschop, mgr. M. A. Jansen voorlopig geer. audiëntes verlenen. (Advertentie) Uw zorgen voor morgen bij DE OLVEH geborgen. de zijde van Menno ter Braak en Ed. du Perron. Voor het Duitse gevaar zwegen de polemieken, de tiran diende geveld te worden. In België lagen de zaken anders. Ve le Vlamingen zouden nooit vergeten, ook toen niet, dat zij in een „Toevals- vaderland" woonden, zoals Paul van Ostayen het heeft genoemd. De ge schiedenis van 1918, toen Van Ostayen uitweek naar Duitsland en Jozef Can- tré naar Holland, heeft zich herhaald. Servaes is een balling geworden en kwam eindelijk in Zwitserland terecht, waar hü te Luzern woont. Maar in Bel gië is men ditmaal minder mild ge weest dan na de eerste wereldoorlog, men had er „leergeld" betaald. Voor ons, Noorderlingen, hebben die woe dende geschillen soms iets wezenloos en velen hebben moeite zich er in te ver plaatsen. Maar hoe het zij. een alge mene amnestie is er bij onze Zuiderbu ren nog niet geweest. Inmiddels was het voor Utrechtena ren, die Servaes hier nog bij zijn Kruis weg hadden gezien, treffend hem hoog bejaard weer in die musea van religieu ze kunst tegen te komen. Weken is hij in hotels blijven hangen. En de oorlog is bijna twintig jaar achter de rug... Maar wij hebben zelf, als in België, onze diehards en het is ook goed dat de jeugd „niet vergeet". Het was moeilijk de Vlaamse schilder ervan te overtui gen, dat hij z ij n verzet diende op te geven en om gratie had te verzoeken. In september is hij in Holland terug gekomen en r-ij is er zelfs ziek ge worden. Intussen had ook prof. Geyl, aan wiens ,,goed"-wezen !n de oorlog niemand kan twijfelen, ondervonden, na zijn rede bij het IJzer-monument, hoe hoog in België de politieke golven gaan. Komt ér ooit olie op die golven te lig gen? Loopt de scheiding nu eigenlijk tussen Vlamingen en Walen, tussen col laborateurs en echte vaderlanders, tus sen socialisten en katholieken of tussen clericalen en anti-clericalen? Zeker is, dat Plato wijs is geweest, toen hij de kunstenaars bande uit zijn i'deaal-stoet. En zeker is ook, dat Albert Servaes, die in Vlaanderen en aan de Leie thuishoort, in Holland het hoofd in de schoot heeft gelegd. Het eind-oordeel ligt in handen van een jonge koning, die men een wijs en rechtvaardig vorst heeft genoemd en die, ofschoon in de Fran se hoftraditie opgevoed, met toege wijde zorgvuldigheid zijn Nederlands spreekt. Als hij aan de beterhand is gaat Servaes terug naar Zwitserland, waar hp hard heeft gewerkt en vele portret ten van monniken geschilderd en gete kend. Waar hij voor de grote Ma riakapel van Salzburg in 1961 een altaarstuk van 2.30 maal 2.60 meter heeft geschilderd. Hij is toch in de eer ste plaats kunstenaar. In Zwitserland kan hij wachten. En in april van het komende jaar zal hjj 80 worden als God hem gezondheid schenkt.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1962 | | pagina 5