DE GOUDEN WATERBLOEM
133
22033
HET WOLVEN JONG
V
Alfredo
Mi-loclc
Avontuur
aan de Rivièra
HET DOMME VOSJE WAS
HET BESTE AF
POPPEN
ps
I
MMoclc
I
Egeltjesbrief
Kastelen
ZATERDAG 27 OKTOBER 1962
PAGINA 15
door LUKACS
Liturgische weekkalender
soeks of standing
CARRERA
Een sportieve sok voor de moderne
man.
dus fris en hygiënisch
door
W. GELDOF
Clin gezi |p
W0ËÊm,
Om onze goet, en ons bloet. en onse
H&r geuaah
/s Geu/etce-n,
IVAT zulle tv
NU GAAN
SPELE,N?
°0_o
NU GAAN WE
0 PAA&PGilJPEN,
C/0 1 //y —r^,,
O
O O
FONNte: &oep&N!
ZAL ASA/Af
81. ..Een heks," fluistert Egil geschrokken, „d-daar woont zowaar
een heks. Kom, prins, vlucht. Loop zo hard je kunt." Maar voor ze
twee stappen kunnen doen, is de vrouw hen achterna gekomen en van
dichtbij gezien ziet ze er allerminst als een heks uit. „Ben je gewond?"
*JVendt zij zich tot Erwin, die zwaar op Egil leunt. „Durfden jullie niet
dichterbij te komen?" Ze lacht wat schamper, wanneer de twee jonge
lieden haar zwijgend en een beetje beteuterd aanstaren. „Kom binnen,
Vreemdelingen, rust wat en deelt het maal met ons." Het water loopt
Egil uit de mond bij deze laatste woorden en met een schuchter grijnsje
knikt Erwin. „Denk erom, vertel niet, wie ik ben," fluistert hij Egil
Onder het lopen snel toe. Dan betreden ze de armelijke hut, waar een
oud vrouwtje ineengedoken bij het vuur zit. Uit een grote pot vult de
jonge vrouw vier nappen met een dunne grauwe brij. „Het spijt me, dat
we niet méér kunnen geven," fluistert ze verlegen, „maar... er is niet
meer." Verbaasd kijkt Egil van de een naar de ander. „Bedoel je, dat
je nu niets anders meer te eten hebt?" stamelt hij met een rood hoofd.
„En wij... wij zitten hier de laatste beetjes op te eten? Waarom gééf je
't ons dan?" Nu is het de beurt aan de twee vrouwen om verbaasd te
kijken, maar voor ze een antwoord hebben, springt Egil overeind.
„Van wie is die boog? Gaat er hier nooit iemand op jacht?" Er ver
schijnt een verdrietige uitdrukking op het gezicht van de jonge vrouw,
maar dat ontgaat Egil. „Geef mij die boog maar eens," zegt hij en
resoluut grijpt hij het zware wapen, met de koker pijlen die er naast
hangt. „Schieten kan ik als de beste; wacht maar eens af." Argwanend
veert Erwin overeind. „Wacht," roept hij, „als we gaan, gaan we sa
men." Doch met een brede grijns glipt Egil langs hem heen naar buiten.
299V
MOCO
bondag 28 oktober: Feest van het Ko
ningschap van Onze Heer Jesus Chris-
«s; eigen Mis; credo; pref. v. Christus
Koning wit—,
baandag: Mis van de 20ste zondag na
Pinksteren groen
dinsdag: idem.
Woensdag: idem.
^°nderdag: Allerheiligen; eigen Mis;
credo wit
Vrijdag: Allerzielen; eigen Missen; pref.
v. d. overledenen zwart
Zaterdag: Mis van O.L. Vrouw op zater
dag; eigen Mis; pref. v. d. H. Maagd
Maria wit
Den Bosch, Breda, Roermond: H. Hu-
bertus, bisschop-belijder; eigen Mis
wit
Zondag 4 november: 21ste zondag na
Pinksteren; eigen Mis; credo; 2e geb.
voor de Paus, verjaardag kroning;
pref. v. d. H. Drieëenheid groen
(Advertentie)
Rustig oud met OLVEH pensioen.
(Advertentie)
'n produkt van Textielfabrieken Emile Lockefeer N.V. Hulst (Z),
25
wfjr°mmend zette de snelle politieauto zich in be
rging en nog geen vijf minuten later waren de
1en bU het hotelletje, dat het eindpunt vormde
in* n route. Nog vóór de auto stilstond was de
specteur al naar de telefoon gerend om zijn chef
tiïa nnes °P te bellen. Het duurde echter enige
Vni y?or hij verbinding had. Blijkbaar was Cannes
Vpr r,urend 'n gesprek. Eindelijk was het dan zo
trio en beheerst, maar toch met een tikje
Reh in zUn stem rapporteerde de inspecteur het
gj,°eurde en daarna ontving hij nadere instructies.
jUn gezicht klaarde ervan op. Toen hij weer buiten
B. Ijl C1 O CT V, 1 4a ptrth/Ml/lAV
Sfbeurde
V r^t sloeg hi) George op de schouder.
nJlrefeuciteerd, meneer Heusler! Uw veronderstel-
dat Was 'nderdaad juist. Ik mag u mededelen.
Öaa er ,?en inval is gedaan in de bungalow en dat
daar 7 i minderjarige meisjes gevonden zijn, die
den" mderdaad tegen hun zin werden vastgehou-
"Vijf?
ÖRrio a vroeg George verbaasd. „Vul!" beves-
sucno inspecteur als gold het een persoonlijk
is "En, waarvoor die meisjes bestemd waren
bH- z?_er al bekend? Nou, nog veel onsmakelijker
laat iil ,en kan de prefect u wel vertellen, maar
border „alva®t maar verklappen, dat u nu geen
meende r hoeft te wassen!" „Allicht niet",
„Dat de?.eor-g?' "Eat botel zal nu wel dicht gaan."
man"'aoeL met ter zake: u bent een gefortuneerd
M "P at bedoelt u?"
hoef itfr,i u dan geen kranten? Och nee, dat
leden dat elte vragen> want het is al zó lang ge-
de noliHe Premies werden uitgeloofd zowel door
POUtie als door de ouders, dat iedereen het al
weer vergeten is. Maar dat het bij elkaar een
aardig kapitaaltje is kan ik u verzekeren!" „Hoe
kan dat dan? Werden die meisjes daar zó lang
vastgehouden?"
„Sommige wel, meneer Heusler. Twee van de
vijf hebben er al een half jaar gezeten. En wij zullen
het nog wel eens uit die meneer Ducroix halen
waar dat goed voor was! Begrijpt u nu waarom
wij de dood van Périn niet betreuren?" George
antwoordde niet. De indrukken van de laatste woor
den van de ander waren teveel voor hem.
„Gelukkig begint op dit ogenblik de inval in het
hotel", ging de inspecteur voort. „En dat betekent
dat wij onze patrouillering mogen staken. Ik zal u
dus zelf naar het politiebureau in Cannes brengen.
Maar trekt u eerst deze kleren aan. Ja, die zijn
van de hotellier hier. Brengt u ze later maar eens
terug, maar zoals u er nu uitziet kunt u zich ner
gens vertonen."
Werktuigelijk gehoorzaamde George. Maar toen
hij er inderdaad weer toonbaar uitzag, kwamen zijn
gedachten ook weer op orde. „Niet naar het politie
bureau!" riep hij toen hij weer in de wagen zat.
„Naar Au Lion d'Or" en zo gauw mogelijk!" „Dat
dacht ik al! zei de inspecteur voldaan. „Nu, u
zult eens zien hoe hard deze wagen rijden kan!'
Dat was inderdaad fantastisch. De wagen gier
de door de bochten als een bezetene en af en toe
kneep George, doe toch wel meer auto gereden had,
de ogen dicht. In Cannes kon hij de chaufferende
politieman de weg naar het hotel wijzen en nauwe
lijks een half uur na hun vertrek vanaf de kust wa
ren zij er.
Het was er een volslagen gekkenhuis. Voor alle
deuren ^tonden agenten geposteerd, die niemand
doorlieten dan de arrestanten, die naar buiten wer
den gebracht. Maar buiten stonden zeker een paar
honderd mensen, deels nieuwsgierigen, deels ho
telgasten, die in allerlei talen protesteerden tegen
de politie, aangezien het lunchuur was aangebroken.
Maar de politie antwoordde boe noch ba op hun
woedende uitroepen.
Tegelijk met de inspecteur rende George het ter
rasje over om het hotel binnen te dringen. Natuur
lijk werd hij prompt tegengehouden, maar op een
wenk van de hem volgende inspecteur werd hij
doorgelaten. Het café scheen veranderd in een
arrestantenlokaal, want de perfect had geen halve
maatregelen genomen. Even na twaalf uur had hij
van alle kanten toegeslagen en alles wat zich op
dat ogenblik in het hotel bevond werd ingerekend.
Hij was wel zo verstandig geweest om de gasten,
waaronder veel buitenlandse, niet al te hard aan te
pakken, maar zij werden toch voor een verhoor
overgebracht naar zijn bureau. Het personeel werd
elkaar gezet. Toen George binnenkwam, was men
zonder één uitzondering geboeid en in het café bij
overal bezig met zoeken naar verstekelingen, wa
pens, documenten en water verder van belang zou
kunnen zijn.
De prefect die persoonlijk toezag op wat er ge
beurde, zag George binnenstuiven en begroette hem
hartelijk. „Dat is magnifiek, meneer Heu... ja,
hoe is het ook weer? U kunt prachtig helpen bij
de identificatie, want rit canaille is niet bijzonder
spraakzaam. Wordt wel beter als ze eens een maandje
in de cel hebben gezeten."
„Waar ls Jaques?" stiet George uit. „Wie is Ja-
ques?" vroeg een politieman, die aan een tafeltje
de namen en personalia van gearresteerd perso
neel zat op te schrijven. „De piccolo. O, waar is
hij?" Nu mengde de prefect zich in het gesprek.
„Een piccolo is niet gevonden!"
Plotseling opende Vincent zÜn Sr°te mond. Hij
stond vooraan in het groepje geboeiden voor de
bar. „Een piccolo was hier niet!" zei hij schor.
„Vraag het maar aan Paul of Ducroix!" „Die heb
ben hem afgemaakt!" gilde George. „Luiser eens,
meneer de prefect!" De politieman luisterde nauwge
zet toe. Toen schudde hij het hoofd. „Het spijt me,
meneer Heu... nou ja! Alles is hier grondig nage
zocht, maar er is geen spoor van de piccolo gevon
den." „Maar waarom pakt u die Ducroix dan niet
aan? Die weet in ieder geval waar de jongen ge
bleven is!"
Nu glimlachte de prefect. Maar het was een
grimmig lachje. „Het spijt me, meneer! Wij heb
ben Ducroix wel te pakken. Hij zit al op het bureau
en is onder doktersbehandeling. Maar spreken...nee,
dat kan hij voorlopig niet meer". „Wat betekent
dat?" „O, een kleinigheid. Toen dan die piccolo,
zoals u de dader noemt, dat stapeltje borden op
zijn kalebas te kletter wierp, hield de heer Du
croix klaarblijkelijk juist zijn tong tussen zijn tan
den, een af te keuren gewoonte overigens. Het ge
volg was, dat meneer Ducroix zijn tong nogal ern
stig gewond heeft. Maar troost u: een grote ramp
kan dat nooit voor hem betekenen, aangezien hij in
de eerste kwarteeuw van zijn bestaan beslist weinig
gelegenheid tot babbelen zal krijgen. Tenminste niet
tot babbelen met een ander!"
(Wordt vervolgd)
RïfiWfrS
w:W;
'fel-XvXw.v.v
iiÜi&ïiS
'n Heel eind hier vandaan, helemaal
in het Verrewegse Bos, woonde de
familie Vossemans. Omdat in het Ver
rewegse Bos alleen maar dieren wonen
kun je wel raden wat dat voor een
familie was. Het waren vossen, met
lange, zwierende pluimstaarten, met
spitse snuiten en met kleine, slimme
oogjes. O, wat waren die Vossemanne-
tjes slim. Veel slimmer dan uPe haas
jes, konijntjes, hertjes, eekhoorns, egel
tjes, bosmuizen, wezels en wolven bi)
elkaar. Zelfs Filomeentje, het jongste
dochtertje van de familie, wist de an
dere dieren, zo klein als ze was, al te
foppen.
Als vader zei: ik heb trek in honing
stapte klein Filomeentje Vossemans
naar Brumme de Beer en zei: dag
Brumme, hoe is het ermee? Met- mjj
is het goed, zei Brumme. Zo, zei Filo
meentje Vossemans dan, ik vind anders
dat je er heel slecht uitziet. Weet je
hoe dat komt? Je eet te veel koning.
Je wordt te dik. O, Brumme, je wordt
vast ziek, als je doorgaat met zoveel
honing te snoepen.
Meen je dat heus? vroeg Brumme de
Beer.
O ja, knikte Filomeentje. En 't spijt
me echt, want ik heb je altijd zo'n
aardige beer gevonden. Och, och, als
je nu maar zo verstandig wou zijn om
van de honing af te blijven! Maar ik
vind honing zo lekker! zei Brumme de
Beer. Ik kan het ook niet helpen. Tel
kens moet ik een likje nemen.
Weet je wat, stelde Filomeentje Vos
semans voor. Ik zal die honing voor
jou wel bewaren. Geef mjj de honingpot
maar mee hoor! En als je weer wat
dunner bent geworden, kom je hem
maar ophalen. Is dat goed?
O, wat kon Filomeentje Vossemans
toch stout praten. Brumme de beer
haalde de grote pot met honing en gaf
die met tranen in zijn ogen aan Filo
meentje. Die holde ermee naar het
vossenhol terug, waar ze allemaal
heerlijk aan het smullen gingen.
En als Brumme de beer dan eindelijk
tot de ontdekking kwam, dat Filomeen
tje hem maar gefopt had, was de ho
ningpot helemaal leeg en dan lachten
de vossen hem nog uit ook. Zo ver
zonnen ze telkens wat anders. En altijd
waren de andere dieren dommer dan
zij. Maar er was één vosje en dat was
niet slim. Het was Flipje en tot groot
verdriet van de familie Vossemans
was Flipje een domme, kleine vos. Als
ze hem er op uit stuurden om verse
eitjes of een mals kuikentje te halen,
kwam hij altijd met lege pootjes terug,
want hij kon de andere dieren niet
foppen.
Domoor! riep vader Vossemans dan.
Sukkeltje! zei moeder meewarig. Hoe
zul jij ooit aan de kost moeten komen?
En zijn broertjes en zusjes lachten hem
uit. Arme, domme Flipje was er ver
drietig om. Hij zat de hele dag maar
stil op een boomstronk. Met zijn
broertjes en zusjes kon hij niet spelen,
want hij verloor toch altijd. En de
andere dieren van het bos wilden niet
met een vosje spelen. O nee, dat moch
ten ze niet van thuis. Ga niet om met
die kindertjes van Vossemans, zeiden
alle dieren-vaders en moeders. Je weet
nooit wat ze van plan zijn. Kijk daar
voor uit. En zo zat arme, domme Flip
je daar dan. Helemaal op zijn eentjei
Met een traan, die langs zijn snuitje
liep.
Hoor eens, zei moeder Vossemans op
een middag: ga jij eens naar Hummel
tje Hamster en probeer daar wat
denne-appels los te krijgen. Je moet
ook maar eens wat doen voor de kost,
Flip; daar word je een flinke vos van.
Maar wat moet ik zeggen moeder?
vroeg Flipje.
Verzin maar wat, zei moeder. Zo
iets kun je nooit van te voren zeggen.
Je moet altijd maar afwachten, wat
het slimste is.
Even later stond Flipje voor het
hol van Hummeltje Hamster. Zo, wat
moet jij? vroeg de hamster. Denne-
appels, zei Flipje. Mijn moeder had
graag een mandje vol om de kachel
aan te maken. Op je neus, mopperde
In het Parijse museum „Galliera" zal
gedurende de maand november een ten
toonstelling van allerlei poppen te zien
zijn, namelijk drieduizend poppen uit
alle windstreken gekomen en bijeenge
bracht door de Franse vereniging van
kinderbescherming. Alle baten van deze
tentoonstelling, die na het Parijse begin
een wereldtournee zal gaan maken, ko
men ten goede aan de noodlijdende
jeugd.
Al wil je er misschien niet voor uit
komen, maar elk meisje heeft in haar
prille jeugd een speciale lievelingspop
gehad. Of die nu van wat oude lappen
was gemaakt of prachtig aangekleed,
altijd was er bij de poppen een, welke
de bijzondere voorliefde had. Meestal
was het wel zo dat de mooie gewaar
deerd werden, maar een afgesleten, veel
gebruikte en doorgaans lang niet mooie
pop bleef de geliefkoosde!
Het schijnt dat het spelen met poppen
al heel oud is. Reeds duizend jaar ge
leden speelden de kinderen met houten
Poppenparade.
poppen (uithout gesneden), daarna kwa
men de poppen van lappen vervaardigd
in gebruik. Pas in de achttiende en
negentiende eeuw werd er veel aandacht
aan besteed en begon de fabrikage van
grote hoeveelheden tegelijk. Ze hadden
toen houten koppen en lichamen van
linnen, opgevuld met zaagsel of
paardenhaar. In de negentiende eeuw
en later kwamen er poppen met wassen
koppen en van papiermaché (taaie pa
pierbrij, die in vormen wordt geperst).
En nog niet eens zo lang geleden kwa
men er poppen met ogen die open en
dicht gingen, de zogenaamde slaap-
poppen. Die kennen jullie natuurlijk wel.
Ze zijn meestal prachtig aangekleed. Er
zijn zoveel verschillende soorten, dat
wij die onmogelijk kunnen bespreken.
Sedert de laatste jaren worden de pop
pen hoe langer hoe echter. Behalve pop
pen die kunnen lopen zijn er ook al die
eten en drinken!
Gezelschap leuke poppen.
„Komaan" sprak de egel,
„ik kruip in mijn hol.
De winter duurt lang
maar mijn maagje is vol.
Wachtvoor ik in slaap val:
een brief aan mijn nicht.
Je bent aan familie
toch wel iets verplicht."
Hij schreef met een pen
uit zijn prikkeltjes vacht:
„Ik zie je niet meer.
Lieve nicht, goede nacht!
Wanneer je wilt dromen
gelukkig en blij,
droom dan deze winter
een beetje van mij.
Maar houd je gedachten
wel goed bij elkaar.
Ik tref je graag wee-
in het volgende jaar".
VERA WITTE
Met kastelen was men
In de oude tijd vertrouwd.
Wie ridder was, die had er
Een voor zichzelf gebouwd.
In onze tijd, zo heet het,
Bouwt men ze heus niet meer.
En toch bouwt ieder mens ze
Nog telkens, keer op keer.
•uete;sn>[jqoni pjooAtjuv
de hamster. Jullie kunnen best zelf den-
neappeltjes gaan rapen, net als ik dat
doe.
Meent u dat heus? vroeg Flipje. Nou,
dan ga ik maar. Hfj keerde zich om
en liep weg. Maar toen hQ een eindje
gelopen had, ging hij toch maar even
op een omgewaaide boom zitten. Hij
durfde niet naar huis. Want moeder
zou mopperen, vader zou hem mis
schien wel een pak voor zijn broek ge
ven en zijn broertjes en zusjes zouden
hem uitlachen. Toen begon Flipje heel,
heel hard te huilen. Zó hard, dat alle
dieren van het Verrewegse Bos mede
lijden kregen. Wat is er? vroegen ze.
Waarom huil je zo verdrietig? Omdat
ik dom ben, snikte Flipje. Ik weet niet
wat ik doen moet om slim te zijn.
Ik ben ook niet slim! bromde Brum
me de beer. En ik ven tóch een grote
jongen geworden. Kom mee, kleintje.
Laat je thuis maar niet uitlachen hoor.
Jij bent tenminste een vosje, waar ik
niet bang van hoef te zijn. Wil je een
boterham met honing? Nou, dat lustte
Flipje wel. En Brumme, die goeierd,
maakte een lekkere boterham voor
hem, waar de honing aan alle kanten
van af droop.
Ook de andere dieren waren blij, dat
er nu eindelijk eens een vosje was,
die hen niet foppen kon. Ze gaven hem
bosbessen-limonade en paddestoelen
koekjes. En een gebakken visje uit de
bosbeek. Kom je met ons spelen? vroe
gen de andere diere-kinderen, toen Flip
je zoveel gegeten en gedronken had,
dat hij niets meer lustte. Het werd
een heerlijke middag voor Flipje Vos
semans. Je mag altijd met ons mee
doen, zeiden de dieren, toen Flipje
eindelijk naar huis moest. En je mag
ook op mijn verjaardag komen! riep
een konijntje. En ik wil altijd met jou
vriendje zijn, lachte het hert.
Domoor, kom je nu thuis zonder den
ne-appels, bromde vader Vossemans,
toen hij Flipje zag aankomen. Wat
moet er van jou terecht komen? Het
zal nog eens slecht met je gaan. Toen
stuurde hij Filomeentje maar naar
Hummeltje Hamster en die kwam met
een mandje vol denne-appels thuis. Ze
had ze stilletjes weggenomen, nadat
ze Hummeltje uit zijn hol had gelokt.
Knap vosse-werk, prees vader ,7osse-
mans. Neem daar maar eens een voor
beeld aan, Flipje! Maar Flipje schud
de zijn kopje. Ik wil niet eens meer
slim zijnj zei hij eigenwijs. Ik wil de
dieren met foppen. Ik wil vriendjes
met ze zijn, dat is veel leuker. HU
vertelde over de heerlijke middag, die
hij had gehad. En ze waren allemaal
eventjes stil, toen ze dat hoorden.
Nog altijd zijn de Vossemannetjes
de slimste dieren van het bos. Maar
Flipje het domme vosje, is het beste af.
Hij heeft vriendjes i overvloed, hij
mag op alle verjaardagsfeestjes komen
en hij mag spelen met wie hij maar
wil. Ik wed dat zijn slimme broertjes
en zusjes dat ook wel zouden willen.
Maar nee, daar krijgen ze de kans niet
voor, zolang ze zo vreselijk slim wil
len zijn.
LEA SMULDERS.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllL
Merck toch hoe sterek!
De torens van de gevangenpoorteen overblijfsel van de ommuurde stad, te
Bergen op Zoom.
Jullie weten zeker wel uit de vader
landse geschiedenis, dat ons land in de
zestiende eeuw door de Spanjaarden
bezet is geweest. 340 jaar geleden be
legerden de Spanjaarden, onder aan
voering van hun veldheer Spinola Ber-
fen op Zoom. Toen uiteindelijk een ge-
eelte van Brabant nog in Spaanse
handen was, werd Bergen op Zoom
„de sleutel van Holland" genoemd,
want zou deze stad genomen worden,
dan zou Brabant weer onder Spanje
komen. De bezetting van de stad werd
versterkt en de vestingwerken verbe
terd. Men was op alles voorbereid.
Spinola kwam met grote overmacht
voor de wallen en muren van de ves
ting, er ontstonden dagelijks gevechten
en het bloed van duizenden heeft er
gevloeid. Maar de Bergse bewoners
hielden stand, totdat eindelijk Prins
Maurits met een groot leger in okto
ber, 340 jaar geleden, de stad kon
ontzetten.
Bergen op Zoom was gered en bij
deze gelegenheid huldigden verscheide
ne dichters de ontzette stad, o.a.
heeft Valerius het feit in zijn „Gedenck-
klank" op treffende wijze bezongen in
het „Merck toch hoe sterek". De eer
ste strofe van het gedicht luidt:
Merck toch hoe sterek nu in werek
sich al steld
Die fallen tij soo ons vrijheyt heeft
bestreden
Siet, hoe hij slaeft, graeft en draeft
met geweld
steden!
Hoor de Spaensche trommels slaen!
Hoor Maraens trompetten!
Siet, hoe komt hij trecken aen, Bergen
te besetten
Berg-op-Zoom, houd U vroom, stut
de Spaensche scharen;
Laat 's lands boom end'syn stroom
trouw'lyck toch bewaren!