De honger-leugens van de FAO
WÊÊÊ
wm
E
COLIN CLARK
D
H
w
m
(Eredoctor van Tilburg)
DINSDAG 13 NOVEMBER 1962
pagina
«I®'
-
fa 1-
-
Ill 1
De BETREKKINGEN tussen de
WESTERSE wereld
en minder-ontwikkelde LANDEN
Onze eerste benadering van het
probleem van de betrekkingen
tussen het Westen en de min
der-ontwikkelde landen moet niet zijn
een onderzoek naar de economische
en materiële vraagstukken, maar
naar de morele verplichtingen. Aan
beide zijden bestaan morele verplich
tingen. Als sommige minder-ontwik
kelde landen hun verplichtingen wel
eens schenden, mag dat voor ons nog
geen reden zijn om de onze te ver
waarlozen.
Mijn opvattingen over dit onder
werp heb ik voor een belangrijk deel
te danken aan een Nederlandse eco
nomist, professor Janssen S. J. van
de Tilburgse Hogeschool. Professor
Janssen heeft, enige jaren geleden,
een half jaar gewerkt bij het On
derzoekingsinstituut voor Landbouw
economie in Oxford, en wij hebben
daar vaak met hem van gedachten
gewisseld. Hij vertelde mij toen, dat
hij tot zijn verwondering had ge
merkt, dat aan het probleem van de
morele verplichtingen in de betrek
kingen tussen rijke en arme landen
zo weinig aandacht werd besteed in
de geschriften van denkers over mo
raal en politiek, die ons toch eigen
lijk de basis-ideeën over dit onder
werp zouden moeten geven.
Professor Janssen was echter zelf,
op grond van zijn eigen wijsgerige
en economische studies, tot de con
clusie gekomen, dat er zonder enige
twijfel zo'n verplichting bestaat, een
verplichting tot naastenliefde, die
evengoed voor gemeenschappen
geldt als voor individuen. De om
standigheid, dat deze verplichting
lang niet algemeen door politici en
anderen, die invloed hebben op de
openbare mening wordt erkend (in
feite zelfs actief door sommigen
wordt bestreden, vooral door som
mige politieke denkers in de V.S.)
maakt haar niet minder juist. Pro
fessor Janssen illustreert deze situa
tie met een treffend voorbeeld. In de
binnenlandse economie van onze
eigen landen werd, een honderd jaar
geleden, lang niet algemeen erkend
dat er los van enig commercieel
of wettelijk vereiste op de werk
gever een morele verplichting rustte
om zijn arbeiders een loon te beta
len, waaruit zij hun gezin konden on
derhouden. om hun toe te staan vak
verenigingen te vormen, e.d.; inte
gendeel, deze verplichting zou in die
tijd waarschijnlijk door de meeste
werkgevers krachtig zijn verworpen.
Desondanks was de stelling juist. Al
leen werd de waarheid ervan pas na
een generatie of nog later algemeen
verkondigd en erkend.
Professor Janssen wijst er dan ver.
der op, dat de verplichting niet uni-
form en gelijk geldt ten opzichte van
alle arme landen. Hij stelt als be
langrijk beginsel, dat naastenliefde
een „caritas ordinata" moet zijn.
Juist zoals, in het privé leven, de
verplichtingen tussen ouders en kin
deren groter zijn dan die tussen
broers en zusters, binnen de families
groter dan die tegenover vreemden,
ten opzichte van mensen in de eigen
omgeving of het eigen beroep gro
ter dan ten opzichte van meer ver
wijderde mensen, ten opzichte van
het eigen land meeromvattend dan
ten opzichte van andere landen; zo
hebben in de internationale verhou
dingen de landen een grotére ver
plichting tegenover de buurlanden
dan tegenover verder weg gelegen
landen, en ook ten opzichte van lan
den waarmee zij door banden van
taal of vroegere politieke gemeen
schap verbonden zijn, dan tegenover
andere landen.
Het is nauwelijks noodzakelijk
voor een buitenlands schrijver
om in een Nederlandse krant
op te merken dat hoewel vele Ne
derlanders een verplichting hebben
gevoeld Indonesië in zijn moeilijkhe
den te helpen het gedrag van de
Indonesische regering het moeilijk,
ja zelfs in vele gevallen physiek on
mogelijk heeft gemaakt orn te helpen.
Alle regeringen mogen in de wetge
ving bepalingen opnemen over het
eigendomsrecht in hun land. Geen
regering heeft echter het recht om
het eigendom van de eigen burgers
of van buitenlanders in beslag te ne
men zonder vergoeding of met ver-
goedings-bepalingen, die bewust zo
zijn gemaakt dat zij een te verwaar
lozen bedrag zullen opleveren.
Hoewel Indonesië waarschijnlijk
het slechtste en meest in het oog
vallende voorbeeld oplevert van een
recente onteigening van buitenlandse
bezittingen, is het ook goed als wij
ons de onteigening van buitenlandse
eigendomsrechten in het Suez Ka
naal in 1956 herinneren. Fransen van
bijna alle politieke richtingen eisten
eenstemm'g een militaire actie, de
opvattingen in Engeland waren veel
meer verdeeld en men keurde in
Amerika vrijwel algemeen de onder
nomen actie scherp af. Welke ziens
wijze in het geval van de militaire
aanval op Suez ook de juiste was,
het schijnt in ieder geval wel vast
te staan, dat het voorbeeld van Egyp
te om ongestraft buitenlandse
eigendommen in beslag te nemen een
belangrijke rol moet hebben gespeeld
bij de formulering van politieke pro
gramma's in Guba, waar Amerikaan
se (en Europese) eigendommen een
paar jaar later in beslag werden ge
nomen.
Als wij het onderwerp van vrij re
cente onteigeningsgevallen beschou
wen, is het wel wat droevig en pa
radoxaal, dat een zeer duidelijk ge
val van het in beslag nemen van
eigendommen werd uitgevoerd onder
Amerikaans gezag nl. de onteige
ning ten nadele van Japanse land
eigenaren, praktisch zonder enige
vergoeding, door het Amerikaanse
militaire bestuur in 1946.
De aandacht van de wereld richt
zich gemakkelijk op deze slechte
voorbeelden, waarmee wij worden
geconfronteerd. Het is echter belang
rijk onszelf te herinneren, dat er lan
den zijn waar géén eigendommen in
beslag zijn genomen en waar dit ook
niet te verwachten valt. De heer
Nehroe, met al zijn vaak herhaalde
redevoeringen over het socialisme, is
alf.ijd angstvallig nauwgezet geweest
ten opzichte van buitenlandse eige
naren. Ofschoon hij belastingtarie
ven heeft opgelegd, die volgens vele
economisten in Indië te hoog zijn, gel
den die tarieven gelijkelijk voor Indi
sche en buitenlandse ondernemingen.
Pakistan is daarin nog verder gegaan,
heeft zelfs zeer vergaande concessies
aan buitenlandse ondernemingen ge
daan. President Nkrumah heeft, on
danks zijn grillig gedrag en de onder
drukking van de politieke vrijheden in
zijn land, alle buitenlandse eigen
domsrechten in Ghana strikt geres
pecteerd.
Bovendien moeten wij, als wij de
huidige stand van -aken in de
wereld ten opzichte van het in
beslag nemen van eigendommen be
schouwen, de verleiding weerstaan
te zeggen, dat dit een nieuw element
is in de wereldgeschiedenis, een in
breuk op rechten, die tot dat tijd
stip algemeen werden erkend. Mid
deleeuwse koningen bleven wel eens
in gebreke met hun verplichtingen
aan Italiaanse bankiers; Nederland
se bankiers in de 18e eeuw hadden
soms soortgelijke ervaringen; de
schok voor de economische orde in
de wereld door dit soort gebeurte
nissen kon wel eens groter geweest
zijn dan wij denken. Het midden van
de 19e eeuw, die ons achteraf, zo
vredig en rustig lijkt, was in feite
een tijd van wijdverspreide geval
len van wanbetaling. Eén geval van
wanbetaling door Egypte, en zekere
gebeurtenissen, die daarmee verband
hielden, zijn voor de Britse rege
ring (hoewel geleid door de vrede
lievende Gladstone) aanleiding ge
weest opdracht te geven tot een
scheepsbombardement op Alexan-
drië in 1882, waardoor vele onschul
dige levens verloren gingen. In dat
geval werd het respect voor eigen
domsrechten echt wel te ver door
gevoerd! Financiële nalatigheid leid
de tot een Franse interventie in Mexi
co in de jaren 1860. De Verenigde
Staten die, zoals de Canadese ge
schiedkundige Creighton heeft opge
merkt, toen werden beschouwd als
de leidende revolutionaire macht op
het wereldtoneel en die een soortge
lijke rol speelden als nu de Sovjet
Unie, dreigden met een tegenactie
en Frankrijk moest zich in 1866 op
vernederende wijze terugtrekken.
Mexico trad opnieuw op de voor
grond met het in beslag nemen van
buitenlandse eigendommen in de ja
ren 1920 en 1930, in dit geval iro
nisch genoeg voor het grootste
deel eigendommen van Amerikaanse
burgers. President Roosevelt had in
1938 zeer gegronde redenen om ruzie
te maken met Mexico, maar het is
misschien wel zo goed gezien in
het licht van de onmiddellijk daar
opvolgende jaren dat hij het niet
gedaan heeft. Nu echter is alles daar
vergeven en vergeten en Mexico is
een van de voornaamste werkterrei
nen voor Amerikaanse buitenlandse
investeringen.
Hoewel wij dus niet té pessimis
tisch moeten zijn en ook de
huidige situatie niet als uitzon
derlijk slecht moeten zien, blijft het
niettemin waar, dat de gebeurtenis
sen van de laatste jaren een niet te
verwaarlozen schok hebben toege
bracht aan het vertrouwen van par
ticulieren die wel in de minder ont
wikkelde landen zouden willen inves
teren. Zelfs al is een regering nu
stabiel en ontziet zij de buitenlandse
eigendommen, dan nog moet een in
vesteerder zich een idee trachten te
vormen van de mogelijke politieke
ontwikkelingen in de eerste tien of
twintig jaar.
Onder deze omstandigheden kan
daarom worden voorspeld, dat parti
culiere investeerders niet erg ge
neigd zullen zijn in de minder-ont
wikkelde landen te investeren, ten
zij het gaat om objecten, die naar
zij hopen een opbrengst zullen ge
ven, waaruit zij na een verhoudings
gewijs gering aantal jaren het groot
ste deel van het kapitaal hebben te
rugontvangen. Olie is het meest
sprekende voorbeeld van dit soort in
vesteringen.
Ofschoon de particuliere investe
ringen in de minder-ontwikkelde lan
den in olie, in enkele hulpindustrie-
en en in een paar andere onderne
mingen een bijdrage aan hun econo
mische ontwikkeling hebben gele
verd, die niet verwaarlcosd mag
worden, kunnen wij toch in de ko
mende paar jaar (de situatie kan
veranderd zijn over tien jaar, indien
er een periode van algemene poli
tieke stabiliteit in deze landen ge
weest is) geen groei van betekenis
verwachten in de totale omvang van
de particuliere investeringen. De
meeste giften en leningen van de
westerse wereld aan de minder-ont
wikkelde landen zullen inter-gouver-
nemeutele transacties moeten zijn.
De V.S. geven op dit moment ca
0,6 pet van hun bruto nationaal pro-
dukt aan de minder-ontwikkelde lan
den. Franse economisten hebben al
geklaagd, dat maar zeer weinigen
hun land de eer geven dat zij giften
en leningen verstrekken tot 2% pet.
van hun bruto nationaal produkt. Het
is waar, dat het meeste hiervan naar
de vroegere Franse gebieden gaat,
maar dat is helemaal niet verkeerd.
Zoals wij boven reeds gezegd heb
ben heeft een land als Frankrijk spe
ciale verplichtingen tegenover deze
gebieden. Het is waar, dat veel van
deze transacties de naam lening"
dragen, maar niemand schijnt serieus
te verwachten, dat zij zullen worden
terugbetaald.
V':-
-'V
Het moeilijke probleem van de honger.
Een van de veelgehoorde bewe
ringen over de minder-ontwik
kelde landen is, dat men er
honger lijdt. „Een levenslange onder
voeding en echte honger is het lot
van tenminste twee-derde van de
mensheid". Deze verklaring werd in
1950 afgelegd door Lord Boyd-Orr,
de vroegere directeur-generaal van
de wereld voedsel- en landbouwor
ganisatie (FAO). Dat is sindsdien zo
vaak herhaald,, dat bijna iedereen
het gelooft, zonder ooit te twijfelen
aan de bewijzen, waarop die bewe
ring gebaseerd zou zijn zé onkri
tisch is onze tijd geworden.
In feite is het een van de meest
onjuiste beweringen in de geschie
denis. De cijfers van Lord Boyd-Orr
zijn, naar uit latere onderzoekingen
van het voedsel-onderzoekings Insti
tuut van de Universiteit van Stan
ford (dat op dit gebied in de wereld
een algemeen erkende eerste plaats
inneemt) gebleken is, het resultaat
van een opvallende rekenfout.
Wij moeten niet naar het andere
uiterste doorslaan en ontkennen, dat
er honger in de wereld zou zijn. Dr.
Suk'iatme, directeur voor Statistiek
van de FAO schatte in een pre-ad-
vies voor de Royal Statistical So
ciety, Londen, in mei 1961, dat het
gaat om 10-15 pet van de wereld
bevolking. In het licht van de recen
te berichten uit China, neem ik aan,
dat het getal wel wat hoger geno
men kan worden. In China en Indië
wordt de meeste honger geleden en
in deze twee landen moet de honger
niet aan de ontoereikendheid van het
agrarisch produktievermogen worden
geweten, maar aan politieke factoren,
namelijk resp het communisme en
het kaste-systeem.
Hoewel de FAO zeer waardevol
werk heeft verricht met het verbrei
den van landbouwkundige kennis in
de minder-ontwikkelde landen, heeft
deze organisatie toch ook zoals al
le grote organisaties een eigen le
ven ontwikkeld, dat, zoals elk orga
nisme, in de eerste plaats gericht is
op zelfbehoud. Onder deze omstan
digheden komen de campagnes var
de public relations-mensen voorop en
de voorziening met juiste statistie
ken ver daarachter. Alleen op deze
manier kunnen wij de zele dubbel-'
zinnige en absoluut misleidende be
weringen verklaren, die door de FAO
zijn gedaan bij de organisatie var,
de grote wereld-omvattende anti-
Honger Campagne.
In de misleidende beweringen var
de FAO zit ook een nogal grie
zelig element van eigen jènuig, mt.
name het belang van de landbouw in
de westelijke landen. De basis waar
op de FAO begon was het idee van
Lord Boyd-Orr en van zijn medestan
ders dat een samengaan van de eco
nomische belangen van de boeren
aan de ene kant en het verlangen om
een eind te maken aan de ondervoe
ding aan de andere kant, politiek
onweerstaanbaar zou blijken,
Gedurende de daaropvolgende
twintig jaren is de techniek
van de agrarische produktie in
de westerse landen sneller vooruil
gegaan dan ooit te voren. Tot 194C
steeg het reële bruto produkt van
de landbouw, per man, in de V.S. en
in andere westerse landen met
slechts ongeveer 1)4 pet. per jaar.
Sinds 1940 zijn daarvoor indrukwek
kende andere cijfers van 4,5 en 6
pet per jaar in de plaats gekomen
(Wij spreken hier over bruto pro
dukt, de netto produktie, dus na ai
trek voor kunstmest, machinerieë:
e.d. stijgt langzamer. Maar het is he'
bruto orodukt, niet het netto produkt
dat de toevoer van landbouwproduk
ten op de wereldmarkt bepaalt.) De
voortdurende dreiging van onver
koopbare overschotten aan agrari
sche produkten en de noodzaak om
de produktie met allerlei kunstmid
delen te beperken tot nu toe vooral
een probleem in de V.S. en Cana
da "-dreigt sinds kort een pro
bleem voor heel West-Europa te
worden. Al te gemakkelijk is het
antwoord, dat gegeven wordt door
zoveel politici en bewindslieden, die
beter moesten weten, dat we ons vei
lig kunnen veroorloven de voor
raden zich te laten opstapelen om
dat we binnen afzienbare tijd wel
een of andere oplossing vinden met
een prachtige naam zoals „World
commodity agreements". Deze zouden
ons in staat moeten stellen de land
bouwoverschotten af te zetten in de
minder-ontwikkelde landen, die naar
men aanneemt ernaar zitten te snak
ken. Een „wereldovereenkomst" die
is ontworpen om de prijzen te stabi
liseren, kan echter niet werken zon
der wereld-omvattende, en met de
grootste gestrengheid gehandhaafde,
produktiebeperkingen. Dit wordt niet
aan de boeren verteld en wel om de
eenvoudige reden dat, als het wél ge
beurde, iedere boer de gedachte on
middellijk zou verwerpen. De opvat
ting van iedere boer, Europeaan,
Afrikaan of Aziaat, is, dat hij niet
alleen een gegarandeerde prijs zou
moeten krijgen, maar dat hij ook zo-'
veel zou mogen produceren als hij
wil.
Buiten China, Indië en enkele an
dere gebieden, ontvangt de wereld
bevolking voldoende voedsel voor de
lichamelijke behoeften. Het is waar
dat dit voor velen van onze mede
mensen een bijzonder vervelend en
eentonig dieet betekent, dat vooral
uit granen bestaat. Wij kijken allen
uit naar de dag, dat zij zoals wij
in staat zullen zijn méér vlees, fruit
en melkprodukten in hun dagelijks
menu op te nemen. Maar waar zeer
duidelijk de nadruk op moet wor
den gelegd, omdat de gehele FAO-
propaganda de tegenovergestelde in
druk tracht te vestigen, is dat de
meeste van de minder-ontwikkelde
landen zelf niet de grootste nadruk
leggen op de noodzaak van een rui
mere voedselvoorziening. Wij behoe
ven niet af te gaan op verklaringen
van regeringsfunctionarissen om de
ze stelling te bewijzen. Wij kunnen
het bewijs overduidelijk krijgen als
wij de economische informaties be
schouwen over de groei van de im
porten, en ook de feitelijke uitga
ven van boerenfamilies in de min
der-ontwikkelde landen, waarover wij
thans vrij uitvoerige gegevens heb
ben. Extra voedsel neemt een lage
plaats in op de lijst van hun behoef
ten. De meest dringende behoefte is
een ruimere voorziening met textiel-
goederen voor kleding en ligging,
bouwmaterialen om de huizen te ver
beteren, eerst fietsen en dan motor
voertuigen voor transport, medische
verzorging, medicijnen en onderwijs.
Wjj hebben niet het recht, hun te
zegden, dat zij vooral meer voedsel
nodig hebben, alleen maar omdat wij
toevallig meer voedsel te koop heb
ben. Zelfs in de gevallen dat de
noodzaak van extra voedsel tamelijk
duidelyk is, zoals in Indië, zijn In
dische staatslieden nogal aarzelend
geweest met het aanvaarden van
gratis voedsel uit de V.S. Niet om
dat men de Amerikaanse edelmoe
digheid niet waardeerde, maar van
wege de uitstekende reden, dat zij
beseffen, dat zij als verantwoordelij
ke staatslieden het volk van Indië
moeten leren in de eigen voedselbe-
hoefte te voorzien, en wel zo snel
mogelijk. Overvloedige voedselvoor
raden, gratis door het buitenland af
gestaan, zouden op dit proces wel
eens een nadelige invloed kunnen
hebben.
r is nog een ander aspect aan
dit probleem, dat de boven
staande conclusies versterkt.
De minder-ontwikkelde landen, met
al hun dringende behoeften aan al
lerlei soorten industriële produkten,
zullen de meeste daarvan door im
port moeten verkrijgen. Het is waar,
dat een groot, dichtbevolkt land met
een voortreffelijk systeem van rail-
en zeetransport zoals Indië in de
toekomst een aanzienlijk deel van de
ze behoeften kan verkrijgen door
eigen industrialisatie, hoewel zelfs
hier het tekort aan buitenlandse be
taalmiddelen ernstige economische
gevolgen heeft. Hetzelfde is, in min
dere mate, waar voor een paar van
de grotere minder-ontwikkelde lan
den zoals Mexico, Brazilië, Nigeria
of Egypte. Maar het omgekeerde is
waar voor de meeste van deze lan
den, die arm zijn, dun bevolkt, af-
ll!llllliHIIIMIIIIIIIIIIIIilUlillllllillllllllllMlllllllllllllMlllllilllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIII1lllllllllllllllllltltllllll|,,"",>
Colin Clark, de schrijver van ne
venstaand artikel wordt, even
als prof. Romme, dezer dagen
ere-doctor van de Tilburgse
Hogeschool. Hij is 57 jaar en vervult
sinds 1953 de functie van directeur
van het Instituut voor Landbouw-eco-
nomische Research aan de universi
teit van Oxford. Onder de vele publi
caties van Colin Clark bevinden zich
werken van fundamentele waarde
voor de moderne economische poli
tiek.
Volgens „Who's who 1962" houdt
de heer Clark van wandelen en
tuinieren, heeft hij acht zoons en
één dochter en is hij lid van de
Johnsonian Club te Brisbane.
De universiteit van Milaan ver
leende hem een ere-doctoraat in de
natuurwetenschappen.
Wij prijzen ons gelukkig de in
zichten van Colin Clark hier en
daar opvallend afwijkend van de al
gemene opinie in ons blad te
kunnen publiceren.
'iiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiimii
gelegen en die niet beschikken over
voldoende transport.
In dergelijke landen zal het nog
vele jaren duren voor men aan in
dustrialisatie kan beginnen. Zij zul
len alleen door import in hun behoef
ten kunnen voorzien en om te impor
teren zullen zij ook moeten exporte
ren, behalve in de gevallen dat zij
van rijkere landen giften ontvan
gen. Deze exporten zullen meestal
bestaan uit landbouwprodukten, op
een paar landen na, die zo geluk
kig zijn over olie of andere minera
len te beschikken.
De oneconomisch hoge, door de
overheid gegarandeerde prijzen
waarmee In Noord-Amerika en West-
Europa de landbouwproduktie op een
overdadige manier gestimuleerd is
zou de minder-ontwikkelde landen
ernstige schade kunnen berokkenen,
omdat produktie-overschotten de prij
zen op de wereldmarkt bederven,
met name voor produkten als sui
ker waarvan veel van de armste min
der-ontwikkelde landen met hun ex
port afhankelijk zijn. Het tot stand
komen van de Euromarkt zou de
produktie van landbouwoverschotten
eerder groter dan kleiner kunnen ma
ken, waarmee de minder ontwikkelde
landen dus opnieuw geen dienst be
wezen zou zijn.
Een Amerikaanse autoriteit op
agrarisch gebied heeft onlangs op
gemerkt, dat het de Europese lan
den niet gemakkelijk zal vallen hun
produktie-overschotten weg te geven
aan de armere landen. De Europea
nen zullen namelijk tot de ontdek
king komen, dat de meeste kanalen
die geschikt zijn voor het weggeven
van voedselvoorraden al in beslag
genomen zijn door de Amerikanen.
bewoners van de mmder-ont-
wikkelde gebieden zijn, ook al
kunnen ze lezen noch schrij
ven, bijzonder schrander als het er
op aan komt hun eigen boontjes te
doppen. Onderzoekingen over de le
venswijze van boeren-families in de
ze landen tonen aan dat de beslis
singen die zij nemen over de goe
deren die ze willen kopen over het
algemeen op zeer rationele keuzen
berusten. Maar we kunnen niet ver
wachten, dat de indiw.keuze
voldoende zal zijn om die gemeen
schap te voorzien van alle zaken die
sociaal noodzakelijk zijn. Dat geldt
voor Afrika en Azië evengoed als
voor Europa. Voor twee essentiële
diensten zullen de regeringen in leder
geval moeten zorgen, namelijk trans
port en onderwijs. In de minder-ont
wikkelde landen blijken de onder
scheiden regeringen voor die verant
woordelijkheid tot nu toe een zeer
gevarieerde mate van begrip te heb
ben opgebracht.
Ik doe voor niemand onder in mijn
verlangen de onderwijsmogelijkheden
.'..v. v...'
zo groot mogelijk te maken, niet aj'
leen vanwege het onderwijs op zich'
zelf, maar ook vanwege de direct'
en machtige bijdrage die het gee"
aan de economische vooruitgang-
Maar toch is de behoefte aan trans
portmiddelen nog urgenter dan o®
behoefte aan onderwijs. Bouw en on
derhoud van wegen vallen onder u®
verantwoordelijkheid van de nationa
le en locale overheden. Er zijn g®'
deelten in Afrika waar de wegen z®
slecht zijn, dat het transport bijna
een halve gulden per ton-kilomete®
kost. Onder deze omstandigheden
kan de economische ontwikkeling
nauwelijks van de grond komen. Het
is dan voor een dorp niet de moeit®
waard te proberen een overschot aan
agrarische produkten voor de markt
te kweken om met de opbrengt
daarvan werktuigen en andere goe
deren te kopen. Zo blijven zij slecht®
zoveel verbouwen als zij voor hu11
eigen onderhoud nodig hebben.
et onderwijs is, na het transport'
in ieder geval de volgende stap
bij de economische ontwikke
ling. Niet Sovjet-Rusland (dat ove®
een langere periode bezien een tra
gere economische groei te zien heeft
gegeven dan de westerse landed'
maar Japan is het duidelijkste voor'
beeld v.-n succesvolle economisch®
ontwikkeling. Keizer Meiji begon m®1
de industrialisatie van het land, b®
zijn overwinning op de adel en h?
herstel van de keizerlijke macht
1868. Japan was toen veel armer
primitiever dan welk land in het
huidige Azië ook. De economische
ontwikkeling werd bovendien vrijwel
zonder buitenlands kapitaal uitge
voerd, hoewel er wel gebruik werd
gemaakt van de diensten va" zee*
veel bultenlendS'- fe<-b-,icr e"
krachten. Keizer Meiji leerde zijn on
derdanen, dat zij drie openbare
plichten hadden: dienen in het le
ger, belasting betalen en kinderen
opvoeden.
Japan begon zelfs al in 1889 met
verplicht lager onderwijs, een bijzon
der moedige stap voor zo'n arm land,
terwfjl Sovjet-Rusland daar pas
1931 toe overging en Indië zelfs
nog niet zo ver is. Onderwijs, d®
strijdkrachten en een groot deel va*1
de investeringen voor de industriël®
ontwikkeling werden in Japan gefi
nancierd uit een zeer hoge grondbe
lasting. Zo'n grondbelasting is ze®r
gerechtvaardigd en wenselijk in d®
omstandigheden, zoals wij die in d®
minder-ontwikkelde landen aantref
fen, waar een groot deel van het g®'
hele nationale inkomen naar de land
eigenaren gaat. Juist Indië's aarze'
lir.g om een derge.jke grondbelas
ting op te leggen, is de voornaam
ste oorzaak, waardoor in dit land oh-
voldoende wordt uitgegeven voor on
derwijs en voor een aantal ander®
sectoren van de economische ontwik
keling.
ij hebben het vraagstuk s^an d®
bevolkingsgroei in de minde®'
ontwikkelde landen - waar
over' velen zich zo gealarmeerd uil-
laten tot het laatste bewaard. nj
voor mij beschouw de groei van d®
bevolking als een weldadige stimh'
lans, waarschijnlijk de enige sociaj®
kracht die sterk genoeg is om d®
harde korst van gewoonte, waar1®
de meeste boeren-gemeenschapp®1!
opgesloten zitten, te doorbreken. H®
schijnt dat Nederland in de 16e eetb*
reeds een zo grote bevolkingsdichK
heid had bereikt, dat de capacite®
van de beperkte hoeveelheid land
bouwgrond niet voldoende was
die bevo'Kin-, te voeden. Dit dwob»
de Nederlanders ertoe, nieuv®
econoin.ocne vormen te ontwikkele®
totdat zij de leidende handels- en
Ioniserende mogendheid van
wereld waren geworden en bove®i
n r de wer®G
van kunst en wetenschap. Hetcelf®,
geacfueuüe m Griekenland in de
eeuw v. Chr., en zou later gebeur®,
in Engeland in de 18e eeuw en
Japan in de 19e eeuw. De snelle h' t
volkingsgroei in Indië zal waarschil®,
lijk de enige kracht zijn, die e®!^
slaagt het oude systeem van een
kasten verdeelde maatschappij en 'G
efficiënte landbouw te breken en
verva;j,;en i >o. een be en W®
varender geïndustrialiseerde »a®f,
s lappu V, o even —..g geen
gen erover te maken, dat Indië Ul
eindelijk in staat zal zijn een veel g®
te e bevolk.' - iv voeden Als de
diër even efficiënt zou zijn in
rijstbouw als de Japanner, zou
oogst viermaal groter zijn dan tha"'s
Voor wat betreft Afrika en LatjJ®,
Amerika, zijn alle aardrijkskundig
er economisten, die de problem f
daar bestudeerd hebben, het e®°^eji
eens, dat zij ernstig te lijden heb"
van onder-bevolking.
6®
ju-
zij®
Transport en onderwijs vormen de basis-problemen.