De honger-leugens van de FAO WÊÊÊ wm E COLIN CLARK D H w m (Eredoctor van Tilburg) DINSDAG 13 NOVEMBER 1962 pagina «I®' - fa 1- - Ill 1 De BETREKKINGEN tussen de WESTERSE wereld en minder-ontwikkelde LANDEN Onze eerste benadering van het probleem van de betrekkingen tussen het Westen en de min der-ontwikkelde landen moet niet zijn een onderzoek naar de economische en materiële vraagstukken, maar naar de morele verplichtingen. Aan beide zijden bestaan morele verplich tingen. Als sommige minder-ontwik kelde landen hun verplichtingen wel eens schenden, mag dat voor ons nog geen reden zijn om de onze te ver waarlozen. Mijn opvattingen over dit onder werp heb ik voor een belangrijk deel te danken aan een Nederlandse eco nomist, professor Janssen S. J. van de Tilburgse Hogeschool. Professor Janssen heeft, enige jaren geleden, een half jaar gewerkt bij het On derzoekingsinstituut voor Landbouw economie in Oxford, en wij hebben daar vaak met hem van gedachten gewisseld. Hij vertelde mij toen, dat hij tot zijn verwondering had ge merkt, dat aan het probleem van de morele verplichtingen in de betrek kingen tussen rijke en arme landen zo weinig aandacht werd besteed in de geschriften van denkers over mo raal en politiek, die ons toch eigen lijk de basis-ideeën over dit onder werp zouden moeten geven. Professor Janssen was echter zelf, op grond van zijn eigen wijsgerige en economische studies, tot de con clusie gekomen, dat er zonder enige twijfel zo'n verplichting bestaat, een verplichting tot naastenliefde, die evengoed voor gemeenschappen geldt als voor individuen. De om standigheid, dat deze verplichting lang niet algemeen door politici en anderen, die invloed hebben op de openbare mening wordt erkend (in feite zelfs actief door sommigen wordt bestreden, vooral door som mige politieke denkers in de V.S.) maakt haar niet minder juist. Pro fessor Janssen illustreert deze situa tie met een treffend voorbeeld. In de binnenlandse economie van onze eigen landen werd, een honderd jaar geleden, lang niet algemeen erkend dat er los van enig commercieel of wettelijk vereiste op de werk gever een morele verplichting rustte om zijn arbeiders een loon te beta len, waaruit zij hun gezin konden on derhouden. om hun toe te staan vak verenigingen te vormen, e.d.; inte gendeel, deze verplichting zou in die tijd waarschijnlijk door de meeste werkgevers krachtig zijn verworpen. Desondanks was de stelling juist. Al leen werd de waarheid ervan pas na een generatie of nog later algemeen verkondigd en erkend. Professor Janssen wijst er dan ver. der op, dat de verplichting niet uni- form en gelijk geldt ten opzichte van alle arme landen. Hij stelt als be langrijk beginsel, dat naastenliefde een „caritas ordinata" moet zijn. Juist zoals, in het privé leven, de verplichtingen tussen ouders en kin deren groter zijn dan die tussen broers en zusters, binnen de families groter dan die tegenover vreemden, ten opzichte van mensen in de eigen omgeving of het eigen beroep gro ter dan ten opzichte van meer ver wijderde mensen, ten opzichte van het eigen land meeromvattend dan ten opzichte van andere landen; zo hebben in de internationale verhou dingen de landen een grotére ver plichting tegenover de buurlanden dan tegenover verder weg gelegen landen, en ook ten opzichte van lan den waarmee zij door banden van taal of vroegere politieke gemeen schap verbonden zijn, dan tegenover andere landen. Het is nauwelijks noodzakelijk voor een buitenlands schrijver om in een Nederlandse krant op te merken dat hoewel vele Ne derlanders een verplichting hebben gevoeld Indonesië in zijn moeilijkhe den te helpen het gedrag van de Indonesische regering het moeilijk, ja zelfs in vele gevallen physiek on mogelijk heeft gemaakt orn te helpen. Alle regeringen mogen in de wetge ving bepalingen opnemen over het eigendomsrecht in hun land. Geen regering heeft echter het recht om het eigendom van de eigen burgers of van buitenlanders in beslag te ne men zonder vergoeding of met ver- goedings-bepalingen, die bewust zo zijn gemaakt dat zij een te verwaar lozen bedrag zullen opleveren. Hoewel Indonesië waarschijnlijk het slechtste en meest in het oog vallende voorbeeld oplevert van een recente onteigening van buitenlandse bezittingen, is het ook goed als wij ons de onteigening van buitenlandse eigendomsrechten in het Suez Ka naal in 1956 herinneren. Fransen van bijna alle politieke richtingen eisten eenstemm'g een militaire actie, de opvattingen in Engeland waren veel meer verdeeld en men keurde in Amerika vrijwel algemeen de onder nomen actie scherp af. Welke ziens wijze in het geval van de militaire aanval op Suez ook de juiste was, het schijnt in ieder geval wel vast te staan, dat het voorbeeld van Egyp te om ongestraft buitenlandse eigendommen in beslag te nemen een belangrijke rol moet hebben gespeeld bij de formulering van politieke pro gramma's in Guba, waar Amerikaan se (en Europese) eigendommen een paar jaar later in beslag werden ge nomen. Als wij het onderwerp van vrij re cente onteigeningsgevallen beschou wen, is het wel wat droevig en pa radoxaal, dat een zeer duidelijk ge val van het in beslag nemen van eigendommen werd uitgevoerd onder Amerikaans gezag nl. de onteige ning ten nadele van Japanse land eigenaren, praktisch zonder enige vergoeding, door het Amerikaanse militaire bestuur in 1946. De aandacht van de wereld richt zich gemakkelijk op deze slechte voorbeelden, waarmee wij worden geconfronteerd. Het is echter belang rijk onszelf te herinneren, dat er lan den zijn waar géén eigendommen in beslag zijn genomen en waar dit ook niet te verwachten valt. De heer Nehroe, met al zijn vaak herhaalde redevoeringen over het socialisme, is alf.ijd angstvallig nauwgezet geweest ten opzichte van buitenlandse eige naren. Ofschoon hij belastingtarie ven heeft opgelegd, die volgens vele economisten in Indië te hoog zijn, gel den die tarieven gelijkelijk voor Indi sche en buitenlandse ondernemingen. Pakistan is daarin nog verder gegaan, heeft zelfs zeer vergaande concessies aan buitenlandse ondernemingen ge daan. President Nkrumah heeft, on danks zijn grillig gedrag en de onder drukking van de politieke vrijheden in zijn land, alle buitenlandse eigen domsrechten in Ghana strikt geres pecteerd. Bovendien moeten wij, als wij de huidige stand van -aken in de wereld ten opzichte van het in beslag nemen van eigendommen be schouwen, de verleiding weerstaan te zeggen, dat dit een nieuw element is in de wereldgeschiedenis, een in breuk op rechten, die tot dat tijd stip algemeen werden erkend. Mid deleeuwse koningen bleven wel eens in gebreke met hun verplichtingen aan Italiaanse bankiers; Nederland se bankiers in de 18e eeuw hadden soms soortgelijke ervaringen; de schok voor de economische orde in de wereld door dit soort gebeurte nissen kon wel eens groter geweest zijn dan wij denken. Het midden van de 19e eeuw, die ons achteraf, zo vredig en rustig lijkt, was in feite een tijd van wijdverspreide geval len van wanbetaling. Eén geval van wanbetaling door Egypte, en zekere gebeurtenissen, die daarmee verband hielden, zijn voor de Britse rege ring (hoewel geleid door de vrede lievende Gladstone) aanleiding ge weest opdracht te geven tot een scheepsbombardement op Alexan- drië in 1882, waardoor vele onschul dige levens verloren gingen. In dat geval werd het respect voor eigen domsrechten echt wel te ver door gevoerd! Financiële nalatigheid leid de tot een Franse interventie in Mexi co in de jaren 1860. De Verenigde Staten die, zoals de Canadese ge schiedkundige Creighton heeft opge merkt, toen werden beschouwd als de leidende revolutionaire macht op het wereldtoneel en die een soortge lijke rol speelden als nu de Sovjet Unie, dreigden met een tegenactie en Frankrijk moest zich in 1866 op vernederende wijze terugtrekken. Mexico trad opnieuw op de voor grond met het in beslag nemen van buitenlandse eigendommen in de ja ren 1920 en 1930, in dit geval iro nisch genoeg voor het grootste deel eigendommen van Amerikaanse burgers. President Roosevelt had in 1938 zeer gegronde redenen om ruzie te maken met Mexico, maar het is misschien wel zo goed gezien in het licht van de onmiddellijk daar opvolgende jaren dat hij het niet gedaan heeft. Nu echter is alles daar vergeven en vergeten en Mexico is een van de voornaamste werkterrei nen voor Amerikaanse buitenlandse investeringen. Hoewel wij dus niet té pessimis tisch moeten zijn en ook de huidige situatie niet als uitzon derlijk slecht moeten zien, blijft het niettemin waar, dat de gebeurtenis sen van de laatste jaren een niet te verwaarlozen schok hebben toege bracht aan het vertrouwen van par ticulieren die wel in de minder ont wikkelde landen zouden willen inves teren. Zelfs al is een regering nu stabiel en ontziet zij de buitenlandse eigendommen, dan nog moet een in vesteerder zich een idee trachten te vormen van de mogelijke politieke ontwikkelingen in de eerste tien of twintig jaar. Onder deze omstandigheden kan daarom worden voorspeld, dat parti culiere investeerders niet erg ge neigd zullen zijn in de minder-ont wikkelde landen te investeren, ten zij het gaat om objecten, die naar zij hopen een opbrengst zullen ge ven, waaruit zij na een verhoudings gewijs gering aantal jaren het groot ste deel van het kapitaal hebben te rugontvangen. Olie is het meest sprekende voorbeeld van dit soort in vesteringen. Ofschoon de particuliere investe ringen in de minder-ontwikkelde lan den in olie, in enkele hulpindustrie- en en in een paar andere onderne mingen een bijdrage aan hun econo mische ontwikkeling hebben gele verd, die niet verwaarlcosd mag worden, kunnen wij toch in de ko mende paar jaar (de situatie kan veranderd zijn over tien jaar, indien er een periode van algemene poli tieke stabiliteit in deze landen ge weest is) geen groei van betekenis verwachten in de totale omvang van de particuliere investeringen. De meeste giften en leningen van de westerse wereld aan de minder-ont wikkelde landen zullen inter-gouver- nemeutele transacties moeten zijn. De V.S. geven op dit moment ca 0,6 pet van hun bruto nationaal pro- dukt aan de minder-ontwikkelde lan den. Franse economisten hebben al geklaagd, dat maar zeer weinigen hun land de eer geven dat zij giften en leningen verstrekken tot 2% pet. van hun bruto nationaal produkt. Het is waar, dat het meeste hiervan naar de vroegere Franse gebieden gaat, maar dat is helemaal niet verkeerd. Zoals wij boven reeds gezegd heb ben heeft een land als Frankrijk spe ciale verplichtingen tegenover deze gebieden. Het is waar, dat veel van deze transacties de naam lening" dragen, maar niemand schijnt serieus te verwachten, dat zij zullen worden terugbetaald. V':- -'V Het moeilijke probleem van de honger. Een van de veelgehoorde bewe ringen over de minder-ontwik kelde landen is, dat men er honger lijdt. „Een levenslange onder voeding en echte honger is het lot van tenminste twee-derde van de mensheid". Deze verklaring werd in 1950 afgelegd door Lord Boyd-Orr, de vroegere directeur-generaal van de wereld voedsel- en landbouwor ganisatie (FAO). Dat is sindsdien zo vaak herhaald,, dat bijna iedereen het gelooft, zonder ooit te twijfelen aan de bewijzen, waarop die bewe ring gebaseerd zou zijn zé onkri tisch is onze tijd geworden. In feite is het een van de meest onjuiste beweringen in de geschie denis. De cijfers van Lord Boyd-Orr zijn, naar uit latere onderzoekingen van het voedsel-onderzoekings Insti tuut van de Universiteit van Stan ford (dat op dit gebied in de wereld een algemeen erkende eerste plaats inneemt) gebleken is, het resultaat van een opvallende rekenfout. Wij moeten niet naar het andere uiterste doorslaan en ontkennen, dat er honger in de wereld zou zijn. Dr. Suk'iatme, directeur voor Statistiek van de FAO schatte in een pre-ad- vies voor de Royal Statistical So ciety, Londen, in mei 1961, dat het gaat om 10-15 pet van de wereld bevolking. In het licht van de recen te berichten uit China, neem ik aan, dat het getal wel wat hoger geno men kan worden. In China en Indië wordt de meeste honger geleden en in deze twee landen moet de honger niet aan de ontoereikendheid van het agrarisch produktievermogen worden geweten, maar aan politieke factoren, namelijk resp het communisme en het kaste-systeem. Hoewel de FAO zeer waardevol werk heeft verricht met het verbrei den van landbouwkundige kennis in de minder-ontwikkelde landen, heeft deze organisatie toch ook zoals al le grote organisaties een eigen le ven ontwikkeld, dat, zoals elk orga nisme, in de eerste plaats gericht is op zelfbehoud. Onder deze omstan digheden komen de campagnes var de public relations-mensen voorop en de voorziening met juiste statistie ken ver daarachter. Alleen op deze manier kunnen wij de zele dubbel-' zinnige en absoluut misleidende be weringen verklaren, die door de FAO zijn gedaan bij de organisatie var, de grote wereld-omvattende anti- Honger Campagne. In de misleidende beweringen var de FAO zit ook een nogal grie zelig element van eigen jènuig, mt. name het belang van de landbouw in de westelijke landen. De basis waar op de FAO begon was het idee van Lord Boyd-Orr en van zijn medestan ders dat een samengaan van de eco nomische belangen van de boeren aan de ene kant en het verlangen om een eind te maken aan de ondervoe ding aan de andere kant, politiek onweerstaanbaar zou blijken, Gedurende de daaropvolgende twintig jaren is de techniek van de agrarische produktie in de westerse landen sneller vooruil gegaan dan ooit te voren. Tot 194C steeg het reële bruto produkt van de landbouw, per man, in de V.S. en in andere westerse landen met slechts ongeveer 1)4 pet. per jaar. Sinds 1940 zijn daarvoor indrukwek kende andere cijfers van 4,5 en 6 pet per jaar in de plaats gekomen (Wij spreken hier over bruto pro dukt, de netto produktie, dus na ai trek voor kunstmest, machinerieë: e.d. stijgt langzamer. Maar het is he' bruto orodukt, niet het netto produkt dat de toevoer van landbouwproduk ten op de wereldmarkt bepaalt.) De voortdurende dreiging van onver koopbare overschotten aan agrari sche produkten en de noodzaak om de produktie met allerlei kunstmid delen te beperken tot nu toe vooral een probleem in de V.S. en Cana da "-dreigt sinds kort een pro bleem voor heel West-Europa te worden. Al te gemakkelijk is het antwoord, dat gegeven wordt door zoveel politici en bewindslieden, die beter moesten weten, dat we ons vei lig kunnen veroorloven de voor raden zich te laten opstapelen om dat we binnen afzienbare tijd wel een of andere oplossing vinden met een prachtige naam zoals „World commodity agreements". Deze zouden ons in staat moeten stellen de land bouwoverschotten af te zetten in de minder-ontwikkelde landen, die naar men aanneemt ernaar zitten te snak ken. Een „wereldovereenkomst" die is ontworpen om de prijzen te stabi liseren, kan echter niet werken zon der wereld-omvattende, en met de grootste gestrengheid gehandhaafde, produktiebeperkingen. Dit wordt niet aan de boeren verteld en wel om de eenvoudige reden dat, als het wél ge beurde, iedere boer de gedachte on middellijk zou verwerpen. De opvat ting van iedere boer, Europeaan, Afrikaan of Aziaat, is, dat hij niet alleen een gegarandeerde prijs zou moeten krijgen, maar dat hij ook zo-' veel zou mogen produceren als hij wil. Buiten China, Indië en enkele an dere gebieden, ontvangt de wereld bevolking voldoende voedsel voor de lichamelijke behoeften. Het is waar dat dit voor velen van onze mede mensen een bijzonder vervelend en eentonig dieet betekent, dat vooral uit granen bestaat. Wij kijken allen uit naar de dag, dat zij zoals wij in staat zullen zijn méér vlees, fruit en melkprodukten in hun dagelijks menu op te nemen. Maar waar zeer duidelijk de nadruk op moet wor den gelegd, omdat de gehele FAO- propaganda de tegenovergestelde in druk tracht te vestigen, is dat de meeste van de minder-ontwikkelde landen zelf niet de grootste nadruk leggen op de noodzaak van een rui mere voedselvoorziening. Wij behoe ven niet af te gaan op verklaringen van regeringsfunctionarissen om de ze stelling te bewijzen. Wij kunnen het bewijs overduidelijk krijgen als wij de economische informaties be schouwen over de groei van de im porten, en ook de feitelijke uitga ven van boerenfamilies in de min der-ontwikkelde landen, waarover wij thans vrij uitvoerige gegevens heb ben. Extra voedsel neemt een lage plaats in op de lijst van hun behoef ten. De meest dringende behoefte is een ruimere voorziening met textiel- goederen voor kleding en ligging, bouwmaterialen om de huizen te ver beteren, eerst fietsen en dan motor voertuigen voor transport, medische verzorging, medicijnen en onderwijs. Wjj hebben niet het recht, hun te zegden, dat zij vooral meer voedsel nodig hebben, alleen maar omdat wij toevallig meer voedsel te koop heb ben. Zelfs in de gevallen dat de noodzaak van extra voedsel tamelijk duidelyk is, zoals in Indië, zijn In dische staatslieden nogal aarzelend geweest met het aanvaarden van gratis voedsel uit de V.S. Niet om dat men de Amerikaanse edelmoe digheid niet waardeerde, maar van wege de uitstekende reden, dat zij beseffen, dat zij als verantwoordelij ke staatslieden het volk van Indië moeten leren in de eigen voedselbe- hoefte te voorzien, en wel zo snel mogelijk. Overvloedige voedselvoor raden, gratis door het buitenland af gestaan, zouden op dit proces wel eens een nadelige invloed kunnen hebben. r is nog een ander aspect aan dit probleem, dat de boven staande conclusies versterkt. De minder-ontwikkelde landen, met al hun dringende behoeften aan al lerlei soorten industriële produkten, zullen de meeste daarvan door im port moeten verkrijgen. Het is waar, dat een groot, dichtbevolkt land met een voortreffelijk systeem van rail- en zeetransport zoals Indië in de toekomst een aanzienlijk deel van de ze behoeften kan verkrijgen door eigen industrialisatie, hoewel zelfs hier het tekort aan buitenlandse be taalmiddelen ernstige economische gevolgen heeft. Hetzelfde is, in min dere mate, waar voor een paar van de grotere minder-ontwikkelde lan den zoals Mexico, Brazilië, Nigeria of Egypte. Maar het omgekeerde is waar voor de meeste van deze lan den, die arm zijn, dun bevolkt, af- ll!llllliHIIIMIIIIIIIIIIIIilUlillllllillllllllllMlllllllllllllMlllllilllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIII1lllllllllllllllllltltllllll|,,"",> Colin Clark, de schrijver van ne venstaand artikel wordt, even als prof. Romme, dezer dagen ere-doctor van de Tilburgse Hogeschool. Hij is 57 jaar en vervult sinds 1953 de functie van directeur van het Instituut voor Landbouw-eco- nomische Research aan de universi teit van Oxford. Onder de vele publi caties van Colin Clark bevinden zich werken van fundamentele waarde voor de moderne economische poli tiek. Volgens „Who's who 1962" houdt de heer Clark van wandelen en tuinieren, heeft hij acht zoons en één dochter en is hij lid van de Johnsonian Club te Brisbane. De universiteit van Milaan ver leende hem een ere-doctoraat in de natuurwetenschappen. Wij prijzen ons gelukkig de in zichten van Colin Clark hier en daar opvallend afwijkend van de al gemene opinie in ons blad te kunnen publiceren. 'iiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiimii gelegen en die niet beschikken over voldoende transport. In dergelijke landen zal het nog vele jaren duren voor men aan in dustrialisatie kan beginnen. Zij zul len alleen door import in hun behoef ten kunnen voorzien en om te impor teren zullen zij ook moeten exporte ren, behalve in de gevallen dat zij van rijkere landen giften ontvan gen. Deze exporten zullen meestal bestaan uit landbouwprodukten, op een paar landen na, die zo geluk kig zijn over olie of andere minera len te beschikken. De oneconomisch hoge, door de overheid gegarandeerde prijzen waarmee In Noord-Amerika en West- Europa de landbouwproduktie op een overdadige manier gestimuleerd is zou de minder-ontwikkelde landen ernstige schade kunnen berokkenen, omdat produktie-overschotten de prij zen op de wereldmarkt bederven, met name voor produkten als sui ker waarvan veel van de armste min der-ontwikkelde landen met hun ex port afhankelijk zijn. Het tot stand komen van de Euromarkt zou de produktie van landbouwoverschotten eerder groter dan kleiner kunnen ma ken, waarmee de minder ontwikkelde landen dus opnieuw geen dienst be wezen zou zijn. Een Amerikaanse autoriteit op agrarisch gebied heeft onlangs op gemerkt, dat het de Europese lan den niet gemakkelijk zal vallen hun produktie-overschotten weg te geven aan de armere landen. De Europea nen zullen namelijk tot de ontdek king komen, dat de meeste kanalen die geschikt zijn voor het weggeven van voedselvoorraden al in beslag genomen zijn door de Amerikanen. bewoners van de mmder-ont- wikkelde gebieden zijn, ook al kunnen ze lezen noch schrij ven, bijzonder schrander als het er op aan komt hun eigen boontjes te doppen. Onderzoekingen over de le venswijze van boeren-families in de ze landen tonen aan dat de beslis singen die zij nemen over de goe deren die ze willen kopen over het algemeen op zeer rationele keuzen berusten. Maar we kunnen niet ver wachten, dat de indiw.keuze voldoende zal zijn om die gemeen schap te voorzien van alle zaken die sociaal noodzakelijk zijn. Dat geldt voor Afrika en Azië evengoed als voor Europa. Voor twee essentiële diensten zullen de regeringen in leder geval moeten zorgen, namelijk trans port en onderwijs. In de minder-ont wikkelde landen blijken de onder scheiden regeringen voor die verant woordelijkheid tot nu toe een zeer gevarieerde mate van begrip te heb ben opgebracht. Ik doe voor niemand onder in mijn verlangen de onderwijsmogelijkheden .'..v. v...' zo groot mogelijk te maken, niet aj' leen vanwege het onderwijs op zich' zelf, maar ook vanwege de direct' en machtige bijdrage die het gee" aan de economische vooruitgang- Maar toch is de behoefte aan trans portmiddelen nog urgenter dan o® behoefte aan onderwijs. Bouw en on derhoud van wegen vallen onder u® verantwoordelijkheid van de nationa le en locale overheden. Er zijn g®' deelten in Afrika waar de wegen z® slecht zijn, dat het transport bijna een halve gulden per ton-kilomete® kost. Onder deze omstandigheden kan de economische ontwikkeling nauwelijks van de grond komen. Het is dan voor een dorp niet de moeit® waard te proberen een overschot aan agrarische produkten voor de markt te kweken om met de opbrengt daarvan werktuigen en andere goe deren te kopen. Zo blijven zij slecht® zoveel verbouwen als zij voor hu11 eigen onderhoud nodig hebben. et onderwijs is, na het transport' in ieder geval de volgende stap bij de economische ontwikke ling. Niet Sovjet-Rusland (dat ove® een langere periode bezien een tra gere economische groei te zien heeft gegeven dan de westerse landed' maar Japan is het duidelijkste voor' beeld v.-n succesvolle economisch® ontwikkeling. Keizer Meiji begon m®1 de industrialisatie van het land, b® zijn overwinning op de adel en h? herstel van de keizerlijke macht 1868. Japan was toen veel armer primitiever dan welk land in het huidige Azië ook. De economische ontwikkeling werd bovendien vrijwel zonder buitenlands kapitaal uitge voerd, hoewel er wel gebruik werd gemaakt van de diensten va" zee* veel bultenlendS'- fe<-b-,icr e" krachten. Keizer Meiji leerde zijn on derdanen, dat zij drie openbare plichten hadden: dienen in het le ger, belasting betalen en kinderen opvoeden. Japan begon zelfs al in 1889 met verplicht lager onderwijs, een bijzon der moedige stap voor zo'n arm land, terwfjl Sovjet-Rusland daar pas 1931 toe overging en Indië zelfs nog niet zo ver is. Onderwijs, d® strijdkrachten en een groot deel va*1 de investeringen voor de industriël® ontwikkeling werden in Japan gefi nancierd uit een zeer hoge grondbe lasting. Zo'n grondbelasting is ze®r gerechtvaardigd en wenselijk in d® omstandigheden, zoals wij die in d® minder-ontwikkelde landen aantref fen, waar een groot deel van het g®' hele nationale inkomen naar de land eigenaren gaat. Juist Indië's aarze' lir.g om een derge.jke grondbelas ting op te leggen, is de voornaam ste oorzaak, waardoor in dit land oh- voldoende wordt uitgegeven voor on derwijs en voor een aantal ander® sectoren van de economische ontwik keling. ij hebben het vraagstuk s^an d® bevolkingsgroei in de minde®' ontwikkelde landen - waar over' velen zich zo gealarmeerd uil- laten tot het laatste bewaard. nj voor mij beschouw de groei van d® bevolking als een weldadige stimh' lans, waarschijnlijk de enige sociaj® kracht die sterk genoeg is om d® harde korst van gewoonte, waar1® de meeste boeren-gemeenschapp®1! opgesloten zitten, te doorbreken. H® schijnt dat Nederland in de 16e eetb* reeds een zo grote bevolkingsdichK heid had bereikt, dat de capacite® van de beperkte hoeveelheid land bouwgrond niet voldoende was die bevo'Kin-, te voeden. Dit dwob» de Nederlanders ertoe, nieuv® econoin.ocne vormen te ontwikkele® totdat zij de leidende handels- en Ioniserende mogendheid van wereld waren geworden en bove®i n r de wer®G van kunst en wetenschap. Hetcelf®, geacfueuüe m Griekenland in de eeuw v. Chr., en zou later gebeur®, in Engeland in de 18e eeuw en Japan in de 19e eeuw. De snelle h' t volkingsgroei in Indië zal waarschil®, lijk de enige kracht zijn, die e®!^ slaagt het oude systeem van een kasten verdeelde maatschappij en 'G efficiënte landbouw te breken en verva;j,;en i >o. een be en W® varender geïndustrialiseerde »a®f, s lappu V, o even —..g geen gen erover te maken, dat Indië Ul eindelijk in staat zal zijn een veel g® te e bevolk.' - iv voeden Als de diër even efficiënt zou zijn in rijstbouw als de Japanner, zou oogst viermaal groter zijn dan tha"'s Voor wat betreft Afrika en LatjJ®, Amerika, zijn alle aardrijkskundig er economisten, die de problem f daar bestudeerd hebben, het e®°^eji eens, dat zij ernstig te lijden heb" van onder-bevolking. 6® ju- zij® Transport en onderwijs vormen de basis-problemen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1962 | | pagina 6