EEN GOEDE KOOP
m
Eric de noorman
HET WOLVEN JONG
ff
p
s
DE BIMBOM-AARDAPPEL
m
rOUD-EGYPTISCH-i
1GRAF1
Alfredo
öij gebrek
AAN BEWIJS
Tekenboekje
ZATERDAG 24 NOVEMBER 1962
PAGINA 15
door LUKACS
Liturgische weekkalender
Groepsreisretour
IMHSl
door HENRY CECIL
L
m
-
OUOkiOL ADS
CHOCOLADE-
HMM, iKPACh/r,
PArzhJN voeren
Her* fijn pepen
IAAEU, BeoBBBU,
OAT/e N'EUVj! K//L
je CHOkïOLAPE?
lük4cs,
WELPEA veRSCHIJNEN
pe Eetasr& Huizen VAN l ft
pe STAD...T
54. Al voelt hij zichzelf ook weinig op zijn gemak, toch verbaast
het Egil, te zien, hoe de edelman en zijn twee krijgers schrikken van
de verschijning van de oude kluizenaar. Deze daarentegen trekt zich
niets aan van de pijlen, die dreigend op hem gericht worden en beent
woest zijn knoestige staf zwaaiend op Egil toe. „Ik weet wat je
nu van plan bent, losbol!" zegt hij kwaad. „Al die glimmende wapens
bevallen jou wel, hè? Paardrijden, vechtpartijen houden, heldje spelen,
Maar wat komt er van? Moord en roof! Jaja, bij hém daar met
een driftig gebaar op de edelman ben je aan het goede adres. Hij zal
je al die gemene streken wel leren." De edelman slaakt een toornige
kreet, maar de oude trekt zich niets van hem aan. „Kom jongen,"
zegt hij overredend, „gebruik je verstand eens. Doe je vader en
moeder geen verdriet en keer toch naar huis terug. Wil je dan niet
braaf en oppassend zijn?" „Jazeker," stamelt Egil, „dat wil ik juist. Ik
wil iedereen heipen. Strijden voor recht. Maar dat kan ik thuis niet.
Daar moet ik alsmaar domme sommetjes leren en... Nee, ik wil niet
terug. Nu niet. Later. Als ik groot en machtig ben." „Jawel, jawel,
daar heb je 't al," zucht de oude met een wanhopig gebaar. „Groot en
machtig. Luister, brave jongen, dan voorspel ik jou..." „Houdt alsje
blieft je voorspellingen bij je, oude gek," valt de edelman haastig in.
„Hé, jongen, luister niet naar die vogelverschrikker, hij deugt niet. Ik
wil je helpen, want je bevalt mij. Klim maar voor op mijn paard." Dat
laat Egil zich geen twee keer zeggen en hij werkt zich een handje
geholpen door de edelman behendig omhoog. „Ga terug naar je hol,
ongeluksbrenger," snauwt de edelman de kluizenaar toe. Dan zetten de
ruiters hun paarden aan en verdwijnen langs het smalle pad. „Ongeluks
brenger noem je mij?" roept de oude hen na. „Wacht en luister, glim
mende rover, want vóór de maan nieuw is, zal je deze daad bitter
betreuren."
^ONDAG 25 november: 24e zondag
Y Pinksteren; eigen Mis; credo: pref
H. Drieëenheid groen,
j MAANDAG: H. Silvester, abt; Mis Os
Jjsti; 2e geb. H. Petrus van Alexandrië
Wit.
jjöINSDAG: Mis v. d. zondag groen,
jjprtem: H. Albricus, bisschop-belijder;
jjj 8 Sacerdotes Tui wit. Den Bosch:
Vh da, maagd; Mis Vultum Tuum
der'. ®reda: H. Acharius, bissehop-belij-
Mis Sacerdotes Tui wit. Roer-
W- H. Amelberga, maagd: Mis Di
to Wit'
8tvfOENSDAG: Mis van de zondag
Viiu Boermond: H. Oda, maagd; Mis
vitum Tuum wit.
DONDERDAG: Mis v. d. zondag; 2e
geb. H. Saturninus groen. Utrecht,
Groningen, Haarlem en Rotterdam: H.
Radboud, bisschop-belijder; Mis Sacer
dotes Tui; 2e geb. H. Saturninus wit.
Roermond: H. Albricus, bisschop-belij
der; Mis Sacerdotes Tui; 2e geb. H. Sa
turninus wit.
/RIJDAG: H. Andreas, apostel; eigen
Mis; credo; pref. v. d. apostelen rood.
ZATERDAG: Mis van O.L. Vrouw op
zaterdag; pref. v. d. H. Maagd Maria
wit. Haarlem en Breda: H. Eligius, bis
schop-belijder; Mis Sacerdotes Tui (Bre
da eigen Mis) wit.
ZONDAG 2 december: le zondag v. d.
Advent; eigen Mis; credo; pref. v. d.
H. Drieëenheid paars.
(Advertentie)
Uw zorgen voor morgen bij DE OLVEH geborgen.
(Advertentie)
Neerlands eerste reisbureau
1093.- (Ned. leiding)
vooreen
goed
advies
vooreen
goede
21. INLICHTINGEN BIJ Al ONZE 25 KANTOREN IN NEDERLAND,
Bimbom de boer was aan het werk
op het aardappelveld. Met een heel
grote vork stak hij de aardappels
uit de grond en liet die rommelde-
bom in een mand vallen. Bimbom
floot een liedje, want hij schoot ge
weldig goed op. Maar had hij geweten,
dat daar onder de grond het aardappel
dwergje zat, dan zou dat fluitewijsje
niet zo vrolijk geklonken hebben. Het
aardappeldwergje was een boos, klein
mannetje, dat toveren kon. Het lag
juist heerlijk te slapen, warm wegge
doken in een kluitje vette aarde, toen
de tand van Bimboms reuzevork in zijn
broek prikte. Nu kan het wel zijn, dat
het niet plezierig is, om op zo'n ma
nier gewekt te worden, maar zo boos
als het aardappeldwergje werd, nee dat
was toch wel een beetje erg. Hij sprong
overeind, krabbelde boven de grond uit
en schreeuwde een toverspreuk tegen
Bimbom de boer. Bimbom had nog
willen zeggen, dat het hem speet en
dat hij het heus zo kwaad niet bedoeld
had, maar het was al te laat. Bimbom
de boer veranderde in een aardappel.
Hij bleef op de grond liggen, naast
de grote vork, waarmee luj zo ijverig
gewerkt had. Help! help! riep hij. Maar
zijn stemmetje klonk zo zacht, dat geen
mens het kon horen, als je er niet met
je oor vlak bij zat. Waar kan Bimbom
toch blijven? zeiden ze op de boerderij.
Ze gingen eens kijken op het aard
appelveld, maar daar vonden ze enkel
de vork en de half-volle mand. Wat
een luilak, zeiden de mensen. Om zó
maar het werk neer te gooien. Hjj is
zeker naar de stad gegaan. Wat kan
boer Bimbom daar te zoeken hebben.
Vlug raapten ze nog wat aardappelen
MOCO
0t'aald door E. D. KÜNZLI-BOISSEVAIN
te'tj k heb niet meer gedaan dan honderden ande-
op ,eh ik heb geluk gehad. Maar om kort te gaan,
iha".at feestje bij Duffield maakte de onverschillige
^'aehtr waaroP sommige mensen over het volgende
vas er van Essex praatten, mij wanhopig. Ik
'iti boos op Duffield, Natuurlijk niet. Hij had
Stro t gedaan. En iemand moest het zaakje toch
lWaPpen. Natuurlijk was er gebrek aan bewijs.
5%^ het leek zo ontzettend om een dergelijke moor
ss los te laten om opnieuw te moorden. Ik
rvan overtuigd, dat hij dat zou doen en hij
5*1 jjhet °°k. Niet éénmaal, maar tweemaal zelfs,
verzeker 3®. dat> als nu nog geleefd had,
a derde moord geweest zou zijn."
sPrgu,,0el .ie het meisje, waar de inspecteur over
"Nenft zj' ie gezien?"
Tg." eh, dat kan niet. Daar kom ik dadelijk op te-
sPÜt me, schat, ik had je niet moeten onder
lig rv~~ maar ik ben zo bang zo vreselijk
Bij'J? - liefste!"
"Toen a lang en innig en vervolgde tenslotte
r1. ze-' -i eel!s,:e moord na zijn vrijspraak gepleegd
't -jjlk bij mezelf, net als zoveel andere men-
h ernakwli-!Tlan m°est uit de weg geruimd worden."
ar best a geze§d- Tte politie deed hard genoeg
eUtde r ben ik van overtuigd maar er
Plee2rt ?/r?jts'all®6n werd er een tweede moord
^'on benauwenis steeg bij de dag. Ik be
sloot dat er iets aan gedaan moest worden. Als de
politie hem niet te pakken kon krijgen, zou ik het
wel doen. Ik nam een kamer in een hotel in Medlicott,
de plaats waar Essex woonde, en begon hem te
schaduwen. De eerste paar dagen gebeurde er niets,
maar op de dag van zjjn dood nam hij 's avonds
de trein naar Cunningham. Ik ging ook, in een an
dere wagon. Hij liep een café binnen en kwam ten
slotte de deur uit met een meisje. Zij liepen naar een
bos niet ver van de afgrond. Ik denk dat je wel
gemerkt zult hebben, dat hij altijd maanloze nach
ten uitzoekt. Of uitzocht, liever gezegd. Mijn oor
spronkelijke plan was om hem te aresteren en ik had
een Engelse sleutel in mijn zak voor het geval ik
hem niet de baas zou kunnen. En toen besefte ik
ineens, dat er geen reden zou zijn om hem te ar
resteren, tenzij ik mij door hem liet doden of het
meisje door hem liet aanranden. Als ik dat niet
deed, zou de politie nog even ver zijn. Bovendien
zou hij hoogstens gevangenisstraf krijgen als ik hem
een poging liet doen om haar aan te randen. Maar
zelfs dat kon ik niet toestaan; het zou te wreed zijn
geweest tegenover het meisje. Als ik tussenbeide
kwam voor hij nog fets had gedaan, zou ik hem niet
eens kunnen arresteren. Het is geen strafbaar feit
om met een meisje door het bos te lopen. Zelfs niet
als je Gilbert Essex heet. Het was een krank
zinnige situatie. Daar was ik nu en kon effectief
niets anders doen dan het leven redden van een
enkel meisje. Dat ik dit zou doen stond wel vast,
maar hij zou er weer zonder kleerscheuren afkomen
en later zou weer een ander aardig meisje de dupe
worden. Het doel van de doodstraf is om onschul
dige mensen het leven te redden. Dat is tenminste
het voornaamste argument van degenen die voor
de doodstraf zijn. Bovendien kan het bestaan van
de doodstraf er een potentiële moordenaar van weer
houden te doden. En dus maakt het Engelsen volk,
door bemiddeling van een rechter, een jury en een
beul, mensen dood. In dit geval was er maar één
manier, waarop het leven van een onschuldig meis
je gered kon worden ik bedoel niet het meisje
waar hij nu mee was ik zei al, dat het gemakkelijk
genoeg was om haar het leven te redden maar
het volgende slachtoffer kon alleen maar gered wor
den als ik nu zou toeslaan. Tussen haar en haar
dood, het verdriet van haar ouders, familie en vrien
den, stond ik en ik alleen met mijn Engelse
sleutel. En ik besloot die te zullen gebruiken. Zij
gingen op een boomstam zitten. Ik kon hen horen
praten. Ik zat achter een bosje, zowat drie of vier
meter verder. En toen sprak ik. Niet te luid, maar
wel zo duidelijk dat zij het konden horen.
„Die man is Gilbert Essex. Maak dat je weg
komt."
Zij hielden meteen op met praten.
„Vooruit", zei ik, „ren voor je leven."
,En dat deed ze. Ze kon natuurlijk niet uitmaken,
of het een flauwe grap was of niet, maar zij nam
geen risico. Zodra zij weg was, liep ik naar hem
toe. Hij stond net op. Ik gaf hem een harde klap op
het hoofd. Hij zonk in elkaar. Ik sleepte hem naar
de rand van het bos. Er was niemand te zien. Het
was natuurlijk pikdonker, maar horen deed ik ook
niemand. Ik sleepte hem zowat dertig meter naar de
afgrond en duwde hem over de rand. Het is een
mooie hoge rots en hij moest wel doodvallen. In
1942 moest ik hetzelfde doen met een Duitser. Ik
moet zeggen, dat ik er geen spijt van had. Ik trok
mijn das recht, stopte de Engelse lseutel in mijn
zak en slenterde naar huis door Adam Lane. Daar
kwam ik een politie-agent op de fiets tegen. Ik kwam
thuis, waste de Engelse sleutel en ging naar bed.
De volgende dag ben ik naar Medlicott gegaan om
mijn boeltje te halen. En wat denk je nu van me?"
„Ik houd van je, liefste, maar niet méér dan
daarnet, want dat is onmogelijk."
Er werd weer gebeld.
Hoofdstuk IV.
Diverse bezoekjes.
Ambrose Low zat thuis met weinig animo een
financiëel tijdschrift te lezen. Hij was zowat in
het midden van een zeer merkwaardig leven. Dit
was begonnen met zijn geboorte, ongeveer zes-en-
dertig jaar voordien. Aan die geboorte was niets
merkwaardigs geweest. Neen, de merkwaardige din
gen waren pas begonnen toen hij tussen de twintig
en vijf-en-twintig was en zich met enorme geest
drift begon toe te leggen op een leven van misdaad.
(Wordt vervolgd)
Vorige week hebben we gezien, hoe
de rijke Egyptenaren (uit het oude
Egypte dus) werden gebalsemd en als
mummies werden begraven. Maar ook
de arme lieden werden na hun dood
gebalsemd. Hun leven lang moesten zij
ploeteren om de benodigde geldsom
voor de balseming bijeen te garen!
Het betreden van het paradijs der do
den was dus afhankelijk van het behoud
van het lichaam, waartoe dan de balse
ming en omwikkeling met linnen stro
ken dienden. Maar ook nog aan een
andere voorwaarde diende te worden
voldaan. De dode moest verschijnen
voor de rechterstoel van Osiris, waar
zijn of haar hart geoordeeld en gewogen
werd. Vooral werd de nodige aandacht
geschonken aan de grootste deugd van
de Egyptenaren: de betoonde barmhar
tigheid, voordat de dode tot de oorden
der gelukzaligen werd toegelaten. Ver
schillende middelen werden in het graf
meegegeven, meestal van .toverkracht'
voorzien, om zich beter voor Osiris te
kunnen rechtvaardigen. Ook trof men
dikwijls bij de mummies papyrusrollen
aan (gedroogde bladeren bijeen en plat
gemaakt, waarop men kon tekenen en
schrijven) met een opsomming van al
hun goede werken tijdens het leven.
Hoewel de meeste Egyptenaren begra
ven werden in het zand van de woestijn
en in gemeenschappelijke kelders, kon
den slechts de aanzienlijken zich graf
gebouwen veroorloven. Doch deze ver
zinken in het r' t bij de geweldige
grafmonumenten van de machtige ko
ningen van het oude Egyptische rijk:
de enorm grote steengevaarten, pyra-
miden genaamd.
bij elkaar en droegen de mand naar
de boerderij. Ook de aardappel die boer
Bimbom was, lag in de mand. Help!
help! riep de Bimbom-aardappel, maar
omdat alle oren zo ver weg waren,
hoorde niemand het. De volgende dag
ging de mand met aardappelen naar
de groentewinkel. En toen het weer een
dag later was, ging de Bimbom-aard
appel met nog een hele boel andere
aardappels in de tas van Jaapje. Hier
zijn ze mam, riep Jaapje, toen hij
thuiskwam met de tas. Gaat U de
aardappelen meteen schillen, dan zal
ik ze in de emmer met water plonsen.
Fijn, zei moeder. Ze nam het schillen-
mandje en een mesje en begon. Eerst
nam ze eenheel klein glad aardappeltje.
Daarna een grote met drie bulten erop.
Toen een lange dunne. En eindelijk
was de Bimbom-aardappel aan de beurt.
Schil me niet, schil me niet!
riep boer Bimbom, en omdat het oor
van Jaapjes moeder heel dichtbij was,
zei ze: wat hoor ik daar, Jaapje?
Iemand roept: „Schil me niet!" Toen
kwam ook Jaapje met zijn oor boven
de aardappelen hangen en jawel: schil
me niet, schil met niet! klonk het.
Deze is het! schreeuwde Jaapje. Kijk,
als je heel goed oplet, zie je dat deze
aardappel een gezicht heeft. Zou het
een toveraardappel zijn? Nee! riep boer
Bimbom, ik ben een betoverde boer.
Het aardappeldwergje heeft me in een
aardappel veranderd. Schil me alsje
blieft niet! Nee natuurlijk niet, zei Jaap
je, als jij een betoverde boer bent, wil
mijn moeder je niet eens schillen. Voor
zichtig legde hjj de aardappel op de
keukentafel. Kon ik maar wat voor je
doen, zuchtte hij. Kon ik maar weer
éen boer van je maken. Maar de Bim
bom-aardappel zei treurig: dat kan
alleen het aardappeldwergje. Ik zal wel
altijd een aardappel moeten blijven.
Toen kwam Jaapjes vader thuis. Zo
gauw hij het hele verhaal gehoord had,
kreeg hij een plan. Waar kunnen we
dat aardappeldwergje vinden? vroeg hij.
Toen ik betoverd werd, zat hij onder
een kluitie aarde achter het derde
braamstruikje van het aardappelveld,
legde de Bimbom-aardappel uit. Als hij
intussen niet verhuisd is, zit hij daar
nu nog. Dan gaan we er naar toe,
besliste Jaapjes vader. We gaan hem
vangen en brengen hem hier. Neenee,
huilde Jaapjes moeder. Dat nare dwerg
je kan jou ook wel betoveren. Vóór je
er wat aan doen kunt, heeft hij een
toverspreuk gezegd. Daar weet ik wel
wat op, zei vader en hij stak vlug
een rolletje kleef-pleister in zijn zak.
Toen nam hij een schop, een lantaarntje,
een oud vogelkooitje en een schaar en
samen met Jaapje ging hij op pad.
Egyptisch reliëf (steen) versiering.
Een handig boekje voor kinderen, die
al kunnen tekenen. Voor de kleuters
worden enkele hulpmiddelen aangera
den. Naast enkele tamelijk moeilijke
zijn er vele meer gemakkelijke teken
voorbeelden in opgenomen.
Prettig is de moderne vormgeving
van de tekenwijze in dit nieuw (tweede)
kindertekenboek, bijvoorbeeld raketten
en ruimtevaarders zijn ook present.'
Bij de derde braamstuik van het aard
appelveld gingen ze aan het werk. Maar
zachtjes! fluisterde vader. En voorzich
tig zijn, hoor! Heel stilletjes begonnen
ze de aarde om te spitten. Maar zó
kalm en behoedzaam, dat ze het aard
appeldwergje niet wakker konden ma
ken. Psst, deed vader opeens. Hij had
in de zwarte aarde een stukje dwerge
laars gezien. Met hun handen groeven
ze verder. En het duurde maar even
tjes of daar zagen ze het aardappel
dwergje helemaal. Het lag rustig te
slapen en het zag er zo onschuldig uit,
of het van zijn leven nog geen aard
appelboer in een aardappel veranderd
had. Maar Jaapje en zijn vader wisten
wel beter. Vader nam gauw een stuk
je pleister en plakte daarmee de mond
van het dwergje dicht. Meteen was het
aardappeldwergje wakker. Maar toen
het een boze toverspreuk wilde zeggen,
kon het zijn mond niet bewegen, want
die zat stijf dichtgeplakt. Voor de ze
kerheid knoopte Jaapje er ook zijn zak
doek nog omheen. Zo zette ze het bo
ze dwergje in het kooitje en droegen
het naar' huis. Het aardappeldwergje
huilde dikke tranen, want het was altiid
een vrij dwergje geweest en nog nooit
had het achter de tralies gezeten. Maar
vader zei: dat komt ervan, als je bra
ve boertjes betoverd. Nou valt er niets
meer te toveren. Je mond zit dichtge
plakt. Daar begon het dwergje nog har
der te huilen. En wat deed het? Het
haalde een klein, knoestig stokje uit
zijn binnenzak. Het was zijn toverstokje,
dat kon je wel zien. Hjj stak het tus
sen de tralies door naar Jaapje en hij
schudde zijn hoofd, alsof hij zeggen wou:
ik wil nooit meer toveren. Nooit, nooit
meer! Trots stapte Jaapje naar huis.
Het kooitje in zijn rechterhand en het
toverstokje in zijn linker. De Bimbom-
aardappel lag nog steeds op de keuken
tafel. Moeder zat erbij. Ze was erg on
ongerust gew'eest. Maar Jaapje tikte
met zijn stokje op de aardappel en zei:
word maar weer gauw een boer! En
hup, daar begon de aardappel te groei
en en vóór ieder van zpn verbazing
bekomen was, zat Bimbom de boer op
de rand van de keukentafel. Wel jon-
gejonge, ik wist niet dat jij ook ai to
veren kon, zei hij tegen Jaapje. Dit
is het stokje van het, aardappeldwerg
je: riep Jaapje trots. Daarmee kon ik
het opeens. Misschien kan ik nog wel
méér. Nee, niks ervan, kwam Jaapjes
vader ertussen. Ik hou niet van to
veren. Gooi het maar vlug in de ka
chel. Dat vond Jaapje wel jammer,
maar toen het toverstokje in de vlam
metjes lag, kwamen er kleine, knette
rende sterren uitgesprongen. Gelukkig,
dat is verbrand en daar hoeven we niet
bang meer voor te zjjn, lachte moe
der opgelucht. En wat doen we nu met
dat dwergje? Het kan ons nu toch geen
kwaad meer doen, vond Jaapje. Zou
den we het maar vrijlaten? Dat vonden
ze allemaal best. Vader maakte het
kooitje open, Jaapje knoopte zijn zak
doek los en moeder trok de oleisier
weg. Dank u wel, zuchtte het aardap
peldwergje. Het spijt me heel erg, dat
ik Bimbom de boer betoverd heb. En
ik kan niet eens zeggen: ik zal het
nooit meer doen. Want toveren, dat kan
ik nu niet meer. Dat is maar goed
ook, mopperde vader. Maak maar gauw
dat je thu'skomt. Meteen sprong het
dwergje door het keukenraam naar bui
ten. Dan ga ik weer eens naar de boer
derij, zei boer Bimbom. En moeder be
dacht: mijn aardappels zijn nog altijd
niet geschild. Ik zal voor vandaag maar
pannekoeken bakken. Zo eindigde de
geschiedenis van de Bimbom-aardappel
met pannekoeken. Of eigenlijk toch nog
met aardappelen, want die hoefden ze
bij Jaapje thuis nooit meer te kopen.
Die kregen ze voortaan van boer Bim
bom, gratis voor niks.
LEA SMULDERS.
"~A l Sppgsli*" wï V M k
MX*», aixvxaa,.- M*.rw
,,.-W VaS-,^..
De verovering van de zilvervloot door Piet Hein in 1628 (naar een oude prent).
In het midden bovenaan: portret van Piet Hein.
Piet Hein, Piet Hein;
Piet Hein zijn naam is klein,
Zijn daden waren groot,
Hij heeft gewonnen de Zilvervloot.
Deze zeeheld werd 385 jaar geleden, j
op 25 november 1577, te Delfshaven ge
boren. Zijn vader was zeeman en reeds
als kleine jongen ging hij met hem
mee naar zee. Toen Piet groter werd,
voer hij op de vloot, die voor de „oost-
Indische Compagnie" naar het vroege
re Nederlandsch-Indië zeilde, om er
handelswaren te halen. Hij werd ge
zagvoerder van de „Hollandia", een
zeilschip, met kanonnen uitgerust, zoals
dat toen de gewoonte was, om zich te
gen zeerovers te kunnen verdedigen.
Tot 1622 bleef hij varen, doch even
schijnt Piet Hein enige tijd genoeg van
het zeeleven te hebben gekregen, want
hij werd „schepen", dat wil zeggen lid
van de stedelijke regering te Rotter
dam. Maar in de lente van het jaar
1623 werd hem als vice-admiraal het
bevel toevertrouwd over een gedeelte
van de vloot van een twintigtal sche
pen, die toen door de West Indische
Compagnie werden uitgerust. Het bevel
luidde, dat zij moesten trachten de
Allerheiligenbaai in Brazilië te over
meesteren. In 1624 gelukte dat.
Zijn meest vermaarde heldendaad is
echter wel de verovering van de rijke
Spaanse zilvervloot in 1628. Het maak
te destijds zo'n geweldige indruk, dat
er een lied op werd gemaakt, dat ook
nu nog wordt gezongen en dat jullie
natuurlijk kennen.
In het begin van de zeventiende
eeuw was ons land in oorlog met Span
je. De oorlog kostte veel geld, zowel
voor de Nederlanders als voor de Span
jaarden. De laatsten haalden grote
schatten goud uit Midden- en Zuid-Ame-
j riak. Ook edelstenen en hele scheeps-
ladingen zilver, zilvervloten dus. Piet
Hein besloot een van deze Spaanse zil
vervloten te veroveren en zeilde met
een aantal schepen naar Havana, waar
de Spaanse vloot zich in de buurt be
vond. De Spanjaarden waren zo ver
schrikt, dat ze de Hollanders plotse
ling voor zich zagen, dat zij zich zonder
sla0 of stoot overgaven. Zo viel de
Nederlanders een rijke buit in handen,
en nog wel zonder dat er een druppel
bloed vergoten was. De schatten waren
bijna niet te tellen. In een schip vonden
zij 30.000 pond zuiver zilver, 66 pond
goud, 80 gouden ketenen en bekers,
duizenden paarlen en edelstenen en een
massa kostbare dingen, zoals huiden,
zijde, amber, enz. Terstond werd de
thuisreis aanvaard. Hoewel deze niet
voorspoedig is geweest wegens de stor
men op zee, liep de vloot in Januari 1629
veilig te Hellevoetsluis binnen. Je be
grijpt wel, dat de vreugde in Nederland
geweldig groot was.
De reis van Piet Hein naar Am
sterdam was een ware triomftocht.
Vreugdevuren werden in het gehele
land ontstoken en waar hij kwam
werd hij onthaald als een prins. Men
had reden voor deze vreugde, want
nu was de armoede ten einde en kon
de oorlog met het geld van de vij
and worden voortgezet. Piet Hein
kreeg natuurlijk een flink aandeel in
de buit. Hjj kocht hiervoor een huis
te Delft, waar hij hoopte een rustige
oude dag te kunnen genieten. Maar
het mocht niet zo zijn; het vaderland
kon het niet buiten hem stellen. Tij
dens een tocht tegen de Duinkerker
kapers sneuvelde hij op 20 juni 1629.
Zijn stoffelijk overschot werd met veel
luister in de Oude Kerk te Delft bij
gezet.