EEN GOEDE KOOP m Eric de noorman HET WOLVEN JONG ff p s DE BIMBOM-AARDAPPEL m rOUD-EGYPTISCH-i 1GRAF1 Alfredo öij gebrek AAN BEWIJS Tekenboekje ZATERDAG 24 NOVEMBER 1962 PAGINA 15 door LUKACS Liturgische weekkalender Groepsreisretour IMHSl door HENRY CECIL L m - OUOkiOL ADS CHOCOLADE- HMM, iKPACh/r, PArzhJN voeren Her* fijn pepen IAAEU, BeoBBBU, OAT/e N'EUVj! K//L je CHOkïOLAPE? lük4cs, WELPEA veRSCHIJNEN pe Eetasr& Huizen VAN l ft pe STAD...T 54. Al voelt hij zichzelf ook weinig op zijn gemak, toch verbaast het Egil, te zien, hoe de edelman en zijn twee krijgers schrikken van de verschijning van de oude kluizenaar. Deze daarentegen trekt zich niets aan van de pijlen, die dreigend op hem gericht worden en beent woest zijn knoestige staf zwaaiend op Egil toe. „Ik weet wat je nu van plan bent, losbol!" zegt hij kwaad. „Al die glimmende wapens bevallen jou wel, hè? Paardrijden, vechtpartijen houden, heldje spelen, Maar wat komt er van? Moord en roof! Jaja, bij hém daar met een driftig gebaar op de edelman ben je aan het goede adres. Hij zal je al die gemene streken wel leren." De edelman slaakt een toornige kreet, maar de oude trekt zich niets van hem aan. „Kom jongen," zegt hij overredend, „gebruik je verstand eens. Doe je vader en moeder geen verdriet en keer toch naar huis terug. Wil je dan niet braaf en oppassend zijn?" „Jazeker," stamelt Egil, „dat wil ik juist. Ik wil iedereen heipen. Strijden voor recht. Maar dat kan ik thuis niet. Daar moet ik alsmaar domme sommetjes leren en... Nee, ik wil niet terug. Nu niet. Later. Als ik groot en machtig ben." „Jawel, jawel, daar heb je 't al," zucht de oude met een wanhopig gebaar. „Groot en machtig. Luister, brave jongen, dan voorspel ik jou..." „Houdt alsje blieft je voorspellingen bij je, oude gek," valt de edelman haastig in. „Hé, jongen, luister niet naar die vogelverschrikker, hij deugt niet. Ik wil je helpen, want je bevalt mij. Klim maar voor op mijn paard." Dat laat Egil zich geen twee keer zeggen en hij werkt zich een handje geholpen door de edelman behendig omhoog. „Ga terug naar je hol, ongeluksbrenger," snauwt de edelman de kluizenaar toe. Dan zetten de ruiters hun paarden aan en verdwijnen langs het smalle pad. „Ongeluks brenger noem je mij?" roept de oude hen na. „Wacht en luister, glim mende rover, want vóór de maan nieuw is, zal je deze daad bitter betreuren." ^ONDAG 25 november: 24e zondag Y Pinksteren; eigen Mis; credo: pref H. Drieëenheid groen, j MAANDAG: H. Silvester, abt; Mis Os Jjsti; 2e geb. H. Petrus van Alexandrië Wit. jjöINSDAG: Mis v. d. zondag groen, jjprtem: H. Albricus, bisschop-belijder; jjj 8 Sacerdotes Tui wit. Den Bosch: Vh da, maagd; Mis Vultum Tuum der'. ®reda: H. Acharius, bissehop-belij- Mis Sacerdotes Tui wit. Roer- W- H. Amelberga, maagd: Mis Di to Wit' 8tvfOENSDAG: Mis van de zondag Viiu Boermond: H. Oda, maagd; Mis vitum Tuum wit. DONDERDAG: Mis v. d. zondag; 2e geb. H. Saturninus groen. Utrecht, Groningen, Haarlem en Rotterdam: H. Radboud, bisschop-belijder; Mis Sacer dotes Tui; 2e geb. H. Saturninus wit. Roermond: H. Albricus, bisschop-belij der; Mis Sacerdotes Tui; 2e geb. H. Sa turninus wit. /RIJDAG: H. Andreas, apostel; eigen Mis; credo; pref. v. d. apostelen rood. ZATERDAG: Mis van O.L. Vrouw op zaterdag; pref. v. d. H. Maagd Maria wit. Haarlem en Breda: H. Eligius, bis schop-belijder; Mis Sacerdotes Tui (Bre da eigen Mis) wit. ZONDAG 2 december: le zondag v. d. Advent; eigen Mis; credo; pref. v. d. H. Drieëenheid paars. (Advertentie) Uw zorgen voor morgen bij DE OLVEH geborgen. (Advertentie) Neerlands eerste reisbureau 1093.- (Ned. leiding) vooreen goed advies vooreen goede 21. INLICHTINGEN BIJ Al ONZE 25 KANTOREN IN NEDERLAND, Bimbom de boer was aan het werk op het aardappelveld. Met een heel grote vork stak hij de aardappels uit de grond en liet die rommelde- bom in een mand vallen. Bimbom floot een liedje, want hij schoot ge weldig goed op. Maar had hij geweten, dat daar onder de grond het aardappel dwergje zat, dan zou dat fluitewijsje niet zo vrolijk geklonken hebben. Het aardappeldwergje was een boos, klein mannetje, dat toveren kon. Het lag juist heerlijk te slapen, warm wegge doken in een kluitje vette aarde, toen de tand van Bimboms reuzevork in zijn broek prikte. Nu kan het wel zijn, dat het niet plezierig is, om op zo'n ma nier gewekt te worden, maar zo boos als het aardappeldwergje werd, nee dat was toch wel een beetje erg. Hij sprong overeind, krabbelde boven de grond uit en schreeuwde een toverspreuk tegen Bimbom de boer. Bimbom had nog willen zeggen, dat het hem speet en dat hij het heus zo kwaad niet bedoeld had, maar het was al te laat. Bimbom de boer veranderde in een aardappel. Hij bleef op de grond liggen, naast de grote vork, waarmee luj zo ijverig gewerkt had. Help! help! riep hij. Maar zijn stemmetje klonk zo zacht, dat geen mens het kon horen, als je er niet met je oor vlak bij zat. Waar kan Bimbom toch blijven? zeiden ze op de boerderij. Ze gingen eens kijken op het aard appelveld, maar daar vonden ze enkel de vork en de half-volle mand. Wat een luilak, zeiden de mensen. Om zó maar het werk neer te gooien. Hjj is zeker naar de stad gegaan. Wat kan boer Bimbom daar te zoeken hebben. Vlug raapten ze nog wat aardappelen MOCO 0t'aald door E. D. KÜNZLI-BOISSEVAIN te'tj k heb niet meer gedaan dan honderden ande- op ,eh ik heb geluk gehad. Maar om kort te gaan, iha".at feestje bij Duffield maakte de onverschillige ^'aehtr waaroP sommige mensen over het volgende vas er van Essex praatten, mij wanhopig. Ik 'iti boos op Duffield, Natuurlijk niet. Hij had Stro t gedaan. En iemand moest het zaakje toch lWaPpen. Natuurlijk was er gebrek aan bewijs. 5%^ het leek zo ontzettend om een dergelijke moor ss los te laten om opnieuw te moorden. Ik rvan overtuigd, dat hij dat zou doen en hij 5*1 jjhet °°k. Niet éénmaal, maar tweemaal zelfs, verzeker 3®. dat> als nu nog geleefd had, a derde moord geweest zou zijn." sPrgu,,0el .ie het meisje, waar de inspecteur over "Nenft zj' ie gezien?" Tg." eh, dat kan niet. Daar kom ik dadelijk op te- sPÜt me, schat, ik had je niet moeten onder lig rv~~ maar ik ben zo bang zo vreselijk Bij'J? - liefste!" "Toen a lang en innig en vervolgde tenslotte r1. ze-' -i eel!s,:e moord na zijn vrijspraak gepleegd 't -jjlk bij mezelf, net als zoveel andere men- h ernakwli-!Tlan m°est uit de weg geruimd worden." ar best a geze§d- Tte politie deed hard genoeg eUtde r ben ik van overtuigd maar er Plee2rt ?/r?jts'all®6n werd er een tweede moord ^'on benauwenis steeg bij de dag. Ik be sloot dat er iets aan gedaan moest worden. Als de politie hem niet te pakken kon krijgen, zou ik het wel doen. Ik nam een kamer in een hotel in Medlicott, de plaats waar Essex woonde, en begon hem te schaduwen. De eerste paar dagen gebeurde er niets, maar op de dag van zjjn dood nam hij 's avonds de trein naar Cunningham. Ik ging ook, in een an dere wagon. Hij liep een café binnen en kwam ten slotte de deur uit met een meisje. Zij liepen naar een bos niet ver van de afgrond. Ik denk dat je wel gemerkt zult hebben, dat hij altijd maanloze nach ten uitzoekt. Of uitzocht, liever gezegd. Mijn oor spronkelijke plan was om hem te aresteren en ik had een Engelse sleutel in mijn zak voor het geval ik hem niet de baas zou kunnen. En toen besefte ik ineens, dat er geen reden zou zijn om hem te ar resteren, tenzij ik mij door hem liet doden of het meisje door hem liet aanranden. Als ik dat niet deed, zou de politie nog even ver zijn. Bovendien zou hij hoogstens gevangenisstraf krijgen als ik hem een poging liet doen om haar aan te randen. Maar zelfs dat kon ik niet toestaan; het zou te wreed zijn geweest tegenover het meisje. Als ik tussenbeide kwam voor hij nog fets had gedaan, zou ik hem niet eens kunnen arresteren. Het is geen strafbaar feit om met een meisje door het bos te lopen. Zelfs niet als je Gilbert Essex heet. Het was een krank zinnige situatie. Daar was ik nu en kon effectief niets anders doen dan het leven redden van een enkel meisje. Dat ik dit zou doen stond wel vast, maar hij zou er weer zonder kleerscheuren afkomen en later zou weer een ander aardig meisje de dupe worden. Het doel van de doodstraf is om onschul dige mensen het leven te redden. Dat is tenminste het voornaamste argument van degenen die voor de doodstraf zijn. Bovendien kan het bestaan van de doodstraf er een potentiële moordenaar van weer houden te doden. En dus maakt het Engelsen volk, door bemiddeling van een rechter, een jury en een beul, mensen dood. In dit geval was er maar één manier, waarop het leven van een onschuldig meis je gered kon worden ik bedoel niet het meisje waar hij nu mee was ik zei al, dat het gemakkelijk genoeg was om haar het leven te redden maar het volgende slachtoffer kon alleen maar gered wor den als ik nu zou toeslaan. Tussen haar en haar dood, het verdriet van haar ouders, familie en vrien den, stond ik en ik alleen met mijn Engelse sleutel. En ik besloot die te zullen gebruiken. Zij gingen op een boomstam zitten. Ik kon hen horen praten. Ik zat achter een bosje, zowat drie of vier meter verder. En toen sprak ik. Niet te luid, maar wel zo duidelijk dat zij het konden horen. „Die man is Gilbert Essex. Maak dat je weg komt." Zij hielden meteen op met praten. „Vooruit", zei ik, „ren voor je leven." ,En dat deed ze. Ze kon natuurlijk niet uitmaken, of het een flauwe grap was of niet, maar zij nam geen risico. Zodra zij weg was, liep ik naar hem toe. Hij stond net op. Ik gaf hem een harde klap op het hoofd. Hij zonk in elkaar. Ik sleepte hem naar de rand van het bos. Er was niemand te zien. Het was natuurlijk pikdonker, maar horen deed ik ook niemand. Ik sleepte hem zowat dertig meter naar de afgrond en duwde hem over de rand. Het is een mooie hoge rots en hij moest wel doodvallen. In 1942 moest ik hetzelfde doen met een Duitser. Ik moet zeggen, dat ik er geen spijt van had. Ik trok mijn das recht, stopte de Engelse lseutel in mijn zak en slenterde naar huis door Adam Lane. Daar kwam ik een politie-agent op de fiets tegen. Ik kwam thuis, waste de Engelse sleutel en ging naar bed. De volgende dag ben ik naar Medlicott gegaan om mijn boeltje te halen. En wat denk je nu van me?" „Ik houd van je, liefste, maar niet méér dan daarnet, want dat is onmogelijk." Er werd weer gebeld. Hoofdstuk IV. Diverse bezoekjes. Ambrose Low zat thuis met weinig animo een financiëel tijdschrift te lezen. Hij was zowat in het midden van een zeer merkwaardig leven. Dit was begonnen met zijn geboorte, ongeveer zes-en- dertig jaar voordien. Aan die geboorte was niets merkwaardigs geweest. Neen, de merkwaardige din gen waren pas begonnen toen hij tussen de twintig en vijf-en-twintig was en zich met enorme geest drift begon toe te leggen op een leven van misdaad. (Wordt vervolgd) Vorige week hebben we gezien, hoe de rijke Egyptenaren (uit het oude Egypte dus) werden gebalsemd en als mummies werden begraven. Maar ook de arme lieden werden na hun dood gebalsemd. Hun leven lang moesten zij ploeteren om de benodigde geldsom voor de balseming bijeen te garen! Het betreden van het paradijs der do den was dus afhankelijk van het behoud van het lichaam, waartoe dan de balse ming en omwikkeling met linnen stro ken dienden. Maar ook nog aan een andere voorwaarde diende te worden voldaan. De dode moest verschijnen voor de rechterstoel van Osiris, waar zijn of haar hart geoordeeld en gewogen werd. Vooral werd de nodige aandacht geschonken aan de grootste deugd van de Egyptenaren: de betoonde barmhar tigheid, voordat de dode tot de oorden der gelukzaligen werd toegelaten. Ver schillende middelen werden in het graf meegegeven, meestal van .toverkracht' voorzien, om zich beter voor Osiris te kunnen rechtvaardigen. Ook trof men dikwijls bij de mummies papyrusrollen aan (gedroogde bladeren bijeen en plat gemaakt, waarop men kon tekenen en schrijven) met een opsomming van al hun goede werken tijdens het leven. Hoewel de meeste Egyptenaren begra ven werden in het zand van de woestijn en in gemeenschappelijke kelders, kon den slechts de aanzienlijken zich graf gebouwen veroorloven. Doch deze ver zinken in het r' t bij de geweldige grafmonumenten van de machtige ko ningen van het oude Egyptische rijk: de enorm grote steengevaarten, pyra- miden genaamd. bij elkaar en droegen de mand naar de boerderij. Ook de aardappel die boer Bimbom was, lag in de mand. Help! help! riep de Bimbom-aardappel, maar omdat alle oren zo ver weg waren, hoorde niemand het. De volgende dag ging de mand met aardappelen naar de groentewinkel. En toen het weer een dag later was, ging de Bimbom-aard appel met nog een hele boel andere aardappels in de tas van Jaapje. Hier zijn ze mam, riep Jaapje, toen hij thuiskwam met de tas. Gaat U de aardappelen meteen schillen, dan zal ik ze in de emmer met water plonsen. Fijn, zei moeder. Ze nam het schillen- mandje en een mesje en begon. Eerst nam ze eenheel klein glad aardappeltje. Daarna een grote met drie bulten erop. Toen een lange dunne. En eindelijk was de Bimbom-aardappel aan de beurt. Schil me niet, schil me niet! riep boer Bimbom, en omdat het oor van Jaapjes moeder heel dichtbij was, zei ze: wat hoor ik daar, Jaapje? Iemand roept: „Schil me niet!" Toen kwam ook Jaapje met zijn oor boven de aardappelen hangen en jawel: schil me niet, schil met niet! klonk het. Deze is het! schreeuwde Jaapje. Kijk, als je heel goed oplet, zie je dat deze aardappel een gezicht heeft. Zou het een toveraardappel zijn? Nee! riep boer Bimbom, ik ben een betoverde boer. Het aardappeldwergje heeft me in een aardappel veranderd. Schil me alsje blieft niet! Nee natuurlijk niet, zei Jaap je, als jij een betoverde boer bent, wil mijn moeder je niet eens schillen. Voor zichtig legde hjj de aardappel op de keukentafel. Kon ik maar wat voor je doen, zuchtte hij. Kon ik maar weer éen boer van je maken. Maar de Bim bom-aardappel zei treurig: dat kan alleen het aardappeldwergje. Ik zal wel altijd een aardappel moeten blijven. Toen kwam Jaapjes vader thuis. Zo gauw hij het hele verhaal gehoord had, kreeg hij een plan. Waar kunnen we dat aardappeldwergje vinden? vroeg hij. Toen ik betoverd werd, zat hij onder een kluitie aarde achter het derde braamstruikje van het aardappelveld, legde de Bimbom-aardappel uit. Als hij intussen niet verhuisd is, zit hij daar nu nog. Dan gaan we er naar toe, besliste Jaapjes vader. We gaan hem vangen en brengen hem hier. Neenee, huilde Jaapjes moeder. Dat nare dwerg je kan jou ook wel betoveren. Vóór je er wat aan doen kunt, heeft hij een toverspreuk gezegd. Daar weet ik wel wat op, zei vader en hij stak vlug een rolletje kleef-pleister in zijn zak. Toen nam hij een schop, een lantaarntje, een oud vogelkooitje en een schaar en samen met Jaapje ging hij op pad. Egyptisch reliëf (steen) versiering. Een handig boekje voor kinderen, die al kunnen tekenen. Voor de kleuters worden enkele hulpmiddelen aangera den. Naast enkele tamelijk moeilijke zijn er vele meer gemakkelijke teken voorbeelden in opgenomen. Prettig is de moderne vormgeving van de tekenwijze in dit nieuw (tweede) kindertekenboek, bijvoorbeeld raketten en ruimtevaarders zijn ook present.' Bij de derde braamstuik van het aard appelveld gingen ze aan het werk. Maar zachtjes! fluisterde vader. En voorzich tig zijn, hoor! Heel stilletjes begonnen ze de aarde om te spitten. Maar zó kalm en behoedzaam, dat ze het aard appeldwergje niet wakker konden ma ken. Psst, deed vader opeens. Hij had in de zwarte aarde een stukje dwerge laars gezien. Met hun handen groeven ze verder. En het duurde maar even tjes of daar zagen ze het aardappel dwergje helemaal. Het lag rustig te slapen en het zag er zo onschuldig uit, of het van zijn leven nog geen aard appelboer in een aardappel veranderd had. Maar Jaapje en zijn vader wisten wel beter. Vader nam gauw een stuk je pleister en plakte daarmee de mond van het dwergje dicht. Meteen was het aardappeldwergje wakker. Maar toen het een boze toverspreuk wilde zeggen, kon het zijn mond niet bewegen, want die zat stijf dichtgeplakt. Voor de ze kerheid knoopte Jaapje er ook zijn zak doek nog omheen. Zo zette ze het bo ze dwergje in het kooitje en droegen het naar' huis. Het aardappeldwergje huilde dikke tranen, want het was altiid een vrij dwergje geweest en nog nooit had het achter de tralies gezeten. Maar vader zei: dat komt ervan, als je bra ve boertjes betoverd. Nou valt er niets meer te toveren. Je mond zit dichtge plakt. Daar begon het dwergje nog har der te huilen. En wat deed het? Het haalde een klein, knoestig stokje uit zijn binnenzak. Het was zijn toverstokje, dat kon je wel zien. Hjj stak het tus sen de tralies door naar Jaapje en hij schudde zijn hoofd, alsof hij zeggen wou: ik wil nooit meer toveren. Nooit, nooit meer! Trots stapte Jaapje naar huis. Het kooitje in zijn rechterhand en het toverstokje in zijn linker. De Bimbom- aardappel lag nog steeds op de keuken tafel. Moeder zat erbij. Ze was erg on ongerust gew'eest. Maar Jaapje tikte met zijn stokje op de aardappel en zei: word maar weer gauw een boer! En hup, daar begon de aardappel te groei en en vóór ieder van zpn verbazing bekomen was, zat Bimbom de boer op de rand van de keukentafel. Wel jon- gejonge, ik wist niet dat jij ook ai to veren kon, zei hij tegen Jaapje. Dit is het stokje van het, aardappeldwerg je: riep Jaapje trots. Daarmee kon ik het opeens. Misschien kan ik nog wel méér. Nee, niks ervan, kwam Jaapjes vader ertussen. Ik hou niet van to veren. Gooi het maar vlug in de ka chel. Dat vond Jaapje wel jammer, maar toen het toverstokje in de vlam metjes lag, kwamen er kleine, knette rende sterren uitgesprongen. Gelukkig, dat is verbrand en daar hoeven we niet bang meer voor te zjjn, lachte moe der opgelucht. En wat doen we nu met dat dwergje? Het kan ons nu toch geen kwaad meer doen, vond Jaapje. Zou den we het maar vrijlaten? Dat vonden ze allemaal best. Vader maakte het kooitje open, Jaapje knoopte zijn zak doek los en moeder trok de oleisier weg. Dank u wel, zuchtte het aardap peldwergje. Het spijt me heel erg, dat ik Bimbom de boer betoverd heb. En ik kan niet eens zeggen: ik zal het nooit meer doen. Want toveren, dat kan ik nu niet meer. Dat is maar goed ook, mopperde vader. Maak maar gauw dat je thu'skomt. Meteen sprong het dwergje door het keukenraam naar bui ten. Dan ga ik weer eens naar de boer derij, zei boer Bimbom. En moeder be dacht: mijn aardappels zijn nog altijd niet geschild. Ik zal voor vandaag maar pannekoeken bakken. Zo eindigde de geschiedenis van de Bimbom-aardappel met pannekoeken. Of eigenlijk toch nog met aardappelen, want die hoefden ze bij Jaapje thuis nooit meer te kopen. Die kregen ze voortaan van boer Bim bom, gratis voor niks. LEA SMULDERS. "~A l Sppgsli*" wï V M k MX*», aixvxaa,.- M*.rw ,,.-W VaS-,^.. De verovering van de zilvervloot door Piet Hein in 1628 (naar een oude prent). In het midden bovenaan: portret van Piet Hein. Piet Hein, Piet Hein; Piet Hein zijn naam is klein, Zijn daden waren groot, Hij heeft gewonnen de Zilvervloot. Deze zeeheld werd 385 jaar geleden, j op 25 november 1577, te Delfshaven ge boren. Zijn vader was zeeman en reeds als kleine jongen ging hij met hem mee naar zee. Toen Piet groter werd, voer hij op de vloot, die voor de „oost- Indische Compagnie" naar het vroege re Nederlandsch-Indië zeilde, om er handelswaren te halen. Hij werd ge zagvoerder van de „Hollandia", een zeilschip, met kanonnen uitgerust, zoals dat toen de gewoonte was, om zich te gen zeerovers te kunnen verdedigen. Tot 1622 bleef hij varen, doch even schijnt Piet Hein enige tijd genoeg van het zeeleven te hebben gekregen, want hij werd „schepen", dat wil zeggen lid van de stedelijke regering te Rotter dam. Maar in de lente van het jaar 1623 werd hem als vice-admiraal het bevel toevertrouwd over een gedeelte van de vloot van een twintigtal sche pen, die toen door de West Indische Compagnie werden uitgerust. Het bevel luidde, dat zij moesten trachten de Allerheiligenbaai in Brazilië te over meesteren. In 1624 gelukte dat. Zijn meest vermaarde heldendaad is echter wel de verovering van de rijke Spaanse zilvervloot in 1628. Het maak te destijds zo'n geweldige indruk, dat er een lied op werd gemaakt, dat ook nu nog wordt gezongen en dat jullie natuurlijk kennen. In het begin van de zeventiende eeuw was ons land in oorlog met Span je. De oorlog kostte veel geld, zowel voor de Nederlanders als voor de Span jaarden. De laatsten haalden grote schatten goud uit Midden- en Zuid-Ame- j riak. Ook edelstenen en hele scheeps- ladingen zilver, zilvervloten dus. Piet Hein besloot een van deze Spaanse zil vervloten te veroveren en zeilde met een aantal schepen naar Havana, waar de Spaanse vloot zich in de buurt be vond. De Spanjaarden waren zo ver schrikt, dat ze de Hollanders plotse ling voor zich zagen, dat zij zich zonder sla0 of stoot overgaven. Zo viel de Nederlanders een rijke buit in handen, en nog wel zonder dat er een druppel bloed vergoten was. De schatten waren bijna niet te tellen. In een schip vonden zij 30.000 pond zuiver zilver, 66 pond goud, 80 gouden ketenen en bekers, duizenden paarlen en edelstenen en een massa kostbare dingen, zoals huiden, zijde, amber, enz. Terstond werd de thuisreis aanvaard. Hoewel deze niet voorspoedig is geweest wegens de stor men op zee, liep de vloot in Januari 1629 veilig te Hellevoetsluis binnen. Je be grijpt wel, dat de vreugde in Nederland geweldig groot was. De reis van Piet Hein naar Am sterdam was een ware triomftocht. Vreugdevuren werden in het gehele land ontstoken en waar hij kwam werd hij onthaald als een prins. Men had reden voor deze vreugde, want nu was de armoede ten einde en kon de oorlog met het geld van de vij and worden voortgezet. Piet Hein kreeg natuurlijk een flink aandeel in de buit. Hjj kocht hiervoor een huis te Delft, waar hij hoopte een rustige oude dag te kunnen genieten. Maar het mocht niet zo zijn; het vaderland kon het niet buiten hem stellen. Tij dens een tocht tegen de Duinkerker kapers sneuvelde hij op 20 juni 1629. Zijn stoffelijk overschot werd met veel luister in de Oude Kerk te Delft bij gezet.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1962 | | pagina 15