HOUDT U VAN WAGNER?
"agent agent; daarginds
HET WOLVENJONG
Alfredo
4
jp
V
Pont tw2m,i
LUXE BOUWDOOS
VOOR PRACHTIG
TANKSTATION
HANS HELLEP-ES
LOUIS
PASTEUR
LONDENSE DUBBELDEKBU
bOBuoBHoam
'f§> V-
YVr
GEBREK
AAN BEWIJS
m
I
Het schip dat de
heuvel bestijgt
per trein
HET rs DE MOEITE N/ET
WAARD, HET )S WEER NIET
DE PLAAT, D/Er kJ£ NÖD/6
hebben
ÜomWomiwees stil, je zóu)
in zijn vt=ts js msr om speelboek
w
V 4
ZATERDAG 15 DECEMBER 1962
PAGINA 15
door LUKACS
M/JN HOE PEL I
M/JN MOO/E HOEPEL!
ZIJA/Th/EE KERELS, DIE EEN'
FRM K/MD HEAR SPEELGOED
AFPAKKEN i
WIL Mm NIET, BABY!
NE ZULLEN JE BEN ECHTE'
WEPEL BEVEN!
'w A OH ER u
WAKKER MRKEnJËEG EENS,SCHAAM JE
graf; Jfm KIADEREN AF TE PAKKEN?
I Lm JE PAP/EREN ZIEN EN
\VLUó> WAT,
^RlC DE NOORMAN
£2> Terwijl Svein naast hem een zucht van verlichting slaakt, begint
?rlc onbeschaamd te grinniken. „Ge hebt een rijke fantasie, Heer
kapti," zegt hij. „Ik zou dus Leif Olavson zijn? Wel, ik ben te beleefd
tegen te spreken. Nou waarom denkt ge dat?" Ik moet tijd winnen,
,enkt Eric intussen, en er achter zien te komen, of hij werkelijk van
n is een van ons weg te sturen om het losgeld te halen, want dat
ik zijn. „Ah, je spreekt me dus niet tegen," roept Zwarte Skapti
triomfantelijk uit. „Mooi zo, verstandig. Het zal je bovendien niet
helpen, als je ontkende, want ik zie duidelijk een gelijkenis tussen jou
en die zoon van je. Ontken dat eens." „Goed, dat doe ik," grijnst Eric,
„ik ontken dus, dat Egil mijn zóón is. Om de eenvoudige reden, dat ik
Leif Olavson niet ben." Hij haalt eens diep adem en terwijl Svein
Langtands ogen bijna uit de kassen vallen van verbijstering, vervolgt
hij bedaard: „Ik kan Leif Olavson niet zijn beste Heer Skapti, want
eerlijk gezegd met een gebaar naar Svein hij is het."
JfO MOCO
A'N
P.
STOP N TUüER IN UW TANK!
nèt echt,
met plastic deuren,
ramen, Esso-pompen, enz.!
Precies op maat voor
de meeste speelgoed-autootjes.
Slechts
MET ESSO BENT U BETER UIT!
door HENRY CECIL
a^d door E. D. KÜNZLI-BOISSEVAIN
Zit-•
HW
fci «t
Qn&t-
3o*/9
1
Advertentie
Vele Esso-dealers kunnen u uit voorraad leveren. En u weet het:
Pk,,en neen", zei de inspecteur. „Het was jieel
ur^i8. Toen zij de eerste keer op het politie-
E ind kwam, raakte zij erg overstuur en kreeg ik
Hi t<W dat 'k maar niet verder moest vragen,
jlrl htii twee dagen later, kwam zij uit zichzelf
Ha -n tt,11 ze'. dat ze bereid was een verklaring te
®-n wat nog vreemder was, is dat haar ver-
zelfs sterker was dan hetgeen ze mij oor-
l) ^kftT'ir^*0 0 rvci w aa uau iictgccu unj uui-
vertelde. Ik kwam tot de conclusie, dat
met haar vriend gehad moest hebben
vvo®.?md is het,
of
iv6ft Maar misschien leggen ze het
't 'SMe5 in dat Seval> hoe eerder wij een
itklu verklaring krijgen hoe beter. En hoe zit
t hJ?et het meisje, waar Essex mee was?'
<W®bben we niet j
verklaring krijgen hoe beter. En hoe zit
et het meisje, waar Essex mee was?"
n we niet kunnen traceren. Zij kwam
Ah he,na de moord cp het politiebureau. Ik vrees
lanS van de zaak niet voldoende
van de zaak niet
°P dat ogenblik. Haar naam en adres
7® ^o>v,genoteerd en ze zei, dat ze we] eens terug
'f\ S&l D El Ti tt n o o wtt r1i/\ II Ar\ ryo f ~D ttntt T n/\
werd
adres
k?i dn*De naam die zij opgaf, was Rose Lee"
,Ze «gens in pension was. Dat was ook
^h<i alleen voor één nacht. Ze heeft natuurlijk
gezien. Ze vertelde de sergeant, dat ze
alleen maar een stem gehoord had, die haar waar
schuwde dat de man Essex was en die haar zei
om te maken dat ze wegkwam. Of ze de stem al
dan niet zou herkennen, is zeer de vraag. En zelfs
als ze dat wel deed, zou dit toch niet zoveel ge
wicht in de schaal leggen."
„Tja, u kon haar moeilpk opsluiten, inspecteur. En
als een getuige naam en adres opgeeft, kan je ver
der ook al niet veel meer doen."
„Dank u, meneer. Natuurlijk blijven wij ons best
doen om haar te vinden."
„Nou ja, voorlopig moeten wij maar aannemen, dat
u daar niet in zult slagen. En bedenkt u goed, als
u haar te pakken krijgt, is het zeer wel mogelijk,
dat zij niet alleen de stem van Morland niet her
kent, maar zelfs een getuige voor de verdediging
zal blijken te zijn door te zeggen, dat het zijn
stem niet was."
„Maar we weten nu toch, dat hij het was, meneer."
„Ja, dat is wel zo, maar dat zal een meisje, wier
leven gered is, er niet van weerhouden te zeggen,
dat hij het niet geweest is. Ik wil zelfs zo ver gaan,
in verband met deze mogelijkheid, om te zeggen
dat .het evenzeer uw plicht is om haar op te sporen
voor de verdediging als voor de aanklager. Ik vind
zelfs, dat u de verdediging moet vragen, of zp
wil dat u een oproep plaatst om haar te verzoe
ken zich te melden. Biedt u maar aan om het voor
hén te doen, of laat het hen zelf doen. Deze ge
rechtelijke vervolging moet zowel grondig als eerlijk
gebeuren. Maar ik loop op de zaak vooruit. We
hebben nog niet eens besloten om hem te arresteren.
Het beste lijkt me om de mening van de officier
van justitie te vragen. Ik ga meteen eens naar
Pomeroy toe. Is er verder nog iets te bespreken
voor ik wegga?"
Dat was er niet en de vergadering werd gesloten,
nadat er een afspraak gemaakt was voor de advo
caat-generaal om Arnold Pomeroy zo gauw moge
lijk te spreken. Er werd hem eerst een exposé van
de feiten toegezonden en een dag of twee later
ging de advocaat-generaal naar hem toe. De heer
Pomeroy had een lange stage als advocaat in straf
zaken doorgemaakt. Hij was een zwaarwichtig man
van middelmatige begaafdheid, met weinig fantasie
en vrijwel geen gevoel voor humor. Ondanks deze
handicaps had hij het een eind geschopt en was
een van de sieraden van de magistratuur. De
advocaat-generaal was wel op hem gesteld, omdat
hij een gezond oordeel had en men altijd wist waar
men bij hem aan toe was. Het is bepaald niet
gewenst, dat een officier van justitie briljant is.
Hij ontmoet zo vaak tegenstand van een allerpoverst
kaliber, dat de weegschaal wel zeer in zijn voordeel
zou doorslaan als hij de hersenen en de intelligentie
bezat van een Birkenhead of een Atkin. Wat wel
gewenst is, is eerlijkheid en een zekere efficiëntie
en deze eigenschappen bezat Pomeroy. Zijn gebrek
aan gevoel voor humor was jammer een beheerst
gevoel voor humor is vrijwel altijd een voordeel
maar daar was nu eenmaal niets aan te doen.
De advocaat-generaal vond 'ijn gebrek aan humor
en zijn zwaarwichtigheid soms een beetje vervelend
en amuseerde zich daarom heimelijk door hem in
de maling te nemen. Het was fascinerend om te
zien hoe zijn opmerkingen dan boven Pomeroy's
pet gingen, of langs hem of onder hem door, in elk
geval de weg op van grapjes, die de ander niet
door heeft.
De onderhandeling verliep als volgt:
„Ik heb die papieren doorgelezen," zei Pomeroy.
„Mooi," zei de advocaat-generaal, „dat had ik
al gehoopt."
„Maar dat spreekt toch vanzelf," zei Pomeroy,
„anders had een gesprek niet veel zin gehad."
„Heel weinig, dat geef ik toe, al is het mij altijd
een waar genoegen om u te zien."
Lang geleden leefde er eens een
jongen, die Hans heette. Wat
wil je worden Hans? vroeg zijn
vader op 'n keer. Ik wil zo graag
alle mensen helpen, zei Hans. Alle
mensen helpen! lachte vader. Dan
moet je maar zien, dat je tovenaar
wordt. Want alleen tovenaars kunnen
dat.
Hans, die méénde wat hö gezegd had,
ging dadelijk op reis om een tovenaar
te zoeken. Maar dat was, zelfs lang
geleden, een moeilijk karwei. Hij moest
er helemaal voor naar een ander land
reizen en toen hij daar eenmaal aan
gekomen was, moest hij een hele poos
zoeken voor hij het huis van de tove
naar gevonden had. Tovenaars houden
de plaats waar ze wonen meestal ge
heim. Maar Hans kwam er tóch achter.
Hè-hè, hij was doodmoe, toen hij ein
delijk op de stoep stond. Hii klopte op
de deur en vroeg aan de tovenaar of
hij in de leer mocht komen. De tove
naar was een griezelig oud mannetje
met pikzwarte oogjes en heel lange
haren. Dat kan Hans, zei hij. Je kunt
beginnen als knecht.
Toen moest Hans alle dagen tover-
kruidjes schoonmaken, flessen en pot
jes uitspoelen, de vloer aanvegen, de
kachel stoken en de waterketel poet
sen. Maar het boek met toverspreuken
hield de tovenaar secuur voor hem
verborgen. Wanneer leert u mij tove
ren? vroeg Hans, toen hij zo een jaar
gewerkt had. Als je me zeven jaar
trouw gediend hebt, legde de tovenaar
uit.
Hans schrok. Zeven jaar is wel lang,
zei hij. Ik sta gewoon te popelen om de
mensen te helpen. Kunt u me alvast
niet een klein beetje leren. Zo wat
ditjes en datjes, waarmee de mensen
een beetje geholpen zijn.
Hum, zei de tovenaar, dat is een
moeilijk geval. Maar vooruit, je bent
vlijtig geweest en ik zal je een klein
beetje tovermacht geven, waardoor je
allerlei kleine dingen, die de mensen
graag willen hebben, voor ze toveren
kunt. Waar zal ik de tovermacht in
doen? In je hoed?
Nee, zei Hans. Mijn hoed kan nat
worden als ik in de regen loop. Nee
liever ergens anders in. In je haar
dan misschien? Maar Hans schrok:
nee, dan zou ik nooit meer naar de
kapper kunnen, net als u. En dat zou
mijn vader nooit goed vinden. Ze ble-
gaf die aan het vrouwtje, trok zijn
jasje uit en sprong in het water. Hans
was haast even blij als het vrouwtje,
toen hij even later met de beurs weer
bovenkwam. Alsjeblieft vrouwtje, lach
te hij. Hij sloeg zijn kleren uit en
stapte verder, de zon tegemoet. Pas
toen hij een heel eind gelopen had,
dacht hij weer aan zijn toverzakdoek.
Die heb ik aan het huilende vrouwtje
gegeven, dacht hij verschrikt en maak
te rechtsomkeer om haar op te zoe
ken. Langs de weg zat een boer met
een kar vol groente en fruit. Maar
och, er was een wiel van de wagen
gelopen. Kun je me alsjeblieft helpen
on. het wiel er weer aan te zetten?
vroeg de boer. Jazeker! riep Hans, die
toverzakdoek kan wel even wachten.
Hij stapte pas verder, toen het wiel
er weer stevig aan zat. Maar hoe hij
ook zocht en rondkeek, nergens zag
hij het vrouwtje, dat hij 's morgens
geholpen had. Wel zag hij een kleine
jongen, die in de wei zat te huilen
Wat scheelt eraan, ben je ziek?
vroeg Hans. Nee, zei het jongetje, ik
kon. Het was intussen avond geworden,
maar Hans wilde zó graag de mensen
gaan helpen, dat hij toch afscheid van
de tovenaar nam en op reis ging naar
zijn eigen land. Tegen de morgen kwam
hij daar aan. Doodmoe, maar heel blij
want nu kon hij gaan doen, wat hij al
tijd zo graag gewild had. Op een hou
ten bruggetje zag hij een vrouwtje
staan, dat heel verdrietig huilde. Wat
is er vrouwtje? vroeg Hans. Zeg het
maar gauw, want ik kan je helpen.
Een van de grootste scheikundigen,
tevens geneesheer uit de vorige eeuw
was de Fransman Louis Pasteur, die
27 december 1822 (dus honderd en veer
tig jaar geleden) werd geboren.
Nu in deze tijd zoveel gesproken
wordt over hondsdolheid, is het belang
rijk te weten dat Pasteur destijds door
de inentingen bii hondsdolheid wel het
meest bekend is geworden. De vinding
was van zo grote betekenis dat men
in de loop van de jaren overal inrich
tingen zag verrijzen om door dolle hon
den gebeten personen in te spuiten met
een entstof (serum), welke Pasteur
ontdekt had.
Hij was een beroemd, doch deson-
(Wordt vervolgd) danks zeer bescheiden man.
1 Och, snikte het vrouwtje, ik heb mijn
beurs met geld in het water laten val
len. Nu kan ik geen eten kopen voor
mijn kinderen. Is het anders niets, zei
Hans lachend. Hier, droog je tranen
Hij nam zijn toverzakdoek uit zijn zak
De tovenaar goot een paar druppels
toverdrank op Hans zijn schone, witte
zakdoek en zo had Hans een zakdoek,
waarmee hij een klein beetje toveren
lijk vroeg Hans of de tovenaar zijn zak
doek maar tot toverzakdoek wilde....
P?.^®1?- Die heb ik altijd op zak, zei
hij. Die raak ik nooit kwijt,
ven er nog even over praten en einde
ben verdwaald. Kom maar mee, lachte
Hans, ik zorg wel dat je thuiskomt.
Samen gingen ze naar het dorp en
daar hadden ze het huis van de kleine
jongen gauw gevonden. Maar ik heb
nog altijd mijn toverzakdoek niet te
rug, zei Hans en hij wilde verder gaan.
Toen kwam er een meisje aangelopen
met een heel verschrikt gezichtje en
met een pop met maar één been. Het
andere been hield zij los in haar hand.
Kom hier kruimel, zei Hans en hij zette
het been aan de pop. Welbedankt lach
te het meisje en Hans liep door. Nou
moet en zal ik die toverzakdoek onder
hand eens terug hebben, zei hij bij zich
zelf. Maar daar kwam een oud man
netje aangesjokt met op zijn rug een
zware zak met kolen.
Laat mij dat voor u dragen, zei Hans
en hij nam de zak van het mannetje
over. Dè mensen van het dorp hadden
intussen de hoofden al bij elkaar ge
stoken en ze zeiden: er loopt hier een
man in de buurt, die iedereen helpt.
Hij heeft het wiel aan mijn wagen ge
was naar huis teruggebracht, zei de
een. En een pop gemaakt voor een
meisje, vertelde een ander. Ik zag hem
juist lopen met een zware zak kolen,
voer een oud mannetje, riep de derde.
Hij heeft het wiel van mijn wagen ge
timmerd, knikte de boer. En voor mij
heeft hij de beurs uit het water ge
haald, zei een vrouwtje met een witte
zakdoek in haar hand. Het is een hele
lieve jongen. Ik wou dat ik wist hoe
hij heette.
Ik heet Hans, riep Hans, die juist
kwam aangelopen. Heeft u daar mijn
sen en opgestreken. Hans schrok. Maar
dat mocht niet! Het was een toverzak
doek. Nu hebt u de toverkracht eruit
gewassen, riep hij.
Toverkracht, zeiden alle mensen.
Waarvoor heb jij toverkracht nodig
Hans? Om de mensen te helpen, zei
Hans. Ik heb er een jaar lang voor bij
de tovenaar gewerkt. Toen begonnen
de mensen te lachen. Hans, zeiden ze,
jij hebt geen tovenaar nodig om de
mensen te helpen. De hele dag ben je
je toverzakdoek kwijt geweest en toch
heb je iedereen geholpen. Mogen we
je Hans Hellep-es noemen? Dat vind
ik een mooie naam, zei Hans. Leve
Hans Hellep-es, hoera! riepen alle
mensen.
Jullie hebt nog gelijk ook, lachte
Hans. Hij nam zijn zakdoek en snoot
er „toet-toet" zijn neus in uit. Daarna
zei hij de mensen van het dorp goede-
dag en ging op weg naar zjjn huis.
En, ben je tovenaar geworden jon
gen vroeg zijn vader, toen Hans einde
lijk voor de deur stond.
Tovenaar niet, zei Hans, maar ik
ben wel: „Hans Hellep-es" geworden.
En dat is ook heel fijn.
Vader keek eerst 'n beetje spijtig,
want hij had zijn zoon graag als tove
naar gezien. Maar over die spijt hielp
Hans hem gauw genoeg heen. Hans
hielp zijn leven lang. Én al zou zo'n
toverzakdoek misschien wel eens ge
makkelijk zijn geweest, hij kon ook zon
der Hans Hellep-es zijn. En sommige
mensen zeiden zelfs, dat dat veel mooi
er was dan tovenaar!
LEA SMULDERS.
iiiHiiiiiiimiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiiiifiiiiiiiiiiiauiiiiii
Een variatie op de ouderwetse sluis
voor het verplaatsen van grote schepen
over een rivierdam zal worden beproefd
bij de Krasnojarsk hydro-electrische
centrale, die op het ogenblik wordt ge
bouwd in een rivier in Siberië. De sche
pen zullen worden verplaatst in een
grote met water gevulde tank, die de
heuvel op rails zal bestijgen over een
afstand van bijna een kilometer. Deze
„trein", die met schip, water en dok
ongeveer zevenduizend ton zal wegen,
zal worden voortbewogen met electro-
motoren, die hun energie krijgen van
de waterkrachtcentrale. Hjj zal ruim
honderd meter stijgen naar de top en
dan naar het water aan de andere
kant afdalen. De hele reis moet onge
veer anderhalf uur duren. Op deze ma
nier zouden per dag zestien grote sche
pen in beide richtingen de dam kun
nen passeren. Deze „boottrein" wordt
meer dan tachtig meter lang en onge
veer vijftien meter breed. De construc
tie zal zo zijn. dat de bovenkant al
tijd waterpas is, zodat er geen kans
zakdoek nog? Jawel Hans, knikte het is, dat er met water of schepen wordt
vrouwtje. Ik heb hem netjes uitgewas- gemorst.
".[lijftiinilirimm
i i V
Londense dubbeldekbus.
In januari 1856 verscheen de eerste
omnibus in de straten van Londen.
„General" zo is de populaire naam
die deze busdienst al gauw kreeg be
gon de dienstregeling met 27 bussen,
maar aan het einde van hetzelfde jaar
waren het er al zeshonderd! Deze eer
ste bussen werden natuurlijk door paar
den getrokken, maar het waren toen
reeds dubbeldekkers met twaalf zit-
>laatsen op het benedenste en tien op
het bovenste dek. Men kon dit boven
ste dek bereiken via een griezelig iad-
dertje, dat later werd vervangen door
een open wenteltrap. Naast General
had men in Londen en omstreken nog
een aantal veel kleinere busondeme-
migen, die met elkaar busdiensten op
speciale routes onderhielden en de tij
den vaststelden, waarop elke onderne
mer zijn bus kon laten rijden. Dit ko
men wij te weten uit het maandblad
voor de autobus- en touringcarwereld
„Omnibus" waaruit wij nog enkele bij
zonderheden laten volgen.
In het begin wisten die ongewone
voertuigen nog maar weinig enthousias
me bij het publiek te wekken. De
kranten van die dagen hadden het over
de „Bussenplaag" en beschreven de
wagens zowel de snelle als lang
zame bussen als de „schrik van
de weggebruikers" en als „sta-in-de-
weg van het drukke verkeer" (van hon
derd jaar geleden!) De passagiers wer
den niet alleen van het ene deel van
Londen naar het andere vervoerd,
maar waren ook dikwijls tegen wil en
dank deelnemers in wedstrijden met
andere bussen. (Er bestonden in die
dagen vrijwel nog geen verkeersregle
menten).
Ondanks alle weerstand van de plaat
selijke bladen enz. begon het publiek
toch steeds meer behagen te scheppen
in deze bussen en de ondernemers ont
dekten al spoedig, dat deze vorm van
openbaar transport een goudmijntje
was.
Bii de eeuwwisseling begon de door
paarden getrokken bus tot het verle
den behoren en werd de plaats inge
nomen door gemotoriseerd materieel.
paardenbus in Londen ging
I". ,me': pensioen en in die tussen
tijd nad men naarstig gewerkt aan de
verdere ontwikkeling van de gemotori
seerde bus.
Tegenwoordig zijn er rond zeven dui
zend Londense bussen.
De bussen in het drukke verkeer te Londen.