De ruwe vent zal je hebben maar er zal nooit een komma ontbreken in een DEZE MAN is DEGENE DIE HIJ SCHRIJFT I D 400 jaar geleden Hofschilder van P VI ?*OEN Co. De litanie der zonderlinge zielen ZATERDAG 22 DECEMBER 1962 PAGINA 11 f°Z A tk het •rKft fct£rRALE VERWARMING "»«ER OLIEBRANDERS phiüpsi Radio Moors. Detail van het altaar-retabel uit Obervéllach in Portret van Agatha van Schoonhoven uit de Karinthië, Galleria Doria te Rome. Het feit, dat de 400ste sterfdag van Jan van Scorel, december 1562, niet of nauwelijks herdacht is in ons land, tekent hoe weinig de tussengroep der Nederlandse schilderkunst geëerd wordt. Met die tussengroep zijn de renaissancisten bedoeld als Lucas en Aertgen van Leyden, Maarten van Heemskerk, Pieter Aertsen, Jacob Cornelisz van Oostzanen, die een schildersschool vormden tussen de Hollandse Primitieven en de Zeventiende-eeuwers in. Jan van Scorel was wellicht de grootste onder hen, man van bijzonder grote cultuur; schilder, architect, musicus, geleerde, kortom hij was een typisch humanistisch kunstenaar, geschoold volgens de toen heersende principes in Italië. Hij bereisde de'grote hoven van Europa, bezocht op 25-jarige leeftijd Palestina en verbleef op de terugweg via Venetië lange tijd in Rome, waar hij tijdens het korte en moei zame regime van Adrianus VI benoemd werd tot hofschilder van het Vaticaan en directeur van het Belvédère als opvolger van Ra- phaël. Tijdens de korte bestuursperiode van Adrianus had deze door zijn rigoureuze gestrengheid zich vele vijanden gemaakt en het was dan ook geen wonder dat Jan van Scorel het beter vond een veilig heenkomen te zoeken na de dood van de Heilige Vader. Zijn grote persoonlijkheid is hierdoor niet geschokt geraakt, gezien de vele prachtige werken, die hij hierna nog vervaardigd heeft in Utrecht. Madonna met kind, een schilderij dat typisch de Italiaans renaissan cistische sfeer ademt, een sfeer die tot dan toe in de Nederlanden practisch niet tot zegging kwam. les- in"1' n-Ö' Anton van Duinkerken 60 jaar oen ik destijds de kostschool bezocht, las de leraar Nederlands op zekere dag dit gedicht voor: eii\,van den blinden orgelman, die langs verlaten straten gaat ïv klaagt eert rammelend dreun van levensweemoed, die geen mens verstaat ziel van de jongen, die half-idioot in blindemans ogen ziet j. die jn jouw keeltje voelt kroppen de treurnis van blindemans lied; d ziel van de kromme petroleum-man die je kar duwt, dag in en dag uit voorzichtig de kannetjes vult en een opgewekt straatdeuntje fluit, 's leefde jij voor je plezier en je hebt ampei een cent in je zak r wat boter en brood en des Zondags een builtje goedkope tabak; zie! van de tuinman, die altijd de kindermeisjes plaagt, J1 bij avond wat dahlia's naar het Zoete-Moeder-beeld draagt; ~n ziel van de vrouw met de broodkorf, die glimlacht als ik naar je kijk ïfhdat ik zoveel op je jongen, die onlangs gestorven is, lijk; n ziel van den oerdommen klerk, die op je kantoorkruk zit pn die, als je boeken niet kloppen, Sint Theeuwes om uitkomst bidt; zie! van de schooiersvrouw, die in 't kerkportaal honger lijdt; ~,.n zielen van alle gewone mensen, die arm en verlaten zijt, *}elen der zonderlingen van Jezus, der vromen, die niemand begrijpt, ytaar die aan je kruisboom tot vruchten van eeuwige vreugde rijpt, 6ldt voor ons in de gemeenschap met alle Gods heiligen samen hoor een warm hart en een heilige ziel en het eeuwige leven Amen. Dit gedicht iedereen kent het nu T: was van Anton van Duinkerken, ffit trof mij destijds diep en nu nog 'aat het mjj, btj herlezing niet onbe- r°erd Ofschoon ik niet weet, in hoe- Mrre ik daarbü een ietwat sentimen- wle herinnering moet incalculeren. In •«der geval wilde ik in die dagen na deze eerste kennismaking meer weten van de auteur, die, geheel naar mjjn ?art. de .zonderlinge zielen" niet al- wen in bescherming nam, maar hen een poëtische voorgrond plaatste, begrijpende leraar was my by die behoefte wel ter wille en speelde "ty royaal en loyaal enkele nummers van „De Gemeenschap" in handen, waar- 'h Van Duinkerken het katholieke Ne derlandse volk toesprak. Inderdaad 'eek 2yn schrijven byzonder veel op "Preken, zyn stem klonk door de re gels héén mee, om niet te zeggen zyn *Jart. Overigens, er was destijds voor «en leraar wel enige loyaliteit vereist, /°°r hy er toe over kon gaan ,,De Ge meenschap" uit te lenen aan een even "hervaren als weetgierige jongeman, Daiïi dat tydschrift behoorde toen be- al4 niet tot de aanbevolen lectuur op Dit is geen kerk om er in een stil hoekje over zj)n' zonden te schreien of om neer te knielen voor een persoon- ïyk smeekgebed. Dit is een ruimte, die de ademhaling vryer maakt en die de ziel van zwarigheid ontlast in een mach tig gemeenschapsbesef. Hier heeft men deel aan het Lichaam der Kerk. Het ademt met u mee en voert uw ver wonderen vanzelf tot aanbidden op. Het zyn niet uw eigen begrippen, die zich by het afzien van deze gewelven naar de hemel richten. Het zijn brokstukken van herinneringen aan bybelwoorden, die u te binnen schieten, tydloze ge dachten, in alle eeuwen door aanbid- denden overwogen. Zij schy'nen niet uit uw inneriyk te voorschyn te komen, doch geprojecteerd te worden door de ze alomvattende ruimte vol marmer en vol licht, trillend van dageiyks her haalde consecratiewoorden, psalmver zen, koorgezangen, absolutie-prevelin- gen en geloofsbeiydenissen." En dat is hy, Van Duinkerken, dan geloof ik wel. Hy richt zich onwille- Naderhand las ik op de studie zaal clandestien „Achter de Vuurlijn" van Van Duinkerken. Het boek werd merkwaardiger wijze tezamen met „Carnaval der Burgers" van Menno ter Braak, door een waakzame, passerende surveil lant in beslag genomen. Van het laatste werk beweerde hy, dat het op de index stond, en dat kon hy van het eerste, geloof ik, nog nét niet zeggen. Charles Dickens mocht ik overigens behouden. Mits ik aan de studie voorrang wilde verlenen. Ik zou volstrekt niet willen beweren, dat ik de essays van Van Duinkerken destijds begréép. Ik las, en wist niet Precies waar de klepel hing. Maar ik hoorde de klok luiden, en wat voor een klok. zy hing onmiskenbaar in een Dom. En het geluid daarvan ben ik nog steeds niet vergeten. Daarna kan ik mö Van Duinkerken herinneren als spreker op een voor de Oorlog gehouden rooms-katholieke on- derwyzersdag in Amsterdam. Hy was toen al dr. W. Asselbergs. En het staat •wij nog zéér wel by, dat hy bü die Belegenheid een goed deel van het hem toegewezen auditorium tegen zich in het harnas joeg door o.m. en on geveer te betogen dat opvoeden van kinderen door onderwyzers goed en Wel was, maar dat het heilzaam zou Wezen indien de aangewezen leer krachten daarbij minder zouden letten op de puberteit van het kind, en ftieer op hun vermogen kinderen te doordringen van zulke nuttige zaken als de beginselen van de geschiede nis of de aardrykskunde. De voorzit ter van de vergadering kwam na de toespraak van „de zeergeleerde inlei- der" handen te kort om de collec tieve, protesterende weerspraak aan te nemen. Myn persooniyke kennismaking met *hton van Duinkerken dateert uiter aard van na de oorlog. En de reden /an de ontmoeting was buna altyd van *®dsteiyke aard. Een enkele keer werd begrensd door de geringe omvang „a& een toevallige café-tafel, en dan Constateerde ik steeds: „Deze man is c.egene, die hij -chrijft" En dat is r'tzonderlijk genoeg om met voldoening i? kunnen worden vastgesteld. Ook heb het feest meegemaakt dat te zyner F® en tot die van zyn dichteriyke me- 56stryder Jan Engelman die tegely- jcftijd met hem zyn vyftigste verjaar- ,ag vierde in Vollenhove door de vfbactie van „De Tijd" werd aange- 'cht. Het duurde bijna vierentwintig uur X het werd slechts Onderbroken of oortgezet? omdat wy als gelovige ke VSen toch °P zondagmorgen laar de rt'yk gingen. En ik zal niet ontkennen, oat Van uinkerken na de Mis met eni- p® verbazing constateerde, dat „ook de 'otestanten soms te communie schy- en te gaan." Anton van Duinkerken, in de glorie van zijn zestig jaren. heb Van Duinkerken aan een min hteer intiem diner de theorieën van 'Ostein met zulk een vuur en gron- Bheid uiteen horen zetten, dat ik ze haaste bij begreep en ik heb hem een koffiehuis in Hilvarenbeek p. was ter gelegenheid van de Kem- cultuurdagen de aldaar ver- ttu^6lde feestelingen zien toespreken, da an'8, ztl' zoai n'et 'n zichzelf, toch in het leven geloofden. AntniUUrlyk was de aanleiding, dat ik Wen o van Duinkerken moest intervie- U w «en feesteiyke. Hy viert, zoals Vftji ®t, op 2 januari a.s. zyn zestigste Vrat ardag. En het geviel zó, dat het «gesprek zich zou, af spelen in Ant- (Advertentie) *L0 EMENDAAL TELEF. 54855 werpen. Niet in Vollenhove, maar in Antwerpen. Een stad naar aanleiding waarvan hy eens in „De Stad" dichtte: Bruiloft vieren de harten met begrippen der rede. Stad zou een woord zijn voor Vrede Aarde geen soortnaam voor smarten. Stad" is echter nog steeds geen woord voor Vrede. Maar Antwerpen komt het „ideaal" zeer naby. Het is althans een stad waar een levend mens zich oprecht thuis moet voelen en zich gerieflijker dan elders kan overgeven aan vredige gevoelens, Zy levert een passend decor op voor mensen als Van Duinkerken. Michel van der Plas heeft des tijds in een nummer van „Roe ping" geschreven, dat hy, sa men met Van Duinkerken en Gabriël Smit wandelend door Antwer- pen, bevangen werd door de gedach- te, dat Smit de diaken en hijzelf de sub-diaken moest wezen. Welke rol hy op dat moment aan de derde persoon moet hebben toebedacht kan zelfs de meest slordige fantasie gis sen. Toen ik dus kort geleden met An ton van Duinkerken over de Keyser- lei liep vertelde ik hem dat ik eens een briefkaart van Bertus Aatjes had ontvangen, waarin stond te lezen: „Van de week liep ik in Antwerpen Van Duinkerken tegen het emancipa torische ïyf." Hy glimlacht daarom en weet zich nog precies te herinne ren bij welke gelegenheid dat samen treffen moet hebben plaatsgevonden. Vervolgens gaan wy zitten in een res taurant om bier te drinken en „Pa ling in 't groen te eten". Het is niet gemakkelyk een man als Van Duinkerken een interview af te nemen. Alles wat hy te zeggen heeft, heeft hü wel zo ongeveer geschreven. En hy heeft het geschreven, zoals hy het zeggen zou. Ik herinner my uit „Begrip van Rome" een beschrüving over een bezoek, dat hp bracht aan de St. Pieter: „Iedere kerkbouw heeft een eigen wyze om de ziel binnen te leiden in de mysteries van gebed en liefde. By het binnentreden van de Sint Pieter komt de behoefte naar overgave ach teraf by de ervaring van opgenomen te zyn. Onwillekeurig richt de mens zich durend „onwillekeurig op." Hy spreekt nog steeds met een galmende, donkere stem, die geen Redemptorist zou mis staan, maar waarmee hij als wei nig Redemptoristen een waarachtige rhetoriek bedrijft. Hy is een uitbundig man, die zich slechts intoomt omdat hy wéét dat alleen zelfbeheersing de nodi ge effectieve uitwerking heeft. k had Van Duinkerken vele vragen willen stellen. En als dit interview nochtans hoofdzakeiyk uit „herin neringen" bestaat, dan is het waar achtig niet myn schuld. En wellicht is Van Duinkerken niet ydel genoeg. Wel licht ook is er al te veel over hem be weerd en geschreven. En zéker is, dat hy zichzelf afdoende heeft verklaard. Daar kan men zy'n „Verzamelde Ge schriften", die in vier delen gaan ver schijnen op na lezen. Het gesprek beweegt zich in het anekdotische vlak. in het vluchtige- niet-helemaal-zonder-betekcnis. Het komt op Ter Braak. „Een fyne vent van het noordeiyke type, betrouwbaar, maar niet gulhartig of luidruchtig." Anton van Duinkerken herinnert zich hem natuurlek ook uit persooniyke ont moetingen. Neem die keer dat hy hem trof in het Amsterdamse „Americain" in gezelschap van enkele geestverwan ten. Ter Braak zei toen: Volgens Van Duinkerken hier kan ik niet in de he mel komen". Van Duinkerken had geantwoord: „Beste Ter Braak, daar 's geen en kel bezwaar tegen, maar je moet er dan wel rekening mee houden dat je daarginds zult ontdekken, dat ze je voor Rooms-Katholiek houden". De „Gemeenschaps"-tyd komt ter sprake. Van Duinkerken zegt: „De meest markante jaren van dat aan een bepaald streven ontsproten blad lagen vóór het verschynen er van. De jaren van het incubatieproces, van de Room se kankeraars in het maatschappeiyke vlak." Er was toen, in de tyd né de eerste wereldoorlog sprake van een „ver moeidheid waar het de democratie be trof," gevolg van „een vereffening van kwaliteit en kwantiteit," daar was ook sprake van een „crisis in het morele leven". In het katholieke morele le ven, dat benepen en bekrompen was, en dat werd gemarkeerd door bordjes „Verboden Toegang". „In myn jeugd in Bergen op Zoom," zegt Van Duinkerken, „maakte iedere willekeurige kapelaan uit wat je al of niet lezen mocht. Hy greep zelf naar de „Sunday Times" en verbood het aan een vader met acht kinderen. En wat heeft Paul Brand sr. geen moeilijk heden gehad omdat in een door hem uitgegeven boek een ongehuwde moe der moest optreden?" Het was in de dagen dat „de jonge ren" smeekten om „hart en vurigheid". Ook byvoorbeeid inzake de politiek. Van Duinkerken zegt: Men (wy) was (waren) het vertrou wen kwyt in de leidinggevende politici omdat zy niet merkten dat hun politie ke macht niet werd gedekt door enige culturele waardigheid. De kunst van het bereikbare? De kunst begint by het voorstelbare. Natuuriyk gaat het gesprek ook in Antwerpen over zijn Brabantse af komst. In die dagen óok al een pro bleem. „Brabanders konden toen,zegt hy, „nooit zo intelligent zyn als boven-de- Moerdükers. zy waren steevast ruw en uitbundig. Dat verdroot my en de my- nen. Zózeer dat ik op een gegeven mo ment heb gezegd: dan zal je voor d'rr drommel ook een ruwe en uitbundige vent hébben, maar daar zal geen kom ma ontbreken in myn interpretatie van een Kerkvader." aar is sindsdien het een en an der gebeurd in de wereld. Er is een tweede wereldoorlog geko men en, voor ons, een Duitse bezetting. En natuurlijk was Anton van Duinkerken inmiddels óók prof. dr. W. Asselbergs niet welgevallig aan de nazi's. Denken, maar vooral „hart en vurigheid", waren hun vreemd. Hy werd gegijzeld. En op II augustus 1942 schreef hij in Sint Michielsgestel, na dat bekend was gemaakt dat enige niet met name genoemde gyzelaars uit het keurig óp. Maar lk geef toe dat dit alles niets, of slechts zeer zydelings, met „Paling in 't groen" te maken heeft. Van Duinkerken ziet er op zyn zes tigste jaar uit als een man die het leven met een soort grimmig welbeha gen doorstaat. Met de nadruk op het welbehaaglpke. Hy heeft een keiharde blik, die onmiddeliyk verzacht bü een al spoedig opdoemende lach. Het grijze artisten-haar piekt onder de zwarte flambard uit en hy heeft nu een ietwat i kamp zouden worden gefusilleerd, dit gebogen rug, maar hfl richt zich voort-1 gedicht: Laat mij nog eenmaal zeggen, hoe schoon ik vond, Onder Gods ogen enkel 'kind te zijn; Dankbaar, zodra er maar zon aan de hemel stond, Dronk ik het dagbegin feestelijk als morgenwijn. Klanken ontwaakten, waarin ik horen mocht Hoe zijn Bestuurder zelf het heelal bemint. Waren er vragen, waarop ik antwoord zocht 't Waaide mij toe in de zomerse ochtendwind. Waar ik narcissen blinken en buigen zag, Wist ik mijzelve zorgeloos zielsverwant Aan hun verliefde stoeien, de hele dag Door, met de zon en de wind aan de waterkant. Doch rijpen vruchten niet in feller gloed? Toen ik een knaap was, zocht ik bij knapenpret Wat ik eerst vinden mocht na veel tegenspoed: 't Eigen eenzelvige deel aan de scheppingswet. Laat mij nog eenmaal zeggen, hoe goed het was Tranen 'te schreien, tot mij gestild verdriet, Als wie een glimlach in moeders ogen las, Dwong tot de vreugden van 't meer bezonken lied. Zal ik niet zorgenbereid terzijde staan Haar tot wier weemoed mij Gods behagen riep? Zag ik haar ogen niet over mijn lijden gaan Zacht als de weelden. die mij haar liefde schiep? Vogels en bloemen zijn mij tot vreugd gemaakt, Doch als ik scheiden moet, laat dan een kinderoog, Opperste zaligheid, waarnaar mijn wezen haakt, Zekerheid geven, dat ik mij niet bedroog. Aanheffen zal ik dan nogmaals een jubelzang Als mij voorhenen van ieder verdriet genas. Wat ik beminde, heel mijn verleden lang, Laat mij voor eeuwig zeggenhoe goed het was. Anton van Duinkerken gaat ter gelegenheid van zyn zestigste verjaardag op 2 januari a.s. in Nijmegen uitvoerig gehuldigd worden. Het is niet de eerste keer dat hem dat gebeurt. En hy beschikt over een verbluffende veelheid van geniale kwaliteiten, waarin het de moeite loont hem te huldigen. HERMAN HOFHUIZEN (Advertentie) TELEVISIE - RADIO erkend gediplomeerd KRUISSTRA \T 38, HAARLEM Tel. 14609 JAN VAN SCOREL stierf Van Scorel by de Amsterdammer Jacob Cornelisz gewerkt hebben. Hoe het zy, de Schoorelse schilder bezat zoveel ta lent, dat hy zelfs by de leermeesters contracten moest tekenen, met steun van vrienden, die schadeloosstelling zou den betalen wanneer de leerling zyn tijd niet by de meester uitdiende. Hy placht dan ook nog al eens te horen: „Jan, weet, dat ik je in myn tas draag; als je weggaat weet ik wat mjj met je vrienden te doen staat." Toen de meester eens dronken was zou Jan dan ook het contract in stukken ge scheurd hebben. In 1519 vertrok Jan van Scorel naar Palestina in gezelschap van een Begynenpater uit Gouda. Toen had de 24-jarige kunstenaar reeds Dürer in Neurenberg bezocht, benevens het kasteel Falkenstein in Oostenrijk. Hy verbleef in Straatsburg, Basel en Keulen en wanneer men weet hoe moeilijk en langzaam het reizen in die tyd geschiedde, dan beseft men dat Van Scorel een byzonder onder nemende knaap geweest moet zyn. Aan die reis danken wy een aantal schilderyen, zoals de intocht van Christus te Jeruzalem, waarby de stad Jeruzalem in perspectief op de achtergrond is weergegeven. Dit schil- dery is in bezit van het Centraal Museum te Utrecht. Ook vervaardig de hy het fabuleuze landschap met Tobias en de engel, een doek dat zich in een particuliere collectie te München bevindt, en dat de zware dramatiek bezit van ooit geziene berglandschappen die op de bewoner De grote overzichtstentoonstelling van 1955 in het Centraal Museum te Utrecht heeft eigenlyk voor het eerst het volle licht doen sehynen op deze wondeblyke kunstenaar en de historisch', tentoon stelling gewyd aan Paus Adriaan in 1959 in hetzelfde museum heeft de be wogen tijd waarin hij leefde nader tot ons gebracht. Jan van Scorel is in 1459 gebo ren als kind van de pastoor van het plaatsje in de duinen benoorden Alk maar. Hy kreeg, nadat hy was opgeno men in de familie Egmond van Nyen- borgh, een voortreffelijke opleiding. Ka- rel van Mander is in zyn Groot Schil- dersboek op dit punt nogal onbetrouw baar, want niet alleen iaat deze de schilder zyn leven lang verliefd blyven op een meisje waarvoor de natuur haar uiterste best scheen gedaan te hebben om haar te bedelen met de grootst mogelijke bevalligheid, dochter van Wil lem Cornelisz die niet bestaan schynt te hebben, maar tevens doet hy hem in de leer by de vader van dit wicht, terwyl latere bronnen hebben uitge maakt dat Jan van Scorel studeerde by de Alkmaarder Cornells Buys. Het is jammer dat de betrouwbaarheid van Van Mander schipbreuk lydt, want flaardoor komen ook tal van anec dotes in discrediet. Toch zijn de gege vens dusdanig gedetailleerd, dat men niet kan aannemen dat ze volledig uit de duim gezogen zyn. Hoogewerf en Van Regteren Altena nemen aan dat de biograaf Buys verwart met de Haar lemmer Cornelis Willemz en ook zou ties, die hem verder hielpen en die hem vry deden blyven van de knel- van de lage landen altyd meer indruk maken dan op de lieden die er ver trouwd mee zyn. Leefde Hercules Seeghers zich later ook niet uit in die woeste grilligheid. Eindeloos veel te keningen moeten er ook in die jaren gemaakt zyn. Slechts enkele resten ons daar nog van. De kunstminnende bisschop van Utrecht, Philips van Bourgondië, is niet de minste geweest van de rela- lende banden der gilden. Tydens zyn reizen zag hy ook nog kans veel te schilderen, zoals het grote drieluik voor het altaar van de kerk te Ober- vellach in Karinthië. Dit is een der weinige stukken die bewaard zyn ge bleven. Zevenentwintig jaar was Jan van Scorel toen hy benoemd werd aan de Belvédère te Rome. Hy con- terfeitte verschillende malen de asce tische teruggetrokken Paus Adriaan, die door de mengeling van Neder landerschap en Spaanse hooghartige discipline by de opvoeding van Ka- rel V, weinig repu was in Rome. In de korte regeringsperiode van de eni ge Nederlandse Paus werd de Heilige Stad ook nog geteisterd door een vre- seiyke pest-epidemie en toen Jan van Scorel in 1523 by de dood van Adriaan zyn carrière plotseling verbroken zag, reisde hy terug naar Utrecht waar hy geëerd werd als kanunnik van het Domkapittel. Ook was hy vicaris van de St.-Janskerk, kreeg een groot ate lier met vele leerlingen, bracht de beschaving van zyn rijke humanisti sche kennis over naar de lage lan den. Opdrachten kwamen uit Luik en Bre da. De koning van Zweden nodigde hem uit en hy sloeg een aanbod van Frans I af, toen deze kunstenaars uit geheel Europa trachtte aan te trekken om de School van Fontainebleau leven in te blazen. Een weigering die Leonar do da Vinei zich niet had kunnen per mitteren. De laatste stierf in 1516 in Frankryk. Wonderiyk is het te verne men dat Jan van Scorel in 1550 met Lancelot Blondeel werkt aan de restau ratie van het Lam Gods te Gent. Een van de prachtigste schilderyen van Jan van Scorel is de beeltenis van Maria Magdalena uit het Ryksmuseum, waarvoor zyn huisvrouw Agatha van Schoonhoven geposeerd heeft. Van haar heeft hy een nog meer schalks portret gemaakt, dat zich in Galleria Doria te Rome bevindt. Hoewel hij niet officieel met haar gehuwd was, werd zy als zijn vrouw beschouwd en geëerbiedigd, zegt prof. H. Gerson in zyn boek „Van Geertgen tot Frans Hals". De vrouw, uitgedost in prachtige gewaden, be vindt zich op de voorgrond van een weerbarstig landschap. Hierin bemerkt men ook hoezeer de gratielyke maar uiteriyke schoonheidsemotie plaats heeft gemaakt voor de bezonkenheid van de late Middeleeuwers als Geertgen tot St.- Jan en zelfs een Jan Mostaard. De charme van het geheel is er overigens niet minder om. Naar Mostaard nei gen Scorels Jeruzalemvaarders, frag ment van een groot retabel, dat weder om in het Centraal Museum te Utrecht is. Hier zyn vrye portretmatige elemen ten gebonden gebleven in een strenge stylopvatting en toch wordt hier de grote traditie, die het Hollands portret tot in het begin van deze eeuw zou blyven uitdragen, bevestigd. Dat ziet men ook zo sterk aan het scholiertje uit Boymans van Beuningen, dat on danks de strakke belettering van een tekst reeds een zeer vrye expressie van schilderkunstige middelen verraadt. Hoewel J an van Scorel gaarne ge meenzaam met de grote heren van ons land verkeerde, bleef hy ver van de hofdienst, die hem, zoals gezegd verscheidene malen w s aangeboden. Koning van Zweden zond hem eens, in antwoord op oen paneel met voorstelling van de H. Maagd dat de schilder hem had aangeboden, een kostbare ring, een kist met marter velletjes, een slede met volledig paar dentuig, waarmee de koning zelf op fhtste rÜden volgens Karei van Mander) en nog een Zweedse kaas van 200 pond, maar alle ge schenken werden onderweg gestolen. Hy werkte tevens als dichter, compo nist en musicus, was volleerd in het ?.°°?schlefen, sprak vloeiend Latijn, Italiaans, Frans en Duits en stierf op 6i-.iarige leeftyd te Utrecht in decem- ber van het jaar 1562. Nog eenmaal heeft hy Utrecht moeten ontvluchten tydens de kerkelyke onlusten. Toen .veA»de hij zich te Haarlem, waar het blykbaar veiliger was. Ondanks de sterke invloeden, die de Italiaanse leertyd op hem heeft uitgeoefend, bleef Jan van Scorel een typische Nederlander, maar hy wist de schuchtere kunst te doortrekken met tot dan ongekende lieflykheid, die we thans misschien wat minder als religieus wensen te bestemmen, maar de verwereldlijking ven een gods- riienstig ideaal was in die jaren in itane reeds veel verder voortgeschre den en de geest van Adrianus bleef ondanks alles over hem vaardig. MARIUS VAN BEEK.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1962 | | pagina 11