Een Haarlemse nieuwjaarswens van H. Prenen, uitgesproken door de toneelgroep „Centrum" op 1 januari 1963 in de Stadsschouwburg te Haarlem SU WOENSDAG 2 JANUARI 1963 PAGINA 3 WINTER IN DE HOUT Winters tafereel in de Haarlemmer Hout. Van links naar rechts: De Charmante (Luc Lutz), Suzette Noiret (Karin Haage), Hïldebrand (Peter Aryans), Pieter Stastok senior (Jan Grefe), Buikje (Frans Koppers), en Nurks (Egbert van Paridon). ALLEN: De klok heit twaalf! 't Is in de Nieuwjaarsnacht. Hier staan we op ons eentje, alle acht. HILDEBRAND: Misschien is dit tafereel U onbekend, Het is het Hildebrandmonument In winterslaapverpakt, gelijk ge ziet, Want zó alleen bevriest het kunstwerk niet. Des zomers staan wij vrij, in kalksteen uitgehakt, Maar 's winters is ons monument abstract. Doch als de Heren het misschien niet wisten Ik, Hildebrand, ik laat me hier niet kisten. NURKS: Ik ook niet! HILDEBRAND: Hee, Die stem klinkt mij vertrouwd! Een Onaangenaam Mens in de Haarlemmer Hout. Neef Nurks. Als kritikaster altijd waaks. Wel, hoe bevalt het? NURKS: Niet veel zaaks! HILDEBRAND: Hoezo? NURKSIk ben die winterhokken zat. Al 'n kast, kist of krat, van de Phoenix gehad? HILDEBRAND: Ik merk: Ook in de kist nog steeds de oude! Wat kom je doen? Hier soms een voordracht houden? NURKS: Nee, dat laat ik aan Hildebrand en Kegge, Ik moet een Nieuwjaars-wensje op gaan zeggen, Met buiging links, en buiging rechts. Afijn Zo louter rozengeur en maneschijn En alles koek en ei. Je weet het al. Dan spuw ik liever nog azijn en gal. Want ik ben immers, meer dan honderd jaar, Angry young man, met vadermoordenaar. HILDEBRAND: Angry young man Maar waarom noem je dit niet in gewoon goed hollands: Kankerpit? NURKS: No! I look back in anger. Wie verzon er Ooit iets zó op de lange baan als Bronner Hij stond maar eindeloos aan m'n lijf te schaven. Driemaal is 't ganse comité begraven, Hun resten bij der vaderen as verstrooid, Nochtans, het monument bleef onvoltooid. Maar nu, na vijftig jaar van engelengeduld, Ben 'k déze zomer eindelijk onthuld En sta ik, in een hollands zonneschijntje, Te spiegelen in een zindelijk fonteintje. Hier zijn we met z'n achten opgesteld Voor eeuwig bij het Haarlems Vlooienveld. De meester heeft toen, op die dag der dagen Zijn kunstwerk aan de jeugd van Haarlem opgedragen. De kinderen gingen toen dat had ie kunnen raaien Meteen in de fonteinbak pootjebaaien. Dat was zo hun manier die opdracht te aanvaarden Maar 't viel nu niet bepaald in goede aarde. Toen kwam er fluks een stel Gemeentemannen Vakkundig op een afstand touwtjes spannen Zodat wij nu als in de Hertenkamp de herten Alleen te zien zijn en te voeren uit de verte. Bij 't werk waar Bronner vijftig jaar op zwoegde Staat het Verboden-Toegangsbord voor Onbevoegden. Het lijkt wel of we een harem zijn in 't Turks. Maar dat valt tegen!Niet veel zaaks! HILDEBRANDZoDat was Nurks. Wat hem betreft en zijn kritiek: het kruikje Haat net zo lang te water tot hetBarstdaar is Buikje HUIKJE: „Hoe warm het was en ver." Nee, dat verwacht Heen mens in 't holst van de winternacht. Toch smoor je in die houten winterjas. (De helft van mijn citaat komt dus van pas). Zo ben ik wat uit wandelen gegaan Naar mijn geliefde oude Spanjaardslaan Waar al die wondermooie bomen staan Maar. i;eve g0(j( wat is er mee gedaan? Ik zocht die zuilenhal van hoge linden, Maar kon de hele Spanjaardslaan niet vinden! In plaats daarvan, geschoren waterpas, Een stoppelveld van spichtig struikgewas. Dat schijnt in Haarlem thans De Hout te zijn, Een kale boelhet park van Dorrestein Voor het geval één boom ooit om zou smakken Liet men meteen de héle laan maar hakken. Het spreekwoord is hier omgekeerd geschied: Dat men in 't bos de bomen niet meer ziet. Nu Ja> t is fatum en het moest gebeuren. Wat helpt het nog er over na te treuren. De Hout is nu weer jong en uitgedund. De vraag is slechts: of ge nog wachten kunt Een jaar of vijftig, of wellicht nog meer Tot ge weer schaduw vindt en lommer, als weleer. Ik berg mij wel zo lang achter een struikje; Ik heb de tijd. Dank zij mijn stenen buikje. HILDEBRAND: Bonsoir Suzette, wat kom jij zingen? NURKSSuzanna en de Ouderlingen. SUZETTE NOIRET: Haarlem heeft z'n bloemenmeisjes, Niemand weet wat het bediedt, Want de bloemen mag je plukken, Maar de meisjes zeke^ niet. Om de vreemdeling te lokken Naar de oude Bloemenstad Gaan zij in het blauw en lila Als het lente wordt op pad. Dan wordt elk die zij ontmoeten In de bloemetjes gezet. Was ik maar zo'n bloemenmeisje, Maar ik ben Suzette Noiret Alles wat ik U kan bieden zoals Hildebrand verkoos Bloeide in een grijs verleden, Bloemen uit de oude doos. Maar hun geur is blijven hangen In mijn jurk en in mijn haar Het romantische verlangen Bloeit opnieuw weer ieder jaar. Daarom bleef ik ook de jongste Die U allen wensen mag: Zet de bloemetjes maar buiten, Carpe diem! elke dag! (nu ja, voorzover het mag). O lieve help! Wat zien mijn ogen? Daar 's mijn verleider Van der Hoogen. DE CHARMANTE: Als amateur van vrouwelijk schoon Sta ik voor eeuwig hier ten toon, Want Bronner heeft aan alle kanten Mij uitgebeeld alsde charmante. En ik geef toe, het is ook zo. Ik ben als Brummel, net zo Beau. Wel zat er honderd jaar geleden Nog volop stijfsel in de zeden. Thans is het heel wat toleranter En dus, mij dunkt, des te charmanter. Als ik hier op mijn voetstuk sta En zo van alles gadesla Wat komt dan 's zomers niet voorbij Aan zinverrukkende kledij. Van vrouwen die in vloeipapier Hun charmes tonen op een kier, Niet heimelijk, maar zó op straat, Dat elk te watertanden staat En weer de oude Adam voelt. (Zo is het blijkbaar ook bedoeld) Om van het strand maar niet te spreken. Ik heb m'n ogen uitgekeken En bloosde haast achter m'n oren. Ik ben een eeuw te vroeg geboren. Ons monument staat in een stad Die steeds de mooiste meisjes had. Vrouw Venus wandelt blijkbaar gaarne Met al haar gunsten langs het Spaarne, Op zoek waarschijnlijk naar een kenner Die 't kan waarderen. Nu, ik bén er. De schoonste vrouw ter wereld woont wat zonneklaar is aangetoond In Haarlem, en dus niet in Troje, Ja, zelfs Parijs heeft niet zo'n mooie. Miss World aanschouwt men hier eerlang Aan 't wandelen in de Anegang. Voila, uit Hollands klei en modder Ontsproot die bloem: Miss Rina Lodder, Die orchidee! Met lijf en ziel Geschat op vijfentwintig mille. Misschien komt zij in lichterlaaie In mijn fonteinbak pootjebaaien Piet Stastok speelt dan de gênante, Maar ik blijk dan pas: de Charmante! (En heb m'n appeltje van Paris Al in m'n zak, zodra ze daar is). STASTOK SR.: Een mooie boel hier in het Haarlems 1 Een wilde beestenspul: de beer was los En heeft een meisje in haar been gebeten, De vrouwen zijn hier blijkbaar tóch om op te eten. Ze wou een liedje in zijn kooi gaan zingen, 't was Ria Kuyken maar die beer wou andere dingen. Nou, daarin staat hij trouwens niet alleen, Een ouwe beer lust óók nog wel een been. Verder geen nieuws. Ik ga weer aan de kant, Ik heb geen tekst meerik ben figurant. O ja, "k vergat m'n naam nog, lieve mensen, Piet Stastok senior. De beste wensen. HILDEBRAND: Waar 's Teun de Jager? Iets door z'n keelgat gieten? STASTOK: Die is op stap. Die is de beer gaan schieten. HILDEBRAND: Grootmoeder Kegge, zij die leefde van herinnering Waarin de schimmen van 't verleden wenken, Zij komt hier aan twee grote doden denken. GROOTMOEDER KEGGE: In memoriam S. H. de Roos: Laurens Coster met zijn letter In het hartje van de stad Heeft sindsdien steeds grote zonen In zijn voetspoor hier gehad Laat ons daarom nog eens bladeren En verwijlen voor een poos In het boek met gulden letters Van Sjoerd Henderik de Roos. Hij heeft Holland leren lezen Hij, de grote pionier, In de schoonheid van de letter Zichtbaar op het blank papier Want al staat er dan geschreven: Geest maakt levendLetter doodt, Hij wist beide te verzoenen, Hij was naar de letter groot Thans heeft hij zijn boek gesloten Waar de dood het einde koos. Maar de letters blijven leven Van Sjoerd Henderik de Roos! In memoriam: Koningin Wilhelmina: Gelukkig is het land dat niet wil despereren In al wat om haar heen op alle winden drijft, Merk toch hoe sterk het is, als alles kan verkeren Maar toch in vaste band met zijn verleden blijft. Zulk een symbool waart Gij, in vijftig lange jaren De eendracht van het land en sterke Koningin, Aan wie we in witte rouw herinnering bewaren Hield Wilhelmina's naam niet heel haar tijdperk in? Gods vrede zij Uw deel. Zijn hand zal U bewaren. Uw volk dat, als Zijn volk, eens door een Rode Zee Van al wat rampspoed heet, van zorgen en gevaren, Behouden huiswaarts kwam, dat zegene Hij mee HILDEBRAND: Hé, daar is Keesje! Ben je niet wat stijf Van 't overwinteren in je lustverblijf? KEESJEDie kist is niet zo kwaad. Ik heb er stro voor drie En warremer is het er als in de Diakenie. Daar vroor het steen en been voor dat er werd gestookt, Voor ons soort mensen wordt geen kachel opgepookt. Wij mosten enkel ons tevreje houen Met wat God schikt, en wat de Heren wouen. Maar onder ons gezegd, daar werd je toch niet vet an Al sloeg je nog zo dankbaar an je pet an. Hier in die kist voel ik me heel wat vrijer Als in 't gestichten beter ook, en blijer. Er is toch wat veranderd sedertdien. 'k Heb deze zomer alles t'ruggezien Zoals het was bij ons, in vroeger tijen Op de expositie van Frans Hals z'n schilderijen. Als U wilt weten hoe de Heren waren Van 't Ouwe Mannen Huis in vroeger jaren, 't College van die vrome krentenkakkers Die 't lot verzuurden van ons arme stakkers, Kijk dan naar het Portret van de Regenten. Frans Hals heeft het hun t'rugbetaald, met rente! Want Keesje heeft die schilderijen goed bekeken En kan U zeggen dat ze sprekend leken. Hun ogen boorden oi, wat waren ze ontstemd! Naar 't zakkie met het geld onder m'n hemd. Wat eens te meer Frans Hals' genie bewijst Maar, god zij dank, geen een kon uit de lijst! De grote meester was weer eindelijk thuis Met al zijn werk, ook 't oude Mannenhuis Maar nü niet om genadebrood te eten Nu was hij op zijn koningstroon gezeten. Dat bleek wel zonneklaar aan alle wanden. Daar kwamen ze uit aller heren landen Bij duizenden zich door de zalen wringen In alle talen hier zijn lof bezingen. Het volgend jaar staat voor de Lilliputtersstam Zelfs een Frans Hals Museum in Madurodam. Dat Haarlem ook nog thans zijn roem niet kwijt is En in de schilderkunst nog altijd bij de tijd is Net zoals toen, nou, dat bewijst waarachtig wel H. F. Boot, want die werd vijfentachtig, Gekromd van ouderdom, maar in zijn kunst nog krachtig! Van hem zou ik nog heel veel kunnen zeggen Maar 'k ga weer lekker op m'n strozak leggen. HILDEBRAND: Keesje, heb je nog steeds dat geld onder je jakje Die twaalf gulden, voor je doodshemd, in een zakje? KEESJE: Nou... Nee! Dat is te zeggen, meneer Hildebrand, Ik heb m'n A.O.W. achter de hand, En bovendien heb ik m'n onderdak. Dat geld gebruik ik voor m'n pruimtabak. En soms voor een flessie Haarlemmer olie Tegen de griep en de melancholie. Maar verekskuus, ik stoor u met m'n praatjes, En 't wordt m'n tijd. Ik hoor de Damiaatjes. HILDEBRAND: Komaan, nu bij elkaar. Daar zit een zaal vol mensen. Die vragen zich al af, wat of dit spel beduidt. Nu, dat is gauw gezegd. Wij brengen onze wensen En spreken aan het slot veel heil en zegen uit. SUZETTE: Eerst aan de Koningin. Dat zij het lang mag blijven Dat zegt haar iedere vlag die uit de vensters steekt Als wil heel Nederland op het azuur beschrijven Wat, sterker dan het woord, in aller harten spreekt. BUIKJE: Vervolgens ook aan U, meneer de Burgemeester, Die vroede vader zijt van Haarlems burgerij. Kijk in hun ogen dan, op déze dag, gij leest er Veel heil en zegen in, en ónze wens erbij. STASTOK: Gij B. en W., bekijk, wat al zo lang verzuimde Goedgunstig eens het plan, wat de Heer Deinum vroeg Hij heeft zijn Schouwburg lief. Geef hem dit jaar de ruimte Hier achter het toneel. De zaal is mooi genoeg. NURKS: Dan spelen wij hier graag, en als het kan nog vaker. Want Centrum had dit jaar met Haarlem reeds een band Die wij, wat óns betreft, nog vaster willen maken. Bestuur van deze stadgij hebt het in uw hand. Dan hebt gij de primeur en Centrum de première, van ieder stuk opnieuw. Dan voelen wij ons thuis. Dan brengen wij toneel, van Pinter tot Molière Zoveel als gij maar wilt, hier, in uw eigen huis DE CHARMANTE: Daar op, in déze nacht, gaan wij de fles ontkurken. In water blust mijn ziel, maar wijn ontsteekt een gloed Nog heter dan 't Serail van Bagdad bij de Turken En schiet het heilig vuur in vlammen uit mijn hoed En gij, geëerd publiek, laat u geen onheil tarten, Want 's werelds draaitoneel dat draait wel met u mee, En als het pauze is dan wensen wij van harte Voor u hier eindelijk: een betere foyer! NURKS: Hé, kijkwie loopt er daar? SUZETTEMisschien een late wandelaar. NURKSVerdorieHet is Bronner CHARMANTE: Wat doet die buitengaats? BUIKJEWe zijn de klos STASTOK: De Beer is los. HILDEBRANDVortAls de donderd op je plaats Ginds hangt de nevel in het woud En nergens lopen de beminden, Want rozengeur en maneschijn Zijn heinde en verre niet te vinden. 't Is nu de aangename tijd Om eenzaam in het vuur te poken En, luisterend hoe de schoorsteen zingt In peis en vreê, een pijp te roken. Wij zijn tenslotte niet zo kwaad, We zijn per slot maar arme stakkers, Behoed ons dus, 't zij vroeg of laat, O Heer, voor Satan en zijn rakkers En schenk ons in dit nieuwe jaar, Waar wij ook zwerven, allerwegen, Als dauw des hemels, wonderbaar, Uw troost, Uw vreugde en Uw zegen

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1963 | | pagina 3