De ramp
van 1953
Heimwee naar de plek, waar ruim
300 mensen ten onder zijn gegaan
Welvaart bespoedigd
ZATERDAG 26 JANUARI 1963
PAGINA 9
Oude Tonge, een maand nd de ramp.
Tien jaar geleden, in de nacht
Van 31 januari op 1 februari
1953, werd het zuid-westen
Van ons land overspoeld door het
^ater. Naderhand bleek dat de
£amp 1795 mensenlevens had ge-
Jost. Ik kan mij herinneren hoe
•a destijds, zwervend door het ge-
r°ffen gebied, min of meer toe
vallig terecht kwam op het eiland
^oeree-Overflakkeemin of meer
oevalJig) want een verantwoorde
fanning was in die dagen uiter-
ard niet mogelijk. In Middelhar-
ls klom ik in de toren, want, zo
aci men mij verteld, daar kreeg
een goed overzicht over de
ïriafSvliet naivi ïvfe veer wer het
^hatie. Wat ik zag was: een ver-
r°nken eiland met hier en daar
at zwarte stippen, die aanduid-
k°n dat er nog enkele droge plek-
ve^ waren. Ik dacht: dit is een
gloren zaak. Dit is het einde
jjln het eiland. Hier valt niets
st-efr te doen. Ik daalde af en
lan VVeer over naar het vaste-
ec,d- Tia Rotterdam keerde ik
Sci een dag later met een dek-
haw> die 'dijken zou gaan
hanrf maar dat bleek nader-
d een misverstand te wezen
baa -Sru^ en voer v*a Dintel-Sas
Oude Tonge. Eén van die
Op *e stippen, die ik, staande
haa toren van Middelharnis,
Waargenomen.
Moeder en kind, een foto van H. H. P. Blansjaar, die tijdens de
stormramp werd genomen en destijds met een prijs werd bekroond.
De dijk bij Oude Tonge, waarop vele mensen in die nacht een
toevluchtsoord zochten.
Het verdronken land met de „zwarte stippen"
Sterke helpers in de nood
Na de rampnacht:
dijkwerkers in actie
<3us,d ben"')]!-'611 •'aar na de ramp
kcerdnaarÓuH"^ eens t«»WRe-
Hen aard vi» P °nge'Nu'uiter"
^aritVoetsluis met wmale route: van
Hiot ,norrnaal was ^'tddelharnis- Hele-
te l' want de ,1- overigens nu oók
kantek?Vertocht riant »&anK bemoeiUik-
afwLb'eek dat ri a? ,g',?n aan de over-
best^'1- Een tavi *^sdlensten het lieten
beet^u'der was n am m" halen' De
haa'' Weini„ weff lonSe man. ..Die
'bn'en d.aehr ik. To/raLde, ramÊ ge'
laniu tc-
vroeg ikWii 011016 TonKe
Ho r°den
bert?"e saat het eigenlijk met Piet Fa-
^Kln-del? °Best Van Kde manufactu-
se^k," 7pfe^ zei hü.
daar ligt hotel Es-
®hd'
Tonge'.'0 bem goed be"
g^dendd "jk ben hier
Na tien jaar terug
in OUDE TONGE
tef in1 roH»ie,btte OTer mUb ervarin-
aankomst^"' llC schreef over
bet r,;!?,6 "fT za9 ik een dijk, waarin
aö uitZ,ulfI en claar gapende gaten
zich Ui e Daarachter verhieven
een snitf» Kcj'ktorens, een stompe en
H?°lken i - Dreigende donkere grijze
Dude t 'nnaen er boven. Dat was
'ffiór (j "J'fNet duurde vrij lang
j?0r bnn,„ VPer de smalle S-vormige,
d'e toer,aJ,y3ei ^fsepaalde vaargeul,
~ev°nden vu 1het haventje, had
®?t>aj-en ,y had hier nog nooit
?i5et Toenend? de route dus
l door s^uis naderden zag
,ujzeji- nn„„9,eopfnde deuren enkele
hUjzen. jiri? 5 onbewoonde, dode
j fantasie begon icoorts-
Pude rZy Invaren 300 doden
richt, tv hadden de kranten
%eddchte dn? ?,d °vervallen door de
en nachtrnerrie 'ginTbelevenT^
geweest, met de
„Toen zag het er anders uit," zei de
jongeman glimlachend.
Destijds schreef ik. terugkerend van
Oude Tonge:
„Oude Tonge dat was voor mij:
ellende, onzekerheid, herinnering aan
niet meer te accepteren menselijk leed.
Oude Tonge, het was: te veel mensen
op een te kleine plek; mensen, die
zich niet meer verheugden in het
leven, maar die er zich krampachtig
tevreden mee betoonden, dat zij er
nog zijn. Oude Tonge, dat was totale
ontluistering, dat was hallucinatie, dat
was iets wat er niet werkelijk mag
en niet werkelijk kan zijn. Iedere
stap, die ik hier deed, voerde mij naar
een nieuwe ramp, naar een nieuwe
teistering. Over Oude Tonge hing een
lijkenlucht. Ik bevond mij in een
graf van dode èn levende mensen
tezamen."
Inderdaad, toen zag het er anders
uit.
I k ben dus in Oude Tonge naar hotel
Esser gegaan.
Tien jaar geléden deed ik het
zelfde en schreef daarover:
„Toen ik er binnen kwam zag ik
mensen, mannen en vrouwen, rondom
een tafel zitten; zij hadden juist ge
geten. Het vertrek werd verlicht door
een petroleumlamp. Een zachte vrien
delijke stem zei, dat ik wat eten
moest, er was genoeg. „U heeft zeker
geen water gehad hier", zei ik. Daar
werd om gelachen. „Geen water ge
had, zegt u: Tot zover heeft het ge
staan."
Een jonge vrouw stond op en wees
op de muur een streep aan, die pre
cies aangaf tot waar het vocht de
stenen had aangetast. Terwijl ik at
werd er over de ramp gesproken. Een
oude man die bij de kachel had ge
zeten stond op en zijn hand op de
schouder van een jongen leggend, die
stil en zwijgend had toegeluisterd, zei
hy zonder een zweem van pathetiek:
„Deze hier heeft zijn vader, moeder,
zijn zuster en zijn broer verloren."
Niemand had een antwoord. Niemand
had ook behoefte aan een antwoord."
Toen ik er nu binnenkwam in hotel
Esser was de gelagkamer geheel ver
laten. Maar ik herkende de situatie
onmiddellijk. Alleen die juke-box ginds
stond er toen zéker niet. Ik stond wat
schoorvoetend en kuchend te wachten.
En het duurde enige tijd voor er een
man binnentrad en mij aarzelend en
onderzoekend aankeek. Omstreeks deze
tü'd van het jaar verwacht men niet
veel gasten in Oude Tonge en trouwens
van nature zijn de mensen er vrij stug
en zwijgzaam.
„Bent u de eigenaar?", vroeg ik.
„Jawel," antwoordde hij.
Ik bestelde een kop koffie en zei:
„Tien jaar geleden was ik hier ook.
Toen heb ik hier gelogeerd. Was u
toen ook in deze zaak?"
„Jawel", zei hij.
Al sprekende herkenden wij elkaar.
Dorus Esser. En ik was die verslag
gever geweest. Tien jaar echter ma-
i ken een mens bijna onherkenbaar. Een
verdronken land helemaal. Mijn hemel,
wat was er in die tijd allemaal ge
beurd en veranderd in Oude Tonge. Do-
rus Esser had inmiddels de zaak van
zijn vader overgenomen. Die vader
bleek de „oude man" over wie ik des
tijds had geschreven en die toen zijn
hand op de schouder van „die" jon
gen had gelegd. Hij kwam er naderhand
ook bij en hij was inmiddels helemaal
dóóf geworden en wij hebben samen
een voorzichtig borreltje gedronken, ter
wijl hü mü glimlachend bezag, met de
lucide glimlach van iemand, die wéét.
Tja, tien jaar. Inmiddels was zijn vrouw
gestorven en zijn dochter, de „jonge
vrouw". Mensen zijn ook in Oude Tonge
na de ramp gewoon en helemaal op
normale wijze gestorven.
„Hoe is het eigenlijk gegaan met die
jongen, die toen hier zat en wiens va
der en zijn moedervroeg ik aan
Dorus Esser.
„O die" antwoordde hij. ..die is hier
gebleven. Hij was alles kwijt en hij kon
nergens meer naar toe en toen is hij
hier gebleven. Hij s nog wel veertien
dageii aan de overkant geweest, maai
toen is hij weer teruggekomen. Heim
wee. Naderhand is hu getrouwd met
oen nichtje van mü en nu heeft hij twee
kinderen. Hu' woont ginds aan de over
kant."
Het was een vriendelijk, gaaf en droog
huisje. Het zag er oen beetje koud er
besneeuwd uit, maar goed. Dat gebeurt
óók in tien jaar dat mensen heimwee
krijgen naar de plek waar zij tennaas-
tebu en menselijkerwijs gesproken, hun
ondergang hebben beleefd. Èn zü leven
gelukkig verder. Bemoedigende gedach
te.
Toen vroeg ik aan Dorus Esser:
„Woont Joop Leendert van Gurp nog
hier?"
Joop Leehdert van Gurp was in die
dagen mijn ..gids" geweest. Hij lever
de mij in feite „het verhaal" waarvan
ik alleen maar betreurde dat ik het
schrijven móest. Ik ontmoette hem toen
in Dinteloord en wij staken samen over
naar Oude Tonge.
Destijds schreef ik:
„Toen is Joop Leendert van Gurp
aan het praten geraakt over die ver
schrikkelijke nacht. Over die stort
vloed die zijn dorp in minder dan
geen tijd overspoelde, over gillende
en kermende mensen in eert inkt
zwarte duisternis. Hij vertelde hoe
hij op de tast af een stal binnenzwom
om de luid loeiende koeien los te ma
ken en hoe hij struikelend, met horten
en stoten over de ruggen van de bees
ten klom. Joop Leendert vertelde hoe
hij, toen hij weer buiten was geko
men, zwemmende om hulp schreeu
wende mannen op daken en in bomen
had trachten te bereiken; hoe hem
dat soms gelukt was en soms niet. Hij
vertelde dat hij die had kunnen red
den en dat die voor zijn ogen in het
kolkende water was weggegleden. Zijn
oudste zus had hij niet meer kunnen
bereiken, alhoewel hij het tien keer
opnieuw had geprobeerd. Zij was met
haar kindje iti haar armen verdronken.
Joop Leendert vertelde dat hij door
een sterke, zuigende stroom was mee
gesleurd, dat hij zich had op getrokken
aan' een uit het water stekende boom
kruin en dat hij daarin in de door
weekte kleren de nacht had doorge
bracht."
Ik vroeg dus aan Dorus Esser:
„Woont Joop Leendert van Gurp nog
hier?"
„Jawel." antwoordde hl), die komt
hier bijna iedere middag een borreltje
drinken."
„Dan zal ik er straks óók wezen."
zei ik.
Inmiddels ging ik even Oude Tonge
in om eens te kijken hoe het er
nou bij lag. Ik ging naar de Mo
lendijk. Daar was ik destijds sa
men met Joop Leendert van Gurp
óók geweest.. Het was in die nacht de
enige droge plek geweest, waar de men
sen uit de omgeving dan ook voor zo
ver zij konden, waren samengegroept
De Molendijk, dacht ik, vind ik na
tuurlijk zonder meer. Ik weet nog pre
cies waar hü ligt. Ik vergiste mü:
ik moest er mü door een jongen naar
toe laten brengen. In tien jaar kan er
veel veranderen.
Er wés veel veranderd.
Toen schreef ik:
„Links van de dijk stónden nog
huizen, aan de voet van de dam dre
ven de restanten van een verwoest
dorp. fStukken van daken, deuren,
ramen, stro, losse balken, kalenders,
meubels, wiegen en een klok; daar
dreven de blazige, bolle cadavers van
het vee en vuile, besmeurde kleding
stukken."
Nu zag ik: een vredig, welhaast
Breugheliaans aandoend winterland
schap. Alles recht toe, recht aan. En
welgebouwde, wélverzorgde huizen en
boerderijen. Bijna een ansichtkaart.
Ik keerde terug naar Esser. Toen ik
binnentrad zaten er mannen aan de
tapkast te praten en te drinken. Dorus
Esser maakte een knikkende hoofdbe
weging. Die moest ik hebben.
Ik ging naar hem toe en zei:
„U bent Joop Leendert van Gurp".
„Jawel," antwoordde hü.
„Ik heb u tien jaar geleden ook ont
moet," zei ik.
„Niet dat ik weet," zei h^j, „misschien
was het mün neef'; en h;j keerde mü
de rug toe.
Ik begon te twüfelen. Tien jaar is in
bepaald opzicht zo lang. Maar ik wist
toch bü'na zeker dat ik hem herkénde.
beetje gaan praten. Dat wil zeggen:
ik nam de krant van destü'ds. die ik
bü mü had, en vroeg hem:
„Was het soms niet wéér wat ik
toen heb geschreven?"
Joop Leendert van Gurp hü was
tóen 23 jaar bekeek het drukwerk
met ietwat achterdochtige blik en zei:
„Wat er geschreven staat is wel waar.
Maar dat klopt niet." En hij wees op
de tekeningen. Hü had de werkelük-
heid té werkelü'k ondergaan.
Joop Leendert van Gurp was nu
nét als toen landbouwer. Was hü ge
trouwd? Welnee, maar de vorige week
scheelde het maar een haartje of hü
had zich verloofd. We namen er nog
een. Ja, Joop Leendert van Gurp had
tüdens de ramp zün eerste borrel ge
proefd. „Dorus, kwam ik voordien ooit
in een café?" Dorus schudde van nee.
Onverhoeds stond Joop Leendert op.
Hü zei:
„Nou, saluut hoor."
Hü gaf géén hand.
Toen de deur achter hem was dicht
gevallen, zei Dorus Esser:
„Hü was een mannetjesputter in die
dagen: absoluut."
Ik ging naast hem zitten en bood hem
een drankje aan. Hü ném het, maar
tot een gesprek kwam het niet.
Maar hü bleef zitten tot iedereen ver
dwenen was. Toen keerde hü zich tot
my en zei:
„Ik was het wél. Ik zag het zó toen
u binnenkwam."
„Waarom zei u dat dan niet meteen?"
vroeg ik.
Hü schoof zün pet achterover en keek
mü sceptisch aan:
„Ik wilde er niet over praten," zei
hü.
Goed. Toen zün wü tóch weer een
„Ja," zei ik, „die indruk had ik toen
ook."
Ik heb daarna nog even dóórgepraat
met Dorus Esser. Hü was ten tüde
van de ramp werkzaam in Best. Maar
maandags was hü al in zün dorp. Nie
mand begreep toen hoe hü dat had
klaargespeeld. Hü zegt nu:
„Ik bleef hier een paar maanden.
En al die tjjd zag ik, als ik naar
buiten keek, wagens voorbürü!den met
cadavers erop, of met lyken. Toen ik
weer aan de overkant was. zag ik het
leven ineens heel anders."
Ik heb in Oude Tonge gesproken met
de gemeentesecretaris, de heer J-
van Oostenbrugge. Hij had de ramp
óók mee ondergaan. Het werd een
zéér bemoedigend gesprek.
Ja, er was veel gebeurd in Oude
Tonge. Vooral was er veel gebouwd.
Meteen na de ramp ging op dat gebied
alles even soepel. In 1954 stonden er al
24 Zweedse woningen, in 1955 werden
er 165 woningwetwoningen gebouwd.
Oude Tonge werd in die zwarte dagen
geadopteerd door dc gemeente Haarlem
en dat had zün uitwerking met gemist.
Vooral ook inzoverre Haarlem bekwa
me mensen van zijn technische dienst
had gestuurd, wat van groot nut was,
ofschoon daarmee geen kwaad woord
gezegd wil wezen van de technische
dienst van Oude Tonge zelve. Tüdens
de ramp telde Oude Tonge 3100 inwo
ners, dat aantal zakte daarna tot 2500.
Nu waren het er weer 2900.
„Je kan hier nauwelüks spreken van
woningnood, althans niet van die barre
woningnood, die u kent," zei de heer
Van Oostenbrugge.
Neem de sanering van krotten of
slechte woningen. Tüdens de ramp wer
den er in Oude Tonge met één klap
250 weggevaagd. Sinds de ramp is het
zakenleven er op vooruitgegaan. De
bestratingen zün veel beter dan zü ooit
zijn geweest. „Wij beschikken over een
wegennet, dat er wezen mag." Er is
'en recreatieterrein van 10 ha gekomen
en nu is er zelfs een zwembad in aan
leg. Stel je voor. een zwembad in Oude
Tonge.
„Werkelijk", zegt de heer Van Oos
tenbrugge, „de ramp is voor ons het
verlies van 311 mensenlevens. Dat is
onherstelbaar. Maar voor de rest zou
men kunnen zeggen, dat zü onze ">or-
male welvaart heeft bespoedigd."
De mensen.
„Jarenlang na de ramp", zegt de
§emeentesecretaris, „kon men 's nachts
een hevige storm in Oude Tonge
overal de lichten zien opgaan. En men
zag mannen, die de dük opliepen om
eens te kijken. Jaren nadien. En nu
nóg."
Ik ben het massagraf in Oude Tonge
gaan bezoeken. In die dagen was
ik er ook geweest. Toen was het
een gapend modderig gat. Nu
bleek het een keurig onderhouden kerk
hof. Veel kon ik er overigens niet van
onderscheiden, want het lag helemaal
onder de sneeuw. Geen namen. Alleen
het monument aan de ingang een
moeder met haar kind in de arm
was duidelijk te onderscheiden.
Ik las:
„Het water door Gods Wil geschapen
Heeft velen voor Zijn troon geleid.
Zo werd Zijn gave ons een teken
Van Zijn liefde in eeuwigheid."
Dorus Esser heeft mü naderhand met
zün auto naar de Galatheese Haven aan
het Volkerak gebracht. Hü moest hem
tóch warm laten draaien, want straks
moest hü zün vader ergens naar toe
brengen.
Ik bofte. Er lag nét een boot sto-
mensklaar. Dorus Esser en ik schud
den elkaar haastig de hand. „Tot ziens",
riep ik nog en rende de boot op.
Toen ik achterom keek zag ik het
land liggen. Goeree-Overflakkee. welva
render dan ooit.
Destijds schreef ik:
„Wanneer dit verhaal de allure heeft
van een „kort verhaal" dan zal men
dat moeten toeschrijven aan de om
standigheid, dat soms de werkelijk
heid een barre fantasie schijnt."
En dat geldt dan ook voor een relaas
over meer florissante omstandigheden.
Maar tóch zou ik wensen, dat ik ook
dit „verhaal" nooit had behoeven te
schrijven.
HERMAN HOFHUIZEN