PR OF. Dr. J. J. M. STIEGER
Roeping is niet zo bijzonder
fe»
>>God roept met de naam, waarmee moeder je
de straat als het donker werd
riep van
„EUROPA EINDIGT NIET AAN HET KANAAL"
Wij krijgen positief
een goede zomer"
IN HET HEELAL ZIT EEN VERGIET
De winden heb jij niet
te bepalen, Piet!
S2ou
ZATERDAG 16 FEBRUARI 1963
debetrokken
Skih-LJ? ie wel c
„Men moet de PRIESTER niet
zo AGRESSIEF bekijken:
hij geeft uit LEGE HANDEN"
a* gaat ineens over priesterroe-
mug. Als ik tegenwerp dat
°eping" voor mij zo'n vaag
ï'hdt IJ1 7iiet te hanteren begrip is,
i0eft v-r Stieger zeer beslist: „Dat
kitianf* 20 te z^n" dan ben ik
«en
Vergeten waarvoor ik met hem
•U nx UUU.UIUUUI
fr0fP;aak heb gemaakt.
"®«ten J- J- M- Stieger zal in de
^ditat 0r e K.R.O.-radio de lijdens-
^'ettrn verzorgen. Aan het philoso-
ln Warmond doceert hij de
ïejiis van de wijsbegeerte. Wie
^uBurtt eens gehoord heeft over Plato,
lldio-uv^3-' PaScal °f Camus, zal die
hg "urtjes met gespannen verwach-
j dn»fe7rioe' zien. Volgens zichzelf is
her" j}..w.ei geen „oorspronkelijk den-
*kanbn is begiftigd met een onweer-
girig j, e bezielingsdrift. Zijn overtui-
Vhtlrnnh*-71 vuurhaard die het schone en
hebben 9e in Bloed zet. Zo althans
larie ,Velen, ook wel buiten het semi-
'heliji ervaren. Het lijkt onaanne-
sprejjp ziin enthousiasme in het
at n? en vel"tellen hem in de steek
Qoeiï„ ,,hij in plaats van over „het
Cartin P Plato" of „de vitaliteit bij
"er!n„s- het heeft over het lijden en de
Slng door Christus.
ht'iW1 filosofisch temperament moet
Goes het bloed zitten. Thuis, in
va<3er Yas daar een klimaat voor: zijn
files,,.- "ad in Leuven o.a. bij Mercier
u«zie e gestudeerd. Hield de vader zich
deti de provinciale bedrijvighe-
ter j,an Zeeland, de zoon werd pries-
Ws j~n het ene jaar dat hij kapelaan
Peiana .Warmond vindt hij minstens zo
bi JgSUjk als de drie jaren dat hij
2ette rn® ziin wijsgerige studies voort-
*egt jjj- 'jn hart 's bij de zielzorg,"
Niet
hl°n(, veel anders zal het zijn' in War-
J6lhin 11 de internaatssfeer van het
"f'n "drie is de band tussen studen-
yrij priester-hoogleraren natuurlijk
Jar6n ahw. Vooral in die twee studie-
aan het philosophicum valt voor
«Udenten een belangrijke beslis-
fefdoorgaan of niet. Dit is iets waar
otieger en zijn collega's dagelijks
re andere levensroeping... Het is geen
hobby, niets bijzonders of heldhaftigs,
maar heel normaal om je roeping te
volgen." En hij voegt eraan toe: Als
de leiding van een seminarie vindt dat
iemand geschikt is om priester te wor
den, is het alsof de Kerk je roept.
Wij zeggen „ga heen" of „blijf" en
dat zouden wij nooit durven doen als
vij er niet van overtuigd waren dat
de Kerk het recht heeft om iemand te
roepen. Hier heeft de Kerk een deel
van de verantwoordelijkheid overgeno
men. Als zij hem stuurt. dan heeft
men bijvoorbeeld dia priester te aan
vaarden zoals hij is. Vergeet boven
dien niet: de sfeer waarin de Bijbel
over „opdracht" spreekt, is heel an
ders dan men in de verschillende mo-
raal-boeken proeft.
tt ij aanvaardt graag dat de beslis-
f_J sing van de priesterstudent iets
l_J_ is wat hij heel persoonlijk moet
klaren. Hij zegt: „Als je priester
wil worden, ter onderscheiding van arts
of sociaal werker, moet je twee dingen
willen. Je moet bij God willen horen,
met Hem willen verkeren en je moet
mensen willen helpen. Is alleen sprake
van het eerste, dan kan men beter een
contemplatieve monnik worden. Het
tweede criterium kan een goede huis
arts opleveren.
De Kerk kan je over de onzekerheid
heen helpen. Die eerste jaren op
het seminarie zijn kritiek. Men
moet ze niet overbelasten met
studie. Er moet rust zijn. Tegelijk moet
men niet overbewust blijven piekeren
van: Moet ik het nu wel doen of niet?
Als je het toch goed maakt op zo'n
seminarie, dan moet je het maar doen.
Of je er geschikt voor bent, staat niet
aan jezelf alleen ter beoordeling. Dat is
moeilijk genoeg omdat er geen concreet
priesterideaal is. Er is geen standaard
type. Als algemene eis moet men stellen
dat de priesterstudent evenwichtig is,
rijpend, op een persoonlijke manier zijn
religieus ideaal verwerkt. En dan, je
moet van de mensen houden. Geboeid
zijn door al deze dingen. Je moet
lh de zielzorg,
rïr
zijn; daar ligt hun aan-
kunnen denken dat prof.
Zijner met zijn vermogen tot bezieling
studenten heel inspirerend het
'terideaal voor ogen kan houden.
Noi-H-hij moet zeggen: „Er is tegen-
'epjiuig eigenlijk geen concreet pries-
®aal meer." Zou iemand zonder
«en a'g.emeenheden kunnen zeggen hoe
van Pfiester moet zijn? De pastoor
feu,,1'5, ja, maar dat is voor wei-
Als rWe,ggelegd.
«h Prof. Stieger er nader op ingaat,
jjlegP "et daarmee samenhangende pro-
abg ,Van de priesteropleidingen, is hij
°Ver hii mii zal vervelen. „Hier-
«h „u.'ordt al zoveel jaren gesproken,
Uitentr on<fer elkaar hebben wij het er
feiach?Uren over- Ieder heeft zo zijn
8opri b'.en, maar wij komen er niet
Het ait"
W». dan wellicht voorai het klein-
f'es L, e dat in de storm der discus-
li0 Zeetfat' is natuurlijk wat voor
?e Wei?en, om de jongens die al vroeg
I°ch J?? nebben om priester te worden
jh ber, ar bet lyceum te laten gaan.
npr Paa!de milieus, zoals van intel-
p het V, gbbeurt dat ook. Maar zon-
?9Uden estaan van klein-seminaries
k:-0env°udigweg vele jongens zich
'■Tvveei3 bet groot-seminarie melden.
®root-<! ?en van de studenten op het
?ehiin dbdnarie komen van het klein-
dem, en zolang het nog zo is,
i^at i?e»marie af teB.JÜ
5®t E nu nog maar in het vage of
hebber,3??*'01'® refien van bestaan
eens alvorens het
schaffen. En dan
bet zoeken naar de opleidings-
rrn van het groot-seminarie stuit
bien
x v - vooral op het grote probleem
d de verhouding tussen open-
n Beslotenheid. Volgens prof.
Stieger kan men niet zonder een be
paalde mate van geslotenheid. De situa
tie moet iets anders zijn dan gewoon,
want de situatie van een priester is
ook enigszins anders dan gewoon. Men
heeft die afzondering nodig om ver
trouwd te raken met God en Zijn roe
ping, om te leren beseffen dat een
priester er is om te geven, na te denken
wat men ervan gaat maken. Wat de
priesterstudenten wellicht tekort komen
aan ervaringen halen ze later, in de
eerste vrij moeilijke jaren dat ze kape
laan zijn, wel in. „En zo verschrikkelijk
anders is die gemeenschap op het se
minarie ook weer niet. In het algemeen
is zij misschien wat gaver, ook bij ons
echter komen soms de gekste dingen
voor. Maar ik geef toe: voor iemand die
zit te tobben met zijn keuze, die moei
lijkheden heeft, kan het seminarie wel
eens een broeikasje zijn, waar het al
leen maar erger wordt. In de vakanties
kan hij het misschien wat reëler zien,
of desnoods moet hij er maar een jaartje
tussenuit. Ik zie ook geen betere op
lossing."
Maar moet een priester wel „anders"
zijn? Prof. Stieger meent van wel,
sterker: door zijn roeping is een pries
ter al „anders".
Wat is dan toch die roeping? Wat
werkt er in iemand die priester wil
worden?
Het is treffend, zegt hij, de jonge
geestelijken hebben stuk voor stuk het
ideaal om onder de mensen te zijn,
om te helpen. Dan komt meteen in
de eerste jaren van hun studie ter
sprake: hoe wil je dat doen? Je kunt
ook mensen helpen als arts, als so
ciaal werker, eigenlijk in alle functies.
En dit idee kan sommigen in grote
onzekerheid brengen. Het is dan ook
zo dat twintig percent in de eerste
twee jaar het seminarie verlaat. En
voor nagenoeg allen is de keuze zwaar.
Natuurlijk, daar kan hun hele existen
tie mee verbonden zijn. De jongens
die weggaan zijn echt niet alleen de
kneusjes, hoewel men toch ook moet
vaststellen dat soms die houding van
onzekerheid een beetje wordt geculti
veerd. En dat hoeft niet: Je moet ook
vertrouwen hebben in de Voorzienig
heid. Je moet beseffen dat je leeft in
de geborgenheid van Gods ruimte. Dit
geloof, dit weten geeft richtlijnen. God
heeft mij aan mijzelf gegeven. Ik mag
kiezen op welke manier en zo zou ik
kunnen beslissen priester te worden.
Dit is het deel van de roeping dat
zich afspeelt langs moeilijk na te speu
ren wegen.
God roept mij in mijn intiemste we
zen bij mijn naam. Prof. Stieger ci
teert: „met de naam waarmee je moe
der je riep van de straat als het don
ker werd." Toch is het geen zuiver
particuliere aangelegenheid. Iemand die
roeping denkt te hebben, maar die niet
geschikt is, koestert een illusie. De
confrontatie met het sociale, de ande
ren, dat hoort erbij, „ervoor geschikt
zijn". Dat beoordeelt de Kerk. Natuur
lijk, want de roeping gaat de indivi
dualiteit te boven. Het is dan ook zo
dat de Kerk het recht heeft om iemand
te roepen, als zij hem nodig heeft.
Zo ging het met Ambrosius en met
Augustinus, die in de meest letterlijke
zin door de Kerk tot priester zijn ge
roepen, omdat zij nodig en zeer ge
schikt voor priester waren. Bij die fac
toren van geschiktheid hoort dat
iemand het ook graag wil.
Prof. Stieger laat zien wat hij hier
over vroeger in een preek heeft ver
werkt. „Een priesterroeping is: zien dat
je nodig bent, dat je daar hoort te
staan, geschikt bevonden worden en
dankbaar zijn voor het geschenk van
de roeping... Zij loopt parallel met iede-
'Pa eter?in(.raa'c^ort demonstreren tegen De Gaulle's plannen voor Europa
0 met aan het Kanaal", „De zevende (in de E.E.G.) heet John
Engeland) en
met borden, die onder meer vermelden.
Buil" (een archaïstische bijnaam" voor
,Wij willen eenheid, geen grandeur".
over saamhorigheidsgevoel beschikken,
vriendschap kunnen sluiten. Dat is voor
al voor later belangrijk. Als priester
moet je onder je studiegenoten van
vroeger een paar goede vrienden heb
ben, om eens te kunnen uitrazen, om iets
gemeenschappelijks te hebben, al zijn
het maar ervaringen en herinneringen,
gewoon om te weten dat je niet alleen
bent. Welke criteria moet men precies
hanteren? Een jongen die geen enkele
interesse heeft, daar zit je mee. Wat is
het minimum? Kun je een saaie, lompe
vent op huisbezoek sturen? Natuurlijk
moet een priester een acceptabel mens
zijn."
Na enkele momenten van stilte her
vat prof. Stieger plotseling wat hefti
ger een vroeger stukje van zijn betoog.
Diezelfde heftigheid heb ik eens van
hem gezien toen hij sprak over Des
cartes. Dat vond hij irreëel. Descar
tes die aan alles twijfelend op een
agressieve wijze zekerheid eiste, en dat
dan vond in het: ik denk, dus ik be
sta. Natuurlijk besta ik, zei prof. Stie
ger toen, daar ben ik dankbaar voor.
Waarom dan dat wantrouwen? Daar
zit toch iets oneerlijks in? En nu zegt
hij: „Die ogen waarmee sommige men
sen naar de priester kijken, daar zit
iets agressiefs in. Als de mensen nu
eens gewoon meedachten, niet zo een
zijdig. Het is eenzijdig als men een
priester alleen afmeet naar zijn sa-
voir vivre. Een priester leeft onder
zware druk. Zijn opdracht is nog iets
stringenter gesteld dan die van ande
re mensen. Maar zijn priesterschap
hangt toch niet alleen af van zijn men
selijke kwaliteiten. Zelfs niet van zijn
persoonlijke heiligheid. Dan durft hij
het helemaal niet meer aan. Men moet
begrijpen: een priester is een gezon
dene; hem zijn de handen opgelegd.
Daarin zit zijn priesterschap. In The
power and the glory, van Graham
Greene, zegt de whisky-priester: Ik
ben een slappeling, maar ik ben een
priester, ik kan de H. Mis opdragen,
en namens God zonden vergeven. Wat
de priester al of niet aan menselijke
kwaliteiten kan aanbieden, is in we
zen niet in het geding. Bernanos zegt:
Een priester geeft uit lege handen.
Zo is het precies. Dit goed in te zien,
zal juist die priesters geven, die we
zo nodig hebben: Wij moeten hebben:
door en door menselijke en vooral
eerlijke priesters. Zij moeten staan ach
ter hetgeen zij zeggen. Al het andere
is in wezen ondergeschikt."
Men vraagt hem naar de concrete
problemen en wensen van een priester
student. Hij meent dat de jongelui zich
soms al te dramatische of fantastische
voorstellingen maken. „Het meest ont
moet men toch een stille vrees voor de
eenzaamheid die wellicht wacht. Een
zaamheid, natuurlijk, maar dat wordt
wel eens overtrokken. Hoeveel kape
laans en pastoors heb je tegenwoordig
niet die smachtend uitroepen: O mocht
ik maar eens één avond eenzaam op
mijn kamer zijn. En ze zijn meestal
ook zeer angstig om zich voor een heel
leven te verbinden. Ze stellen die be
slissing uit. Maar met uitste' krijg je
toch geen oplossing. Ze hebben alle
maal een enorm sterk geluksverlangen.
Zou ik wel gelukkig kunnen worden?
vragen ze, Ja, waarom niet? Het is
maar wat je je van het geluk voor
stelt, en alles overzien kun je even
min, als iemand die gaat trouwen. Ze
hebben ook allemaal een hevige interes
se voor de grote vraagstukken van het
ogenblik: de ontwikkelingsgebieden, de
oecumene. Ze moeten echter de wer
kelijkheid nog leren zien. Als je later
kapelaan bent, zul je ontdekken dat niet
ieder gemengd huwelijk vruchtbare ont
moeting is van twee geloven"
Zs er wellicht nog een bepaalde karak
teristiek te maken van de gezinnen
waarin de priesterroepingen het
meest voorkomen? Hij ziet er aller
minst een wetmatigheid in. „Over het
algemeen komen de priesterstudenten
wel uit goede, gelovige gezinnen, maar
ach dat is geen regel. Het is moeilijk
voor het ontstaan van roepingen zonder
geforceerdheid bepaalde voorwaarden te
kweken. Een gebed, zoals tegenwoordig
's zondags in de kerk over het edelmoe
dig verstaan en beantwoorden van een
priester- of kloosterroeping, dat moet
van gunstig belang zijn. Al is het alleen
maar dat men door die wekelijkse „ver
melding" zich er duidelijk van bewust
wordt dat het priesterschap binnen di
levenshorizon zou kunnen liggen.
HENK SUÈR
Kapper Piet Flink:
Eenieder weet dat er in kappers
zaken nog wel eens over
het weer gesproken wil wor
den. Deze bekende situatie he
lemaal gesublimeerd treft men op hei
ogenblik aan in de zaak van de heer
Piet Flink, kapper in Hengelo (Ov.)
die, zoals men weet bezig is naam
te maken als weerprofeet. Als ik,
komende uit het station in boven
genoemd stadje naar de Brugstraat
vraag zegt men: „U moet zeker bij
kapper Flink wezen." Een andere
reden om naar de Brugstraat te gaan
ts er kennelijk niet. Boerhaave-Euro-
pa, kapper F link-Hengelo. Even later
zat ik dus in die kapperszaak aan de
Brugstraat te praten met de heer
Piet Flink. Over het weer hoofd
zakelijk. Het zou overdreven zijn
te beweren dat Piet Flink zich ver
lustigt in zijn plotseling opgedoemde
roemdat hij er onberoerd door is
gelaten, is evenmin waar. Hij tracht
het allemaal zo verstandig mogelijk
te verwerken. Hoe komt Piet Flink
aan zijn op het meteorologische
gerichte gaven? Dat Is in wezen een
kwestie van erfelijkheid. Zijn groot
vader en zijn vader beiden schoen
maker-barbier in het Groningse Mus-
selkanaal waren niet onverdienste
lijke weervoorspellers, zij het op ama
teuristische grondslag. Plet Flink is in
hun voetsporen getreaen. Vooral de
laatste tien jaar is hij zich op de
weervoorspelling gaan toeleggen. Ook
als liefhebber. Maar sinds kort is het
dus allemaal in het serieuze vlak
komen te liggen. Sommige van zijn
profetieën denk aan die datum
voor de Elfstedentocht zyn name
lijk uitgekomen. En dat niet alleen,
zijn gelijk is aan de openbaarheia
prijs gegeven.
r-jr oe werkt Piet Flink, de weer-
l—M voorspeller? „Als ik 's avonds
H naar bed ga," zegt hij, „ga ik
altijd eerst even naar de wina
kijken. Ziet u dat schoorsteentje daar
,\/u komt er toevallig géén rook uil,
maar meestal wel. Als ik 's morgens
om zes uur beneden kom merk ik
soms dat de wind is gedraaid. Dat
kan om drie uur of om vier uur
zijn gebeurd. Dat wil ik dan weten.
Ik luister dus naar het ochtend-bul
letin van De Bilt. Dan wéét ik het
en ik kan daar dan veel uit aflei
den. Reeds vorig jaar maart heb ik
deze strenge winter voorspeld. Dat
kunt u aan de klanten vragen. In
november verleden jaar heb ik naar
het organisatie-comité van de Elf
stedentocht geschreven. Meer uit de
grap. Maar zodoende is het uitgelekt
en toen werd het ernst."
Zozeer ernst, dat sommige ouder
lingen van de Nederlandse Hervorm
de Kerk, die zich bij Piet Flink ge
regeld komen laten knippen, hem
„aanvielen" en zeiden:
„De winden heb jij niet te bepalen
Piet."
Flink had toen geantwoord:
„Dat doe ik ook niet. Als God zegt
dat het op 17 januari zulk een weer
zal zijn, dan kan ik daar natuurlijk
niets aan doen. Ik richt mij alleen
naar natuurlijke wetten en als ik dan
het zicht krijg, dan kan ik daar toch
niets aan doen?"
Z- icht dus. Maar géén helderziend
heid. Kapper Flink zegt mei
J grote nadruk: „Wat ik doe
heeft helemaal niets met hel
derziendheid te maken. De Bilt zou
het ook kunnen als ze mijn systeem
hadden. U zou het zelfs kunnen. Het
is allemaal zuiver berekening. Het
gaat alleen om de sleutel, maar die
geef ik natuurlijk niet prijs. Nee,
ik doe het hélemaal anders dan dé
Enkhuizer Almanak. Daar zeggen ze
wellicht: de vorstperiode van de
winter '62-'63 lijkt heel erg op die
van het jaar 1929, de zomer van '63
zal dus wel lijken op die van 1930
Zy gaan op de statistiek af. Dat doe
ik niet."
Neen, het gaat om de sleutel. Piet
Flink overhandigt hem niet aan mij
maar hij wil wél zeggen, dat hij zijn
weervoorspellingen speurend, neu
zend en aantekeningen makend
klaar maakt in de periode van 21
december tot 21 maart. Nu op 21
maart a.s. ligt zijn weervisie vast
voor een heel jaar.
„Kijk", zegt hij, „ik zie het zo. Er
gens in het heelal is een groot ver
giet met gaatjes. De wind waait er
achter en blaast dan door dit, dan
door dat gaatje. In de periode van 21
december tot 21 maart wordt dat ge
dirigeerd."
Dit over de sleutel. Sinds echter
Kapper Flink als weerprofeet in de
publiciteit is gekomen heeft hij zeer
vele reacties op zijn activiteiten ont
vangen. Nog laatst belde een aan
nemer uit de Haarlemmermeer hem
ip. Hoe gaat het nou met die rot-
.ointer?
„Ik vind het naar voor u," had Piel
'link geantwoord, „maar zaterdag
vriest het weer. En deze maand houdt
de vorst nog wel aan. Daarna krij
gen we nog wat sneeuw en 's nachts
vorst. Ik zie de bouwvakken vóór
maart zeker niet aan het werk gaan.
Het wordt een heel langzame dooi en
als ik het goed zie houden we tot
11 maart nog wel wat sneeuwbuitjes."
Veel mensen bellen op om te vra
ten wanneer zij op vakantie moeten
taan. Een rustende dame uit Haar-
em belde op.
„Mijnheer Flink, wat zou u zeg
gen: kan ik dan en dan op reis gaan?"
„Mevrouw, mijn waarnemingen
.ijn nog niet rond."
„Wat? Ik dacht dat u helderziende
was."
„Welnee mevrouw, dat ben ik he
emaal niet."
Een dokter uit Eindhoven had Piel
-'link toen het even ging dooien een
briefje met bijgaand een doosje
sigaren gestuurd: „Met hartelijke
deelneming en deze troostprijs is
voor u."
Meteen ging het weer vriezen. En
kapper Flink had het present terug
gestuurd, mét een begeleidend briefje.
„In Eindhoven loopt men óf tegen
de lamp óf men is de sigaar."
Er zijn ook reacties van andere
aard gekomen. Zij dreigen het leven
van kapper Flink helemaal om te
woelen.
„Ik heb," zegt hij, „een aanbieding
van een reclame-bureau uit Arnhem
gekregen. Zij willen een almanak mei
tips over de komende zomer. Zij
hebben er grote bedragen voor over
Een handelsfirma uit Den Haag wil
er een ton tegen aangooien om mijn
tips in een folder te verwerken.
„Wanneer gaat u vakantie nemen?
Wij hebben onze tips van de heer
Flink" of zoiets. Een brouwerij heeft
gevraagd: geef ons een jaarweer-
overzicht, dat is ons wel wat waard.'
Tegen al deze voorspiegelingen
heeft kapper Flink deze hou
ding aangenomen: „Wacht tol
21 maart, dan weet ik meer.
En hij voegt er aan toe:
„Hebben is hebben en krijgen is
de kunst. Maar ik loop in ieder geval
geen risico, want ik hoef geen geld
te investeren."
Een Duitse wasserij heeft hem ook
om tips gevraagd. „Het ligt in mijn
bedoeling," zegt hij losjesweg, „een
reis te maken naar Duitsland, België
en Oostenrijk. Om connecties aan te
knopen en weerberichten op te vra
gen. Als mijn sleutel hier past, past
hij daar ook."
Gaandeweg het gesprek doet Kap
per Flink op mijn verzoek een dui
delijke voorspelling:
„Ik zeg nu reeds positief dat wij
een goede zomer krijgen."
Wat is goed in dit verband? Wat
is de meteorologische waarheid?
Kapper Flink bespiegelt, terwijl hij
een klant keurig en nauwgezet coif
feert, over de toekomst.
„Ik. doe dit werk al veertig jaar.
Ik heb het altijd met veel animo
gedaan. En ik zal er slecht van kun
nen scheiden. Maar tóch heb ik altijd
gedacht: ik moet die vier muren eens
doorbreken. Misschien wordt het nou
toch een heel ander leven."
j Is wij weer alleen zijn vraagt
/t hij: „Wanneer wilt u dat artikel
/I publiceren?" „Zaterdag", ant
woord ik. „Dat is teel aardig,'
zegt hij, „dan ben ik jarig. Dan word
ik 54 jaar. En ik heb altijd gezegd:
dat zou best eens een heel belang
rijke datum voor mij kunnen wor
den."
Dat riekt dan tóch een tikje naar
„helderziendheid".
Als ik afscheid van hem neem
drukt hij mij lachend de hand en
zegt met een plotseling doorbrekend
tikje zelfspot:
„Misschien word ik wel miljonair."
„In dat geval kom ik weer terug,"
zeg ik. Maar het kan natuurlijk vrie
zen of dooien. Niemand die dat beter
weet dan kapper Flink uit Hengelo
(Ov.).
HERMAN HOFHUIZEN