PR OF. Dr. J. J. M. STIEGER Roeping is niet zo bijzonder fe» >>God roept met de naam, waarmee moeder je de straat als het donker werd riep van „EUROPA EINDIGT NIET AAN HET KANAAL" Wij krijgen positief een goede zomer" IN HET HEELAL ZIT EEN VERGIET De winden heb jij niet te bepalen, Piet! S2ou ZATERDAG 16 FEBRUARI 1963 debetrokken Skih-LJ? ie wel c „Men moet de PRIESTER niet zo AGRESSIEF bekijken: hij geeft uit LEGE HANDEN" a* gaat ineens over priesterroe- mug. Als ik tegenwerp dat °eping" voor mij zo'n vaag ï'hdt IJ1 7iiet te hanteren begrip is, i0eft v-r Stieger zeer beslist: „Dat kitianf* 20 te z^n" dan ben ik «en Vergeten waarvoor ik met hem •U nx UUU.UIUUUI fr0fP;aak heb gemaakt. "®«ten J- J- M- Stieger zal in de ^ditat 0r e K.R.O.-radio de lijdens- ^'ettrn verzorgen. Aan het philoso- ln Warmond doceert hij de ïejiis van de wijsbegeerte. Wie ^uBurtt eens gehoord heeft over Plato, lldio-uv^3-' PaScal °f Camus, zal die hg "urtjes met gespannen verwach- j dn»fe7rioe' zien. Volgens zichzelf is her" j}..w.ei geen „oorspronkelijk den- *kanbn is begiftigd met een onweer- girig j, e bezielingsdrift. Zijn overtui- Vhtlrnnh*-71 vuurhaard die het schone en hebben 9e in Bloed zet. Zo althans larie ,Velen, ook wel buiten het semi- 'heliji ervaren. Het lijkt onaanne- sprejjp ziin enthousiasme in het at n? en vel"tellen hem in de steek Qoeiï„ ,,hij in plaats van over „het Cartin P Plato" of „de vitaliteit bij "er!n„s- het heeft over het lijden en de Slng door Christus. ht'iW1 filosofisch temperament moet Goes het bloed zitten. Thuis, in va<3er Yas daar een klimaat voor: zijn files,,.- "ad in Leuven o.a. bij Mercier u«zie e gestudeerd. Hield de vader zich deti de provinciale bedrijvighe- ter j,an Zeeland, de zoon werd pries- Ws j~n het ene jaar dat hij kapelaan Peiana .Warmond vindt hij minstens zo bi JgSUjk als de drie jaren dat hij 2ette rn® ziin wijsgerige studies voort- *egt jjj- 'jn hart 's bij de zielzorg," Niet hl°n(, veel anders zal het zijn' in War- J6lhin 11 de internaatssfeer van het "f'n "drie is de band tussen studen- yrij priester-hoogleraren natuurlijk Jar6n ahw. Vooral in die twee studie- aan het philosophicum valt voor «Udenten een belangrijke beslis- fefdoorgaan of niet. Dit is iets waar otieger en zijn collega's dagelijks re andere levensroeping... Het is geen hobby, niets bijzonders of heldhaftigs, maar heel normaal om je roeping te volgen." En hij voegt eraan toe: Als de leiding van een seminarie vindt dat iemand geschikt is om priester te wor den, is het alsof de Kerk je roept. Wij zeggen „ga heen" of „blijf" en dat zouden wij nooit durven doen als vij er niet van overtuigd waren dat de Kerk het recht heeft om iemand te roepen. Hier heeft de Kerk een deel van de verantwoordelijkheid overgeno men. Als zij hem stuurt. dan heeft men bijvoorbeeld dia priester te aan vaarden zoals hij is. Vergeet boven dien niet: de sfeer waarin de Bijbel over „opdracht" spreekt, is heel an ders dan men in de verschillende mo- raal-boeken proeft. tt ij aanvaardt graag dat de beslis- f_J sing van de priesterstudent iets l_J_ is wat hij heel persoonlijk moet klaren. Hij zegt: „Als je priester wil worden, ter onderscheiding van arts of sociaal werker, moet je twee dingen willen. Je moet bij God willen horen, met Hem willen verkeren en je moet mensen willen helpen. Is alleen sprake van het eerste, dan kan men beter een contemplatieve monnik worden. Het tweede criterium kan een goede huis arts opleveren. De Kerk kan je over de onzekerheid heen helpen. Die eerste jaren op het seminarie zijn kritiek. Men moet ze niet overbelasten met studie. Er moet rust zijn. Tegelijk moet men niet overbewust blijven piekeren van: Moet ik het nu wel doen of niet? Als je het toch goed maakt op zo'n seminarie, dan moet je het maar doen. Of je er geschikt voor bent, staat niet aan jezelf alleen ter beoordeling. Dat is moeilijk genoeg omdat er geen concreet priesterideaal is. Er is geen standaard type. Als algemene eis moet men stellen dat de priesterstudent evenwichtig is, rijpend, op een persoonlijke manier zijn religieus ideaal verwerkt. En dan, je moet van de mensen houden. Geboeid zijn door al deze dingen. Je moet lh de zielzorg, rïr zijn; daar ligt hun aan- kunnen denken dat prof. Zijner met zijn vermogen tot bezieling studenten heel inspirerend het 'terideaal voor ogen kan houden. Noi-H-hij moet zeggen: „Er is tegen- 'epjiuig eigenlijk geen concreet pries- ®aal meer." Zou iemand zonder «en a'g.emeenheden kunnen zeggen hoe van Pfiester moet zijn? De pastoor feu,,1'5, ja, maar dat is voor wei- Als rWe,ggelegd. «h Prof. Stieger er nader op ingaat, jjlegP "et daarmee samenhangende pro- abg ,Van de priesteropleidingen, is hij °Ver hii mii zal vervelen. „Hier- «h „u.'ordt al zoveel jaren gesproken, Uitentr on<fer elkaar hebben wij het er feiach?Uren over- Ieder heeft zo zijn 8opri b'.en, maar wij komen er niet Het ait" W». dan wellicht voorai het klein- f'es L, e dat in de storm der discus- li0 Zeetfat' is natuurlijk wat voor ?e Wei?en, om de jongens die al vroeg I°ch J?? nebben om priester te worden jh ber, ar bet lyceum te laten gaan. npr Paa!de milieus, zoals van intel- p het V, gbbeurt dat ook. Maar zon- ?9Uden estaan van klein-seminaries k:-0env°udigweg vele jongens zich '■Tvveei3 bet groot-seminarie melden. ®root-<! ?en van de studenten op het ?ehiin dbdnarie komen van het klein- dem, en zolang het nog zo is, i^at i?e»marie af teB.JÜ 5®t E nu nog maar in het vage of hebber,3??*'01'® refien van bestaan eens alvorens het schaffen. En dan bet zoeken naar de opleidings- rrn van het groot-seminarie stuit bien x v - vooral op het grote probleem d de verhouding tussen open- n Beslotenheid. Volgens prof. Stieger kan men niet zonder een be paalde mate van geslotenheid. De situa tie moet iets anders zijn dan gewoon, want de situatie van een priester is ook enigszins anders dan gewoon. Men heeft die afzondering nodig om ver trouwd te raken met God en Zijn roe ping, om te leren beseffen dat een priester er is om te geven, na te denken wat men ervan gaat maken. Wat de priesterstudenten wellicht tekort komen aan ervaringen halen ze later, in de eerste vrij moeilijke jaren dat ze kape laan zijn, wel in. „En zo verschrikkelijk anders is die gemeenschap op het se minarie ook weer niet. In het algemeen is zij misschien wat gaver, ook bij ons echter komen soms de gekste dingen voor. Maar ik geef toe: voor iemand die zit te tobben met zijn keuze, die moei lijkheden heeft, kan het seminarie wel eens een broeikasje zijn, waar het al leen maar erger wordt. In de vakanties kan hij het misschien wat reëler zien, of desnoods moet hij er maar een jaartje tussenuit. Ik zie ook geen betere op lossing." Maar moet een priester wel „anders" zijn? Prof. Stieger meent van wel, sterker: door zijn roeping is een pries ter al „anders". Wat is dan toch die roeping? Wat werkt er in iemand die priester wil worden? Het is treffend, zegt hij, de jonge geestelijken hebben stuk voor stuk het ideaal om onder de mensen te zijn, om te helpen. Dan komt meteen in de eerste jaren van hun studie ter sprake: hoe wil je dat doen? Je kunt ook mensen helpen als arts, als so ciaal werker, eigenlijk in alle functies. En dit idee kan sommigen in grote onzekerheid brengen. Het is dan ook zo dat twintig percent in de eerste twee jaar het seminarie verlaat. En voor nagenoeg allen is de keuze zwaar. Natuurlijk, daar kan hun hele existen tie mee verbonden zijn. De jongens die weggaan zijn echt niet alleen de kneusjes, hoewel men toch ook moet vaststellen dat soms die houding van onzekerheid een beetje wordt geculti veerd. En dat hoeft niet: Je moet ook vertrouwen hebben in de Voorzienig heid. Je moet beseffen dat je leeft in de geborgenheid van Gods ruimte. Dit geloof, dit weten geeft richtlijnen. God heeft mij aan mijzelf gegeven. Ik mag kiezen op welke manier en zo zou ik kunnen beslissen priester te worden. Dit is het deel van de roeping dat zich afspeelt langs moeilijk na te speu ren wegen. God roept mij in mijn intiemste we zen bij mijn naam. Prof. Stieger ci teert: „met de naam waarmee je moe der je riep van de straat als het don ker werd." Toch is het geen zuiver particuliere aangelegenheid. Iemand die roeping denkt te hebben, maar die niet geschikt is, koestert een illusie. De confrontatie met het sociale, de ande ren, dat hoort erbij, „ervoor geschikt zijn". Dat beoordeelt de Kerk. Natuur lijk, want de roeping gaat de indivi dualiteit te boven. Het is dan ook zo dat de Kerk het recht heeft om iemand te roepen, als zij hem nodig heeft. Zo ging het met Ambrosius en met Augustinus, die in de meest letterlijke zin door de Kerk tot priester zijn ge roepen, omdat zij nodig en zeer ge schikt voor priester waren. Bij die fac toren van geschiktheid hoort dat iemand het ook graag wil. Prof. Stieger laat zien wat hij hier over vroeger in een preek heeft ver werkt. „Een priesterroeping is: zien dat je nodig bent, dat je daar hoort te staan, geschikt bevonden worden en dankbaar zijn voor het geschenk van de roeping... Zij loopt parallel met iede- 'Pa eter?in(.raa'c^ort demonstreren tegen De Gaulle's plannen voor Europa 0 met aan het Kanaal", „De zevende (in de E.E.G.) heet John Engeland) en met borden, die onder meer vermelden. Buil" (een archaïstische bijnaam" voor ,Wij willen eenheid, geen grandeur". over saamhorigheidsgevoel beschikken, vriendschap kunnen sluiten. Dat is voor al voor later belangrijk. Als priester moet je onder je studiegenoten van vroeger een paar goede vrienden heb ben, om eens te kunnen uitrazen, om iets gemeenschappelijks te hebben, al zijn het maar ervaringen en herinneringen, gewoon om te weten dat je niet alleen bent. Welke criteria moet men precies hanteren? Een jongen die geen enkele interesse heeft, daar zit je mee. Wat is het minimum? Kun je een saaie, lompe vent op huisbezoek sturen? Natuurlijk moet een priester een acceptabel mens zijn." Na enkele momenten van stilte her vat prof. Stieger plotseling wat hefti ger een vroeger stukje van zijn betoog. Diezelfde heftigheid heb ik eens van hem gezien toen hij sprak over Des cartes. Dat vond hij irreëel. Descar tes die aan alles twijfelend op een agressieve wijze zekerheid eiste, en dat dan vond in het: ik denk, dus ik be sta. Natuurlijk besta ik, zei prof. Stie ger toen, daar ben ik dankbaar voor. Waarom dan dat wantrouwen? Daar zit toch iets oneerlijks in? En nu zegt hij: „Die ogen waarmee sommige men sen naar de priester kijken, daar zit iets agressiefs in. Als de mensen nu eens gewoon meedachten, niet zo een zijdig. Het is eenzijdig als men een priester alleen afmeet naar zijn sa- voir vivre. Een priester leeft onder zware druk. Zijn opdracht is nog iets stringenter gesteld dan die van ande re mensen. Maar zijn priesterschap hangt toch niet alleen af van zijn men selijke kwaliteiten. Zelfs niet van zijn persoonlijke heiligheid. Dan durft hij het helemaal niet meer aan. Men moet begrijpen: een priester is een gezon dene; hem zijn de handen opgelegd. Daarin zit zijn priesterschap. In The power and the glory, van Graham Greene, zegt de whisky-priester: Ik ben een slappeling, maar ik ben een priester, ik kan de H. Mis opdragen, en namens God zonden vergeven. Wat de priester al of niet aan menselijke kwaliteiten kan aanbieden, is in we zen niet in het geding. Bernanos zegt: Een priester geeft uit lege handen. Zo is het precies. Dit goed in te zien, zal juist die priesters geven, die we zo nodig hebben: Wij moeten hebben: door en door menselijke en vooral eerlijke priesters. Zij moeten staan ach ter hetgeen zij zeggen. Al het andere is in wezen ondergeschikt." Men vraagt hem naar de concrete problemen en wensen van een priester student. Hij meent dat de jongelui zich soms al te dramatische of fantastische voorstellingen maken. „Het meest ont moet men toch een stille vrees voor de eenzaamheid die wellicht wacht. Een zaamheid, natuurlijk, maar dat wordt wel eens overtrokken. Hoeveel kape laans en pastoors heb je tegenwoordig niet die smachtend uitroepen: O mocht ik maar eens één avond eenzaam op mijn kamer zijn. En ze zijn meestal ook zeer angstig om zich voor een heel leven te verbinden. Ze stellen die be slissing uit. Maar met uitste' krijg je toch geen oplossing. Ze hebben alle maal een enorm sterk geluksverlangen. Zou ik wel gelukkig kunnen worden? vragen ze, Ja, waarom niet? Het is maar wat je je van het geluk voor stelt, en alles overzien kun je even min, als iemand die gaat trouwen. Ze hebben ook allemaal een hevige interes se voor de grote vraagstukken van het ogenblik: de ontwikkelingsgebieden, de oecumene. Ze moeten echter de wer kelijkheid nog leren zien. Als je later kapelaan bent, zul je ontdekken dat niet ieder gemengd huwelijk vruchtbare ont moeting is van twee geloven" Zs er wellicht nog een bepaalde karak teristiek te maken van de gezinnen waarin de priesterroepingen het meest voorkomen? Hij ziet er aller minst een wetmatigheid in. „Over het algemeen komen de priesterstudenten wel uit goede, gelovige gezinnen, maar ach dat is geen regel. Het is moeilijk voor het ontstaan van roepingen zonder geforceerdheid bepaalde voorwaarden te kweken. Een gebed, zoals tegenwoordig 's zondags in de kerk over het edelmoe dig verstaan en beantwoorden van een priester- of kloosterroeping, dat moet van gunstig belang zijn. Al is het alleen maar dat men door die wekelijkse „ver melding" zich er duidelijk van bewust wordt dat het priesterschap binnen di levenshorizon zou kunnen liggen. HENK SUÈR Kapper Piet Flink: Eenieder weet dat er in kappers zaken nog wel eens over het weer gesproken wil wor den. Deze bekende situatie he lemaal gesublimeerd treft men op hei ogenblik aan in de zaak van de heer Piet Flink, kapper in Hengelo (Ov.) die, zoals men weet bezig is naam te maken als weerprofeet. Als ik, komende uit het station in boven genoemd stadje naar de Brugstraat vraag zegt men: „U moet zeker bij kapper Flink wezen." Een andere reden om naar de Brugstraat te gaan ts er kennelijk niet. Boerhaave-Euro- pa, kapper F link-Hengelo. Even later zat ik dus in die kapperszaak aan de Brugstraat te praten met de heer Piet Flink. Over het weer hoofd zakelijk. Het zou overdreven zijn te beweren dat Piet Flink zich ver lustigt in zijn plotseling opgedoemde roemdat hij er onberoerd door is gelaten, is evenmin waar. Hij tracht het allemaal zo verstandig mogelijk te verwerken. Hoe komt Piet Flink aan zijn op het meteorologische gerichte gaven? Dat Is in wezen een kwestie van erfelijkheid. Zijn groot vader en zijn vader beiden schoen maker-barbier in het Groningse Mus- selkanaal waren niet onverdienste lijke weervoorspellers, zij het op ama teuristische grondslag. Plet Flink is in hun voetsporen getreaen. Vooral de laatste tien jaar is hij zich op de weervoorspelling gaan toeleggen. Ook als liefhebber. Maar sinds kort is het dus allemaal in het serieuze vlak komen te liggen. Sommige van zijn profetieën denk aan die datum voor de Elfstedentocht zyn name lijk uitgekomen. En dat niet alleen, zijn gelijk is aan de openbaarheia prijs gegeven. r-jr oe werkt Piet Flink, de weer- l—M voorspeller? „Als ik 's avonds H naar bed ga," zegt hij, „ga ik altijd eerst even naar de wina kijken. Ziet u dat schoorsteentje daar ,\/u komt er toevallig géén rook uil, maar meestal wel. Als ik 's morgens om zes uur beneden kom merk ik soms dat de wind is gedraaid. Dat kan om drie uur of om vier uur zijn gebeurd. Dat wil ik dan weten. Ik luister dus naar het ochtend-bul letin van De Bilt. Dan wéét ik het en ik kan daar dan veel uit aflei den. Reeds vorig jaar maart heb ik deze strenge winter voorspeld. Dat kunt u aan de klanten vragen. In november verleden jaar heb ik naar het organisatie-comité van de Elf stedentocht geschreven. Meer uit de grap. Maar zodoende is het uitgelekt en toen werd het ernst." Zozeer ernst, dat sommige ouder lingen van de Nederlandse Hervorm de Kerk, die zich bij Piet Flink ge regeld komen laten knippen, hem „aanvielen" en zeiden: „De winden heb jij niet te bepalen Piet." Flink had toen geantwoord: „Dat doe ik ook niet. Als God zegt dat het op 17 januari zulk een weer zal zijn, dan kan ik daar natuurlijk niets aan doen. Ik richt mij alleen naar natuurlijke wetten en als ik dan het zicht krijg, dan kan ik daar toch niets aan doen?" Z- icht dus. Maar géén helderziend heid. Kapper Flink zegt mei J grote nadruk: „Wat ik doe heeft helemaal niets met hel derziendheid te maken. De Bilt zou het ook kunnen als ze mijn systeem hadden. U zou het zelfs kunnen. Het is allemaal zuiver berekening. Het gaat alleen om de sleutel, maar die geef ik natuurlijk niet prijs. Nee, ik doe het hélemaal anders dan dé Enkhuizer Almanak. Daar zeggen ze wellicht: de vorstperiode van de winter '62-'63 lijkt heel erg op die van het jaar 1929, de zomer van '63 zal dus wel lijken op die van 1930 Zy gaan op de statistiek af. Dat doe ik niet." Neen, het gaat om de sleutel. Piet Flink overhandigt hem niet aan mij maar hij wil wél zeggen, dat hij zijn weervoorspellingen speurend, neu zend en aantekeningen makend klaar maakt in de periode van 21 december tot 21 maart. Nu op 21 maart a.s. ligt zijn weervisie vast voor een heel jaar. „Kijk", zegt hij, „ik zie het zo. Er gens in het heelal is een groot ver giet met gaatjes. De wind waait er achter en blaast dan door dit, dan door dat gaatje. In de periode van 21 december tot 21 maart wordt dat ge dirigeerd." Dit over de sleutel. Sinds echter Kapper Flink als weerprofeet in de publiciteit is gekomen heeft hij zeer vele reacties op zijn activiteiten ont vangen. Nog laatst belde een aan nemer uit de Haarlemmermeer hem ip. Hoe gaat het nou met die rot- .ointer? „Ik vind het naar voor u," had Piel 'link geantwoord, „maar zaterdag vriest het weer. En deze maand houdt de vorst nog wel aan. Daarna krij gen we nog wat sneeuw en 's nachts vorst. Ik zie de bouwvakken vóór maart zeker niet aan het werk gaan. Het wordt een heel langzame dooi en als ik het goed zie houden we tot 11 maart nog wel wat sneeuwbuitjes." Veel mensen bellen op om te vra ten wanneer zij op vakantie moeten taan. Een rustende dame uit Haar- em belde op. „Mijnheer Flink, wat zou u zeg gen: kan ik dan en dan op reis gaan?" „Mevrouw, mijn waarnemingen .ijn nog niet rond." „Wat? Ik dacht dat u helderziende was." „Welnee mevrouw, dat ben ik he emaal niet." Een dokter uit Eindhoven had Piel -'link toen het even ging dooien een briefje met bijgaand een doosje sigaren gestuurd: „Met hartelijke deelneming en deze troostprijs is voor u." Meteen ging het weer vriezen. En kapper Flink had het present terug gestuurd, mét een begeleidend briefje. „In Eindhoven loopt men óf tegen de lamp óf men is de sigaar." Er zijn ook reacties van andere aard gekomen. Zij dreigen het leven van kapper Flink helemaal om te woelen. „Ik heb," zegt hij, „een aanbieding van een reclame-bureau uit Arnhem gekregen. Zij willen een almanak mei tips over de komende zomer. Zij hebben er grote bedragen voor over Een handelsfirma uit Den Haag wil er een ton tegen aangooien om mijn tips in een folder te verwerken. „Wanneer gaat u vakantie nemen? Wij hebben onze tips van de heer Flink" of zoiets. Een brouwerij heeft gevraagd: geef ons een jaarweer- overzicht, dat is ons wel wat waard.' Tegen al deze voorspiegelingen heeft kapper Flink deze hou ding aangenomen: „Wacht tol 21 maart, dan weet ik meer. En hij voegt er aan toe: „Hebben is hebben en krijgen is de kunst. Maar ik loop in ieder geval geen risico, want ik hoef geen geld te investeren." Een Duitse wasserij heeft hem ook om tips gevraagd. „Het ligt in mijn bedoeling," zegt hij losjesweg, „een reis te maken naar Duitsland, België en Oostenrijk. Om connecties aan te knopen en weerberichten op te vra gen. Als mijn sleutel hier past, past hij daar ook." Gaandeweg het gesprek doet Kap per Flink op mijn verzoek een dui delijke voorspelling: „Ik zeg nu reeds positief dat wij een goede zomer krijgen." Wat is goed in dit verband? Wat is de meteorologische waarheid? Kapper Flink bespiegelt, terwijl hij een klant keurig en nauwgezet coif feert, over de toekomst. „Ik. doe dit werk al veertig jaar. Ik heb het altijd met veel animo gedaan. En ik zal er slecht van kun nen scheiden. Maar tóch heb ik altijd gedacht: ik moet die vier muren eens doorbreken. Misschien wordt het nou toch een heel ander leven." j Is wij weer alleen zijn vraagt /t hij: „Wanneer wilt u dat artikel /I publiceren?" „Zaterdag", ant woord ik. „Dat is teel aardig,' zegt hij, „dan ben ik jarig. Dan word ik 54 jaar. En ik heb altijd gezegd: dat zou best eens een heel belang rijke datum voor mij kunnen wor den." Dat riekt dan tóch een tikje naar „helderziendheid". Als ik afscheid van hem neem drukt hij mij lachend de hand en zegt met een plotseling doorbrekend tikje zelfspot: „Misschien word ik wel miljonair." „In dat geval kom ik weer terug," zeg ik. Maar het kan natuurlijk vrie zen of dooien. Niemand die dat beter weet dan kapper Flink uit Hengelo (Ov.). HERMAN HOFHUIZEN

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1963 | | pagina 9