Solo for Zoot Lichte muze W' Nieuwe platen van Georges Brassens WILLEKE EN DE WEERMAN „BEI VICO IN DER BAR" VAN „POP TOT TWIST DOCUMENTAIRE IN IMPASSE Rebellen Verguisde Walter Ruttmann, vader van hedendaagse film Bevestiging van oude Werkelijkheid roem voor Nederland Terugkeer naar oude technieken Anne Sylvestrevrouwelijke pendant van Georges Brassens Katholiek bibliotheekwerk in één organisatie NA GROEIPROCES VAN JAREN Bij voorlichting nadruk op eigen verantwoordelijkheid van de lezer Psychologie van de droom DINSDAG 12 MAART 1963 PAGINA 9 Chansons Struikelblok Lectuurcentrum ilillliU' i'\ Lichte muziek kent men tegen woordig overal. Frankrijk en het chanson zijn echter een aparte eenheid. Daarom kent men daar het onderscheid tussen het lichte lied en het chanson van nature. Van het Franse chanson kan men zeggen dat het sinds de middeléeuwen een on afgebroken traditie kent. Tussen hel lichte lied en het chanson ligt de kracht van het woord. Bij het chanson zijn de woorden het belangrijkst, de muziek on dersteunt en past zich aan. Zo is het in dit genre altijd geweest. In dat Franse klimaat is het dan ook geen al te grote verrassing als zich nieuwe namen aan de rij van reeds bekende chansonnières en chansonniers toevoegen. Claude Nou- garo is een van de laatste opzienba rende namen, Anne Sylvestre is er ooi- een. Zij kan met recht een vertegen woordigster van de jongste generatie worden genoemd. Zij is nu hier niet he lemaal onbekend meer sinds zij on langs even optrad voor de Nederland se radio en televisie. Maar in Frank rijk kent bijna iedereen haar naam a geruime tijd. Zij is geëerd met d< i Grand Prix de l'Académie de la chan son francaise. Anne Sylvestre, van wie bii Philips (Standaax-d B 76.543 R) een 33 toeren plaat is verschenen, blijkt een veelzij dig talent te zijn. Zo schrijft zjj voor alle door haar gezongen chansons zelf de tekst en de melodie; zij begeleidt zichzelf dan ook nog, op een voortref felijke wijze, op de gitaar. De Parijse pers heeft reeds bij haar debuut op gemerkt, dat zij de vrouwelijke pendant is van Georges Brassens. Wie de chan sons op deze plaat beluistert zal het volkomen met deze opmerking eens zijn. Opmerkelijk is verder dat Anne Sylvestre niet de grote stad, met haar boeiende leven, niet de straat, niet de zgn. Parijse sfeer bezingt; haar chan sons zijn geïnspireerd op het platte land, op de verfrissende sfeer van bui ten-zijn. Duidelijk komt dat tot uiting in „Bergerade" en in ..Quatre saisons" Naast gitaar maakt zjj gaarne gebruik van een instrumentatie van fluit en hobo. Daar gaat een aparte bekoring van uit. Haar stem is helder, een beetje kinderlijk en soms weemoedig Men komt beslist onder de bekorin van de aansprakelijke kleur ervan. illeke Alberti heeft het op de Philips single 327 502 JF te kwaad met de weerman van de te levisie. Zij kan de brave man wel slaan omdat hij steeds maar depressies voorspelt Van haar misnoegen geeft ze op dit plaatje in een liedje van Jack Buiterman overduidelijk blijk. Waarom dit mopperen op het slechte weer nu juist op muzikale wijze moest geschieden? Wij zijn er nog niet achter. Mopperen kan men beter op de nor male gesproken manier doen, lijkt ons. Maar ja, als meisjes als Willeke Alberti aiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiinmiHiiiiiiiiiiiiiiiiimiii'miiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiimmimimmiifiiiiiiiiiiii'' Zoot Sims, een der leden van de „Four Bro thers", het be roemde sax-team, waar Woody Her man in 1947 zovee) eer mee inlegde, blaast nog altijd dyna misch swingend zijn (tenor-sax) par tijtje. Op de Fontana LP 680-982 TL brengt hij ondersteund door een uitste kende (Britse) ritmegroep onder leiding van pianist Stan Tracy vier nummers ten gehore, waarvan Blues in E Flat hel merkwaardigste en ook het meest in teressante is. Sims opent dit nummer wat ongebrui kelijk met 24 maten „Lead" en neeml dan vervolgens vijf chorussen voor zjj: rekening waarin hij zijn improvisaties langzaam maar zeker opbouwt tot eei heerlijk stuk, geïnspireerde jazz. Opval lend is ook op deze opname weer Zoot's formidabele techniek. Spelenderwijs overwint hij technische moeilijkheden die andere, minder grote vertolkers tot wan hoop of minstens uit hun muzikaal Georges Brassens is een tijd vrij ernstig ziek geweest. Het bericht van zijn beterschap hebben wf nu ontvangen in de vorm var een nieuwe Philips-plaat, die simpel weg heet „Georges Brassens no. 9" Men vindt de dichter en de revolutio nair weer helemaal terug in negen nieu we chansons. Er mag dan ir Frank rijk op het ogenblik een stormloop te constateren zpn van jeu-gdige, talent volle chansonniers, het ridderkasteel van Brassens blijft groots en onaan tastbaar overeind. Een deel van zijn geheim ligt in de ijzersterke en logisch' j melodieën, die nagenoeg alle ontleen 1 zijn aan volkswijsjes. Een orkest wi1 Brassens niet achter zich hebben. Hij heeft zijn eigen gitaar en verder laa hij zich heel doeltreffend en fijnzinnij ondersteunen door een tweede gitan en een bassist. Het is weer moeilii' om uit te maken welke chansons op deze nieuwe plaat zich bijzonder onder scheiden. Misschien het lange en hard- „Les trompettes de la renommee", da evenwicht zouden brengen. „Some body Loves Me" en „Stompin at the Savoy" zijn goed in het gehoor liggen de, makkelijk swingende stukken waar in de ex-Koodman- en Kenton-saxofo- nist echter niet tot grote daden komt. (uitgezonderd wellicht in de derde cho rus van „Stompin"). „Autumn Lea ves" waarmee de plaat besluit, krijgt wonderlijk genoeg een uitvoering in me dium-tempo, waarbij Zoot weer alle ge legenheid krijgt zijn groot, maar soms wat „droog" vakmanschap te etaleren. Een verrassing vonden wi) het spel van pianist Stan Tracy, die ons in enkele zeer fraaie soli aan de vroege Lennie Tristano deed denken. de nietsontziende publiciteitswereld he kelt, of anders „La guerre de 14-18" dat de spot drijft met die oude snorre bijters die zo romantisch doen ovet „hun" oorlog. Onder alle merkwaardig' liefdesliedjes die Brassens heeft ge schreven, valt op deze nieuwe plaa ,Les amours d'antan" op door zijn wee noedige ballade-trant en zijn rijke sfee- die in de grootste eenvoud wordt opge roepen. Voor niet-Fransen behoort Brassen, tot de moeilijkst verstaanbare chanson liers. Ook in Frankrijk vindt men de aanhang van Brassens voornamelijk on der de intellectuelen met oog voor het dagelijkse, het uiterlijk banale. De poëzie van deze besnorde schuwe zan ger zit vol „plat" en soms ook schut tingtaai. Het is natuurlijk onzin om te zeggen: „Goed dat wjj niet alles kun nen verstaan, wanv anders zouden wi' ItlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllKI zeggen, dat ze het koud hebben, naar huis willen, dat ze moe zijn en wie weet wat voor onbeduidends nog meer dan zijn de platenheren er als de kippen bij om er een liedjesschrijver en een singletje tegen aan te gooien omdat er mogelijk wel teenagers zijn die dat moois allemaal muzikaal vereeuwigd willen zien. Op de achterkant staat „Nee jon gen, ik trouw niet met jou", een wat vreemde vertolking van het meer be kende liedje „Bacheler Boy". De televisie is bij „Philips" vanzelf sprekend zouden wfl haast zeggen, bij zonder in trek. Max van Praag roffelt onder het uitstoten van de bekende kreet Wilma, Wilma drie volle minuten lang op een deur die maar niet open wil: de kreet van Fred uit „de Flintstones" is inmiddels wel zo ingeburgerd, dat een of andere reactie uit de platenwereld niet kon uitblijven. Good old Max heeft van Philips 318 877 PF in ieder ge val een lekker meezingertje (meebruller- jje) gemaakt, dat het op de hitparadt ver kan brengen. Miss Bossa Nova Rita Reys heeft op Philips 327 503 JF weer een tweetal liedjes laten opnemen. Begeleid door het Combo van haar echtgenoot Pim Jacobs brengt zij een heel smakelijke uitvoering van „Fly me to the moon". Minder geslaagd vinden wjj „Medita tion", dat op ae achterkant staat. Het liedje krijgt helaas een nogal vlakke uitvoering. -cos worden". Brassens dichterschap luit aan op het rauwe, onparlemen- aire laaltje van de straat. Dat is niet geschikt voor kinderen, zou men kun nen beweren, maar gek genoeg zijn het juist de kinderen van de volksbuurten die dit op hun onbekommerde gemoed krijgen gesmeten. Hun incasseringsver mogen raakt men later kwijt, maar ho- penljjk heeft men dan de goede oren >m te luisteren naar die verlate minne- dreel die de gordijnen open gooit om ms het leven weer nieuw te laten zien. Er is tegelijkertijd een ander zeer oegerenswaardig Brassens-plaatje (45- toeren EP) bij Philips verschenen on der de titel „Allons chez Georges Bras sens". Er staan vier liedjes op die vier kanten van het veelzijdige talent van de auteur-interprète willen belichten: de Charlie Chaplin-achtige man die altijd net naast het geluk grijpt, de zanger van de bitter-zoete liefde, de dromer bi) zjjn boom in het tuintje beneden en de verteller van de oude Jeanne, die een eend had gekocht om op te eten, maar het beest zo teder bekijkt dat ze wacht met slachten tot het sterft van ouder dom. Er is een levendige biografische tekst (met foto's) bij deze plaat. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Het is heerlijk rustig „Bei Vico in der Bar" (Decca BLK 16235 P). Geen gerinkel van glazen, geen onderdrukt fluisteren, geen zacht piepende deuren en zelfs het geschuifel van de dansende paren wordt niet ge hoord. Vico Torriani en het barensemble van Henry Mayer krijgen alle aan dacht. De stem van Vico, vol zwoele romantiek, laat velen onverschillig, an deren aanbidden hem. Hoe dan ook, Vico zingt in zijn bar bijna veertig num mers, onderverdeeld in acht medleys. Voor de dansliefhebbers is het een ge noegen de zanger met bar en al in huis te hebben. Foxtrots, walsen, tan go's, samba's en cha-cha-cha's volgen elkaar op, het geheel vormt een rijk gevarieerde dansparty. In de walsmed- ley zijn „Tulpen uit Amsterdam" en „Die mooie molen" doorgedrongen. Zij zijn er volkomen op hun plaats. Zo tus sen het dansen door is er ook nog tijd even aan een cocktail te nippen, waar voor maar liefst twaalf recepten op de hoes van deze langspeelplaat. Keuze genoeg dus. rten van de jonge Amerikaanse pop- ff singers is Bobby Rydell. Twintig 1 J jaar is deze jongeman thans, maar reeds elf jaar actief in de wereld van de showbusiness. Aan routine ont breekt het hem dan ook niet. En dat blijkt bijvoorbeeld heel goed uit Ar- tone MMCP 517, een langspeler met tien van zijn beste successen. „Loop de loop heeft het daarvan wellicht het verst ge bracht en deze hit is dan ook de opening van de plaat, waarop verder „See see rider" het oude „Everybody loves a lover" en „Telstar" de tonen van het succes met zich meevoeren. Rydell zinpt soepel en gemakkelijk, geheel in de stv1 die de teener nu eenmaal op de handen draagt. Daarbij vergeleken is Vince Everett gewoon een vervelende jongen> die op een „kwade dag" bij zichzelf dacht: wat Elvis de Pelvis kan, kan ook. Met guitaar en „slingerstem" rent Vince achter Elvis aan. Maar de enorme achterstand is gebleven en zal dat naar ons gevoel ook blijven. Het liedje met de onmogelijke titel „1 ain't gonna oe your low down dog no more" is een voudig vermoeiend om aan te horen- Als amateur mocht Vince er wel wezen getuige het feit dat hij tweemaal ach tereen op een sterk concours tvtnnaa werd. Het mag daar op de zg. „Georg Jubilee" allemaal leuk geklonken heo- ben, op AP 22.144 blééf het slechts een flauw aftrekseltje van iets wat we ec'' wel eens beter hebben gehoord. Fk»*. blijft ook het optreden van Jet Har en Tonny Meehan op Decca F 113 j „Footsomp" en „Diamonds", een c° 0. binatie van schorre keelklanken, -.-n notone guitaartokkels en slagwerk bij elkaar genomen echt geen haal" kaart. Er is in dit genre zoveel ters te beluisteren. Een béétje werk mag men toch wel verwach Vakwerk zoals bijvoorbeeld Decca s (e 2245 bevat, waarop Caterina "al met Sivio Francesco de truist en madison brengt. En hoe. Met vaat'r allure en met het voortreffelijke or van Werner Muller op de achter- voorgrond al naar gelang dat in arrangementen zo uitkomt. oude roem. Het heeft er veel van weg, of we in Nederland met „de film van papa" komen te zitten, zonder dat er zonen zijn om hem op te volgen. Beeld uit de tekenfilm „Het Labyrint" van Jan Lenica, d ie een nieuwe techniek toepast, waarbij „collages" van oude etsen worden gebruikt. ken, dat het er voor de Nederlandse documentaire film somber uitziet, om dat men niet veel anders meer kan verwachten dan een bevestiging van Op het documentaire festival in Ober hausen, hebben het vorige jaar vijf en twintig Duitse filmers en één, Neder- ander, Roh Houwer, zich verenigd om middels een manifest „Papa's Kino" 'it te rangeren. Sindsdien worden deze 26 jongelui de „Oberhausense Groep" >f de „Oberhausense Rebellen" ge- loemd, ofschoon ze voor het grootste deel in München woonachtig zijn. Dit jaar is in Oberhausen, en ook reeds in Mannheim in oktober 1963, gebleken, dat deze rebellen, evenals alle andere filmers, geld nodig hebben. Dat krijgen ze echter niet en daarom produceren ze voornamelijk films voor de televisie. Een tijd- en talentrovende bezigheid. Als producent van korte films is Po- 'en in Oberhausen het beste uit de bus :ekomen. Zijn documentaires, teken- iilms en korte speelfilms droegen alle het stempel van toewijding, maar ook van inspiratie. Roman Polanski viel op met een nieuwe variatie op een thema, dat hij in 1958 in „Twee mannen en een kast" begon. Ditmaal was het „De Zoogdieren", waarin twee mannen om de beurt een slee moeten trekken, maar allerlei voorwendsels zoeken om aan hun olicht te ontkomen. Het is een burles ke, die is beïnvloed door het toneel van het absurde en die de „condition hu- maine" weerspiegelt. Het motto van het filmfestival in Oberhausen luidde: „De weg tot de na tuur". Meer dan ooit is het dit jaar op gevallen, dat de werkelijkheid, de waar heid over de mens, de dreiging, die via mechanisatie en Oorlog onder werp van vele teken- en poppenfilms over de wereld hangt en een angstpsy chose kweekt, niet zozeer hun weer spiegeling vinden in de speelfilm, die is gericht op een filosofische houding of op amusement en een ontkomen aan de dagelijkse spanning, als wel in de korte film, die wat dit betreft meer aandacht verdient dan hij over het al gemeen in de openbare bioscoopverto ningen krijgt. H. S. et succes van een Filmfestival II hangt af van wat de wereldpro- X X duktie biedt en als men zich bezint op de resultaten van het Festi val der Documentaire, dat verleden maand voor de negende maal in Ober hausen is gehouden, komt men tot de conclusie, dat 1962 voor de korte film beslist geen topjaar is geweest. Men schijnt in een impasse te zijn geraakt. Filmmakers lijken geen nieuwe aspek- ten te kunnen vinden aan hoogovens, de haringvangst of de spoorwegen. Nog minder slagen zij er in, hun onder- wrpen in een nieuw licht te laten zien. En dus worden hun documentaires mid delmatige films. Voor een deel is deze middelmatig heid te wijten aan de stijl, waarin de filmers werken. Op het festival in Ober hausen is één ding plotseling heel dui delijk geworden: dat Walter Ruttmann de vader is van de hedendaagse film. Jarenlang is hij verguisd» Maar in Ober hausen, waar zijn films opnieuw in ver toning werden gebracht, bleek overdui delijk, dat de filmers van 1962 de kring loop hebben voltooid en zijn terugge keerd naar 1927, toen Rutmann zijn „Berlin, Symphonie einer Grossstadt" componeerde. We kunnen tegenwoordig In geestdrift ontsteken over sociale do cumentaires, die met de verborgen ca mera zijn opgenomen. Maar Ruttmann deed 35 jaar geleden niet anders. Hij stelde zich verdekt op en filmde van een kist uit of van een kar af, zonder dat de Berlijners het merkten. We mo gen nog zo enthousiast zijn over het rit me in een film van Bert Haanstra. Maar „Glas" en „Zoo" zouden onder delen van „Berlijn" kunnen zijn, naar ttijl en stemming passend in Ruttmanns film, hoewel Haanstra, die voorzitter was van de jury in Oberhausen, des gevraagd „tot zijn schande" moest be kennen, nog nooit een film van Wal ter Ruttmann te hebben'gezien. Het inzicht en de visie van cineasten als Ruttmann en Haanstra ontbraken in tussen in 'n groot deel van de in Oberhau sen vertoonde documentaires. Het is triest te zien hoe blind de makers zijn voor hun onderwerp en hoe zij hun op het celluloid vastgelegde materiaal zon der enig gevoel voor ritme aan elkaar plakken. Het is dilettantische huisvlijt, waaraan veel geld wordt gespendeerd en weggegooid. Op een festival van korte films verlangt men echter meer te zien dan alleen maar goed vakman schap, omdat anders noch de kritische toesohouwer, noch de collega-filmer er Wijzer van word. Speciaal op het gebied van de teken film werd men zich er steeds meer van bewust, dat het streven naar vernieu wing bijna altijd weer leidt naar de toepassing van oude teohnieken, die tot nieuw leven worden gewekt. Dit is in tussen op zich verheugend, omdat er tfe intrinsieke waarde van de versto ken of vergeten stijl door wordt be wezen. Pe stijl van Emile Cohl, een der eer ste tekenfilmers, die in verzet kwamen legen de gladde Disney-vormen, wordt ♦pnieuw toegepast in Dusan Vukotics tilm „Het Spel". Deze film, die de eerste prijs won, bestaat dan ook voor een groot deel uit tot leven gebrachte kin dertekeningen. Terwijl een deel van de tekenfilmers zijn heil zoekt in zogenaamd onbeholpen tekeningen, vindt een ander deel zijn inspiratie in de grafiek van het einde der negentiende eeuw. De Pool Jan Le nica begon er in 1957 mee in zijn film „Monsieur Tête" en in zijn nieuwe film „Het Labyrint" gaat hij er mee door, het decor bestaat uit een „collage" van (bijgewerkte) oude etsen, waarin de fi guren rondlopen en vliegen. Andere fil mers, zoals de Duitser Wolfgang Urchs in „Het Pistool", hebben deze techniek weer overgenomen. Merkwaardig in dit verband is, dat Lenica als de „uitvinder" van deze stijl wordt gedoodverfd, maar dat er in De nemarken iemand woont, die tientallen jaren geleden dit soort tekeningen al n 1947 verscheen een rapport over een onderzoek naar het gehalte van de boeken in de winkelbibliotheken te Maastricht. De uitkomst was bedroevend. Aangenomen kon worden dat de lectuur, elders op dezelfde ge makkelijke wijze beschikbaar gesteld, zonder enige vorm van voorlichting of selectie evenmin op behoorlijk peil zou staan. Het zou tegenover de bestaande ka tholieke openbare leeszalen en biblio theken onbillijk zijn te bweren, dat er op het gebied van de katholieke lec tuurvoorziening niets was gedaan. Reeds in 1921 was de Bond vanR.K. Openba re Leeszalen en Boekenrijen opgericht. De vraag was echter of deze biblio theken de katholieke massa hadden be oogd; feitelijk kwam er alleen een gees telijke „elite" binnen. Financieel werk ten zij bovendien dikwijls onder heel moeilijke omstandigheden. Er waren in die tijd slechts ongeveer 30 katholieke leeszalen en bibliotheken. Zij werden, vooral in de kleine plaatsen, maar toch ook in de grote steden, enigszins aan gevuld door zelfstandige parochie-biblio theken. Van die laatste categorie de bibliotheken van de St. Vincentius- vereniging meegerekend waren er al tijd nog een duizend, maar met een ver zameling boeken, die beslist niet toe reikend was om zowel de meer ontwik kelde als de eenvoudige lezer een be hoorlijke keuze te bieden. De laatst uitgekomen werken ontbraken veelal en bovendien werd ten aanzien van toe laatbare lectuur in die dagen een ne gatief beleid gevoerd: het aanstootge vende werd geweerd, aan een positie ve voorlichting over wezenlijk goede boeken, ook al waren zij dan niet voor iedereen geschikt, kwam men niet toe. Het werd hoog tijd. dat vooral deze kleine bibliotheken, die dichter bij het volk stonden en juist daardoor een belangrijke taak hadden, van deskun dige zijde steun kregen en ook mate rieel werden geholpen. De Katholieke Actie zag hier een ter rein, waar op alle katholieke sociale or ganisaties, die zich immers voor de geestelijke vorming van hun leden ver antwoordelijk voelen, werkzaam moes ten zijn. Lang al was er geklaagd een rapport van de Bond van Katholie ke Uitgevers en Boekhandelaren „St. Jan" toonde het an dat de katholie ken in verhouding tot andere bevol kingsgroepen weinig lazen. Om dit te veranderen was voorlichting en leiding nodig, en deze moesten uitgaan van goede bibliotheken met deskundige krachten en een collectie boeken afge stemd op de minder ontwikkelde lezer. Dit laatste punt bleek het grote strui- elblok dat de eenheid op net gebied van da katholieke lectuurvoorziening kelblok dat de eenheid op tot voor kort In de weg stond. De ka tholieke openbare leeszalen, aangesloten b\j de Centrale Vereniging voor Open bare bibliotheken, hielden de daar gel dende normen aan, die willen dat de uit te lenen boeken van een behoorlijk ni veau zijn. Toen op 30 november 1949 de katho lieke Centrale Vereniging voor Lectuur voorziening tot stand kwam hadden de initiatiefnemers, van wie vooral Her man Divendal wegens zijn groot aan deel In deze zaak met ere mag worden genoemd, gewild, dat daarin werkelijk alle katholieke leeszalen en bibliothe ken waren samengekomen met de vertegenwoordigers van wat wij de consumenten kunnen noemen: het jeugd werk, de standsorganisaties, onderwijs, vrouwenbeweging. Binnen deze kring vond men dat goede volksbibliotheken van grote betekenis waren. Bij de lei ding wilde men het vrijwilligerselement inschakelen, omdat men bij dit werk vooral gedreven moest worden door een sterk sociaal gevoel. Door het organise ren van cursussen voor bibliothecaris sen, bedoeld voor de vrijwillige krach ten, heeft de K.C.V.L. getoond, dat zij daarbij een zekere mate van deskundig heid noodzakelijk achtte. Bij de katho lieke openbare leeszalen en bibliotheken voelde men echter weinig voor deze vrij willigers. De K.C.V.L. heeft haar werk voort gezet, daartoe aangespoord door het gunstige klimaat, dat van overheidswege steun mogelijk maakte voor de gewenste uitbreiding van bibliotheken op het plat teland. De Provinciale Besturen toonden grote belangstelling en daarom werd begonnen met de oprichting van een K.C.V.L. in elke provincie, met uitzon dering van Noord-Brabant, waar men een eigen organisatie creëerde, die bui ten de landelijke K.C.V.L. bleef. Het gevolg is geweest, dat het aantal bij de K.C.V.L. aangesloten bibliotheken van 700 in 1956 groeide tot 900 in 1961. Daarnaast is het gehalte van heel wat bibliotheken verbeterd, ook omdat zij meer mogelijkheden kregen door het in stituut van de wisselbibliotheek, waar door iedere bibliotheek op tijd zijn col-' lectie kon verversen en praktisch over elk gewenst boek beschikken. Het blijft jammer, dat de K.C.V.L. en de Kath. Bond van Openbare Leesza len en Bibliotheken bij het uitoefenen van eenzelfde culturele taak jaren lang soms heel scherp tegenover el kaar hebben gestaan. Het in 1954 tot stand gekomen Katholiek Lectuurcen trum, waarin beide partijen elkaar ont moetten, kon men als een poging zien om de tweedracht uit de weg te ruimen. Er bleek echter een langzaam groeiproces nodig, waarbij door de enorme ontwikkeling van het gehele bi bliotheekwezen en ook door de toene mende activiteit om het volk meer ken nis bij te brengen het éne doel scherper voor ogen kwam te staan, om de twee volledig tot elkaar te brengen. Beide verenigingen hebben zichzelf zijn opgegaan in igingen nu geliquideerd en zL~ -„ een nieuwe vereniging: Katholiek Biblio theekcentrum. Hierdoor kan men zich gezamenlijk bezighouden met de vra gen, die zich bij de verdere ontwikke ling van dit werk voordoen. Deels han gen de nieuwe ontwikkelingen samen met de groei in het denken onder de katholieken. Daaruit vloeien vragen van algemeen belang voort. Hoe moeten wij staan tegenover een confessionele biblio theek? In hoeverre is samenwerking met andere bibliotheken mogelijk? Moet de opleiding blijven geschieden op levensbeschouwelijke grondslag? Bovendien is het praktische werk aan zienlijk uitgebreid. Men denke aan lec tuurvoorziening voor bejaarden, biblio theken in buurthuizen en jeugdhuizen, schoolbibliotheken e.d. Het streven van het Katholiek Biblio theekcentrum Is: bfl de voorlich ting, die vooral in deze tijd met massa verspreiding van pockets, boekbespre kingen yoor radio en televisie drin gend nodig Is, vooral nadruk te leggen op de eigen verantwoordelijkheid van de lezer, waarvoor een eerste vereiste is goede beïnvloeding van de mentali teit. I.A. De Nederlandse vertaling van J. A. Hadfield's „Dreams and Night mares" heeft lang op zich laten wachten. Het onlangs bij Het Spectrum uitgekomen Aulaboekje kreeg de titel mee: Psychologie van de droom. Na een korte algemene inleiding beziet Hadfield speciaal de droomtheorieën van Freud en Jung. Veel plaats ruimt hij in voor biologische determinanten van de droom. Niet alleen in het afzon derlijke hoofdstuk over dromen en neu rosen, maar ook in allerlei andere be schouwingen weet Hadfield het neurose begrip nader te omlijnen. Tot slot brengt hij een en ander te berde over para psychologische aspecten van de droom. Hoewel de vertaler enkele terminolo gische foutjes in de tekst achterliet, is deze publikatie als oriëntering omtrent de aard, de waarde en het nut van ons droomleven, alsook terzake droomdui ding, van goede kwaliteit en stellig le zenswaard. Voor weinig geld is men de bezitter van dit boekje. J. M. maakte. Deze Deen is echter volkomen onbekend gebleven, omdat niemand ooit over hem in de internationale vakpers heeft geschreven en omdat zijn films nooit naar het buitenland zijn verkocht of op festivals zijn vertoond. Nederland is in Oberhausen slecht uit de bus gekomen. Men kon alleen oude paradepaardjes laten zien van vroegere festivals: „Big City Blues", „Pan", „Zqo" en „De werke lijkheid van Karei Appel". Sindsdien is er niets meer geproduceerd, dat enigs zins op internationaal peil staat. In 1953 had Nederland iets te betekenen op filmfestivals, maar aangezien er, se dert de ontdekking van Herman van der Horst en Bert Haanstra door de bui tenwereld een ontdekking, die werd geboekstaafd met Gouden Palmtakken en Beren geen veelbelovende jonge Nederlandse cineasten meer zijn opge staan, kan men nu slechts zuur opmer- Scène uit de film „De Zoogdieren" van de Pool Roman Polanski, die een nieuwe variatie heeft gemaakt op het thema „twee mannen en een kast".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1963 | | pagina 8