Solo for Zoot
Lichte
muze
W'
Nieuwe platen van
Georges Brassens
WILLEKE EN DE
WEERMAN
„BEI VICO
IN DER BAR"
VAN „POP
TOT TWIST
DOCUMENTAIRE IN IMPASSE
Rebellen
Verguisde Walter Ruttmann,
vader van hedendaagse film
Bevestiging van oude
Werkelijkheid
roem voor Nederland
Terugkeer
naar oude
technieken
Anne Sylvestrevrouwelijke
pendant van Georges Brassens
Katholiek bibliotheekwerk
in één organisatie
NA GROEIPROCES VAN JAREN
Bij voorlichting nadruk op eigen
verantwoordelijkheid van de lezer
Psychologie van
de droom
DINSDAG 12 MAART 1963
PAGINA 9
Chansons
Struikelblok
Lectuurcentrum
ilillliU' i'\
Lichte muziek
kent men tegen
woordig overal.
Frankrijk en het
chanson zijn echter
een aparte eenheid. Daarom kent men
daar het onderscheid tussen het lichte
lied en het chanson van nature. Van
het Franse chanson kan men zeggen
dat het sinds de middeléeuwen een on
afgebroken traditie kent. Tussen hel
lichte lied en het chanson ligt de kracht
van het woord. Bij het chanson zijn de
woorden het belangrijkst, de muziek on
dersteunt en past zich aan. Zo is het in
dit genre altijd geweest. In dat Franse
klimaat is het dan ook geen al te grote
verrassing als zich nieuwe namen aan
de rij van reeds bekende chansonnières
en chansonniers toevoegen. Claude Nou-
garo is een van de laatste opzienba
rende namen, Anne Sylvestre is er ooi-
een. Zij kan met recht een vertegen
woordigster van de jongste generatie
worden genoemd. Zij is nu hier niet he
lemaal onbekend meer sinds zij on
langs even optrad voor de Nederland
se radio en televisie. Maar in Frank
rijk kent bijna iedereen haar naam a
geruime tijd. Zij is geëerd met d< i
Grand Prix de l'Académie de la chan
son francaise.
Anne Sylvestre, van wie bii Philips
(Standaax-d B 76.543 R) een 33 toeren
plaat is verschenen, blijkt een veelzij
dig talent te zijn. Zo schrijft zjj voor
alle door haar gezongen chansons zelf
de tekst en de melodie; zij begeleidt
zichzelf dan ook nog, op een voortref
felijke wijze, op de gitaar. De Parijse
pers heeft reeds bij haar debuut op
gemerkt, dat zij de vrouwelijke pendant
is van Georges Brassens. Wie de chan
sons op deze plaat beluistert zal het
volkomen met deze opmerking eens
zijn. Opmerkelijk is verder dat Anne
Sylvestre niet de grote stad, met haar
boeiende leven, niet de straat, niet de
zgn. Parijse sfeer bezingt; haar chan
sons zijn geïnspireerd op het platte
land, op de verfrissende sfeer van bui
ten-zijn. Duidelijk komt dat tot uiting
in „Bergerade" en in ..Quatre saisons"
Naast gitaar maakt zjj gaarne gebruik
van een instrumentatie van fluit en
hobo. Daar gaat een aparte bekoring
van uit. Haar stem is helder, een
beetje kinderlijk en soms weemoedig
Men komt beslist onder de bekorin
van de aansprakelijke kleur ervan.
illeke Alberti
heeft het op
de Philips
single 327 502
JF te kwaad met de
weerman van de te
levisie. Zij kan de
brave man wel slaan
omdat hij steeds
maar depressies voorspelt Van haar
misnoegen geeft ze op dit plaatje in een
liedje van Jack Buiterman overduidelijk
blijk. Waarom dit mopperen op het
slechte weer nu juist op muzikale wijze
moest geschieden? Wij zijn er nog niet
achter.
Mopperen kan men beter op de nor
male gesproken manier doen, lijkt ons.
Maar ja, als meisjes als Willeke Alberti
aiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiinmiHiiiiiiiiiiiiiiiiimiii'miiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiimmimimmiifiiiiiiiiiiii''
Zoot Sims, een
der leden van
de „Four Bro
thers", het be
roemde sax-team,
waar Woody Her
man in 1947 zovee)
eer mee inlegde, blaast nog altijd dyna
misch swingend zijn (tenor-sax) par
tijtje. Op de Fontana LP 680-982 TL
brengt hij ondersteund door een uitste
kende (Britse) ritmegroep onder leiding
van pianist Stan Tracy vier nummers
ten gehore, waarvan Blues in E Flat hel
merkwaardigste en ook het meest in
teressante is.
Sims opent dit nummer wat ongebrui
kelijk met 24 maten „Lead" en neeml
dan vervolgens vijf chorussen voor zjj:
rekening waarin hij zijn improvisaties
langzaam maar zeker opbouwt tot eei
heerlijk stuk, geïnspireerde jazz. Opval
lend is ook op deze opname weer Zoot's
formidabele techniek. Spelenderwijs
overwint hij technische moeilijkheden die
andere, minder grote vertolkers tot wan
hoop of minstens uit hun muzikaal
Georges Brassens is een tijd vrij
ernstig ziek geweest. Het bericht
van zijn beterschap hebben wf
nu ontvangen in de vorm var
een nieuwe Philips-plaat, die simpel
weg heet „Georges Brassens no. 9"
Men vindt de dichter en de revolutio
nair weer helemaal terug in negen nieu
we chansons. Er mag dan ir Frank
rijk op het ogenblik een stormloop te
constateren zpn van jeu-gdige, talent
volle chansonniers, het ridderkasteel
van Brassens blijft groots en onaan
tastbaar overeind. Een deel van zijn
geheim ligt in de ijzersterke en logisch' j
melodieën, die nagenoeg alle ontleen 1
zijn aan volkswijsjes. Een orkest wi1
Brassens niet achter zich hebben. Hij
heeft zijn eigen gitaar en verder laa
hij zich heel doeltreffend en fijnzinnij
ondersteunen door een tweede gitan
en een bassist. Het is weer moeilii'
om uit te maken welke chansons op
deze nieuwe plaat zich bijzonder onder
scheiden. Misschien het lange en hard-
„Les trompettes de la renommee", da
evenwicht zouden brengen. „Some
body Loves Me" en „Stompin at the
Savoy" zijn goed in het gehoor liggen
de, makkelijk swingende stukken waar
in de ex-Koodman- en Kenton-saxofo-
nist echter niet tot grote daden komt.
(uitgezonderd wellicht in de derde cho
rus van „Stompin"). „Autumn Lea
ves" waarmee de plaat besluit, krijgt
wonderlijk genoeg een uitvoering in me
dium-tempo, waarbij Zoot weer alle ge
legenheid krijgt zijn groot, maar soms
wat „droog" vakmanschap te etaleren.
Een verrassing vonden wi) het spel van
pianist Stan Tracy, die ons in enkele
zeer fraaie soli aan de vroege Lennie
Tristano deed denken.
de nietsontziende publiciteitswereld he
kelt, of anders „La guerre de 14-18"
dat de spot drijft met die oude snorre
bijters die zo romantisch doen ovet
„hun" oorlog. Onder alle merkwaardig'
liefdesliedjes die Brassens heeft ge
schreven, valt op deze nieuwe plaa
,Les amours d'antan" op door zijn wee
noedige ballade-trant en zijn rijke sfee-
die in de grootste eenvoud wordt opge
roepen.
Voor niet-Fransen behoort Brassen,
tot de moeilijkst verstaanbare chanson
liers. Ook in Frankrijk vindt men de
aanhang van Brassens voornamelijk on
der de intellectuelen met oog voor het
dagelijkse, het uiterlijk banale. De
poëzie van deze besnorde schuwe zan
ger zit vol „plat" en soms ook schut
tingtaai. Het is natuurlijk onzin om te
zeggen: „Goed dat wjj niet alles kun
nen verstaan, wanv anders zouden wi'
ItlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllKI
zeggen, dat ze het koud hebben, naar
huis willen, dat ze moe zijn en wie weet
wat voor onbeduidends nog meer dan
zijn de platenheren er als de kippen
bij om er een liedjesschrijver en een
singletje tegen aan te gooien omdat er
mogelijk wel teenagers zijn die dat moois
allemaal muzikaal vereeuwigd willen
zien. Op de achterkant staat „Nee jon
gen, ik trouw niet met jou", een wat
vreemde vertolking van het meer be
kende liedje „Bacheler Boy".
De televisie is bij „Philips" vanzelf
sprekend zouden wfl haast zeggen, bij
zonder in trek. Max van Praag roffelt
onder het uitstoten van de bekende kreet
Wilma, Wilma drie volle minuten lang
op een deur die maar niet open wil:
de kreet van Fred uit „de Flintstones"
is inmiddels wel zo ingeburgerd, dat een
of andere reactie uit de platenwereld
niet kon uitblijven. Good old Max
heeft van Philips 318 877 PF in ieder ge
val een lekker meezingertje (meebruller-
jje) gemaakt, dat het op de hitparadt
ver kan brengen.
Miss Bossa Nova Rita Reys heeft op
Philips 327 503 JF weer een tweetal
liedjes laten opnemen. Begeleid door
het Combo van haar echtgenoot Pim
Jacobs brengt zij een heel smakelijke
uitvoering van „Fly me to the moon".
Minder geslaagd vinden wjj „Medita
tion", dat op ae achterkant staat. Het
liedje krijgt helaas een nogal vlakke
uitvoering.
-cos worden". Brassens dichterschap
luit aan op het rauwe, onparlemen-
aire laaltje van de straat. Dat is niet
geschikt voor kinderen, zou men kun
nen beweren, maar gek genoeg zijn het
juist de kinderen van de volksbuurten
die dit op hun onbekommerde gemoed
krijgen gesmeten. Hun incasseringsver
mogen raakt men later kwijt, maar ho-
penljjk heeft men dan de goede oren
>m te luisteren naar die verlate minne-
dreel die de gordijnen open gooit om
ms het leven weer nieuw te laten zien.
Er is tegelijkertijd een ander zeer
oegerenswaardig Brassens-plaatje (45-
toeren EP) bij Philips verschenen on
der de titel „Allons chez Georges Bras
sens". Er staan vier liedjes op die vier
kanten van het veelzijdige talent van
de auteur-interprète willen belichten: de
Charlie Chaplin-achtige man die altijd
net naast het geluk grijpt, de zanger
van de bitter-zoete liefde, de dromer bi)
zjjn boom in het tuintje beneden en de
verteller van de oude Jeanne, die een
eend had gekocht om op te eten, maar
het beest zo teder bekijkt dat ze wacht
met slachten tot het sterft van ouder
dom. Er is een levendige biografische
tekst (met foto's) bij deze plaat.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Het is heerlijk rustig „Bei Vico in
der Bar" (Decca BLK 16235 P).
Geen gerinkel van glazen, geen
onderdrukt fluisteren, geen zacht
piepende deuren en zelfs het geschuifel
van de dansende paren wordt niet ge
hoord. Vico Torriani en het barensemble
van Henry Mayer krijgen alle aan
dacht. De stem van Vico, vol zwoele
romantiek, laat velen onverschillig, an
deren aanbidden hem. Hoe dan ook,
Vico zingt in zijn bar bijna veertig num
mers, onderverdeeld in acht medleys.
Voor de dansliefhebbers is het een ge
noegen de zanger met bar en al in
huis te hebben. Foxtrots, walsen, tan
go's, samba's en cha-cha-cha's volgen
elkaar op, het geheel vormt een rijk
gevarieerde dansparty. In de walsmed-
ley zijn „Tulpen uit Amsterdam" en
„Die mooie molen" doorgedrongen. Zij
zijn er volkomen op hun plaats. Zo tus
sen het dansen door is er ook nog tijd
even aan een cocktail te nippen, waar
voor maar liefst twaalf recepten op de
hoes van deze langspeelplaat. Keuze
genoeg dus.
rten van de jonge Amerikaanse pop-
ff singers is Bobby Rydell. Twintig
1 J jaar is deze jongeman thans, maar
reeds elf jaar actief in de wereld
van de showbusiness. Aan routine ont
breekt het hem dan ook niet. En dat
blijkt bijvoorbeeld heel goed uit Ar-
tone MMCP 517, een langspeler met tien
van zijn beste successen. „Loop de loop
heeft het daarvan wellicht het verst ge
bracht en deze hit is dan ook de opening
van de plaat, waarop verder „See see
rider" het oude „Everybody loves a
lover" en „Telstar" de tonen van het
succes met zich meevoeren. Rydell zinpt
soepel en gemakkelijk, geheel in de stv1
die de teener nu eenmaal op de handen
draagt. Daarbij vergeleken is Vince
Everett gewoon een vervelende jongen>
die op een „kwade dag" bij zichzelf
dacht: wat Elvis de Pelvis kan, kan
ook. Met guitaar en „slingerstem" rent
Vince achter Elvis aan. Maar de enorme
achterstand is gebleven en zal dat naar
ons gevoel ook blijven. Het liedje met
de onmogelijke titel „1 ain't gonna oe
your low down dog no more" is een
voudig vermoeiend om aan te horen-
Als amateur mocht Vince er wel wezen
getuige het feit dat hij tweemaal ach
tereen op een sterk concours tvtnnaa
werd. Het mag daar op de zg. „Georg
Jubilee" allemaal leuk geklonken heo-
ben, op AP 22.144 blééf het slechts een
flauw aftrekseltje van iets wat we ec''
wel eens beter hebben gehoord. Fk»*.
blijft ook het optreden van Jet Har
en Tonny Meehan op Decca F 113 j
„Footsomp" en „Diamonds", een c° 0.
binatie van schorre keelklanken, -.-n
notone guitaartokkels en slagwerk
bij elkaar genomen echt geen haal"
kaart. Er is in dit genre zoveel
ters te beluisteren. Een béétje
werk mag men toch wel verwach
Vakwerk zoals bijvoorbeeld Decca s (e
2245 bevat, waarop Caterina "al
met Sivio Francesco de truist en
madison brengt. En hoe. Met vaat'r
allure en met het voortreffelijke or
van Werner Muller op de achter-
voorgrond al naar gelang dat in
arrangementen zo uitkomt.
oude roem. Het heeft er veel van weg,
of we in Nederland met „de film van
papa" komen te zitten, zonder dat er
zonen zijn om hem op te volgen.
Beeld uit de tekenfilm „Het Labyrint" van Jan Lenica, d ie een nieuwe techniek toepast, waarbij „collages" van oude
etsen worden gebruikt.
ken, dat het er voor de Nederlandse
documentaire film somber uitziet, om
dat men niet veel anders meer kan
verwachten dan een bevestiging van
Op het documentaire festival in Ober
hausen, hebben het vorige jaar vijf en
twintig Duitse filmers en één, Neder-
ander, Roh Houwer, zich verenigd om
middels een manifest „Papa's Kino"
'it te rangeren. Sindsdien worden deze
26 jongelui de „Oberhausense Groep"
>f de „Oberhausense Rebellen" ge-
loemd, ofschoon ze voor het grootste
deel in München woonachtig zijn. Dit
jaar is in Oberhausen, en ook reeds in
Mannheim in oktober 1963, gebleken,
dat deze rebellen, evenals alle andere
filmers, geld nodig hebben. Dat krijgen
ze echter niet en daarom produceren ze
voornamelijk films voor de televisie.
Een tijd- en talentrovende bezigheid.
Als producent van korte films is Po-
'en in Oberhausen het beste uit de bus
:ekomen. Zijn documentaires, teken-
iilms en korte speelfilms droegen alle
het stempel van toewijding, maar ook
van inspiratie. Roman Polanski viel op
met een nieuwe variatie op een thema,
dat hij in 1958 in „Twee mannen en
een kast" begon. Ditmaal was het „De
Zoogdieren", waarin twee mannen om
de beurt een slee moeten trekken, maar
allerlei voorwendsels zoeken om aan hun
olicht te ontkomen. Het is een burles
ke, die is beïnvloed door het toneel van
het absurde en die de „condition hu-
maine" weerspiegelt.
Het motto van het filmfestival in
Oberhausen luidde: „De weg tot de na
tuur". Meer dan ooit is het dit jaar op
gevallen, dat de werkelijkheid, de waar
heid over de mens, de dreiging, die
via mechanisatie en Oorlog onder
werp van vele teken- en poppenfilms
over de wereld hangt en een angstpsy
chose kweekt, niet zozeer hun weer
spiegeling vinden in de speelfilm, die
is gericht op een filosofische houding
of op amusement en een ontkomen aan
de dagelijkse spanning, als wel in de
korte film, die wat dit betreft meer
aandacht verdient dan hij over het al
gemeen in de openbare bioscoopverto
ningen krijgt.
H. S.
et succes van een Filmfestival
II hangt af van wat de wereldpro-
X X duktie biedt en als men zich bezint
op de resultaten van het Festi
val der Documentaire, dat verleden
maand voor de negende maal in Ober
hausen is gehouden, komt men tot de
conclusie, dat 1962 voor de korte film
beslist geen topjaar is geweest. Men
schijnt in een impasse te zijn geraakt.
Filmmakers lijken geen nieuwe aspek-
ten te kunnen vinden aan hoogovens,
de haringvangst of de spoorwegen. Nog
minder slagen zij er in, hun onder-
wrpen in een nieuw licht te laten zien.
En dus worden hun documentaires mid
delmatige films.
Voor een deel is deze middelmatig
heid te wijten aan de stijl, waarin de
filmers werken. Op het festival in Ober
hausen is één ding plotseling heel dui
delijk geworden: dat Walter Ruttmann
de vader is van de hedendaagse film.
Jarenlang is hij verguisd» Maar in Ober
hausen, waar zijn films opnieuw in ver
toning werden gebracht, bleek overdui
delijk, dat de filmers van 1962 de kring
loop hebben voltooid en zijn terugge
keerd naar 1927, toen Rutmann zijn
„Berlin, Symphonie einer Grossstadt"
componeerde. We kunnen tegenwoordig
In geestdrift ontsteken over sociale do
cumentaires, die met de verborgen ca
mera zijn opgenomen. Maar Ruttmann
deed 35 jaar geleden niet anders. Hij
stelde zich verdekt op en filmde van
een kist uit of van een kar af, zonder
dat de Berlijners het merkten. We mo
gen nog zo enthousiast zijn over het rit
me in een film van Bert Haanstra.
Maar „Glas" en „Zoo" zouden onder
delen van „Berlijn" kunnen zijn, naar
ttijl en stemming passend in Ruttmanns
film, hoewel Haanstra, die voorzitter
was van de jury in Oberhausen, des
gevraagd „tot zijn schande" moest be
kennen, nog nooit een film van Wal
ter Ruttmann te hebben'gezien.
Het inzicht en de visie van cineasten
als Ruttmann en Haanstra ontbraken in
tussen in 'n groot deel van de in Oberhau
sen vertoonde documentaires. Het is
triest te zien hoe blind de makers zijn
voor hun onderwerp en hoe zij hun op
het celluloid vastgelegde materiaal zon
der enig gevoel voor ritme aan elkaar
plakken. Het is dilettantische huisvlijt,
waaraan veel geld wordt gespendeerd
en weggegooid. Op een festival van
korte films verlangt men echter meer
te zien dan alleen maar goed vakman
schap, omdat anders noch de kritische
toesohouwer, noch de collega-filmer er
Wijzer van word.
Speciaal op het gebied van de teken
film werd men zich er steeds meer van
bewust, dat het streven naar vernieu
wing bijna altijd weer leidt naar de
toepassing van oude teohnieken, die tot
nieuw leven worden gewekt. Dit is in
tussen op zich verheugend, omdat er
tfe intrinsieke waarde van de versto
ken of vergeten stijl door wordt be
wezen.
Pe stijl van Emile Cohl, een der eer
ste tekenfilmers, die in verzet kwamen
legen de gladde Disney-vormen, wordt
♦pnieuw toegepast in Dusan Vukotics
tilm „Het Spel". Deze film, die de eerste
prijs won, bestaat dan ook voor een
groot deel uit tot leven gebrachte kin
dertekeningen.
Terwijl een deel van de tekenfilmers
zijn heil zoekt in zogenaamd onbeholpen
tekeningen, vindt een ander deel zijn
inspiratie in de grafiek van het einde
der negentiende eeuw. De Pool Jan Le
nica begon er in 1957 mee in zijn film
„Monsieur Tête" en in zijn nieuwe film
„Het Labyrint" gaat hij er mee door,
het decor bestaat uit een „collage" van
(bijgewerkte) oude etsen, waarin de fi
guren rondlopen en vliegen. Andere fil
mers, zoals de Duitser Wolfgang Urchs
in „Het Pistool", hebben deze techniek
weer overgenomen.
Merkwaardig in dit verband is, dat
Lenica als de „uitvinder" van deze stijl
wordt gedoodverfd, maar dat er in De
nemarken iemand woont, die tientallen
jaren geleden dit soort tekeningen al
n 1947 verscheen een rapport over
een onderzoek naar het gehalte van
de boeken in de winkelbibliotheken
te Maastricht. De uitkomst was
bedroevend. Aangenomen kon worden
dat de lectuur, elders op dezelfde ge
makkelijke wijze beschikbaar gesteld,
zonder enige vorm van voorlichting of
selectie evenmin op behoorlijk peil zou
staan.
Het zou tegenover de bestaande ka
tholieke openbare leeszalen en biblio
theken onbillijk zijn te bweren, dat er
op het gebied van de katholieke lec
tuurvoorziening niets was gedaan. Reeds
in 1921 was de Bond vanR.K. Openba
re Leeszalen en Boekenrijen opgericht.
De vraag was echter of deze biblio
theken de katholieke massa hadden be
oogd; feitelijk kwam er alleen een gees
telijke „elite" binnen. Financieel werk
ten zij bovendien dikwijls onder heel
moeilijke omstandigheden. Er waren in
die tijd slechts ongeveer 30 katholieke
leeszalen en bibliotheken. Zij werden,
vooral in de kleine plaatsen, maar toch
ook in de grote steden, enigszins aan
gevuld door zelfstandige parochie-biblio
theken. Van die laatste categorie
de bibliotheken van de St. Vincentius-
vereniging meegerekend waren er al
tijd nog een duizend, maar met een ver
zameling boeken, die beslist niet toe
reikend was om zowel de meer ontwik
kelde als de eenvoudige lezer een be
hoorlijke keuze te bieden. De laatst
uitgekomen werken ontbraken veelal
en bovendien werd ten aanzien van toe
laatbare lectuur in die dagen een ne
gatief beleid gevoerd: het aanstootge
vende werd geweerd, aan een positie
ve voorlichting over wezenlijk goede
boeken, ook al waren zij dan niet voor
iedereen geschikt, kwam men niet toe.
Het werd hoog tijd. dat vooral deze
kleine bibliotheken, die dichter bij het
volk stonden en juist daardoor een
belangrijke taak hadden, van deskun
dige zijde steun kregen en ook mate
rieel werden geholpen.
De Katholieke Actie zag hier een ter
rein, waar op alle katholieke sociale or
ganisaties, die zich immers voor de
geestelijke vorming van hun leden ver
antwoordelijk voelen, werkzaam moes
ten zijn. Lang al was er geklaagd
een rapport van de Bond van Katholie
ke Uitgevers en Boekhandelaren „St.
Jan" toonde het an dat de katholie
ken in verhouding tot andere bevol
kingsgroepen weinig lazen. Om dit te
veranderen was voorlichting en leiding
nodig, en deze moesten uitgaan van
goede bibliotheken met deskundige
krachten en een collectie boeken afge
stemd op de minder ontwikkelde lezer.
Dit laatste punt bleek het grote strui-
elblok dat de eenheid op net gebied
van da katholieke lectuurvoorziening
kelblok dat de eenheid op
tot voor kort In de weg stond. De ka
tholieke openbare leeszalen, aangesloten
b\j de Centrale Vereniging voor Open
bare bibliotheken, hielden de daar gel
dende normen aan, die willen dat de uit
te lenen boeken van een behoorlijk ni
veau zijn.
Toen op 30 november 1949 de katho
lieke Centrale Vereniging voor Lectuur
voorziening tot stand kwam hadden de
initiatiefnemers, van wie vooral Her
man Divendal wegens zijn groot aan
deel In deze zaak met ere mag worden
genoemd, gewild, dat daarin werkelijk
alle katholieke leeszalen en bibliothe
ken waren samengekomen met de
vertegenwoordigers van wat wij de
consumenten kunnen noemen: het jeugd
werk, de standsorganisaties, onderwijs,
vrouwenbeweging. Binnen deze kring
vond men dat goede volksbibliotheken
van grote betekenis waren. Bij de lei
ding wilde men het vrijwilligerselement
inschakelen, omdat men bij dit werk
vooral gedreven moest worden door een
sterk sociaal gevoel. Door het organise
ren van cursussen voor bibliothecaris
sen, bedoeld voor de vrijwillige krach
ten, heeft de K.C.V.L. getoond, dat zij
daarbij een zekere mate van deskundig
heid noodzakelijk achtte. Bij de katho
lieke openbare leeszalen en bibliotheken
voelde men echter weinig voor deze vrij
willigers.
De K.C.V.L. heeft haar werk voort
gezet, daartoe aangespoord door het
gunstige klimaat, dat van overheidswege
steun mogelijk maakte voor de gewenste
uitbreiding van bibliotheken op het plat
teland. De Provinciale Besturen toonden
grote belangstelling en daarom werd
begonnen met de oprichting van een
K.C.V.L. in elke provincie, met uitzon
dering van Noord-Brabant, waar men
een eigen organisatie creëerde, die bui
ten de landelijke K.C.V.L. bleef.
Het gevolg is geweest, dat het aantal
bij de K.C.V.L. aangesloten bibliotheken
van 700 in 1956 groeide tot 900 in 1961.
Daarnaast is het gehalte van heel wat
bibliotheken verbeterd, ook omdat zij
meer mogelijkheden kregen door het in
stituut van de wisselbibliotheek, waar
door iedere bibliotheek op tijd zijn col-'
lectie kon verversen en praktisch over
elk gewenst boek beschikken.
Het blijft jammer, dat de K.C.V.L. en
de Kath. Bond van Openbare Leesza
len en Bibliotheken bij het uitoefenen
van eenzelfde culturele taak jaren lang
soms heel scherp tegenover el
kaar hebben gestaan. Het in 1954 tot
stand gekomen Katholiek Lectuurcen
trum, waarin beide partijen elkaar ont
moetten, kon men als een poging zien
om de tweedracht uit de weg te ruimen.
Er bleek echter een langzaam
groeiproces nodig, waarbij door de
enorme ontwikkeling van het gehele bi
bliotheekwezen en ook door de toene
mende activiteit om het volk meer ken
nis bij te brengen het éne doel scherper
voor ogen kwam te staan, om de twee
volledig tot elkaar te brengen.
Beide verenigingen hebben zichzelf
zijn opgegaan in
igingen
nu geliquideerd en zL~ -„
een nieuwe vereniging: Katholiek Biblio
theekcentrum. Hierdoor kan men zich
gezamenlijk bezighouden met de vra
gen, die zich bij de verdere ontwikke
ling van dit werk voordoen. Deels han
gen de nieuwe ontwikkelingen samen
met de groei in het denken onder de
katholieken. Daaruit vloeien vragen van
algemeen belang voort. Hoe moeten wij
staan tegenover een confessionele biblio
theek? In hoeverre is samenwerking
met andere bibliotheken mogelijk?
Moet de opleiding blijven geschieden op
levensbeschouwelijke grondslag?
Bovendien is het praktische werk aan
zienlijk uitgebreid. Men denke aan lec
tuurvoorziening voor bejaarden, biblio
theken in buurthuizen en jeugdhuizen,
schoolbibliotheken e.d.
Het streven van het Katholiek Biblio
theekcentrum Is: bfl de voorlich
ting, die vooral in deze tijd met massa
verspreiding van pockets, boekbespre
kingen yoor radio en televisie drin
gend nodig Is, vooral nadruk te leggen
op de eigen verantwoordelijkheid van
de lezer, waarvoor een eerste vereiste
is goede beïnvloeding van de mentali
teit.
I.A.
De Nederlandse vertaling van J. A.
Hadfield's „Dreams and Night
mares" heeft lang op zich laten
wachten. Het onlangs bij Het
Spectrum uitgekomen Aulaboekje kreeg
de titel mee: Psychologie van de droom.
Na een korte algemene inleiding beziet
Hadfield speciaal de droomtheorieën
van Freud en Jung. Veel plaats ruimt
hij in voor biologische determinanten
van de droom. Niet alleen in het afzon
derlijke hoofdstuk over dromen en neu
rosen, maar ook in allerlei andere be
schouwingen weet Hadfield het neurose
begrip nader te omlijnen. Tot slot brengt
hij een en ander te berde over para
psychologische aspecten van de droom.
Hoewel de vertaler enkele terminolo
gische foutjes in de tekst achterliet, is
deze publikatie als oriëntering omtrent
de aard, de waarde en het nut van ons
droomleven, alsook terzake droomdui
ding, van goede kwaliteit en stellig le
zenswaard. Voor weinig geld is men de
bezitter van dit boekje.
J. M.
maakte. Deze Deen is echter volkomen
onbekend gebleven, omdat niemand ooit
over hem in de internationale vakpers
heeft geschreven en omdat zijn films
nooit naar het buitenland zijn verkocht
of op festivals zijn vertoond.
Nederland is in Oberhausen slecht
uit de bus gekomen. Men kon
alleen oude paradepaardjes laten zien
van vroegere festivals: „Big City
Blues", „Pan", „Zqo" en „De werke
lijkheid van Karei Appel". Sindsdien is
er niets meer geproduceerd, dat enigs
zins op internationaal peil staat. In
1953 had Nederland iets te betekenen
op filmfestivals, maar aangezien er, se
dert de ontdekking van Herman van der
Horst en Bert Haanstra door de bui
tenwereld een ontdekking, die werd
geboekstaafd met Gouden Palmtakken
en Beren geen veelbelovende jonge
Nederlandse cineasten meer zijn opge
staan, kan men nu slechts zuur opmer-
Scène uit de film „De Zoogdieren" van de Pool Roman Polanski, die een nieuwe
variatie heeft gemaakt op het thema „twee mannen en een kast".