EXPEDITIE NAAR EGYPTE
EN DE SOEDAN (IV)
GIJ ZULT NIET GESTORVEN ZIJN
De groten der
aarde voor de
meester-lens
Dehoofdweg door Egypte
eindigt in zand en leem
„Er zijn alleen maar
mooie mensen, hoe
lelijk ze ook zijn
„Johnny Jordaan
moet wel van de
Wester
WOENSDAG 3 APRIL 1963
PAGINA 11
Cl artier-Bresson. Dat is een
groot fotograaf in mijn
4 ogen. Wat hij juist accentu
eert, wil ik gewoon niet zien. Hij
ziet de harde, nare kanten van
een zaak; hij retoucheert geen
lelijke trekken op een portret. In
tegendeel, hij legt ze meedogen
loos vast. Ik heb veel bewondering
voor zijn reportages. Waarschijn
lijk omdat hij precies datgene
doet, waarvoor ik bedank, waar
ik wellicht nooit aan toe gekomen
ben, wat ik misschien ook niet
zou kunnen. Ik ben geloof ik
soms té esthetisch. Ja, dat is
het wel, naar mijn gevoel.
11
Het wad een merkwaardige
karavaan die zich de dag
na de Ramadan in zuid
waartse richting bewoog, althans
naar Egyptische begrippen. Vóór
op ging het tomaatkleurige auto-
tje van de Egyptoloog dr. Stadel-
mann, daarachter volgde onze
auto met de aanhanger, waarop
de boot deinend en schokkend
werd meegevoerd. Er zijn drie
wegen van noord naar zuid: De
waterweg over de Nijl, de spoor
lijn töt Assouan en de autostrada,
eveneens tot Assouan. De laatste
hadden wij gekozen om zo zuide
lijk mogelijk te komen alvorens
we met Nefertete zouden gaan
varen. Vanuit Cciiro leek de weg
in het begin prachtig en goed ge
asfalteerd. De uittocht langs de
feestelijke mensen verliep zo, dat
we soms zelfs de snelheid tot 70
km konden opvoeren. Al spoedig
werd de weg echter dusdanig
smal, dat we moesten afremmen
voor elke ezel of kameel en ten
slotte, achter Sohag ging de auto
strada volledig verloren in zand
en gedroogde klei, waarbij zulke
stofwolken bij onze doortocht ont
stonden, dat bij een snelheid van
25 km per uur de volgauto zeker
200 meter moest achterblijven om
tenminste nog iets te kunnen zien.
t* t ergens is het grafritueel
Y meer bezwerend neerge-
4- schreven, dan in het graf
van koning Oenas: ,$ta op Ko
ning Oenas!, neem uw hoofd, raap
uw gebeente op, vergaar uw lede
maten, schudt de aarde van uw
vlees! Ontvang uw brood, dat niet
kan schimmelen, uw bier dat niet
kan verschalen. Gij zult niet ge
storven zijn. Koning Oenas is naar
de hemel onderweg. Als een rei
ger is hij naar de hemel gevlogen
gelijk een wolk. Hij heeft de
hemel gekust als een valk. Hij is
in de hemel aangekomen als een
zwerm sprinkhanen. Hij stijgt uit
de damp van de grote geur op. Hij
roeit in de hemel, in uw schip, hij
boomt in uw schip, o zonnegod. O
zonne-algod, koning Oenas komt
bij u, een onvergankelijke geest."
O nder de zon verliep de weg
in menigten suikerriet la
dende mensen. Stoeten ezels
en kamelen, als waggelende ber
gen suikerriet, zwetende mannen
en kinderen in brandende goud
gele aarde. Bij 'n politie-post bood
men ons cola op kookhitte
aan en de Nijlbmg bij Nag'ham-
madi konden we voetstaps nemen
onder escorte van tientallen be
laden ezels. De banden van de
carrier pasten precies op het weg
dek, aan beide kanten was geen
centimeter speling.
Pierre Monteux.
Eduard van Beinum.
Otto Klemperer.
Nogal dom
Vreemde boogjes
Godfried de Groot.
Ome Nelis Pieters.
53
1
Godfried de Groot:
Al spoedig werd de weg zo »mal, dat we moesten afremmen voor elke ezel of kameel.
De godenverslinder
Oenas en een in
wmttiÊÊÊÊÈÊtÊÊKmiÊmKmiÊaÊÈliÊÊaÊÊÊmmmÊÊmÊÊK—mitmÊÊitÊÊamiiÊttÊÊÊÊÊÊ—mimÊÊmÊÊmÊÊiÊÊmmÊK—KaamÊ*iiÊÊmmÊÊÊÊ—ÊÊmmmÊiaÊammmÊiÊimaÊÊimÊmÊÊiÊÊiÊÊÊmKÊm
gedroogde modder
We zitten In de tuinkamer van zijn
indrukwekkende villa in Valkeveen. Er
staan allerlei tafeltjes, stoelen en kast
jes, van de meest uiteenlopende stijlen
in het lichte vertrek. Door het brede
raam heeft men een prachtig uitzicht
op het stadje Naarden. Het landschap
is afwisselend veel welland, boompar
tijen en wat water. De bloedrode zon
geeft zich langzaam over. De scheme
ring zet aarzelend in.
Men zou zo van een afstand Godfried
de Groot zjjn 69 jaren niet geven. Hl)
zit daar op een heerlijk antiek bank-
meubeltje en neemt óns Op. Godfried
de Gróót is een zeer lange man, wat
mager en bleek door dê vele Operaties
die hjj in dê laatste tijd heeft moeten
ondergaan.
„Sinds augustus maak ik al gêen foto's
meer. Ik mag hét niét," zegt hij na
een tijdje. „Het is verschrikkelijk. Ik heb
mijn hele leven hard, héél hard ge
werkt. Ik heb in myn atelier aan de
Jan Luykenstraat in Amsterdam-zuid
wel ééns een periode gehad dat ik tien
jaar achtereen niet op vakantie ben ge-
jnt,
Wanneer we maar even stilstonden
ontstond er een volksoploop van hon
derden mensen én in de dorpen werd
de boot beklommen door tientallen jo
chies in hun lange hemden. Een keer
Werden we door, naar schatting mêer
dan duizena schreeuwende kinderen, die
zelf- een spreekkoor...... bye, bye, bye..
aanhieven, belegerd. Hat tanken van
benzine was éen plechtigheid, waarbij
zeker wel zestig officiële handelsatta-
ché's betrokken werden. Tenslotte
kwam de brandstof met losse blikken
hit een soort kruideniers-winkel.
D. weg volgt niét de Njjl die ziet
men ipaar een enkele keer maar
gaat meestal langs één der vele züka-
tialen die voor de irrigatie van het land
zIjn gegraven. In déze traag stromende
Water-armen huist het microscopisch
kleine wurmpje, dat bilharzia is gehe
ten en dat bij een groot deel dèr land
bouwende bevolking een afschuwelijke
bloedziekte veroorzaakt. Het vruchtbare
Njjidai is hier nóg verscheidene küome-
ters breed en op de Westelijke berg
kam volgden we de serie Pyramiden
die uitgestrekt liggen tüssèn het oudé
Memphis en dê grote oase Fayoem.
Meer dan 80 van dezé Wonderen van
menselijk vernuft met automatisch slui
tend valstenen en weergaloze doorzet
tende arbeid zijn er ongeveer 5.000 jaar
geleden opgericht. Uit de vertê herkent
men direct de bouwprincipes: de ge
weldenaar van Cheops, de trappenpy-
ramide van Djoser in Sakkara, de knik-
pyramide van Snofru in Dascbur en de
onvoltooide graftempel van Medum, die
met het kléine grondvlak in verhou
ding tot de hoogte lijkt op de aanzet
van een gigantische obelisk, die als een
foren van Babel de hemel wilde instel-
geren.
Hog altijd voert men In de weten-
schapppiijke wereld een strijd over de
r?>ze waarop deze stenen bergen tot
«na gekomen zijn, hoe de monsterar-
®*d verrieht werd, alvorens de gebat
tirna ®°u te woruen lui ue sv-,iirt -
en t?n komen om hem van zijn goud
a-en raden te ontdoen of de archeolo-
L® z°uden zijn gearriveerd om zijn
*erschronlpeld lichaam den volké te to
rn een museum.
Het verhaal, dat de pyramiden ge-
oouwa zpn onder de knoet en de
zweepslagen door slaven en krijgsge
vangenen vormde wei een aardig sce
nario voor een van Cecil B. de Mille's
monsterfilms, maar de gevonden tek
sten uit de graven zelf duiden hele
maal niet op een zedelijk laag-staan-
de slavernij in het Oude Rijk. Oorlo
gen werden er ook niet veelvuldig ge
voerd en hoe zou een technische per
leche met feilloos berekende construc-
ues, gradenverdelingen bij het ver
loop van kaarsrechte gangen en schui
ne wanden door slaven tot stand ge
bracht kunnen zijn. Hoe zouden de
tienduizenden steenblokken zo gehakt
kunnen worden, dat er op vele plaat
sen geen grasspriet tussen de voegen
krijgen is, wanneer er niet met
•en grote liefde en overgave gewerkt
Werd) Wat ia er niet voor een orga
nisatie nodig geweest om de tiendui
zenden arbeiders allen het juiste
werk te laten doen, hen te legeren
en te voeden? Men staat voor raad
sels en zou het liefst het geloof en het
s.ijlgevOêl, dat destijds geheerst moet
hebben opnieuw willen ontdekken bij
de bewoners van het huidige Egypte.
Helaas men zal het nauwelpks vin-
d- want dê historie is niet straffe
loos' heêngeraasd over dit volk.
Een groot geloof moet er echter in
ieder geval geheerst hebben Een ge
loof in de god-kon'ng, die hemel en
aarde aan zijn macht onderwiel^P, en
daarom is het verklaarbaar, dat heel
het volk in de tijden van de grote over
stromingen van de Nijl, zicl1 J5"
baar stelde voor het werk, dat ue
eeuwige woonplaats zou zijn voor de
vorst, wiens rijk geen einde zou kennen.
Maar Oenas is niet alleen ten hemel
gestegen als een veredeld creatuur, nee
hij is ook de almachtige heerser ge
worden, waarvoor de andere goden
moeten vrezen: ,,De hemel is zwaar
van wolken, de sterren zijn verduisterd,
het hemelgewelf beeft, de beenderen
van de aardgod sidderen, de bewegin
gen stokken als zy koning Oenas ge
zien hebben, schitterend en machtig ais
de god, die zich met zijn vaders voedt
en zijn moeders eet. Wie hü onderweg
tegenkomt verslindt hy een voor een!",
(vertaling John Kooy naar Kurt Lange)
Daarna komt er in de graftekst een
uitvoerige beschaving hoe de vorst zyn
slachtoffers vangt en wie hem behulp-
za; n is by het verslinden. Over deze
tekst is veel te dóen en er zün zelfs
uitvoerige studies naar aanleiding hier
van gemaakt over het kannibalisme in
het Oude Egypte. De verdere grafver-
sieringen duiden echter geenszins op
een bloeddorstige cultuur en vooral de
graven van edelen die een complete
weergave van het dagêiyks leven vor
men, duiden op één zeldzame hoofse
levensstyi, die ons stêêds wèer ver
baasd doet staan. Veel meêr kunnen
we hier te maken hebben met éen rhe-
torische goden-vererings-taal passend in
een wonderlijke religie, die zich nu een
maal moeiiyk laat rumen met onze
twintigste eeuwsê principes.
Aan die wonderiyke tekst, dié my de
laatste dagen verscheidene malen on
der ogèn gekomen was, moest ik den- S
ken tóen wy in de gloed van okers en
gebrande tienna dê stoet der magische
steei' bergen zagen verdwynen aan de
brandende horizon. Onze aandacht in de
smaller wordende groenstrook tussen
dé honderdduizenden jaren geleden uit-
ge. jpen rotskammen, werd geheel ge
richt op de Fellah-dorpen, waar een
heel byzondêre bekoring van uitgaat.
Wy naderden Opper-Egypte, het deel
van het land, waarvan men zégt dat
de mensen er vriendeiyker en sympa-
tieker zü'n, terwyi de lévensomstandig
heden moéiiyker worden, dan in de
vruchtbare delta. Maar was het niet de
strydlust van dé hier wonende stam
men die hun dé hegemonie in geheel
Egypte verschafte en de hoofdstad van
het Ruk naar Thebe deed verplaatsen?
Onder de uiteriyke vriendeiykheid
schuilen in dit deel van het land nog
ongekende bloedwraak en kinderroof.
Barbaarse wetten regeren nog. De poli
tie staat machteloos en durft zich door
gaans niet in de zaak tt mengen. De
inlandse politie bestaat trouwens door
gaans uit een serie charlatans met ge
weer, die voor bachschitsch en een
paar sigaretten gaarne als persoonbjke
lüfwacht willen fungeren. We hebben
aldus heeriyke mannen ontmoet, die
trouw naast je bleven, waar je ook
ging en die op het eerste teken drama
tische charges gingen uitvoeren onder de
opdringende kinderen, woeste kreten
uitstotend. Zo nu en dan grepen ze een
kwajongen, gaven hem een pak slaag
en keken je dan met grote aandoenlpke
ogen aan en zuchtten diep onder de
last der zware zorgen, die de fooi in
hun ongekusteld brein reeds aanmer
kelijk deed groeien.
Steeds nieuwe fellah-dorpen doemden
op. Soms zyn die dorpen van natuur
steen gebouwd, meestal van zacht ge
bakken tichels, waarvoor men de veld-
ovens overal ziet staan, waar men de
ste-n maar nodig heeft, maar meestal
gebruikt men de ongebakken tichels,
louter in de zon gedroogde klei, die
langs de rivier in overvloed te vinden
is Het regent immers nooit in dit land
eh er zyn ruïnes van duizenden jaren
her waarbü gave muren van ongebak
ken' klei nog overeind staan. Ook bouwt
men huizen van rietmatten en bestrukt
ze mét modder. Dat is de meest voor
de hand liggende en de meest prakti
sche manier van bouwen die nog pre
cies zo is als in de tijd der nomaden
Maar hoe de dorpen ook geconstrueerd
worden, zy bezitten een charme en een
architectonische eenheid, die onze hui
dige stedebouwkundigen en architecten
tot nadenken pleegt te brengen. Daar
tussen zyn de mensen in hun weelderige
klederdracht met de hoofdtooi van zy-
Ik had geen rust alvorens ik myn foto
geheel naar myn smaak bü myn cliënt
had afgeleverd". Hij kijkt wat geteis.
terd voor zich uit.
„Ik ben niet ontevreden hoor. Mijn
huisje mag er zyn. vindt u niet? Over
dag wérk ik veel in de tuin. Ik houd
van tn'nieren. Ik ben ook een lief-
hebber van natuurfotografie. Niemand
kent dat werk van my. Ze zeggen al
léén maar dat ik goede portretten
maak en dan nog allean maar van
vrouwen. Ze moosten eens komen kjj-
ken. Mhn kleurenwerk, mu'njiatuur-
opnamen, mün actie-foto s, mijn man
nen-portretten, mun kinderfoto's. Ik
zal ze even voor u halen. Nee, éérst
wil ik weten of u een kopje thee
Kieaeruinuiii mei. uc
den of wollen lappen en de schichtige
zwarte vrouwen die altijd sjouwen met
zware vrachten bp het hoofd. Maar by
drinkt". Uit de keuken klinkt het: „ge
bruikt u suiker en melk?"
z. w ai tt viauitcii v/ij
alle kinderiyke bUjbeid der landbouwers,
bü de gewiekstheid der Oosterse zaken
lieden en sjacheraars, bü de kinderen
met hun grote zwarte ogen, is het als
of er iets van de doem der goden-vre
tende Oenas ligt gespreid over dit land
aan de Ntjl, die men ooit van Godde-
ïyke oorsprong waande.
Zestien jaar was Godfried de Groot
toen hy in Den Helder als leerling-foto
graafje aan zpn carrière begon, zyn
ouders waren er tegen geweest: Het
werd een moeiiyke tijd voor hem. Op
een zolderkamertje leidde hy een vrü
armoedig bestaan. Hy stond als „nogal
dom" aangeschreven in de buurt. Te
kenen en muziek waren naast de foto-
MARIUS VAN BEEK. S grafie zyn hobbies. Hy kwam by de
weest. Toén werkte ik dag en nach
zaterdags ên zondags. Ik kon niets uit
handen géven. Ik wilde dê door my ge
maakte foto's stêêds zelf afdrukken. En
daarbij komt: ik ben éen perfectionist.
Ogen, handen, benen, gebaar, omge
ving, ik kan niets „normaal" meer
zien. Of juist wel". Hij lacht nogmaalj
verontschuldigend en haalt een serie
portretten voor de dag. Er zpn opna
men by van jonge toneelspelers en mu
sici.
By enkele foto's zegt hij: „Hier, wat
een pracht koppie heeft die jongen.
Toch moet u eens kijken, die wenk
brauwen, die boogjes boven de ogen.
Dat is niet goed) Dat is vreemd.
Daaraan zie ik dat die jongen niet
deugt". Hij kijkt mij onderzoekend aan;
Ik heb geloof ik niet helemaal ongelijk
gekregen. Toch is hij 't helemaal. Het
is mijn hele leven zo geweest: als ik
afdrukte, was het raak. Als het een
enkele maal eens niet lukte, dan gooi
de ik later de plaat weer weg en
vroeg of de betreffende persoon terug
wildé komen".
De collectie van Godfried de Groot
is omvangryk. Meer dan 100.000 namen
staan er in zijn archief. Hjj herhaalt:
„och, meneer ik heb ze allemaal, alle
maal gefotografeerd." Nee, hy heeft
nooit geëxposeerd. „Flauwekul," vindt
Jle soorten fotogi
hij. Alli
fotografie heeft hy be-
bekende fotograaf Geveke ta Amster
dam en leerde daar heel veel. Hu leer
de iets anders té zien dan een lelijk
mens.
De „blljartballen"-foto's hadden bü
hem hun langste tyd gehad. In 192-
betrok hü een zolderkamertje boven
het huis van zUn moeder aan de Am-
stellaan. Dat betekende dat Godfned
de Groot zelfstandig geworden was. Hêt
is op dit veel te kleine zolderkamertje
dat de grote portrettist, de meester van
licht en schaduw, zyn eerste artiesten
fotografeerde: De Stroganófs, twee jon
gens en een meisje.
De jongens héétten Fred Nöggeraüh
Uéider) ên Lou Bernard; het meisje
werd eenvoudig „popje" genoemd. Sinds
„popje" hebben vele, vele vrouwen een
bezoek gebracht aan de Studio van God
fried de Groot. Van Yvonne Georgi en
mevrouw Mann-Bouwmeester tot konin-
ging Wilhelmina. Van een éénmans-
zaakje op een zolderkamertje aan de
Amstellaan groeide zon bedrijf in de
Jan Luykenstraat uit tot één der groot
ste spëciaal-zaken in Nederland met
liefst zês man personeel.
De meester van licht en schaduw.
De schemering is nu doorgebroken. Hy
zit daar nog altyd in dezelfde houding
óp hêt bankje. „Kijk", zegt hij plotse
ling. en maakt een bezwerend gebaar:
„zoals u nu zit, zó zou ik u willen foto
graferen. Zo bent u precies." En dan
êr snel achteraan: „u moet mij niet
kwaiyk nemen. Ik zie alles fotografisch.
oefend, behalve de persfotografie. ..Ik
kan niet jakkeren. Ik moet rust heb
ben. Rust en tijd."
Godfried de Groot heeft nu rust en
tyd. Maar hij voelt zich ellendig. De
zaak heeft hü overgedaan aan zijn be
drijfsleider. Zelfs zün foto-apparatuur
heeft hü nog niet laten overbrengen.
Hy zit stil op het bankje in die won
derlijke tuinkamer van zün riante villa.
Hü lacht eens. „Tja. het is wat hè,"
zegt hü om de stilte te doorbreken.
„Aan eenzaamheid ben ik gewend. Ik
ben eigenlijk niet zo somber", zegt hü
moeiiyk. „Ik heb in mijn leven de el
lende wel gezien, maar nooit vastgelegd.
Een druilerige straat, een harde no
zem, armoede, honger. Cartier-Bresson
doet dat wel. Hii is grandioos. Maar
ik kan het niet," besluit hü- „Voor mU
zün er ook alleen maar mooie mensen,
hoe lelük ze ook zün."
FRANS BOELEN
iiiiMmiiiimiiiininiiiuiiiininmiiiiiiiiiniiiiiniiiniiiiiiniiiiiiuiniuiiituiiiiiiiiiiiimniiiiiiiiiiiiiuiiiiiiitiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiumiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiinimiimiiHi
Ome Nelis Pieters:
Binnen hêt half jaar stond zijn olijk
gezicht tot tweemaal toe op ruim
een miljoen vaderlandse tv.-scher-
men. In dezelfde tijd werden er
twee grammofoonplaten van hem uitge
bracht. Nu ióöpt iedereen in Amster
dam te zoeken naar zijn „verblijfplaats".
Het is inderdaad zoeken, want „De
Blauwe Druif", het café van Cornells
Pieters, alias Carlo Pietro, maar thans
beter bekend als Ome Nelis, de zin
gende kastelein" is vóór de niet-Am-
sterdammer wat moeilijk te vinden. Het
nare is bovendien, dat dis men tenslotte
in „De Blauwe Druif" belandt, Ome
Nelis meestal niet aanwezig is. Dan
treedt hij op ergens in de Stad. Meestal
in gezelschap van zijn boezem-vriend,
accordeonist Johnny Meijer.
„Zingen, jongen, zingen? Dat heb ik
mijn hele leven gedaan. Ik ben fiets-
jongen, slager, stoffeerder, loodgieter,
meubelmaker, scheepsbouwer en wagen
maker geweest. Ik heb in de aardappe
len, in de pantoffels, de cartonnage en
de overbrugging gezeten. Overal werd
ik eruit getrapt omdat ik mijn mond
niet kon houden. Of liever: omdat ik
zo graag zong. Ik heb nog veel meer
baantjes gehad, maar mijn hemel, ik
zou ze allemaal niet meer kunnen op
noemen," zegt'Nelis. „Vierenveertig jaar
ben ik nu. Sinds mijn geboorte heb ik
onafgebroken gezongen. Toen ik nog in
de wieg lag in het huis aan de Dom-
merstraat, kwamen ze al naar mij luis
teren. Zingen, jongen, dat is het toch."
Zijn buldog Canus familianus ge
naamd gaapt ongeeeneerd. Nelis wijst
op zijn been. „Sinds ik een ongeluk heb
gehad met de auto en mijn poot eraf is,
ben ik in dit café gekomen. Dat is nu
zes jaar geleden. Maar ik ben een slechte
kroegbaas, ik ben meer uit dan thuis
Ik heb geen rust In mijn lijf, weet je.
Van jongsafaan zit ik al in het ar-
tiêstenvak. Ik heb een eigen orkest ge
had. Ik heb gewerkt met Kees Pruis
en Lou Bandy. Met Johnny Meijer ben
ik het hele land afgereisd. En een gein
dat we gehad hebben in die jaren. Ik
kon Johnny at langer, hoor. We hebben
het samen altijd best kunnen vinden.
Op aanraden van Johnny ben ik ook
bas-les gaan nemen. Het is altijd leuk
als je een instrument kunt spelen. „Eerst
kreeg ik les van Wim Kastelijn," zegt
de zingende kastelein. Later van Boris
Lensky de oude „Hoe ik „ontdekt"
ben? Ja, dat kwam eigenlijk door Sjek
kie Buiterman. Die kon mij nog van
voor de oorlog. Sjekkie zei: je moet
eens een plaat maken. Enfin, toen ben
ik onder contract gekomen bij een grote
maatschappij. Mijn eerste p laat ver
scheen met Kerstmis. Binnen enkele
dagen was hij uitverkocht. Nou ja, en
toen is dan die andere gekomen van
„Oh mooie Westertoren" en „Witte
Rozen". Ik houd van Amsterdam, ik
houd van die wijsjes? Maar toch gaat
mijn voorkeur uit naar die liedjes van
Al Jolson. Hoe ik Johnny Jordaan vind?
Aardig, ja. Heel aardig. Alleen: van
de Westertoren moet die jongen afblij
ven. Dat kan hij niet. Weet je wie ik
mooi vind: Willy Albertl. Mens wat een
stem heeft die man. Nee, ik zelf zing
p'soonlijk liever songs, weet je wel. Songs
als „Embraceble you" en zo. Ik heb na
die tv .-uitzending en fin het weekend
journaal van Bob Bouma en in het
Sterren en Streken-programma) hele
leuke reacties gehad uit het hele land.
Fijn hoor. Ik ga straks misschien nog
wel meer platen maken. Wie weet."
„Hoe vonden je collega-artiesten je
platen?"
„Oh, heel aardig, hoor. Je weet we'
duim omhoog. Maar dat doen ze geloof
ik voor iedereen. Het is altijd moeilijk
bij die jongens."
Er verschijnen tweè heren in het
café. „Ome Nelis of je mee gaat." „Dat
is noU naar, hè. Nou moet ik optreden
in de stad met Johnny. Kom je nog
effe? Hier eet dit slagroomgebakje op."
„Ja, maar ik drink een pilsje." „Wat
peeft dat nou. Dat is toch lekker erbij."
Hij pakt zijn krukken en verwijdert
zich. „Toch doet die poot nog pijn, weet
je dat. 't Is gek, maar momenteel heb
ik pijn in mijn grote teen. Raar hé?"
De deur valt zwaar achter hem dicht.
„Of hij nou pijn heeft of niet, vader
blijft altijd opgewekt. Ik gun hem zijn
succes zo hè," zegt zijn dochter na een
tijdje.