EXPEDITIE NAAR EGYPTE EN DE SOEDAN (IV) GIJ ZULT NIET GESTORVEN ZIJN De groten der aarde voor de meester-lens Dehoofdweg door Egypte eindigt in zand en leem „Er zijn alleen maar mooie mensen, hoe lelijk ze ook zijn „Johnny Jordaan moet wel van de Wester WOENSDAG 3 APRIL 1963 PAGINA 11 Cl artier-Bresson. Dat is een groot fotograaf in mijn 4 ogen. Wat hij juist accentu eert, wil ik gewoon niet zien. Hij ziet de harde, nare kanten van een zaak; hij retoucheert geen lelijke trekken op een portret. In tegendeel, hij legt ze meedogen loos vast. Ik heb veel bewondering voor zijn reportages. Waarschijn lijk omdat hij precies datgene doet, waarvoor ik bedank, waar ik wellicht nooit aan toe gekomen ben, wat ik misschien ook niet zou kunnen. Ik ben geloof ik soms té esthetisch. Ja, dat is het wel, naar mijn gevoel. 11 Het wad een merkwaardige karavaan die zich de dag na de Ramadan in zuid waartse richting bewoog, althans naar Egyptische begrippen. Vóór op ging het tomaatkleurige auto- tje van de Egyptoloog dr. Stadel- mann, daarachter volgde onze auto met de aanhanger, waarop de boot deinend en schokkend werd meegevoerd. Er zijn drie wegen van noord naar zuid: De waterweg over de Nijl, de spoor lijn töt Assouan en de autostrada, eveneens tot Assouan. De laatste hadden wij gekozen om zo zuide lijk mogelijk te komen alvorens we met Nefertete zouden gaan varen. Vanuit Cciiro leek de weg in het begin prachtig en goed ge asfalteerd. De uittocht langs de feestelijke mensen verliep zo, dat we soms zelfs de snelheid tot 70 km konden opvoeren. Al spoedig werd de weg echter dusdanig smal, dat we moesten afremmen voor elke ezel of kameel en ten slotte, achter Sohag ging de auto strada volledig verloren in zand en gedroogde klei, waarbij zulke stofwolken bij onze doortocht ont stonden, dat bij een snelheid van 25 km per uur de volgauto zeker 200 meter moest achterblijven om tenminste nog iets te kunnen zien. t* t ergens is het grafritueel Y meer bezwerend neerge- 4- schreven, dan in het graf van koning Oenas: ,$ta op Ko ning Oenas!, neem uw hoofd, raap uw gebeente op, vergaar uw lede maten, schudt de aarde van uw vlees! Ontvang uw brood, dat niet kan schimmelen, uw bier dat niet kan verschalen. Gij zult niet ge storven zijn. Koning Oenas is naar de hemel onderweg. Als een rei ger is hij naar de hemel gevlogen gelijk een wolk. Hij heeft de hemel gekust als een valk. Hij is in de hemel aangekomen als een zwerm sprinkhanen. Hij stijgt uit de damp van de grote geur op. Hij roeit in de hemel, in uw schip, hij boomt in uw schip, o zonnegod. O zonne-algod, koning Oenas komt bij u, een onvergankelijke geest." O nder de zon verliep de weg in menigten suikerriet la dende mensen. Stoeten ezels en kamelen, als waggelende ber gen suikerriet, zwetende mannen en kinderen in brandende goud gele aarde. Bij 'n politie-post bood men ons cola op kookhitte aan en de Nijlbmg bij Nag'ham- madi konden we voetstaps nemen onder escorte van tientallen be laden ezels. De banden van de carrier pasten precies op het weg dek, aan beide kanten was geen centimeter speling. Pierre Monteux. Eduard van Beinum. Otto Klemperer. Nogal dom Vreemde boogjes Godfried de Groot. Ome Nelis Pieters. 53 1 Godfried de Groot: Al spoedig werd de weg zo »mal, dat we moesten afremmen voor elke ezel of kameel. De godenverslinder Oenas en een in wmttiÊÊÊÊÈÊtÊÊKmiÊmKmiÊaÊÈliÊÊaÊÊÊmmmÊÊmÊÊK—mitmÊÊitÊÊamiiÊttÊÊÊÊÊÊ—mimÊÊmÊÊmÊÊiÊÊmmÊK—KaamÊ*iiÊÊmmÊÊÊÊ—ÊÊmmmÊiaÊammmÊiÊimaÊÊimÊmÊÊiÊÊiÊÊÊmKÊm gedroogde modder We zitten In de tuinkamer van zijn indrukwekkende villa in Valkeveen. Er staan allerlei tafeltjes, stoelen en kast jes, van de meest uiteenlopende stijlen in het lichte vertrek. Door het brede raam heeft men een prachtig uitzicht op het stadje Naarden. Het landschap is afwisselend veel welland, boompar tijen en wat water. De bloedrode zon geeft zich langzaam over. De scheme ring zet aarzelend in. Men zou zo van een afstand Godfried de Groot zjjn 69 jaren niet geven. Hl) zit daar op een heerlijk antiek bank- meubeltje en neemt óns Op. Godfried de Gróót is een zeer lange man, wat mager en bleek door dê vele Operaties die hjj in dê laatste tijd heeft moeten ondergaan. „Sinds augustus maak ik al gêen foto's meer. Ik mag hét niét," zegt hij na een tijdje. „Het is verschrikkelijk. Ik heb mijn hele leven hard, héél hard ge werkt. Ik heb in myn atelier aan de Jan Luykenstraat in Amsterdam-zuid wel ééns een periode gehad dat ik tien jaar achtereen niet op vakantie ben ge- jnt, Wanneer we maar even stilstonden ontstond er een volksoploop van hon derden mensen én in de dorpen werd de boot beklommen door tientallen jo chies in hun lange hemden. Een keer Werden we door, naar schatting mêer dan duizena schreeuwende kinderen, die zelf- een spreekkoor...... bye, bye, bye.. aanhieven, belegerd. Hat tanken van benzine was éen plechtigheid, waarbij zeker wel zestig officiële handelsatta- ché's betrokken werden. Tenslotte kwam de brandstof met losse blikken hit een soort kruideniers-winkel. D. weg volgt niét de Njjl die ziet men ipaar een enkele keer maar gaat meestal langs één der vele züka- tialen die voor de irrigatie van het land zIjn gegraven. In déze traag stromende Water-armen huist het microscopisch kleine wurmpje, dat bilharzia is gehe ten en dat bij een groot deel dèr land bouwende bevolking een afschuwelijke bloedziekte veroorzaakt. Het vruchtbare Njjidai is hier nóg verscheidene küome- ters breed en op de Westelijke berg kam volgden we de serie Pyramiden die uitgestrekt liggen tüssèn het oudé Memphis en dê grote oase Fayoem. Meer dan 80 van dezé Wonderen van menselijk vernuft met automatisch slui tend valstenen en weergaloze doorzet tende arbeid zijn er ongeveer 5.000 jaar geleden opgericht. Uit de vertê herkent men direct de bouwprincipes: de ge weldenaar van Cheops, de trappenpy- ramide van Djoser in Sakkara, de knik- pyramide van Snofru in Dascbur en de onvoltooide graftempel van Medum, die met het kléine grondvlak in verhou ding tot de hoogte lijkt op de aanzet van een gigantische obelisk, die als een foren van Babel de hemel wilde instel- geren. Hog altijd voert men In de weten- schapppiijke wereld een strijd over de r?>ze waarop deze stenen bergen tot «na gekomen zijn, hoe de monsterar- ®*d verrieht werd, alvorens de gebat tirna ®°u te woruen lui ue sv-,iirt - en t?n komen om hem van zijn goud a-en raden te ontdoen of de archeolo- L® z°uden zijn gearriveerd om zijn *erschronlpeld lichaam den volké te to rn een museum. Het verhaal, dat de pyramiden ge- oouwa zpn onder de knoet en de zweepslagen door slaven en krijgsge vangenen vormde wei een aardig sce nario voor een van Cecil B. de Mille's monsterfilms, maar de gevonden tek sten uit de graven zelf duiden hele maal niet op een zedelijk laag-staan- de slavernij in het Oude Rijk. Oorlo gen werden er ook niet veelvuldig ge voerd en hoe zou een technische per leche met feilloos berekende construc- ues, gradenverdelingen bij het ver loop van kaarsrechte gangen en schui ne wanden door slaven tot stand ge bracht kunnen zijn. Hoe zouden de tienduizenden steenblokken zo gehakt kunnen worden, dat er op vele plaat sen geen grasspriet tussen de voegen krijgen is, wanneer er niet met •en grote liefde en overgave gewerkt Werd) Wat ia er niet voor een orga nisatie nodig geweest om de tiendui zenden arbeiders allen het juiste werk te laten doen, hen te legeren en te voeden? Men staat voor raad sels en zou het liefst het geloof en het s.ijlgevOêl, dat destijds geheerst moet hebben opnieuw willen ontdekken bij de bewoners van het huidige Egypte. Helaas men zal het nauwelpks vin- d- want dê historie is niet straffe loos' heêngeraasd over dit volk. Een groot geloof moet er echter in ieder geval geheerst hebben Een ge loof in de god-kon'ng, die hemel en aarde aan zijn macht onderwiel^P, en daarom is het verklaarbaar, dat heel het volk in de tijden van de grote over stromingen van de Nijl, zicl1 J5" baar stelde voor het werk, dat ue eeuwige woonplaats zou zijn voor de vorst, wiens rijk geen einde zou kennen. Maar Oenas is niet alleen ten hemel gestegen als een veredeld creatuur, nee hij is ook de almachtige heerser ge worden, waarvoor de andere goden moeten vrezen: ,,De hemel is zwaar van wolken, de sterren zijn verduisterd, het hemelgewelf beeft, de beenderen van de aardgod sidderen, de bewegin gen stokken als zy koning Oenas ge zien hebben, schitterend en machtig ais de god, die zich met zijn vaders voedt en zijn moeders eet. Wie hü onderweg tegenkomt verslindt hy een voor een!", (vertaling John Kooy naar Kurt Lange) Daarna komt er in de graftekst een uitvoerige beschaving hoe de vorst zyn slachtoffers vangt en wie hem behulp- za; n is by het verslinden. Over deze tekst is veel te dóen en er zün zelfs uitvoerige studies naar aanleiding hier van gemaakt over het kannibalisme in het Oude Egypte. De verdere grafver- sieringen duiden echter geenszins op een bloeddorstige cultuur en vooral de graven van edelen die een complete weergave van het dagêiyks leven vor men, duiden op één zeldzame hoofse levensstyi, die ons stêêds wèer ver baasd doet staan. Veel meêr kunnen we hier te maken hebben met éen rhe- torische goden-vererings-taal passend in een wonderlijke religie, die zich nu een maal moeiiyk laat rumen met onze twintigste eeuwsê principes. Aan die wonderiyke tekst, dié my de laatste dagen verscheidene malen on der ogèn gekomen was, moest ik den- S ken tóen wy in de gloed van okers en gebrande tienna dê stoet der magische steei' bergen zagen verdwynen aan de brandende horizon. Onze aandacht in de smaller wordende groenstrook tussen dé honderdduizenden jaren geleden uit- ge. jpen rotskammen, werd geheel ge richt op de Fellah-dorpen, waar een heel byzondêre bekoring van uitgaat. Wy naderden Opper-Egypte, het deel van het land, waarvan men zégt dat de mensen er vriendeiyker en sympa- tieker zü'n, terwyi de lévensomstandig heden moéiiyker worden, dan in de vruchtbare delta. Maar was het niet de strydlust van dé hier wonende stam men die hun dé hegemonie in geheel Egypte verschafte en de hoofdstad van het Ruk naar Thebe deed verplaatsen? Onder de uiteriyke vriendeiykheid schuilen in dit deel van het land nog ongekende bloedwraak en kinderroof. Barbaarse wetten regeren nog. De poli tie staat machteloos en durft zich door gaans niet in de zaak tt mengen. De inlandse politie bestaat trouwens door gaans uit een serie charlatans met ge weer, die voor bachschitsch en een paar sigaretten gaarne als persoonbjke lüfwacht willen fungeren. We hebben aldus heeriyke mannen ontmoet, die trouw naast je bleven, waar je ook ging en die op het eerste teken drama tische charges gingen uitvoeren onder de opdringende kinderen, woeste kreten uitstotend. Zo nu en dan grepen ze een kwajongen, gaven hem een pak slaag en keken je dan met grote aandoenlpke ogen aan en zuchtten diep onder de last der zware zorgen, die de fooi in hun ongekusteld brein reeds aanmer kelijk deed groeien. Steeds nieuwe fellah-dorpen doemden op. Soms zyn die dorpen van natuur steen gebouwd, meestal van zacht ge bakken tichels, waarvoor men de veld- ovens overal ziet staan, waar men de ste-n maar nodig heeft, maar meestal gebruikt men de ongebakken tichels, louter in de zon gedroogde klei, die langs de rivier in overvloed te vinden is Het regent immers nooit in dit land eh er zyn ruïnes van duizenden jaren her waarbü gave muren van ongebak ken' klei nog overeind staan. Ook bouwt men huizen van rietmatten en bestrukt ze mét modder. Dat is de meest voor de hand liggende en de meest prakti sche manier van bouwen die nog pre cies zo is als in de tijd der nomaden Maar hoe de dorpen ook geconstrueerd worden, zy bezitten een charme en een architectonische eenheid, die onze hui dige stedebouwkundigen en architecten tot nadenken pleegt te brengen. Daar tussen zyn de mensen in hun weelderige klederdracht met de hoofdtooi van zy- Ik had geen rust alvorens ik myn foto geheel naar myn smaak bü myn cliënt had afgeleverd". Hij kijkt wat geteis. terd voor zich uit. „Ik ben niet ontevreden hoor. Mijn huisje mag er zyn. vindt u niet? Over dag wérk ik veel in de tuin. Ik houd van tn'nieren. Ik ben ook een lief- hebber van natuurfotografie. Niemand kent dat werk van my. Ze zeggen al léén maar dat ik goede portretten maak en dan nog allean maar van vrouwen. Ze moosten eens komen kjj- ken. Mhn kleurenwerk, mu'njiatuur- opnamen, mün actie-foto s, mijn man nen-portretten, mun kinderfoto's. Ik zal ze even voor u halen. Nee, éérst wil ik weten of u een kopje thee Kieaeruinuiii mei. uc den of wollen lappen en de schichtige zwarte vrouwen die altijd sjouwen met zware vrachten bp het hoofd. Maar by drinkt". Uit de keuken klinkt het: „ge bruikt u suiker en melk?" z. w ai tt viauitcii v/ij alle kinderiyke bUjbeid der landbouwers, bü de gewiekstheid der Oosterse zaken lieden en sjacheraars, bü de kinderen met hun grote zwarte ogen, is het als of er iets van de doem der goden-vre tende Oenas ligt gespreid over dit land aan de Ntjl, die men ooit van Godde- ïyke oorsprong waande. Zestien jaar was Godfried de Groot toen hy in Den Helder als leerling-foto graafje aan zpn carrière begon, zyn ouders waren er tegen geweest: Het werd een moeiiyke tijd voor hem. Op een zolderkamertje leidde hy een vrü armoedig bestaan. Hy stond als „nogal dom" aangeschreven in de buurt. Te kenen en muziek waren naast de foto- MARIUS VAN BEEK. S grafie zyn hobbies. Hy kwam by de weest. Toén werkte ik dag en nach zaterdags ên zondags. Ik kon niets uit handen géven. Ik wilde dê door my ge maakte foto's stêêds zelf afdrukken. En daarbij komt: ik ben éen perfectionist. Ogen, handen, benen, gebaar, omge ving, ik kan niets „normaal" meer zien. Of juist wel". Hij lacht nogmaalj verontschuldigend en haalt een serie portretten voor de dag. Er zpn opna men by van jonge toneelspelers en mu sici. By enkele foto's zegt hij: „Hier, wat een pracht koppie heeft die jongen. Toch moet u eens kijken, die wenk brauwen, die boogjes boven de ogen. Dat is niet goed) Dat is vreemd. Daaraan zie ik dat die jongen niet deugt". Hij kijkt mij onderzoekend aan; Ik heb geloof ik niet helemaal ongelijk gekregen. Toch is hij 't helemaal. Het is mijn hele leven zo geweest: als ik afdrukte, was het raak. Als het een enkele maal eens niet lukte, dan gooi de ik later de plaat weer weg en vroeg of de betreffende persoon terug wildé komen". De collectie van Godfried de Groot is omvangryk. Meer dan 100.000 namen staan er in zijn archief. Hjj herhaalt: „och, meneer ik heb ze allemaal, alle maal gefotografeerd." Nee, hy heeft nooit geëxposeerd. „Flauwekul," vindt Jle soorten fotogi hij. Alli fotografie heeft hy be- bekende fotograaf Geveke ta Amster dam en leerde daar heel veel. Hu leer de iets anders té zien dan een lelijk mens. De „blljartballen"-foto's hadden bü hem hun langste tyd gehad. In 192- betrok hü een zolderkamertje boven het huis van zUn moeder aan de Am- stellaan. Dat betekende dat Godfned de Groot zelfstandig geworden was. Hêt is op dit veel te kleine zolderkamertje dat de grote portrettist, de meester van licht en schaduw, zyn eerste artiesten fotografeerde: De Stroganófs, twee jon gens en een meisje. De jongens héétten Fred Nöggeraüh Uéider) ên Lou Bernard; het meisje werd eenvoudig „popje" genoemd. Sinds „popje" hebben vele, vele vrouwen een bezoek gebracht aan de Studio van God fried de Groot. Van Yvonne Georgi en mevrouw Mann-Bouwmeester tot konin- ging Wilhelmina. Van een éénmans- zaakje op een zolderkamertje aan de Amstellaan groeide zon bedrijf in de Jan Luykenstraat uit tot één der groot ste spëciaal-zaken in Nederland met liefst zês man personeel. De meester van licht en schaduw. De schemering is nu doorgebroken. Hy zit daar nog altyd in dezelfde houding óp hêt bankje. „Kijk", zegt hij plotse ling. en maakt een bezwerend gebaar: „zoals u nu zit, zó zou ik u willen foto graferen. Zo bent u precies." En dan êr snel achteraan: „u moet mij niet kwaiyk nemen. Ik zie alles fotografisch. oefend, behalve de persfotografie. ..Ik kan niet jakkeren. Ik moet rust heb ben. Rust en tijd." Godfried de Groot heeft nu rust en tyd. Maar hij voelt zich ellendig. De zaak heeft hü overgedaan aan zijn be drijfsleider. Zelfs zün foto-apparatuur heeft hü nog niet laten overbrengen. Hy zit stil op het bankje in die won derlijke tuinkamer van zün riante villa. Hü lacht eens. „Tja. het is wat hè," zegt hü om de stilte te doorbreken. „Aan eenzaamheid ben ik gewend. Ik ben eigenlijk niet zo somber", zegt hü moeiiyk. „Ik heb in mijn leven de el lende wel gezien, maar nooit vastgelegd. Een druilerige straat, een harde no zem, armoede, honger. Cartier-Bresson doet dat wel. Hii is grandioos. Maar ik kan het niet," besluit hü- „Voor mU zün er ook alleen maar mooie mensen, hoe lelük ze ook zün." FRANS BOELEN iiiiMmiiiimiiiininiiiuiiiininmiiiiiiiiiniiiiiniiiniiiiiiniiiiiiuiniuiiituiiiiiiiiiiiimniiiiiiiiiiiiiuiiiiiiitiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiumiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiinimiimiiHi Ome Nelis Pieters: Binnen hêt half jaar stond zijn olijk gezicht tot tweemaal toe op ruim een miljoen vaderlandse tv.-scher- men. In dezelfde tijd werden er twee grammofoonplaten van hem uitge bracht. Nu ióöpt iedereen in Amster dam te zoeken naar zijn „verblijfplaats". Het is inderdaad zoeken, want „De Blauwe Druif", het café van Cornells Pieters, alias Carlo Pietro, maar thans beter bekend als Ome Nelis, de zin gende kastelein" is vóór de niet-Am- sterdammer wat moeilijk te vinden. Het nare is bovendien, dat dis men tenslotte in „De Blauwe Druif" belandt, Ome Nelis meestal niet aanwezig is. Dan treedt hij op ergens in de Stad. Meestal in gezelschap van zijn boezem-vriend, accordeonist Johnny Meijer. „Zingen, jongen, zingen? Dat heb ik mijn hele leven gedaan. Ik ben fiets- jongen, slager, stoffeerder, loodgieter, meubelmaker, scheepsbouwer en wagen maker geweest. Ik heb in de aardappe len, in de pantoffels, de cartonnage en de overbrugging gezeten. Overal werd ik eruit getrapt omdat ik mijn mond niet kon houden. Of liever: omdat ik zo graag zong. Ik heb nog veel meer baantjes gehad, maar mijn hemel, ik zou ze allemaal niet meer kunnen op noemen," zegt'Nelis. „Vierenveertig jaar ben ik nu. Sinds mijn geboorte heb ik onafgebroken gezongen. Toen ik nog in de wieg lag in het huis aan de Dom- merstraat, kwamen ze al naar mij luis teren. Zingen, jongen, dat is het toch." Zijn buldog Canus familianus ge naamd gaapt ongeeeneerd. Nelis wijst op zijn been. „Sinds ik een ongeluk heb gehad met de auto en mijn poot eraf is, ben ik in dit café gekomen. Dat is nu zes jaar geleden. Maar ik ben een slechte kroegbaas, ik ben meer uit dan thuis Ik heb geen rust In mijn lijf, weet je. Van jongsafaan zit ik al in het ar- tiêstenvak. Ik heb een eigen orkest ge had. Ik heb gewerkt met Kees Pruis en Lou Bandy. Met Johnny Meijer ben ik het hele land afgereisd. En een gein dat we gehad hebben in die jaren. Ik kon Johnny at langer, hoor. We hebben het samen altijd best kunnen vinden. Op aanraden van Johnny ben ik ook bas-les gaan nemen. Het is altijd leuk als je een instrument kunt spelen. „Eerst kreeg ik les van Wim Kastelijn," zegt de zingende kastelein. Later van Boris Lensky de oude „Hoe ik „ontdekt" ben? Ja, dat kwam eigenlijk door Sjek kie Buiterman. Die kon mij nog van voor de oorlog. Sjekkie zei: je moet eens een plaat maken. Enfin, toen ben ik onder contract gekomen bij een grote maatschappij. Mijn eerste p laat ver scheen met Kerstmis. Binnen enkele dagen was hij uitverkocht. Nou ja, en toen is dan die andere gekomen van „Oh mooie Westertoren" en „Witte Rozen". Ik houd van Amsterdam, ik houd van die wijsjes? Maar toch gaat mijn voorkeur uit naar die liedjes van Al Jolson. Hoe ik Johnny Jordaan vind? Aardig, ja. Heel aardig. Alleen: van de Westertoren moet die jongen afblij ven. Dat kan hij niet. Weet je wie ik mooi vind: Willy Albertl. Mens wat een stem heeft die man. Nee, ik zelf zing p'soonlijk liever songs, weet je wel. Songs als „Embraceble you" en zo. Ik heb na die tv .-uitzending en fin het weekend journaal van Bob Bouma en in het Sterren en Streken-programma) hele leuke reacties gehad uit het hele land. Fijn hoor. Ik ga straks misschien nog wel meer platen maken. Wie weet." „Hoe vonden je collega-artiesten je platen?" „Oh, heel aardig, hoor. Je weet we' duim omhoog. Maar dat doen ze geloof ik voor iedereen. Het is altijd moeilijk bij die jongens." Er verschijnen tweè heren in het café. „Ome Nelis of je mee gaat." „Dat is noU naar, hè. Nou moet ik optreden in de stad met Johnny. Kom je nog effe? Hier eet dit slagroomgebakje op." „Ja, maar ik drink een pilsje." „Wat peeft dat nou. Dat is toch lekker erbij." Hij pakt zijn krukken en verwijdert zich. „Toch doet die poot nog pijn, weet je dat. 't Is gek, maar momenteel heb ik pijn in mijn grote teen. Raar hé?" De deur valt zwaar achter hem dicht. „Of hij nou pijn heeft of niet, vader blijft altijd opgewekt. Ik gun hem zijn succes zo hè," zegt zijn dochter na een tijdje.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1963 | | pagina 11