Oorlog en verzet in 'n achttal boeken V 1 m VM ASPIDODEL ONE, DE MONSTER VIS Oorlog en verzet in 'n achttal —boeken De arts T olstoï Englandspiel Ciano Verzet Een mens? Schicksa! Wetenschap m DONDERDAG 18 APRIL 1963 PAGINA 13 Ijliilii ij!:"1- Niet minder dan zeven publicatie» zyn ditmaal aan de orde, die alle de oorlog en zijn nevenverschyn- selen tot onderwerp hebben: ro mans, documenten en vertogen. De Fontein te Utrecht heeft een vertaling uitgegeven van „Ost- preussisches Tagebuch" door Hans von Lehndorff, arts. De Nederlandse titel luidt ,,De oorlog van e?n arts". De arts is de schrijver zelf, 250 bladzijden lang vertelt over wederwaardigheden, die hij en velen Pet hem hebben doorstaan bij de judast van de Russen in Oost-Pruisen ®n de jaren daarna, tot hij eindelijk op e«n lange en honderd maal onderbro- en vlucht weer veilig bij zijn familie i1 West-Duitsland terechtkomt. Aan de grote terugtocht van de Duitse burgers naar het westen, de vlucht voor de' possen dus, zijn al heel wat verslagen l_an ooggetuigen verschenen. Meestal mengden de auteurs van die verslagen dagboeken gewoonlijk de barre werkelijkheid met beschouwingen van maaglijke aard, waarin steevast ver bazing werd uitgesproken over het een v0^ aangedaan door een ®nder volk. Dat andere volk was dan jj®, vijand, die als een roofdier de on thuld besprong. Maar bij Von Lehn- norff ontwaart men een evenwicht, dat ympathiek aandoet. Zijn afkeer van ne nazi's is even groot als zijn verbijs- J^'ng over het gedrag van de Russi sche soldaten, die geen horloge en geen JO'ouw ongemoeid hebben gelaten. Hij meet beide verschijnselen aan zijn jmristelijke beginselen, die hem dag en a?cht op de been houden in de overtui- ?'n8, dat God zijn plannen heeft, die jj® mens niet begrijpen en verklaren Er is nergens jacht naar sensatie en r?.ch rijst een onvergetelijk beeld van erende voor de lezer op in een at- «losfeer die door geloof en vertrouwen S.raagljjk wordt. Het verhaal is boven- goed geschreven en de gebeurte nissen zyn goed geobserveerd. Von ?ehndorff schrijft in mannelijke trant, r°K als het gaat over het geloof in God :n de mensen. Voor liefhebbers van ®°rlogslectuur zonder schokkende bij- mnderheden is ,,De oorlog van een ts" zeer interessante leesstof. Bij dezelfde uitgeverij is verschenen ,,De vos op zolder", een vertaling van Jos Panhuijsen van de roman ■b. „The Fox in the attic" door Richard Hughes, een boek van meer °an driehonderd pagina's, waarvan Verschillende buitenlandse stemmen hebben beweerd dat het op een zeer JJ°°8 internationaal peil staat en ver gelijkbaar is met het werk van nie mand minder dan Tolstoï. Onze erva- ring komt hierop neer, dat al wat bij v u aan helderheid te bewonderen valt, m de Vos vaagheid moet heten. 3 roman speelt zich af omstreeks «918 en de jaren daarna tot voorbij de ■Sislukte Putsch van Hitler. Een jonge Nigelsman, die uit de eerste wereld oog is gekomen, is naar Duitsland ^reisd, waar hij familie heeft wonen een adellijk landgoed. Vandaar uit ?v«rziet hij samen met zijn familie- Men de wereldsituatie. Een strakke P. die de beoordelaar in staat zou Jfhhnen stellen het verhaal te recon- vrUeren, is er niet. De lezer moet het '°en met gesprekken, beschrijvingen, Ji'moetingen en snelle verplaatsingen vah tafrelen, die alle samen weinig '®üvast bieden, al worden ze in een P'gszins opdringerige stijl aan de lezer ^ePresenteerd. Voornamelijk daar .,aar concrete feiten worden verteld, v's bijvoorbeeld de roerige activiteiten Hitler in München, wordt de auteur boeiend, maar te spreken van een t ereidomvattend werk of het „grootse Pos van de mensheid na de eerste „jPteldoorlog"... het is schrijver dezes gegeven. oorts is bij de uitgeverij „De Goudvink" te Antwerpen een ro man verschenen getiteld „Londen 4 uittl OUlUiVUW. öCii 'rnuaai UVCi ovl ongelukkige Englandspiel, waar- r ook Schreieder en Gieskes het wnne hebben gezegd. Overigens al- \va r jaren geleden. Nog altijd is de 81ife toedracht van het Englandspiel Nordpolspiel in nevelen gehuld hp, zijn klachten, dat geen van de 'rokken regeringen bereid zou zijn volle waarheid te vertellen. Het fyjiJpvoord van de vertaling laat dat hp ®'ijk genoeg uitkomen, vooral waar tjp Eriminal-Direktor Schreieder aan A, °fde is. Er wordt aan herinnerd, bpj. Keen enkele oorlogsmisdadiger zo is behandeld als deze man, en ?on.!de procureur-fiscaal van het Bij kan Gerechtshof destijds opdracht Èn'gekregen alle onderzoek naar het \ve°'andspiel na te laten. Schreieder aVp5 vrijgesproken en allerhoffelijkst J, de grens gezet. Aldus bericht mr. trj( van der Starp in het voorwoord bovengenoemde roman. Hij voegt tin®andspiei en dat er ook geen inlich- f .te krijgen waren' in Engeland, 't »u Duitsland en zelfs Rusland. ;°lk 's weI 'mei geheimzinnig. Het thag blijkbaar de waarheid niet «a,,'„n omdat de waarheid „onverteer- v Vqi Zou z«n- <>0eu gens de inleider nu schijnt het Van Soltikow toch de waarheid te te 5?n, maar in zo verhulde vorm dat 6 zo begrepen wordt door de lezer, p r intelligente en critlsche lezer Nchtprachter kunnen komen door de [®gg„®re feiten koel naast elkaar te jet, en dan gevolgtrekkingen te ma- Jee' zegt hij. Daarom gaat de inlei- verder op de zaak in. Wel «te "aart hij nog even dat op de laat- ^Prdt Üde pardoes de waarheid at), d verteld, maar dan rekent hij er- hd p van de duizend lezers er dui- jj'a^fuj-'erheen zullen lezen. Mocht die fl'lRho schuilen in de namen Blunt, 5 a zip?1 en ^an zou ondergeteken- hu ,'<urinen vleien met de hoop 'o m de buurt is geweest. b* Prismapocket „Ciano contra ^ussolini" van Maxime Mourin, p et. Spectrum verschenen, is wn zuiver historisch werk, dat heeft geraadpleegd en War i.8 verslag uitbrengt, boeiend "e het een roman. In grote lijnen -w.iioii. All gtuic oWe allemaal wel de rivaliteit zün uce van het Italiaanse volk schoonzoon Ciemo, maar de (Vervolg in laatste kolom) Wij zaten een keer met een Nederlandse vriend op het terras van een Italiaans restaurant in de zon, zulks in het gezel schap van een grote karaf gouden Frasca- ti. Wij zouden gaan noenmalen en onze vriend verklaarde dat een beschaafd mens op een zo schone, zonnige, Italiaanse dag koude vis in aspic behoorde te eten, maar dat hy niet wist hoe je een dergelijk gerecht bestelde in het Italiaans. Omdat de pedagoog in ons binnenste nooit hele maal gestorven is, antwoordden wy natuurlijk dat hy, evenals de meesten van zün landgenoten, een linguïstische luilak was en liever een vreemd woord gebruikte dan een goéd, eerbiedwaardig en oud Nederlands woord. „Je behoort nooit te spreken van aspic," zeiden wy verwytend. „Je behoort het „vleesdril" te noemen, net als kik kerdril. En als de kelner aanstonds komt, behoor je te vragen om „Aspidodelone con oleo e li- mone". „Dat klinkt als een citaat uit Dante", zei onze vriend, en liet de schone woorden enige malen ronddwalen over tong en lippen. Toen de kelner kwam, zei onze vriend met dichterlyke, fluwelen stem: „Aspidodelone con oleo e li- mone". De kelner keek alsof hy het hoorde rege nen in de Kalahari. Onze vriend herhaalde: „Aspi dodelone con oleo en limone, per piacere". De kelner snoof alsof hy een geit rook, en wy haast ten ons om aan de goede man uit te leggen dat onze vriend zich gaarne te buiten zou willen gaan aan koude vis in vleesdril. Daarmee was het probleem onmiddellyk opgelost, want de kelner verklaarde opgelucht dat er in het restaurant gelukkig geen vis in vleesdril te krygen was, dat het gerecht er nooit verkrygbaar was ge weest en dat hy vurig hoopte dat ze er niet aan zouden beginnen, waaraan hy ietwat mysterieus en somber toevoegde: „Het is hier niet het Vaticaan". Zo mislukte een gemeen grapje. Want Aspido delone was de naam welke men in de Middel eeuwen gaf aan een hoogst merkwaardige en zeer beruchte vis van monsterachtige omvang. Volgens de Beestenboeken van de middeleeuwen had deze immorele vis de gewoonte zich naar het zee oppervlak te begeven en zyn rug boven de gol ven uit te steken, om zich vervolgens met zyn, blykbaar zeer lange, staart te verankeren. Daar na ging het beest, dat niet slechts een monster van een vis maar ook een monster van lijd zaamheid was. geduldig liggen wachten om te zien of zyn sinister plannetje zou gelukken. Eerst moest de Aspidodelone wachten tot In de loop van enige jaren voldoende zeewier en andere ve getatie aanspoelde en wortel schoot op zyn rug om een groene weide te vormen over het rugop pervlak en er struiken tot wasdom waren ge komen op de maritieme meent. Als het eenmaal zo ver was. begon de vis vurig te hopen dat er weldra iemand in zou lopen. En dit geschiedde natuurlyk altyd. Op een goede dag kwam een scheepje aandob- beren op de baren. Een varensgast riep opge wonden vanuit het kraaiennest: „Land!" En wel dra meerde het bootje aan de oever van het eiland En, zoals matrozen nu eenmaal zyn, gin gen zij onmiddellyk met hun weken oude dorst aan land om op zoek te gaan naar herbergen en andere vermaaksinrichtingen. Na van hun te leurstelling te zyn bekomen, legden zy zich neer op de wei, maakten een kampvuur om er hun potje zoute kabeljauw op te koken, om vervol- gens liedies te zingen over Sirenes en Griekse jenever. De Aspidodelone, die eerst alleen maar jeuk had gevoeld, begon geleidelijk de hitte te voelen van het kampvuur dat de jolige zeelieden hadden aangelegd op zyn rug, en besefte met een duizelingwekkend grevoel van vissegeluk dat het ogenblik, waarop hy zo lang en zo geduldig had liggen wachten, was aangebroken. Hy dook, matrozen en schip met zich meeslepend, in de diepte. En in een ver vaderland zongen trieste en teleurgestelde meisjes zoiets als: „Hy is gaan varen, heel ver van hier. By vreemde meisjes zoekt hy zyn plezier," terwijl de arme stakkers in werkelijkheid rustten op de bodem van de zee. De reden waarom wy de laatste tyd nu en dan gedagdroomd hebben over onze oude vriend de Aspidodelone (de naam dient om esthetische redenen te worden uitge sproken in zes lettergrepen met de klemtoon op de voorlaatste) is dat wij een weddenschap met onszelf gesloten hebben dat er binnenkort nieuws zal komen over de Grote Zeeslang. Zoals men weet, is de Grote Zeeslang, ongetwyfeld een ach ternicht van de Aspidodelone, Tn de loop van de geschiedenis vele malen waargenomen. In 1892 publiceerde een Nederlander, dr. A. C. Oude mans, destyds directeur van de Haagse dieren tuin, een vrij onwetenschappelyk, in slecht En gels geschreven werk over de Grote Zeeslang, waarin hy byna tweehonderd gevallen citeert van ontmoetingen met de Grote Zeeslang en waarin hy de verklaringen van ooggetuigen analyseert om vervolgens zyn eigen conclusies te geven. Oudemans behoorde, als goed Hagenaar, tot de lichtgelovigen, hetgeen aan zyn boek enige beko ring verleent. Ofschoon hy nooit met eigen ogen de Grote Zeeslang had gezien, ondanks het feit dat hy dicht by Scheveningen woonde, meende Oudemans in staat te zijn op grond van de door hem geanalyseerde rapporten een karakterbe schrijving te geven van de grote zeeslang. Hij kwam onder meer tot de slotsom dat het beest nieuwsgierig en wantrouwend van aard was, nog al lichtgeraakt en erg speels van natuur. Wy moeten hier nederig bekennen dat wy voor heen nooit geloofd hebben in het bestaan van de Grote Zeeslang, ofschoon er tenminste één oogge- tuigeverslag bestaat dat men heel moeilyk weg kan redeneren. Doch sedert enige tyd zyn wy er vast van overtuigd dat het wel eens waar zou kunnen zyn. Wij hebben hiervoor drie redenen. Wy hebben een vriend, die John Hanburrv-Trac^ heet en die vroeger ontdekkingsreiziger was. (Hij slaagde er bijna in om, vermomd als een Boed dhistische monnik, Lhasa te bereiken, maar moest op het laatste ogenblik de Britse benen ne men.) Deze nodigde ons een keer uit om zijn gast te zijn bij een diner van de Royal Geographies' Society. Wy stemden gretig toe, want dit be- t?it gaf een copie van het rapport door aan het dagblad The Times (dit was in de dagen toen iedereen nog doodsbenauwd was voor The Times, zelfs de Britse Marine.) The Times publiceerde het rapport, en het grote onweer begon. M'Quhae berichtte het volgende aan de Lords Commissarissen van de Britse Admiraliteit (wy hebben het verhaal ingekort). De kapitein van het fregatschip Daedalus verklaarde dat hy de eer had de Lords Commissarissen er van in kennis te stellen dat om vyf uur in de namiddag op zondag de vijfde augustus, op breedtegraad 22 44' Zuid en lengtegraad 9 22' Oost „het weer was donker en bewolkt, flinke bries uit het noordwesten en een lange deining vanuit het zuid westen, het schip op de koers noord-noord-oost" een vreemd voorwerp werd waargenomen door mynheer Sartoris, adelborst. Sartoris had onmid dellyk op dit voorwerp de aandacht gevestigd van de officier van de wacht, luitenant Drum mond, die tezamen met een andere officier, William Barrett, de kapitein zelf, de bootsmaat, de roerganger en de kwartiermeester, de enige leden van de bemanning waren die zich aan dek bevonden, aangezien de rest van de bemanning liet dek had verlaten voor het nuttigen van hun avondmaaityd. AUe zeven officieren en man schappen aan dek, de officieren gebruik makend roemde genootschap wemelt van de ontdekkings reizigers. Op de bewuste avond hoorden wy van vooraanstaande en blykbaar nette ontdekkings reizigers over verhalen van Indianenstammen in de oerwouden van de Amazonevallei, volgens wel ke in nooit door blanker bezochte delen van de eindeloze oerwouden dieren zouden leven, die, te oordelen naar de beschryving en soms de pri mitieve tekeningen van de Indianen, niet bekend waren aan de wetenschap, maar die herkenbaar waren als voorhistorische dierentypes. Een twee de reden waarom wy niet langer zo ongelovig staan tegenover de mogelykheid van het bestaan van de Grote Zeeslang is het feit dat ornithologen niet lang geleden in een afgelegen en verlaten deel van Nieuw-Zeeland vogelsoort hebben ge vonden, welke al geruime tyd werden beschouwd als te zyn uitgestorven. Maar de derde en voor naamste reden is de vangst van een levende Coe- locanth. een vis welke volgens de geleerden vyf- tig miljoen jaren geleden de laatste adem had uitgeblazen. Er is tegenwoordig sprake van een ongehoorde uitbreiding van internationaal oceano- grafisch onderzoek, in zeegebieden welke zelden zyn bevaren. Wy verwachten dat, als nevenpro duct van dit wetenschappelyk werk en van deze tochten naar vreemde en afgelegen zeegebieden, levende wezens zullen worden ontdekt, welke tot heden niet bekend waren aan de wetenschap. En wy durven zelfs de hoop te koesteren dat wy onze weddenschap met onzelf, van tien tegen een, zul len winnen en dat wij nieuwe verhalen zullen horen over de Grote Zeeslang. Van alle berichten van ooggetuigen, die ver klaarden de Grote Zeeslang te hebben ge zien, zijn ons inziens het Egede-rapport en het Daedalus-rapport de meest overtuigend^ vooral het laatste. Egede, een Noorse zendeling, verklaarde op 6 juli 1734 een Grote Zeeslang te hebben gezien van enorme afmetingen bij de kust van Groenland. (Het beest was zo groot dat, toen hy zyn kop verhief uit de zee, deze uitstak bo ven de top van de grote mast van Egede's schip.) Egede was niet alleen een braaf en recht schapen zendeling die werkte onder de Eski mo's, maar hy was ook een bekwaam natura list die gold als volkomen betrouwbaar waar het ging om wat hy zelf had waargenomen, maar iets te lichtgelovig ten aanzien van waarnemingen bericht door collega's. En ofschoon men, als het gaat om de Grote Zeeslang, moet oppassen met bisschoppen, is het van enig belang dat Bisschop Erik Pontoppidan van Noorwegen het verhaal van Egede geloofde. Maar het meest onverklaarbare, boeiende en overtuigende verhaal is dat van de Zeeslang, welke in september 1848 werd gezien door zeven leden van de bemanning van een Brits oorlogs schip, het fregat Daedalus, een verhaal dat groot opzien baarde, niet slechts in Brittannië, maar ook het buitenland. Het fregatschip Daedalus keerde, na een afwezigheid van vier jaren in Indische wateren, op 4 oktober 1848 terug in de thuishaven, Plymouth, waar de bemanning zou worden afgemonsterd. Zes dagen nadat het schip in Plymouth voor anker was gegaan, verscheen er een bericht in het dagblad The Times, vol gens hetwelk officieren en matrozen van het fre gat, onderweg tussen Kaap de Goede Hoop en het eiland St. Helena, een Zeeslang hadden ge zien van grote afmetingen. De Britse marine heeft even lange tenen als de meeste andere marines, en de Britse Admiraliteit voelde er niets voor de Britse Vloot belacheiyk te laten maken, door eigen personeel. De hoge pieten van de Ad miraliteiten in Londen snoven als dieven en ge lastten onmiddellyk aan de opperbevelhebber van de marinehaven te Plymouth zich naar de kapi tein van de Daedalus te begeven en hem bevel te geven rapport uit te brengen aan zyn superieuren in Londen. De kapitein, met de ongewone achter naam M'Quhae, gehoorzaamde, maakte een rap port op en zond het naar Londen. De admirali- van hun zeekykers, hadden het voorwerp zien naderen. Wat zy zagen was een „enorme slang" welke zyn kop en schouders ongeveer anderhalve meter boven het zee-oppervlak hield. Verder was er minstens een lengte van twintig meter van het Het monster was vlak langs het schip gezwom men. Er kon geen sprake zyn geweest van mas sa-hallucinatie. Er was geen massa; er bevonden zich slechts zeven man aan dek. Aanstonds vormden zich in Brittannië vyandi- fe kampen van gelovigen en ongelovigen. De lei- ende figuur onder de ongelovigen was de ge leerde curator van het Hunterian Museum, een man die een grote reputatie genoot in de gehele wereld, Sir Richard Owen. Zyn mening werd ge publiceerd in een uitvoerig schryven, dat ver scheen in The Times. Helaas, was deze brave man zo bevooroordeeld dat hy begon met het bestaan van de Zeeslang als onmogeiyk te ver werpen. Vanuit deze bevooroordeelde positie pro beerde hy te bewyzen dat het beest een dier moest zyn geweest dat aan de wetenschap be kend was (vertel dat aan de coelocanth), waar- schynlyk' een zeeleeuw of een zee-olifant. Kapitein M'Quhae zond op zijn beurt een ingezonden stuk aan The Times, waarin hij op waardige wijze de enigszins onwaardige argumenten van Owen ontzenuwde en volhield dat zijn rapport aan de Lords Commissarissen geheel berustte op waarheid. Het openbare debat duurde vele jaren voort, en nog vandaag heerst er, onder degenen die zich af blijven vragen of de Zeeslang al of niet bestaat, verbystering over het rapport van kapitein M'Quhae, vooral nu gebleken is dat de koppige coelocanth, ondanks zyn wetenschappeiyke opheffing, voortgaat rond jes te zwemmen in de wateren van Madagascar. Het zyn vooral de Angelsaksen (op de voet ge volgd door de Noren) die zich druk hebben ge maakt over de Zeeslang. (Als De Gaulle onze krant zou lezen, hadden wy dit natuurlyk niet durven schryven. Doch er bestaat geen gevaai. De Gaulle beschouwt ons als behorend tot „ces parleurs de Volapuk".) Voordat de affaire Dae dalus Brittannië in beroering bracht, was er een eendere sensatie in Amerika. In het jaar 1817 be noemde de „Linean Society" een commissie wel ke de opdracht ontving een onderzoek in te stel len naar de waarheid van berichten omtrent een vreemd zeemonster, dat herhaaldeiyk was waar genomen in en naby de haven van Gloucester, Massachusetts. De ooggetuigen welke voor deze commissie verschenen legden getuigenis af onder ede. Een van deze ooggetuigen, een zeekapitein, verklaarde dat hy het monster op drie achter eenvolgende dagen had gezien en dat er. toen hy het beest voor de tweede keer zag, een boot in de buurt was geweest, waarvan de inge zetenen eveneens het monster hadden waarge nomen. Een van hen, een scheepstimmerman ge heten Gaffney, een Engelsman („ces Anglo- Saxons"), verklaarde dat hij op het beest had geschoten vanaf een afstand van slechts tien me ter. Het monster was ondergedoken en was onder de boot door gezwommen, om opnieuw te ver- schynen aan het zee-oppervlak op een afstand van ongeveer honderd meter. Vraag van de geleerde commissie: „Leek het heest schuwer, nadat u op hem geschoten had?" Antwoord van Gaffney: „Nee. hy ging door met spelen, zoals hy deed voordat ik op hem vuurde." Omtrent hetzelfde monster, dat gedurende veer tien dagen „speelde" in de natte buurt van Glou cester, berichtte het weekblad „The Boston Week ly Messenger" dat vissers bezig waren een net te lllllHIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllinilllllllllllHIIIIII lllllllllilllllllillllllllllllMIIIIIIIIIillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIINIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMMIIIIIIIIIIIIIIIIIIim lyf te zien, even boven het oppervlak. Voor zover de ooggetuigen konden waarnemen, gebruikte het dier geen deel van dit zichtbare stuk van zyn lyf voor voortstuwing door het water. Het dier na derde het schip en zwom vervolgens het schip snel voorby, maar op zo geringe afstand van het fregat dat, „indien het een van myn kennissen was geweest, ik gemakkelyk zyn gelaatstrekken 11 'i? 1 i lill'HI I (Vervolg van eerste kolom) auteur vertelt heel veel over de mense- lyke kanten van het drama, dat beide staatsmannen hebben ontketend en waarvan ze beiden slachtoffer zijn ge worden. Zowel-- Mussolini als Ciano worden nauwgezet beschreven, zoals ze zich gedragen in gevangenschap met de dood voor ogen, Ciano op een stoel gebonden met de rug naar de geweren, schandelijk neergeschoten als een lafaard, zoals zyn schoonvader het heeft gewild. Ook mevrouw Mussolini, Rachele, speelt haar rol. Ze wordt be schreven als een babbelzieke ruzie makende vrouw, die zich méér met andermans zaken bezig hield dan goed voor haar gezondheid was. Er is ook een brochure verschenen van Erich Koch. „Unterdrückung und Widerstand" is de titel. De brochure bevat een lezing "an Koch, een van de zgn. Dortmunder Vortrage. Deze lezing gaat over het verzet en de onderdrukking in Neder land. Het is interessant te vernemen, dat een Duitser op de hoogte is van de gang van zaken in oorlogstyd in Neder land. De schryver verdoezelt niets, beschryft het onrecht, Rotterdam aan gedaan, vermeldt de leugenachtige be loften van Seyss Inquart en de maat regelen die tegen alle beloften in in Nederland werden genomen, de Joden vervolgingen, de beroemde staking, het ontslag van professor Meyers en het heldhaftig optreden van "prof. Cleve- ringa. Het werkje van Koch staat hele maal aan de kant van Nederland, dat is in casu aan de kant van het recht. Uit de Fischerbücherei te Frank furt a. M. en Hamburg valt te vermelden een pocket, geschre ven door de Italiaan Primo Levi, en voor het eerst in het Duits versche nen in een vertaling van Heinz Riedt. De titel: „1st das ein Mensch?". Een boek over het concentratiekamp, waar de schryver een paar jaar heeft door gebracht. Levi is eigenlyk scheikundi ge, een beroemde geleerde uit Milaan- Naast kleinere uitgaven is genoemd boek het enige werk dat hy geschreven heeft, en hij heeft het geschreven om een last van zich af te schudden. Be doelingen had hij verder niet, zegt hy in zyn voorwoord. Wat zyn boek vooral lezenswaard maakt, is de afwezigheid van alle hartstochtelykheid en de vol strekte vermyding van gruwelykheden. Er is geen vleug sensatie aan te be leven. Levi laat ons de mens zien, zoals die worden moet in de hel van bet kamp, een in alle opzichten aftake lend individu, dat de vraag doet stel len: Is dat nog een mens? Hij vertelt onopvallend, maar logisch en betrouw baar. Hy maakt nergens ophef van, ook niet van zijn bevryding door de Russen, die eigeniyk neerkomt op de constatering dat de Duitse wachtposten van het kamp op een goeie dag ver dwenen zyn, zodat een aantal gevange nen kan gaan zwerven in de richting van de vryheid. zou hebben kunnen herkennen met het blote oog". Het beest volgde een rechte koers, „alsof het doelbewust ergens naar toe op weg was", zulks met een snelheid van twaalf tot vyftien mylen per uur. De middellyn van het dier was onge veer veertig centimeter, beneden de kop, „welke ongetwyfeld een slangekop was". De officieren nadden het dier twintig minuten lang in hun zeekykers, voordat het uit het gezicht verdween. Het monster was bruin van kleur, maar geel-wit rond de keel. Het had geen vinnen. Maar op de rug droeg het iets dat leek op de manen van een paard, of wellicht eerder een bos zeewier. Kapi tein M'Quhae beloofde aan het eind van zyn rap port aan de Admiraliteit dat hy aanstonds een tekening van het monster zou laten maken, gebaseerd op een schets welke was getekend on middellyk nadat hy en de zes andere ooggetui gen het monster hadden gezien. De tekening werd inderdaad de volgende dag naar Londen verzon den, en zy werd gepubliceerd in een bekend Brits weekblad, „The Illustrated London News" De publicatie van het rapport van kapitein M'Quhae in The Times verwekte een sen satie in Brittannië en ver daarbuiten, zulks vanwege de aard van de ooggetuigen. Ma rineofficieren, die rekening hebben te houden met het prestige van de vloot waartoe zy behoren en met hun eigen toekomstige carrière by de marine, zyn personen die zich er niet gemakke lijk toe zouden kunnen brengen hun dienst belache lijk te maken by het publiek. Er kon verder geen sprake zyn van een samenzwering tussen de „ooggetuigen", omdat de dienstbetrekkingen tussen officieren, vooral de kapitein, en de man schappen zulks geheel buiten sloten. Zeelieden zyn goede waarnemers, althans op zee. Zy kun nen snelheden en afmetingen nauwkeurig bèoor- delen. De officieren gebruikten hun zeekykers. knopen van kabeljauwsnoeren, in de hoop het zeemonster te kunnen vangen. „Het is te hopen", aldus het plechtig commentaar van het week blad, „dat enige energieke pogingen zullen wor den ondernomen om het dier te vangen. Indien evenwel een poging wordt ondernomen, moet men voorzichtig te w rk gaan om te voorkomen dat Tïet beest zich weg laat jagen van de kust. voordat de juiste maatregelen kunnen worden ge nomen om het dier te arresteren". Een van de zonderlinge aspecten van de Gloucester-affaire is dat tenminste by één gelegenheid een hele menigte het monster waarnam vanaf het strand. De zaak was nog lang niet afgelopen, toen het monster eindelyk de benen of de vinnen had genon.en uit de omgeving van Glou cester. Ongeveer een maand nadat itet dier het zeewater van Gloucester van zyn staart had geschud, deed men een vondst. Twee jongetjes, spybelaars naar wy hopen, vonden een maand na dat de Zeeslang voor het laatst was waargeno men, een vreemde zwarte slang ter lengte van ongeveer een meter op het strand by Gloucester. Zy holden seffens naar huis om hun vader ir kennis te stellen van de aanwezigheid van het gevaarlyke dier. Pa aarzelde geen ogenblik. Hy greep een hooivork en spoedde zich naar het strand. Hy doodde de slang met de hooivork en bracht het Ujk naar de geiéerd" Commissie van de Linean Society. Deze verrichtte sectie op het lyk en kwam tot de conclusie dat een dergelyke slang voorheen onbekend was geweest aan de geleerde wereld. De volgende conclusie lag natuurlyk voor de hand. De zwarte slang was het slangekindje van de Zeeslang, welke zich he lemaal naar Gloucester had begeven om het le ven te schenken aan deze boorling. Iedereen in Gloucester deelde natuurlijk deze geleerde me ning. De Commissie bedacht een nieuwe weten schappeiyke naam voor de Zeeslang en het over leden zeeslangekindje. Zy werden plechtig Scio- liophis Atlanticus gedoopt. Toen evenwel het sec tie-rapport in handen kwam van andere natura listen, werd het kindje herkend als een gewone zwarte Slang, de Coluber Constrictor, waarvan dit exemplaar evenwel, tengevolge van eén kwaal waaraan dit soort slangen lydt, misvormd was. Na de geruchtmakende Daedalus-affaire in 1847 verschenen herhaaldelijk opnieuw berichten over zeemonsters. Zo zagen de officieren en man schappen van het koninklijk jacht Osborne in 1877 een groot zeemonster bij de noordkust van Sicilië. Een grotere sensatie volgde in 1905 toen passagiers, waaronder geleerde zoölogen, aan boord van het jacht Valhalla, dat zich voor we tenschappelyk zee-onderzoek bevond in Brazili aanse wateren, niet ver van Parahiba een zee monster ontdekten. In 1917, tydens de eerste we reldoorlog, zagen de officieren en manschappen van het schip Hilary, een bewapende koopvaar- dykruiser, een zeemonster op ongeveer 100 kilo meter van IJsland. De kapitein van het schip gaf bevel de kanonnen van het schip op het monster te richten en enige salvo's af te vuren. Een schot van het derde salvo scheen het mon ster te treffen, want er kwam een hevige be roering in het water. Na drie seconden verdween het dier en werd niet weergezien. Twee dagen later werd het schip getorpedeerd door een Duit se onderzeeër, maai» de overlevenden brachten rapport uit over het monster. Andere berichten over Zeeslangen volgden ln de loop van de jaren. Maar de laatste tyd is het erg stil geweest, volgens sommigen omdat er vrywel geen zeilschepen meer de oceanen be varen. (Scheepsschroeven maken zoveel lawaai en, zoals Oudemans schreef, de Zeeslang is een wantrouwig dier.) Maar nu de coelocanth is ge vonden, wordt het tyd dat er opnieuw een Zee slang wordt gezien, of zelfs gevangen. Wij ge loven niet in Aspidodelone, maar wij geloven in kapitein M'Quhae. Wy hebben het gevoel dat het zal gebeuren. Wedden? DAAN VAN DER VAT Een andere Duitse uitgave is „Die Niederlage 1945", een verzame ling documenten, byeengebracht door Percy Ernst Schramm en uitgegeven door Deutscher Taschen- buch Verlag, München, een uitgeverij die tal van interessante boeken over de geschiedenis van de tweede wereld oorlog en het Derde Ryk heeft doen verschijnen. Ook ditmaal weer een boeiende verzameling historische stuk ken van 1 januari 1945 tot 19 april 1945, toen de laatste berichten van het oppercommando van de Wehrmacht verschenen, en voorts documenten, die ontleend zijn aan het dagboek van Karl Dönitz, die Hitier als staatshoofd is opgevolgd. Het boek, een dubbele pocket, bevat verder een uitvoerige in leiding, commentaren, overzichten en een register. Alles by elkaar een klei ne 50C bladzyden, voor het grootste deel gewyd aan het Kriegstagebuch des Oberkommandos der Wehrmacht. De inhoud weergeven zou een onmoge- lyke opgaaf zyn. Maar een saillante bijzonderheid is de telegrafische ge- dachtenwisseling tussen Hitler en Dö nitz in de laatste dagen van apnJ en de eerste van mei 1945. Als Bormann aan Dönitz heeft gemeld dat de Führer hem, Dönitz, in plaats van de verrader Göring tot opvolger van Hitier heeft benoemd, antwoordt Dönitz als volgt: „Mein Führer, meine Treue zu Urnen wird unabdingbar sein. Ich werde da- her weiter alle Versuche unternehmen um Sie in Berlin zu entsetzen. Wenn das Schicksal mich dennoch zwingt, als der von Ihnen bestimmte Nach- folger das Deutsche Reich zu führen, werde ich diesen Krieg so zu Ende führen, wie es der einmalige Helden- kampf des Deutschen Volkes ver langt." Dat werd te berde gebracht toen Dönitz zowaar de leider werd van een stuk Duitsland, dat enkele vier kante kilometers groot was. De aan voerder van de „einmalige Helden- kampf" is daarna niet verder gekomen dan Neurenberg en Spandau, zulks in verband met het Schicksal. Tenslotte een wetenschappeiyke uit gave van de Polemologische Stu diën, een uitgave onder redactie van prof. mr. B. V. A. Röling van de universiteit te Groningen. Ze bevat een aantal voordrachten voor het Stu dium Generale over „De oorlog in het licht der wetenschappen". Prof. Röling leidt de verzameling in en begint met een citaat van Bqutnoul, die zegt: Men heeft de gewoonte aangenomen om over de oorlog te klagen, hem voor te bereiden, te voeren, te betalen en er aan te sterven, maar niet om er over na te denken". Dan volgen de voor drachten an prol Mönnich, prof. Fortmann, prof. Van Heek. prof. Pen, luitenant-kolonel Spits, prof. Röling, prof. Berg en prof. Fahrenfort, over respectieveiyk: Christendom en oorlog, de bestudering van de oorlog door de menswetenschappen, sociologische as pecten van het oorlogsverschynsel, de economie van de koude oorlog, oorlog en rechtswetenschap, taal, mythe en het probleem van de vrede, oorlog en vrede bij natuurvolken en „halfnatuur- volken". Alle voordrachten zijn boeiend en geven volop stof tot nadenken over die wonderiyke agressiviteit, die de men sen blykbaar niet kunnen afleren. Het moet natuurlyk kunnen, als men wil, zo mymert prof. Fahrenfort aan het einde van zyn rede. De vraag is maar, of men wil... Dbg.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1963 | | pagina 13