Oorlog en
verzet in
'n achttal
boeken
V
1
m
VM
ASPIDODEL ONE,
DE MONSTER VIS
Oorlog en
verzet in
'n achttal
—boeken
De arts
T olstoï
Englandspiel
Ciano
Verzet
Een mens?
Schicksa!
Wetenschap
m
DONDERDAG 18 APRIL 1963
PAGINA 13
Ijliilii
ij!:"1-
Niet minder dan zeven publicatie»
zyn ditmaal aan de orde, die alle
de oorlog en zijn nevenverschyn-
selen tot onderwerp hebben: ro
mans, documenten en vertogen.
De Fontein te Utrecht heeft een
vertaling uitgegeven van „Ost-
preussisches Tagebuch" door
Hans von Lehndorff, arts. De
Nederlandse titel luidt ,,De oorlog van
e?n arts". De arts is de schrijver zelf,
250 bladzijden lang vertelt over
wederwaardigheden, die hij en velen
Pet hem hebben doorstaan bij de
judast van de Russen in Oost-Pruisen
®n de jaren daarna, tot hij eindelijk op
e«n lange en honderd maal onderbro-
en vlucht weer veilig bij zijn familie
i1 West-Duitsland terechtkomt. Aan de
grote terugtocht van de Duitse burgers
naar het westen, de vlucht voor de'
possen dus, zijn al heel wat verslagen
l_an ooggetuigen verschenen. Meestal
mengden de auteurs van die verslagen
dagboeken gewoonlijk de barre
werkelijkheid met beschouwingen van
maaglijke aard, waarin steevast ver
bazing werd uitgesproken over het
een v0^ aangedaan door een
®nder volk. Dat andere volk was dan
jj®, vijand, die als een roofdier de on
thuld besprong. Maar bij Von Lehn-
norff ontwaart men een evenwicht, dat
ympathiek aandoet. Zijn afkeer van
ne nazi's is even groot als zijn verbijs-
J^'ng over het gedrag van de Russi
sche soldaten, die geen horloge en geen
JO'ouw ongemoeid hebben gelaten. Hij
meet beide verschijnselen aan zijn
jmristelijke beginselen, die hem dag en
a?cht op de been houden in de overtui-
?'n8, dat God zijn plannen heeft, die
jj® mens niet begrijpen en verklaren
Er is nergens jacht naar sensatie en
r?.ch rijst een onvergetelijk beeld van
erende voor de lezer op in een at-
«losfeer die door geloof en vertrouwen
S.raagljjk wordt. Het verhaal is boven-
goed geschreven en de gebeurte
nissen zyn goed geobserveerd. Von
?ehndorff schrijft in mannelijke trant,
r°K als het gaat over het geloof in God
:n de mensen. Voor liefhebbers van
®°rlogslectuur zonder schokkende bij-
mnderheden is ,,De oorlog van een
ts" zeer interessante leesstof.
Bij dezelfde uitgeverij is verschenen
,,De vos op zolder", een vertaling
van Jos Panhuijsen van de roman
■b. „The Fox in the attic" door
Richard Hughes, een boek van meer
°an driehonderd pagina's, waarvan
Verschillende buitenlandse stemmen
hebben beweerd dat het op een zeer
JJ°°8 internationaal peil staat en ver
gelijkbaar is met het werk van nie
mand minder dan Tolstoï. Onze erva-
ring komt hierop neer, dat al wat bij
v u aan helderheid te bewonderen
valt, m de Vos vaagheid moet heten.
3 roman speelt zich af omstreeks
«918 en de jaren daarna tot voorbij de
■Sislukte Putsch van Hitler. Een jonge
Nigelsman, die uit de eerste wereld
oog is gekomen, is naar Duitsland
^reisd, waar hij familie heeft wonen
een adellijk landgoed. Vandaar uit
?v«rziet hij samen met zijn familie-
Men de wereldsituatie. Een strakke
P. die de beoordelaar in staat zou
Jfhhnen stellen het verhaal te recon-
vrUeren, is er niet. De lezer moet het
'°en met gesprekken, beschrijvingen,
Ji'moetingen en snelle verplaatsingen
vah tafrelen, die alle samen weinig
'®üvast bieden, al worden ze in een
P'gszins opdringerige stijl aan de lezer
^ePresenteerd. Voornamelijk daar
.,aar concrete feiten worden verteld,
v's bijvoorbeeld de roerige activiteiten
Hitler in München, wordt de auteur
boeiend, maar te spreken van een
t ereidomvattend werk of het „grootse
Pos van de mensheid na de eerste
„jPteldoorlog"... het is schrijver dezes
gegeven.
oorts is bij de uitgeverij „De
Goudvink" te Antwerpen een ro
man verschenen getiteld „Londen
4 uittl OUlUiVUW. öCii 'rnuaai UVCi
ovl ongelukkige Englandspiel, waar-
r ook Schreieder en Gieskes het
wnne hebben gezegd. Overigens al-
\va r jaren geleden. Nog altijd is de
81ife toedracht van het Englandspiel
Nordpolspiel in nevelen gehuld
hp, zijn klachten, dat geen van de
'rokken regeringen bereid zou zijn
volle waarheid te vertellen. Het
fyjiJpvoord van de vertaling laat dat
hp ®'ijk genoeg uitkomen, vooral waar
tjp Eriminal-Direktor Schreieder aan
A, °fde is. Er wordt aan herinnerd,
bpj. Keen enkele oorlogsmisdadiger zo
is behandeld als deze man, en
?on.!de procureur-fiscaal van het Bij
kan Gerechtshof destijds opdracht
Èn'gekregen alle onderzoek naar het
\ve°'andspiel na te laten. Schreieder
aVp5 vrijgesproken en allerhoffelijkst
J, de grens gezet. Aldus bericht mr.
trj( van der Starp in het voorwoord
bovengenoemde roman. Hij voegt
tin®andspiei en dat er ook geen inlich-
f .te krijgen waren' in Engeland,
't »u Duitsland en zelfs Rusland.
;°lk 's weI 'mei geheimzinnig. Het
thag blijkbaar de waarheid niet
«a,,'„n omdat de waarheid „onverteer-
v Vqi Zou z«n-
<>0eu gens de inleider nu schijnt het
Van Soltikow toch de waarheid te
te 5?n, maar in zo verhulde vorm dat
6 zo begrepen wordt door de lezer,
p r intelligente en critlsche lezer
Nchtprachter kunnen komen door de
[®gg„®re feiten koel naast elkaar te
jet, en dan gevolgtrekkingen te ma-
Jee' zegt hij. Daarom gaat de inlei-
verder op de zaak in. Wel
«te "aart hij nog even dat op de laat-
^Prdt Üde pardoes de waarheid
at), d verteld, maar dan rekent hij er-
hd p van de duizend lezers er dui-
jj'a^fuj-'erheen zullen lezen. Mocht die
fl'lRho schuilen in de namen Blunt,
5 a zip?1 en ^an zou ondergeteken-
hu ,'<urinen vleien met de hoop
'o m de buurt is geweest.
b* Prismapocket „Ciano contra
^ussolini" van Maxime Mourin,
p et. Spectrum verschenen, is
wn zuiver historisch werk, dat
heeft geraadpleegd en
War i.8 verslag uitbrengt, boeiend
"e het een roman. In grote lijnen
-w.iioii. All gtuic
oWe allemaal wel de rivaliteit
zün uce van het Italiaanse volk
schoonzoon Ciemo, maar de
(Vervolg in laatste kolom)
Wij zaten een keer met een Nederlandse
vriend op het terras van een Italiaans
restaurant in de zon, zulks in het gezel
schap van een grote karaf gouden Frasca-
ti. Wij zouden gaan noenmalen en onze vriend
verklaarde dat een beschaafd mens op een zo
schone, zonnige, Italiaanse dag koude vis in aspic
behoorde te eten, maar dat hy niet wist hoe je
een dergelijk gerecht bestelde in het Italiaans.
Omdat de pedagoog in ons binnenste nooit hele
maal gestorven is, antwoordden wy natuurlijk
dat hy, evenals de meesten van zün landgenoten,
een linguïstische luilak was en liever een vreemd
woord gebruikte dan een goéd, eerbiedwaardig
en oud Nederlands woord. „Je behoort nooit te
spreken van aspic," zeiden wy verwytend. „Je
behoort het „vleesdril" te noemen, net als kik
kerdril. En als de kelner aanstonds komt, behoor
je te vragen om „Aspidodelone con oleo e li-
mone". „Dat klinkt als een citaat uit Dante",
zei onze vriend, en liet de schone woorden enige
malen ronddwalen over tong en lippen. Toen de
kelner kwam, zei onze vriend met dichterlyke,
fluwelen stem: „Aspidodelone con oleo e li-
mone". De kelner keek alsof hy het hoorde rege
nen in de Kalahari. Onze vriend herhaalde: „Aspi
dodelone con oleo en limone, per piacere". De
kelner snoof alsof hy een geit rook, en wy haast
ten ons om aan de goede man uit te leggen dat
onze vriend zich gaarne te buiten zou willen gaan
aan koude vis in vleesdril. Daarmee was het
probleem onmiddellyk opgelost, want de kelner
verklaarde opgelucht dat er in het restaurant
gelukkig geen vis in vleesdril te krygen was,
dat het gerecht er nooit verkrygbaar was ge
weest en dat hy vurig hoopte dat ze er niet aan
zouden beginnen, waaraan hy ietwat mysterieus
en somber toevoegde: „Het is hier niet het
Vaticaan".
Zo mislukte een gemeen grapje. Want Aspido
delone was de naam welke men in de Middel
eeuwen gaf aan een hoogst merkwaardige en zeer
beruchte vis van monsterachtige omvang. Volgens
de Beestenboeken van de middeleeuwen had deze
immorele vis de gewoonte zich naar het zee
oppervlak te begeven en zyn rug boven de gol
ven uit te steken, om zich vervolgens met zyn,
blykbaar zeer lange, staart te verankeren. Daar
na ging het beest, dat niet slechts een monster
van een vis maar ook een monster van lijd
zaamheid was. geduldig liggen wachten om te
zien of zyn sinister plannetje zou gelukken. Eerst
moest de Aspidodelone wachten tot In de loop
van enige jaren voldoende zeewier en andere ve
getatie aanspoelde en wortel schoot op zyn rug
om een groene weide te vormen over het rugop
pervlak en er struiken tot wasdom waren ge
komen op de maritieme meent. Als het eenmaal
zo ver was. begon de vis vurig te hopen dat er
weldra iemand in zou lopen. En dit geschiedde
natuurlyk altyd.
Op een goede dag kwam een scheepje aandob-
beren op de baren. Een varensgast riep opge
wonden vanuit het kraaiennest: „Land!" En wel
dra meerde het bootje aan de oever van het
eiland En, zoals matrozen nu eenmaal zyn, gin
gen zij onmiddellyk met hun weken oude dorst
aan land om op zoek te gaan naar herbergen
en andere vermaaksinrichtingen. Na van hun te
leurstelling te zyn bekomen, legden zy zich neer
op de wei, maakten een kampvuur om er hun
potje zoute kabeljauw op te koken, om vervol-
gens liedies te zingen over Sirenes en Griekse
jenever. De Aspidodelone, die eerst alleen maar
jeuk had gevoeld, begon geleidelijk de hitte te
voelen van het kampvuur dat de jolige zeelieden
hadden aangelegd op zyn rug, en besefte met
een duizelingwekkend grevoel van vissegeluk dat
het ogenblik, waarop hy zo lang en zo geduldig
had liggen wachten, was aangebroken. Hy dook,
matrozen en schip met zich meeslepend, in de
diepte. En in een ver vaderland zongen trieste en
teleurgestelde meisjes zoiets als:
„Hy is gaan varen, heel ver van hier.
By vreemde meisjes zoekt hy zyn plezier,"
terwijl de arme stakkers in werkelijkheid rustten
op de bodem van de zee.
De reden waarom wy de laatste tyd nu en
dan gedagdroomd hebben over onze oude
vriend de Aspidodelone (de naam dient
om esthetische redenen te worden uitge
sproken in zes lettergrepen met de klemtoon op
de voorlaatste) is dat wij een weddenschap met
onszelf gesloten hebben dat er binnenkort nieuws
zal komen over de Grote Zeeslang. Zoals men
weet, is de Grote Zeeslang, ongetwyfeld een ach
ternicht van de Aspidodelone, Tn de loop van de
geschiedenis vele malen waargenomen. In 1892
publiceerde een Nederlander, dr. A. C. Oude
mans, destyds directeur van de Haagse dieren
tuin, een vrij onwetenschappelyk, in slecht En
gels geschreven werk over de Grote Zeeslang,
waarin hy byna tweehonderd gevallen citeert van
ontmoetingen met de Grote Zeeslang en waarin
hy de verklaringen van ooggetuigen analyseert
om vervolgens zyn eigen conclusies te geven.
Oudemans behoorde, als goed Hagenaar, tot de
lichtgelovigen, hetgeen aan zyn boek enige beko
ring verleent. Ofschoon hy nooit met eigen ogen
de Grote Zeeslang had gezien, ondanks het feit
dat hy dicht by Scheveningen woonde, meende
Oudemans in staat te zijn op grond van de door
hem geanalyseerde rapporten een karakterbe
schrijving te geven van de grote zeeslang. Hij
kwam onder meer tot de slotsom dat het beest
nieuwsgierig en wantrouwend van aard was, nog
al lichtgeraakt en erg speels van natuur.
Wy moeten hier nederig bekennen dat wy voor
heen nooit geloofd hebben in het bestaan van de
Grote Zeeslang, ofschoon er tenminste één oogge-
tuigeverslag bestaat dat men heel moeilyk weg
kan redeneren. Doch sedert enige tyd zyn wy er
vast van overtuigd dat het wel eens waar zou
kunnen zyn. Wij hebben hiervoor drie redenen.
Wy hebben een vriend, die John Hanburrv-Trac^
heet en die vroeger ontdekkingsreiziger was. (Hij
slaagde er bijna in om, vermomd als een Boed
dhistische monnik, Lhasa te bereiken, maar
moest op het laatste ogenblik de Britse benen ne
men.) Deze nodigde ons een keer uit om zijn gast
te zijn bij een diner van de Royal Geographies'
Society. Wy stemden gretig toe, want dit be-
t?it gaf een copie van het rapport door aan het
dagblad The Times (dit was in de dagen toen
iedereen nog doodsbenauwd was voor The Times,
zelfs de Britse Marine.) The Times publiceerde
het rapport, en het grote onweer begon.
M'Quhae berichtte het volgende aan de Lords
Commissarissen van de Britse Admiraliteit (wy
hebben het verhaal ingekort). De kapitein van
het fregatschip Daedalus verklaarde dat hy de
eer had de Lords Commissarissen er van in
kennis te stellen dat om vyf uur in de namiddag
op zondag de vijfde augustus, op breedtegraad
22 44' Zuid en lengtegraad 9 22' Oost „het
weer was donker en bewolkt, flinke bries uit het
noordwesten en een lange deining vanuit het zuid
westen, het schip op de koers noord-noord-oost"
een vreemd voorwerp werd waargenomen door
mynheer Sartoris, adelborst. Sartoris had onmid
dellyk op dit voorwerp de aandacht gevestigd
van de officier van de wacht, luitenant Drum
mond, die tezamen met een andere officier,
William Barrett, de kapitein zelf, de bootsmaat,
de roerganger en de kwartiermeester, de enige
leden van de bemanning waren die zich aan dek
bevonden, aangezien de rest van de bemanning
liet dek had verlaten voor het nuttigen van hun
avondmaaityd. AUe zeven officieren en man
schappen aan dek, de officieren gebruik makend
roemde genootschap wemelt van de ontdekkings
reizigers. Op de bewuste avond hoorden wy van
vooraanstaande en blykbaar nette ontdekkings
reizigers over verhalen van Indianenstammen in
de oerwouden van de Amazonevallei, volgens wel
ke in nooit door blanker bezochte delen van de
eindeloze oerwouden dieren zouden leven, die, te
oordelen naar de beschryving en soms de pri
mitieve tekeningen van de Indianen, niet bekend
waren aan de wetenschap, maar die herkenbaar
waren als voorhistorische dierentypes. Een twee
de reden waarom wy niet langer zo ongelovig
staan tegenover de mogelykheid van het bestaan
van de Grote Zeeslang is het feit dat ornithologen
niet lang geleden in een afgelegen en verlaten
deel van Nieuw-Zeeland vogelsoort hebben ge
vonden, welke al geruime tyd werden beschouwd
als te zyn uitgestorven. Maar de derde en voor
naamste reden is de vangst van een levende Coe-
locanth. een vis welke volgens de geleerden vyf-
tig miljoen jaren geleden de laatste adem had
uitgeblazen. Er is tegenwoordig sprake van een
ongehoorde uitbreiding van internationaal oceano-
grafisch onderzoek, in zeegebieden welke zelden
zyn bevaren. Wy verwachten dat, als nevenpro
duct van dit wetenschappelyk werk en van deze
tochten naar vreemde en afgelegen zeegebieden,
levende wezens zullen worden ontdekt, welke tot
heden niet bekend waren aan de wetenschap. En
wy durven zelfs de hoop te koesteren dat wy onze
weddenschap met onzelf, van tien tegen een, zul
len winnen en dat wij nieuwe verhalen zullen
horen over de Grote Zeeslang.
Van alle berichten van ooggetuigen, die ver
klaarden de Grote Zeeslang te hebben ge
zien, zijn ons inziens het Egede-rapport en
het Daedalus-rapport de meest overtuigend^
vooral het laatste. Egede, een Noorse zendeling,
verklaarde op 6 juli 1734 een Grote Zeeslang te
hebben gezien van enorme afmetingen bij de kust
van Groenland. (Het beest was zo groot dat, toen
hy zyn kop verhief uit de zee, deze uitstak bo
ven de top van de grote mast van Egede's schip.)
Egede was niet alleen een braaf en recht
schapen zendeling die werkte onder de Eski
mo's, maar hy was ook een bekwaam natura
list die gold als volkomen betrouwbaar waar het
ging om wat hy zelf had waargenomen, maar
iets te lichtgelovig ten aanzien van waarnemingen
bericht door collega's. En ofschoon men, als
het gaat om de Grote Zeeslang, moet oppassen
met bisschoppen, is het van enig belang dat
Bisschop Erik Pontoppidan van Noorwegen het
verhaal van Egede geloofde.
Maar het meest onverklaarbare, boeiende en
overtuigende verhaal is dat van de Zeeslang,
welke in september 1848 werd gezien door zeven
leden van de bemanning van een Brits oorlogs
schip, het fregat Daedalus, een verhaal dat groot
opzien baarde, niet slechts in Brittannië, maar
ook het buitenland. Het fregatschip Daedalus
keerde, na een afwezigheid van vier jaren in
Indische wateren, op 4 oktober 1848 terug in de
thuishaven, Plymouth, waar de bemanning zou
worden afgemonsterd. Zes dagen nadat het schip
in Plymouth voor anker was gegaan, verscheen
er een bericht in het dagblad The Times, vol
gens hetwelk officieren en matrozen van het fre
gat, onderweg tussen Kaap de Goede Hoop en
het eiland St. Helena, een Zeeslang hadden ge
zien van grote afmetingen. De Britse marine
heeft even lange tenen als de meeste andere
marines, en de Britse Admiraliteit voelde er niets
voor de Britse Vloot belacheiyk te laten maken,
door eigen personeel. De hoge pieten van de Ad
miraliteiten in Londen snoven als dieven en ge
lastten onmiddellyk aan de opperbevelhebber van
de marinehaven te Plymouth zich naar de kapi
tein van de Daedalus te begeven en hem bevel te
geven rapport uit te brengen aan zyn superieuren
in Londen. De kapitein, met de ongewone achter
naam M'Quhae, gehoorzaamde, maakte een rap
port op en zond het naar Londen. De admirali-
van hun zeekykers, hadden het voorwerp zien
naderen. Wat zy zagen was een „enorme slang"
welke zyn kop en schouders ongeveer anderhalve
meter boven het zee-oppervlak hield. Verder was
er minstens een lengte van twintig meter van het
Het monster was vlak langs het schip gezwom
men. Er kon geen sprake zyn geweest van mas
sa-hallucinatie. Er was geen massa; er bevonden
zich slechts zeven man aan dek.
Aanstonds vormden zich in Brittannië vyandi-
fe kampen van gelovigen en ongelovigen. De lei-
ende figuur onder de ongelovigen was de ge
leerde curator van het Hunterian Museum, een
man die een grote reputatie genoot in de gehele
wereld, Sir Richard Owen. Zyn mening werd ge
publiceerd in een uitvoerig schryven, dat ver
scheen in The Times. Helaas, was deze brave
man zo bevooroordeeld dat hy begon met het
bestaan van de Zeeslang als onmogeiyk te ver
werpen. Vanuit deze bevooroordeelde positie pro
beerde hy te bewyzen dat het beest een dier
moest zyn geweest dat aan de wetenschap be
kend was (vertel dat aan de coelocanth), waar-
schynlyk' een zeeleeuw of een zee-olifant. Kapitein
M'Quhae zond op zijn beurt een ingezonden
stuk aan The Times, waarin hij op waardige
wijze de enigszins onwaardige argumenten van
Owen ontzenuwde en volhield dat zijn rapport
aan de Lords Commissarissen geheel berustte op
waarheid. Het openbare debat duurde vele
jaren voort, en nog vandaag heerst er,
onder degenen die zich af blijven vragen of
de Zeeslang al of niet bestaat, verbystering over
het rapport van kapitein M'Quhae, vooral nu
gebleken is dat de koppige coelocanth, ondanks
zyn wetenschappeiyke opheffing, voortgaat rond
jes te zwemmen in de wateren van Madagascar.
Het zyn vooral de Angelsaksen (op de voet ge
volgd door de Noren) die zich druk hebben ge
maakt over de Zeeslang. (Als De Gaulle onze
krant zou lezen, hadden wy dit natuurlyk niet
durven schryven. Doch er bestaat geen gevaai.
De Gaulle beschouwt ons als behorend tot „ces
parleurs de Volapuk".) Voordat de affaire Dae
dalus Brittannië in beroering bracht, was er een
eendere sensatie in Amerika. In het jaar 1817 be
noemde de „Linean Society" een commissie wel
ke de opdracht ontving een onderzoek in te stel
len naar de waarheid van berichten omtrent een
vreemd zeemonster, dat herhaaldeiyk was waar
genomen in en naby de haven van Gloucester,
Massachusetts. De ooggetuigen welke voor deze
commissie verschenen legden getuigenis af onder
ede. Een van deze ooggetuigen, een zeekapitein,
verklaarde dat hy het monster op drie achter
eenvolgende dagen had gezien en dat er. toen
hy het beest voor de tweede keer zag, een
boot in de buurt was geweest, waarvan de inge
zetenen eveneens het monster hadden waarge
nomen. Een van hen, een scheepstimmerman ge
heten Gaffney, een Engelsman („ces Anglo-
Saxons"), verklaarde dat hij op het beest had
geschoten vanaf een afstand van slechts tien me
ter. Het monster was ondergedoken en was onder
de boot door gezwommen, om opnieuw te ver-
schynen aan het zee-oppervlak op een afstand van
ongeveer honderd meter. Vraag van de geleerde
commissie: „Leek het heest schuwer, nadat u op
hem geschoten had?" Antwoord van Gaffney:
„Nee. hy ging door met spelen, zoals hy deed
voordat ik op hem vuurde."
Omtrent hetzelfde monster, dat gedurende veer
tien dagen „speelde" in de natte buurt van Glou
cester, berichtte het weekblad „The Boston Week
ly Messenger" dat vissers bezig waren een net te
lllllHIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllllllllllllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllinilllllllllllHIIIIII
lllllllllilllllllillllllllllllMIIIIIIIIIillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIINIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMMIIIIIIIIIIIIIIIIIIim
lyf te zien, even boven het oppervlak. Voor zover
de ooggetuigen konden waarnemen, gebruikte het
dier geen deel van dit zichtbare stuk van zyn lyf
voor voortstuwing door het water. Het dier na
derde het schip en zwom vervolgens het schip
snel voorby, maar op zo geringe afstand van het
fregat dat, „indien het een van myn kennissen
was geweest, ik gemakkelyk zyn gelaatstrekken
11 'i? 1 i
lill'HI I
(Vervolg van eerste kolom)
auteur vertelt heel veel over de mense-
lyke kanten van het drama, dat beide
staatsmannen hebben ontketend en
waarvan ze beiden slachtoffer zijn ge
worden. Zowel-- Mussolini als Ciano
worden nauwgezet beschreven, zoals
ze zich gedragen in gevangenschap
met de dood voor ogen, Ciano op een
stoel gebonden met de rug naar de
geweren, schandelijk neergeschoten als
een lafaard, zoals zyn schoonvader het
heeft gewild. Ook mevrouw Mussolini,
Rachele, speelt haar rol. Ze wordt be
schreven als een babbelzieke ruzie
makende vrouw, die zich méér met
andermans zaken bezig hield dan goed
voor haar gezondheid was.
Er is ook een brochure verschenen
van Erich Koch. „Unterdrückung
und Widerstand" is de titel. De
brochure bevat een lezing "an
Koch, een van de zgn. Dortmunder
Vortrage. Deze lezing gaat over het
verzet en de onderdrukking in Neder
land. Het is interessant te vernemen,
dat een Duitser op de hoogte is van de
gang van zaken in oorlogstyd in Neder
land. De schryver verdoezelt niets,
beschryft het onrecht, Rotterdam aan
gedaan, vermeldt de leugenachtige be
loften van Seyss Inquart en de maat
regelen die tegen alle beloften in in
Nederland werden genomen, de Joden
vervolgingen, de beroemde staking, het
ontslag van professor Meyers en het
heldhaftig optreden van "prof. Cleve-
ringa. Het werkje van Koch staat hele
maal aan de kant van Nederland, dat
is in casu aan de kant van het recht.
Uit de Fischerbücherei te Frank
furt a. M. en Hamburg valt te
vermelden een pocket, geschre
ven door de Italiaan Primo Levi,
en voor het eerst in het Duits versche
nen in een vertaling van Heinz Riedt.
De titel: „1st das ein Mensch?". Een
boek over het concentratiekamp, waar
de schryver een paar jaar heeft door
gebracht. Levi is eigenlyk scheikundi
ge, een beroemde geleerde uit Milaan-
Naast kleinere uitgaven is genoemd
boek het enige werk dat hy geschreven
heeft, en hij heeft het geschreven om
een last van zich af te schudden. Be
doelingen had hij verder niet, zegt hy
in zyn voorwoord. Wat zyn boek vooral
lezenswaard maakt, is de afwezigheid
van alle hartstochtelykheid en de vol
strekte vermyding van gruwelykheden.
Er is geen vleug sensatie aan te be
leven. Levi laat ons de mens zien,
zoals die worden moet in de hel van
bet kamp, een in alle opzichten aftake
lend individu, dat de vraag doet stel
len: Is dat nog een mens? Hij vertelt
onopvallend, maar logisch en betrouw
baar. Hy maakt nergens ophef van,
ook niet van zijn bevryding door de
Russen, die eigeniyk neerkomt op de
constatering dat de Duitse wachtposten
van het kamp op een goeie dag ver
dwenen zyn, zodat een aantal gevange
nen kan gaan zwerven in de richting
van de vryheid.
zou hebben kunnen herkennen met het blote oog".
Het beest volgde een rechte koers, „alsof het
doelbewust ergens naar toe op weg was", zulks
met een snelheid van twaalf tot vyftien mylen
per uur. De middellyn van het dier was onge
veer veertig centimeter, beneden de kop, „welke
ongetwyfeld een slangekop was". De officieren
nadden het dier twintig minuten lang in hun
zeekykers, voordat het uit het gezicht verdween.
Het monster was bruin van kleur, maar geel-wit
rond de keel. Het had geen vinnen. Maar op de
rug droeg het iets dat leek op de manen van een
paard, of wellicht eerder een bos zeewier. Kapi
tein M'Quhae beloofde aan het eind van zyn rap
port aan de Admiraliteit dat hy aanstonds een
tekening van het monster zou laten maken,
gebaseerd op een schets welke was getekend on
middellyk nadat hy en de zes andere ooggetui
gen het monster hadden gezien. De tekening werd
inderdaad de volgende dag naar Londen verzon
den, en zy werd gepubliceerd in een bekend
Brits weekblad, „The Illustrated London News"
De publicatie van het rapport van kapitein
M'Quhae in The Times verwekte een sen
satie in Brittannië en ver daarbuiten, zulks
vanwege de aard van de ooggetuigen. Ma
rineofficieren, die rekening hebben te houden met
het prestige van de vloot waartoe zy behoren
en met hun eigen toekomstige carrière by de
marine, zyn personen die zich er niet gemakke
lijk toe zouden kunnen brengen hun dienst belache
lijk te maken by het publiek. Er kon verder
geen sprake zyn van een samenzwering tussen
de „ooggetuigen", omdat de dienstbetrekkingen
tussen officieren, vooral de kapitein, en de man
schappen zulks geheel buiten sloten. Zeelieden
zyn goede waarnemers, althans op zee. Zy kun
nen snelheden en afmetingen nauwkeurig bèoor-
delen. De officieren gebruikten hun zeekykers.
knopen van kabeljauwsnoeren, in de hoop het
zeemonster te kunnen vangen. „Het is te hopen",
aldus het plechtig commentaar van het week
blad, „dat enige energieke pogingen zullen wor
den ondernomen om het dier te vangen. Indien
evenwel een poging wordt ondernomen, moet
men voorzichtig te w rk gaan om te voorkomen
dat Tïet beest zich weg laat jagen van de kust.
voordat de juiste maatregelen kunnen worden ge
nomen om het dier te arresteren". Een van de
zonderlinge aspecten van de Gloucester-affaire is
dat tenminste by één gelegenheid een hele menigte
het monster waarnam vanaf het strand.
De zaak was nog lang niet afgelopen, toen
het monster eindelyk de benen of de vinnen
had genon.en uit de omgeving van Glou
cester. Ongeveer een maand nadat itet dier
het zeewater van Gloucester van zyn staart had
geschud, deed men een vondst. Twee jongetjes,
spybelaars naar wy hopen, vonden een maand na
dat de Zeeslang voor het laatst was waargeno
men, een vreemde zwarte slang ter lengte van
ongeveer een meter op het strand by Gloucester.
Zy holden seffens naar huis om hun vader ir
kennis te stellen van de aanwezigheid van het
gevaarlyke dier. Pa aarzelde geen ogenblik. Hy
greep een hooivork en spoedde zich naar het
strand. Hy doodde de slang met de hooivork en
bracht het Ujk naar de geiéerd" Commissie
van de Linean Society. Deze verrichtte sectie
op het lyk en kwam tot de conclusie dat een
dergelyke slang voorheen onbekend was geweest
aan de geleerde wereld. De volgende conclusie
lag natuurlyk voor de hand. De zwarte slang was
het slangekindje van de Zeeslang, welke zich he
lemaal naar Gloucester had begeven om het le
ven te schenken aan deze boorling. Iedereen in
Gloucester deelde natuurlijk deze geleerde me
ning. De Commissie bedacht een nieuwe weten
schappeiyke naam voor de Zeeslang en het over
leden zeeslangekindje. Zy werden plechtig Scio-
liophis Atlanticus gedoopt. Toen evenwel het sec
tie-rapport in handen kwam van andere natura
listen, werd het kindje herkend als een gewone
zwarte Slang, de Coluber Constrictor, waarvan dit
exemplaar evenwel, tengevolge van eén kwaal
waaraan dit soort slangen lydt, misvormd was.
Na de geruchtmakende Daedalus-affaire in 1847
verschenen herhaaldelijk opnieuw berichten over
zeemonsters. Zo zagen de officieren en man
schappen van het koninklijk jacht Osborne in
1877 een groot zeemonster bij de noordkust van
Sicilië. Een grotere sensatie volgde in 1905 toen
passagiers, waaronder geleerde zoölogen, aan
boord van het jacht Valhalla, dat zich voor we
tenschappelyk zee-onderzoek bevond in Brazili
aanse wateren, niet ver van Parahiba een zee
monster ontdekten. In 1917, tydens de eerste we
reldoorlog, zagen de officieren en manschappen
van het schip Hilary, een bewapende koopvaar-
dykruiser, een zeemonster op ongeveer 100 kilo
meter van IJsland. De kapitein van het schip
gaf bevel de kanonnen van het schip op het
monster te richten en enige salvo's af te vuren.
Een schot van het derde salvo scheen het mon
ster te treffen, want er kwam een hevige be
roering in het water. Na drie seconden verdween
het dier en werd niet weergezien. Twee dagen
later werd het schip getorpedeerd door een Duit
se onderzeeër, maai» de overlevenden brachten
rapport uit over het monster.
Andere berichten over Zeeslangen volgden ln
de loop van de jaren. Maar de laatste tyd is het
erg stil geweest, volgens sommigen omdat er
vrywel geen zeilschepen meer de oceanen be
varen. (Scheepsschroeven maken zoveel lawaai
en, zoals Oudemans schreef, de Zeeslang is een
wantrouwig dier.) Maar nu de coelocanth is ge
vonden, wordt het tyd dat er opnieuw een Zee
slang wordt gezien, of zelfs gevangen. Wij ge
loven niet in Aspidodelone, maar wij geloven in
kapitein M'Quhae. Wy hebben het gevoel dat het
zal gebeuren. Wedden?
DAAN VAN DER VAT
Een andere Duitse uitgave is „Die
Niederlage 1945", een verzame
ling documenten, byeengebracht
door Percy Ernst Schramm en
uitgegeven door Deutscher Taschen-
buch Verlag, München, een uitgeverij
die tal van interessante boeken over de
geschiedenis van de tweede wereld
oorlog en het Derde Ryk heeft doen
verschijnen. Ook ditmaal weer een
boeiende verzameling historische stuk
ken van 1 januari 1945 tot 19 april 1945,
toen de laatste berichten van het
oppercommando van de Wehrmacht
verschenen, en voorts documenten, die
ontleend zijn aan het dagboek van Karl
Dönitz, die Hitier als staatshoofd is
opgevolgd. Het boek, een dubbele
pocket, bevat verder een uitvoerige in
leiding, commentaren, overzichten en
een register. Alles by elkaar een klei
ne 50C bladzyden, voor het grootste
deel gewyd aan het Kriegstagebuch
des Oberkommandos der Wehrmacht.
De inhoud weergeven zou een onmoge-
lyke opgaaf zyn. Maar een saillante
bijzonderheid is de telegrafische ge-
dachtenwisseling tussen Hitler en Dö
nitz in de laatste dagen van apnJ en
de eerste van mei 1945. Als Bormann
aan Dönitz heeft gemeld dat de Führer
hem, Dönitz, in plaats van de verrader
Göring tot opvolger van Hitier heeft
benoemd, antwoordt Dönitz als volgt:
„Mein Führer, meine Treue zu Urnen
wird unabdingbar sein. Ich werde da-
her weiter alle Versuche unternehmen
um Sie in Berlin zu entsetzen. Wenn
das Schicksal mich dennoch zwingt,
als der von Ihnen bestimmte Nach-
folger das Deutsche Reich zu führen,
werde ich diesen Krieg so zu Ende
führen, wie es der einmalige Helden-
kampf des Deutschen Volkes ver
langt." Dat werd te berde gebracht
toen Dönitz zowaar de leider werd van
een stuk Duitsland, dat enkele vier
kante kilometers groot was. De aan
voerder van de „einmalige Helden-
kampf" is daarna niet verder gekomen
dan Neurenberg en Spandau, zulks in
verband met het Schicksal.
Tenslotte een wetenschappeiyke uit
gave van de Polemologische Stu
diën, een uitgave onder redactie
van prof. mr. B. V. A. Röling van
de universiteit te Groningen. Ze bevat
een aantal voordrachten voor het Stu
dium Generale over „De oorlog in het
licht der wetenschappen". Prof. Röling
leidt de verzameling in en begint met
een citaat van Bqutnoul, die zegt: Men
heeft de gewoonte aangenomen om
over de oorlog te klagen, hem voor te
bereiden, te voeren, te betalen en er
aan te sterven, maar niet om er over
na te denken". Dan volgen de voor
drachten an prol Mönnich, prof.
Fortmann, prof. Van Heek. prof. Pen,
luitenant-kolonel Spits, prof. Röling,
prof. Berg en prof. Fahrenfort, over
respectieveiyk: Christendom en oorlog,
de bestudering van de oorlog door de
menswetenschappen, sociologische as
pecten van het oorlogsverschynsel, de
economie van de koude oorlog, oorlog
en rechtswetenschap, taal, mythe en
het probleem van de vrede, oorlog en
vrede bij natuurvolken en „halfnatuur-
volken".
Alle voordrachten zijn boeiend en
geven volop stof tot nadenken over die
wonderiyke agressiviteit, die de men
sen blykbaar niet kunnen afleren. Het
moet natuurlyk kunnen, als men wil,
zo mymert prof. Fahrenfort aan het
einde van zyn rede. De vraag is maar,
of men wil... Dbg.