Voorlichtingsavond HOOGOVENS IJMUIDEN Groeiende belangstelling betekent terugkeer naar oude traditie LATE R OEPING" niet langer een abnormaal verschijnsel MONOPOLIEPOSITIE VAN KLEIN- SEM1NARIE-OPLEI DING VOORBIJ CHARLIE BYRD, gitarist hij gratie van Andrès Segovia Ray Charles BELANGSTELLING VOOR JAZZ STIJGT WEER R 21/2 miljoen aan platen gekocht Jaarvergadering DSS afdeling voetbal DONDERDAG 21 JUNI 1963 PAGINA 2 Op vrijdag 28 juni a.s. zal een voorlichtingsavond met filmvoorstelling worden gehouden voor fabriekspersoneel en vaklieden over werken bij in Rest. Brinkmann, Grote Markt 9, Haarlem. Aanvang 's avonds om half acht. Uw vrouw of verloofde Is eveneens welkom. (De max. leeftijd voor aanneming is ca. 45 jaar.) Bij de opleiding van priesters is de laatste jaren, vrijwel overal in Europa, de be langstelling voor de zgn. „late roepingen" sterk toegenomen. Wij beleven thans de periode van de herwaardering van de late roeping, want het verschijnsel, dat late roeping heet, is beslist niets nieuws in de geschiedenis van de Kerk. De situatie, welke na het concilie van Trente (1563) ontstaan is, wil ons wel het tegen deel doen geloven, maar het bij die gelegenheid uitgevaardigde seminariedecreet dit jaar pre cies vier eeuwen oud heeft in feite het accent verlegd van de priesterroeping van de volwassen jongeman, naar die van de school gaande jongen. - on ook Dë EHffiHHH Volgens een ■Hl officieuze opgave wordt er in Ne- |m|iShH derland jaarlijks voor 2y2 miljoen gulden aan jazz-platen gekocht. Dat is een even verrassende als verheugende u'tslag, die er op wijst dat de belangstelling voor de jazz zich in stijgende lijn bevindt. Het is nog niet zo heel lang ge leden dat het met de verkoop van jazz-platen slecht ging. Het aan tal platen dat de laatste tijd in de handel wordt gebracht is buiten gewoon groot. Belangrijk is daar bij dat de kwaliteit van deze op namen in veruit de meeste geval len voortreffelijk is. Biliie Poole Shearing Miles Milt Jackson „Trane" Ella HAARLEM, 27 juni Dinsdagavond hield de RKSV ..DSS" in de Raadhuis straat haar jaarlijkse algemene leden vergadering, die ondanks het bijzonder slechte weer, toch nog door een zeer bevredigend aantal leden bezocht werd. In zijn openingswoord wees de voorzit ter. de heer Germes. o.m. op de gesta- di 'c groei in het ledental van zijn af deling. Spreker schreef dit. naast de prettige sfeer en de aktiviteiten der di verse commissies, ook toe aan de voor Dl zeer gunstige ligging van het fraaie sportveldencomplex ..Het Pim Muller Sportpark" waar de vereniging DSS sinds september 1962 haar domicilie heeft. Nadat de te behandelen agendapun ten op vlotte wjjze waren afgehandeld, werd deze geanimeerde vergadering ge sloten met de wens en de verwachting, dat de gezonde groei van de afd. Voetbal der RKSV DSS ook in het komende jaar zich onverminderd zal voortzetten. Denemarken De politie in Kopen hagen vond het papiergeld dat zij zocht, gestolen uit een portefeuille, in de mond van de Deens sprekende dief, verbor gen achter de bovenplaat van zijn kunst gebit. Aan 's mans wijze van spreken viel niets bijzonders op te merken. (Rtr) (Advertentie) Inlichtingen worden ook telefonisch verstrekt. U gelieve dan te bellen 02550 (IJmulden), 6611 (Hoogovens), toestel 9132. 's Morgens van 9.00-12.00 uur en 's middags van 2.00 - 5.00 uur, Gedurende de eerste eeuwen van de Kerk was de „late roeping" regel. Vrij wel uitsluitend volwassenen werden „geroepen" tot het priesterschap. Zo wel letterlijk, als figuurlijk. De eerste christenen kozen uit hun midden de priester. Voor de betrokkene was deze keuze het uiterlijke teken van zijn „roe ping". Pas in de middeleeuwen werden, on der invloed van de opkomst van de kloosterscholen, jeugdige personen af gezonderd om opgeleid te worden tot priester. Hierdoor ontstond een tweede cate- forie „geroepenen". Deze toestand leef bestaan tot aan het concilie van Trente. Daarna werd de zgn. „jeugd- roeping" regel. Voortaan gingen bepaal de instituten zich bezighouden met de opleiding van jongens, in leeftijd va riërend van tien tot twaalf jaar, die de wens te kennen gaven om priester te willen worden. Het is nog altijd een open vraag, om niet te zeggen een strijdvraag, of deze instituten, krachtens net seminariede- creët van Trente zuivere klein-semina- ries (derhalve uitsluitend toegankelijk voor priesterstudenten) moesten zijn, dan wel zgn. vrije colleges (ook toe gankelijk voor de niet priesterstuden ten) konden zijn. Misschien gééft de studie van een van de Nederlandse bisschoppen, die een proefschrift over het semlnariede- creet van Trente voorbereidt, t.z.t. een antwoord op deze vraag. In de praktijk is het omstreden decreet intussen zó toegepast, dat sommige landen het sys teem van de vrije colleges en andere het systeem van tjet klein-seminarie aanhangen. Tot de eerste categorie be hoort o.a. België en tot de tweede o.a. Nederland. Wat ons land betreft is evenwel op merkelijk, dat het bisdom Roermond stellig onder Belgische invloed, daar Limburg voorheen behoorde tot het diocees Luik jarenlang, tot 1946, het college-systeem heeft toege past. In dat jaar werd Rolduc name lijk aangewezen als het vormingscen trum voor de priesterstudenten, ter wijl de thans nog bestaande bisschop pelijke colleges van Sittard, Roer mond en Weert sindsdien niet meer toegankelijk zijn voor priesterstuden ten. Het verschil in interpretatie van de concilie-besluiten van Trente doet overi gens niets af aan het feit, dat sinds 1563 eeuwenlang de mening heeft post gevat als zou de roeping voor het pries terschap zich vrijwel maar openbaren bjj jongens van rond de twaalf jaar. Bij diegenen derhalve die na de lagere school „op studie gingen". Een uitdruk king, welke eertijds synoniem was met „naar het klein-seminarie gaan". De „late" roeping" kwam nog slechts sporadisch voor en werd in brede kring als „abnormaal" beschouwd, in de be tekenis dan wel te verstaan van „niet overeenkomstig de gewone regel". Inmiddels is dit niet langer, het ge val. De kentering ten gunste van „de late roeping" is ingezet. In zulke mate zelfs, <lat thans in bepaalde kringen ai de stelling te beluisteren valt, dat „de jeugdroeping" niet normaal is. Vol gens mgr. dr. J. J. Deilepoort, voorzit ter van de sinds kort bestaande werk groep voor late roepingen in Nederland, is deze zienswijze minstens even on juist als die, volgens welke de late roeping abnormaal zon zijn. „De monopoliepositie, welke het klein-seminarie in de achttiende en ne gentiende eeuw bezat, is verdwenen, maar dit betekent nog niet, dat het klein-seminarie geen recht van bestaan meer zou hebben. Als mogelijkheid voor jongeqs. die op jeugdige leeftijd aan de studie voor priester willen beginnen, heeft dit instituut zijn deugdelijkheid bewezen en in mondiaal verband ge zien is het klein-seminarie niet op de terugtocht. De jongste ontwikkeling op het ge bied van de priesteropleidingen plaatst ons niet voor de keuze: het een óf het ander, maar wijst duidelijker dan ooit op het bestaan van twee hoofdwegen, welke beide naar het priesterschap voe ren, aldus mgr. Deilepoort. Aanleiding tot. maar geen motiel voor de herwaardering van de zgn. late roe ping vormde de noodsituatie in Frank rijk na de Napoleontische periode. Het eerste opleidings-instituut voor kandi daten, die op latere leeftijd roeping voor het priesterschap gevoelen, ontstond in Besangon. Soortgelijke instellingen wer den later gesticht in Italië en nog later in de Germaanse landen, met name in Duitsland en Oostenrijk, waar het stij gende tekort aan priesters de oprich ting van instit' zn oor Spëtberufe- nen" heeft verhaast. Andere factoren, welke geleid heb ben tot een herwaardering van de'„late roeping", zijn: de democratisering van het onderwijs en de daarmee samen hangende „uitgestelde" beroepskeuze, (vele jongeren volgen middelbaar on derwijs zonder nog precies te weten, welk beroep zij later zullen kiezen), de sterk toegenomen belangstelling voor een juiste beroepskeuze met alle ge volgen van dien, o.a. meer omschakelm- fen en een veel persoonlijker keuze an voorheen, en met te vergeten ook de groei van het lekenapostolaat in de Kerk. Al deze factoren bepalen meteen de eigenwaarde van de „late roeping". Vele „Spatberu nen" zullei gezien hun jevenservaring, later als priester beter in staat zijn om de taal van de mensen te spreken en de nood van het voik te verstaan, dan menig ander, die op jonge leeftijd geroepen werd tot het priesterschap. Van de andere kant worden „de laat- geroepenen" in vele gevallen gecon fronteerd met moeilijkheden, waarvan „de vroeg-geroepenen" het bestaan am per vermoeden. Wij denken hierbij bij voorbeeld aan de vaak pijnlijke nood zaak om sterke sociale bindingen te doorbreken, aan zorgen over de finan ciële consequenties van het plotseling uittreden uit de vertrouwde werk- en leefgemeenschap: aan het overwinnen van een innerlijke onzekerheid over de juistheid van de keuze en niet op de laatste plaats ook aan de moeilijkheid om nog op latere leeftijd te gaan stude ren. Deze en andere specifieke kanten van het vraagstuk van „de late roeping" maakten de oprichting van speciale op vangcentra noodzakelijk. Het betrach ten van de nodige variatie was daar bij zeer gewenst, vanwege de sterk uit eenlopende verschillen in aanleg, ge aardheid, vooropleiding en leeftijd van deze oudere priesterstudenten. De ze ven scholen voor late roepingen, welke thans in ons land bestaan, voldoen aan deze voorwaarde. Zij bieden de „Iaat- geroepenen" waartoe volgens de Ne derlandse begrippen iedereen gerekend wordt, die op zeventienjarige leeftijd of ouder (meestal niet boven de vijf en twintig) aan de priesterstudie begint en daarbij een zekere bijscholing nodig heeft eep ruime keuze. Het langst bestaande en tevens grootste opleidingsinstituut voor late roepingen in Nederland is de reeds uit 1587 daterende Latijnse School, geleid door de heren Norbertijnen, te Gemert. Het studieprogramma van deze school - het enige overgebleven voo-beeld van het vroegere school type, dat als voorloper van het hui dige gymnasium beschouwd kan wor den is minder omvangrijk dan dat van het gymnasium. Derhalve min der wiskunde en meer latijn. De stu denten wonen in kosthuizen, welke aan de school verbonden zijn. Hun aantal bedraagt thans ruim honderd en tien. De Schola Carolina te Den Haag, op- fericht in 1924 en geleid door de paters ezuïeten, is meer speciaal bedoeld voor de kandidaten, welke reeds mid delbaar onderwijs hebben genoten (H.B.S.) maar nog aanvullend onder richt in de vakken Latijn en Grieks behoeven. H.B.S.-opieiding is overigens geenszins vereist, daar ook andere kan didaten er terecht kunnen. Dit insti tuut kent zowel externen, als internen. Deze laatsten wonen in een open con vict, dat de bewoners een grote mate van vrijheid toestaat. Het college Nazareth te Horst van de missionarissen van de H. Familie een Nederlandse congregatie, welke van haar stichter de bijzondere op dracht kreeg om zich te wijden aan de vorming van ..laat-geroepenen'' be steedt vooral aandacht aan jongelui met U.L.O.-opleiding. Zp wonen samen in internaatsverband. Meer speciaal voor priesterstudenten, die reeds in een of ander beroep werk zaam zijn, is enkele jaren geleden in Amsterdam door de paters Francisca nen het collegium Antonianum gesticht. Het bijzondere van dit ;nstituut bestaat hierin, dat de studenten tijdens hun op leiding zjj volgen doorgaans avond cursussen, met name het avondlyceum hun vak of beroep k'innen blijven uitoefenen. Aan dit systeem, dat nauw aansluit bij de opleiding van „Spatbe- rufenen" in Duitsland, (overdag wer ken en 's avonds studeren), zijn bepaal de voordeten verbonden Allereerst dit, dat de kandidaat, die om een of andere reden zijn studies meent te moeten Advertentie VRUMONA FABRIEKEN - BUNNIK öh ooolSLdetm&ik H&ot. Foscoi Fo-Da-625 beëindigen, zijn vroegere beroep ge woon kan blijven uitoefenen, en vervol gens ook nog dit voordeel, dat de stu dent zijn studiekosten zelf verdient. Deze vier instituten leiden niet op voor een bepaalde orde of congregatie, noch voor een bepaald bisdom, maar laten hun studenten volkomen vrij om zelf uit te maken of zij secnulier dan wel regulier priester willen worden. Iets anders ligt de situatie bi) de drie overige scholen voor late roepingen, t.w. het studiehuis van de paters Obla ten van Maria te Duiven; huize „de Kibo" van de paters van de Heilige Geest te Hattem en huize „St. Mi chael" van de priesters van het Heilig Hart te IVarnsveld. Ook zij staan hun studenten wel een zekere keuze-vrij heid toe, maar in hoofdzaak leiden zij toch op voor een bepaalde (lees: eigen) congregatie. Deze nuance in keuze-vrijheid heeft ertoe geleid, dat het Nederlands Episco paat de vier eerst genoemde institu ten anderhalf jaar geleden de bisschop pelijke erkenning heeft verleend. Deze erkenning houdt in, dat het episcopaat deze scholen niet alleen geschikt acht om priesterstudenten op te leiden voor orden en congregaties, maar ook voor de groot seminaria van de Nederlandse bisdommen. Aan dit besluit ligt een studie van de commissie Ramselaar-Dellepoort ten grondslag, welke enkele jaren geleden in opdracht van het Episcopaat, on der meer de noodzaak van een inter diocesaan instituut voor late roepingen, aan een nadere studie onderwierp. De conclusie van de commissie luidde, dat een aparte school voor late roepingen voor de seculiere clerus niet noodzake lijk was, gezien de grote keuze-vrijheid by vier van de zeven bestaande insti tuten. Deze studie heeft voorts geleid tot een nauwere samenwerking van de vier en sinds kort ook tot de oprich ting van een werkgroep voor late roepingen in Nederland, waarin ener zijds de samenwerkende vier en an derzijds de verenigde drie vertegen woordigd zijn. Voorzitter van de werk groep is mgr. dr. J. J. Deilepoort, se cretaris van het instituut voor de Europese Priesterhulp te Maastricht, tevens directeur van het Europa-Se minarie. Dit instituut is geen school voor late roepingen, maar vervult in het geheel van de priesteropleidingen in Nederland toch een zeer voorna me functie, omdat het Europa-Semi narie alle priesterstudenten, die later in een van de noodgebieden van Euro pa als priester willen gaan werken, gedurende een jaar voorbereidt op hun uitzending naar het buitenland. Pater P. J. A. van der Ploeg C.S.Sp., verblijvend in huize Fatima te Rhe- nen, treedt op als secretaris van de werkgroep. De nieuwe werkgroep behartigt al lereerst de voorlichting met betrekking tot het verschijnsel „late roeping". Dit gebeurt o.m. door sprekende kerkaffi- ches en goed verzorgde brochures, wel ke onder de arbeidende jeugd, maar ook onder de middelbare scholieren worden verspreid. Bovendien tracht de werkgroep de verschillende groot-seminaria in Neder land van de noodzaak te overtuigen, dat het opleidingsprogramma van deze instituten in de toekomst enigermate aangepast dient te worden aan de in stelling van „de laat geroepenen". De ze priesterstudenten verdragen geen aJ te starre wetenschappelijke vorming. Zjj zijn geen uitgesproken „blokkers", die niets liever doen dan studeren, maar sterk sociaal ingestelde studen ten, die behoefte hebben aan meer so ciaal contact en grote interesse aan de dag leggen voor praktisch werk en studievakken als sociologie en psycho logie. Zonder deze aanpassing van de zijde van het groot-seminarie, wordt de weg naar het priesterschap voor de at geroepenen" onnodig verzwaard De ioodzaak tot aannassing v rdt des groter, naarmate het aantal 'ate roepingen" stijgt. Deze ttijgini is voor? frappant in de ons omringen de landen. Frankrijk telt op dit momeni meer dan duizend „vocations d'ainés", Duitsland ruim twee duizend. Oosten rijk vijfhonderd en Engeland kan bo gen op het trotse record van niet min der dan zevenhonderd priesters, welke sinds de oprichting van de school voor late roepingen, het „Campion House" te Osterley in 1919 door dit instituut zijn afgeleverd. Het aantal „late roepingen" in Ne derland ligt beduidend lager, 'maar vertoont vooral de laatste vijf jaar een opmerkelijke groei. De totale bezetting van de zeven scholen voor late roepin gen bedraagt thans ruim tweehon derd veertig 'i: is drie Keer zoveel a's vlak na de oorlog. Het aanval aan- meldingen per jaar is gestegen tot cir ca honderdvijftig, van wie er gemid deld tachtig worden aangenomen. Voor 55 pet. worden de Nederlandse „laat- geroepenen" gerecruteerd uit de groep van de beroepsbeoefenaars en voor 45 pet. uit de categorie van de schoolgaan de jeugd, met name de ULO-leerlingen. Vermeldenswaard is nog, dat 64 pet. van ,,dè afgestudeerden" van de Ne derlandse scholen voor late roepingen verder gaat studeren aan de seminaria va- order en congregaties en de overi ge 36 pet. aan diocesane opleidingsin stituten, hetzij in Nederland, hetzti in het buitenland. COR BERTRAND CHARLIE BYRD, fenomenaal gitarist. Het merk Riverside heeft in het bijzonder de gitaristen -onder de discofielen, wat hun genre ook moge zijn, aan zich verplichtmet het uitbrengen van twee grote langspelers van Charlie Byrd, de Amerikaanse gi tarist die zich in luttele jaren terecht grote faam verwierf op het terrein van de jazz èn dat van de klassieke muziek. Vooral aan de hand van „The guitar artistry of Charlie Byrd" (OLP 3007) kan men zich 'n voortreffelijke indruk vormen van zijn, in de jazz althans, unieke wijze van gitaarspelen. Op „Blues Sonata" (OLP 3009) hoort men op de eerste plaats de componist Byrd; ook dat is een ervaring die elke liefhebber van muziek-maken-om-de-muziek zich niet mag laten ontgaan, al waardeerde het Amerikaanse blad „Down Beat" deze plaat met vijf sterren wel iets te hoog. Van alle grote jazzgitaristen, of zij nu voortbouwden op het akkoordenspel van, in eerste instantie, Johnny St. Cyr of de „single notes" van Lonnie John son, kan men bij Byrd wel iets menen te horen, overigens zonder dat hij zelfs maar probéért iemand te imiteren. Daar komt nog iets heel belangrijks bij: Charlie Byrd heeft bij niemand min der dan Andrès Se ovia een uitstekende klassieke opleiding genoten (zijn spel is daardoor overigens minder pretentieus geworden dan die andere vermaarde „dubbel geschoolde" gitarist, Laurinda Almeida). Byrd is muzikant, in hart en nieren. Zijn grandioze muzikale inventi viteit en zijn ongelofelijke instrumentale vaardigheid hij bespeelt zijn prachtige gitaar op de klassieke wijze, zonder plectrum en, tenminste meestal, zonder elektronische versterking vallen op beide LP's opnieuw op als de voor naamste elementen Op de eersie kant van „The guitar artistry of Charlie Byrd" staan acht bekende drieminuters als „Taking a chance on love", „Makin' whoopee" en „Nice work if you can get it". Nummers ook als Django Reinhardts fameuze „Nuages" en het stuk dat pianist John Lewis ter nagedachtenis van de grote zigeunergitarist schreef „Django twee hoogtepunten van de ze plaatzijde, die met „Moonlight in Vermont" (prachtige arpeggio's!), Kurt Weills „Speak Tow" en Richard Rogers' „Everything I've got belongs to you" vol is. Dan is er natuurlijk een achterkant en die stelt teleur. Byrd, die ook hier speelt met bassist Keter Betts en drummer Buddy Deppenschmidt, heeft De bewondering voor de zanger Ray Charles rust op redelijke gronden. Hij is een vakkundig man. De effecten van de show business beheerst hij net zo goed als de geladenheid van de blues. Hij is muzikaal en heeft een uitstekende tech nische scholing achter de rug, maar men moet over hem niet mythisch gaan doen, betgeen zo'n beetje de mode is. Zó nadrukkelijk mikt de blinde Char les vaak op monstersuccessen, dat men RAY CHARLES toch werkelijk niet ondersteboven hoeft te raken van al zijn zogenaamde ge zongen droefenissen. Vol. 2 van „Ray Charles Hits" (merk ABC-Paramount) is hem op zijn best. zonder sentimentele fratsen, maar met al zijn spanning en zijn raffinement. Tien songs staan erop, waarondei eni ge blues. Een paar liedjes zingt hij on overtrefbaar, zoals Chattanooga choo ohoo, Rosetta, Nancy en Moanin' Hij is op deze plaat vaker dan gewoon lijk speels en geestig, „teasing" Een oud liedje kan hij nieuw maken, zo als Sinatra dat vroeger ook kon. Even als Me, Tormé heeft Ray Charles' de laatste jaren Sindtra's eenzame niveau ruimschoots gehaald. En in veelzijdig heid overtreft hij hem nog. hiep voor vier nummers weliswaar meer „spëel"-ruimte, maar het trio benut die vrijheid tézeer om een aantal vrij pove re muzikale ideetjes eens uitgebreid com mercieel uit te spinnen. Slechts hier en daar krijgt het eerlijk musiceren nog een kans. Zoals in het jazzy walsje „The house of the rising sun" en iets meer in het stuk dat Byrd aan zijn vrouw opdroeg „To Ginny", waarin een aantal maten van prachtig samenspel van gitaar en bas is te horen. Betts „Ring them harmonies" dient voorna melijk om de bassist te laten soliëren; veel diepgang heeft het stuk niet. En het meeste van Margarita Lecuona's „Taboo", dat hier zo'n tien minuten in beslag neemt, is weinig meer dan vervelend, ook al ontlokt Byrd feilloos aan zijn gitaar vele lastige flageoletten. Met de LP „Blues Sonata" is dergelijks het geval: één kant die méér dan de moeite waard is en een tweede die, vooral voor wie zojuist de „sonate" heeft gehoord, een grote tegenvaller is. Byrd heeft zijn „Blues Sonata" op onge bruikelijke wijze samengesteld uit: een polonaise, een ballade en een scherzo. Drie in karakter totaal van elkaar ver schillende delen. Maar wat een bijzonder mooie muziek! Byrd heeft weliswaar van het blueschema weinig overgelaten de coda komt dan ook wel wat abrupt maar heeft met deze sonate een muzi kale daad van betekenis verricht, al was het alleen al om de manier waar op hij heeft getracht twee werelden t® verenigen: die van de jazz en die van de klassieke muziek. Als wij het niet eens zijn met de vijf sterren van „Down Beat", dan is dat vooral om de tweede kant van de plaat. Dezi keer ook begeleid door pia nist Barry Harris speelt Byrd vier bekende (jazz)-thema's. Hij doet dat ech ter ongeïnspireerd; zijn improvisaties (nu eens wèl op versterkte gitaar) mis sen de zo noodzakelijke spanning. Daar bij komt dat zijn begeleiders in geen enkel opzicht werkelijk stuwen; het vlakke, weinig zeggende spel van de pianist werkt soms zelfs storend. Twee Byrd-LP's die belde wat be treft één kant de grote gitarist op zijn best laten horen en die nog menigmaal op onze draaitafel zullen liggen. Maar het is wèl jammer dat de „Blues Sona ta" en de acht voorzijde-stukken van „The guitar artistry of Charlie Byrd" niet op één schijf zijn uitgekomen.... imiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiii iMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Een bewijs daarvan vormt een op Riverside (RLP 433) uitgekomen album van het CANNONBALL ADDERLEY QUARTET met pianist BILL EVANS. Over deze laatste musicus hopen wij binnenkort in een uitvoerige discogra fie iets meer te vertellen. Wij kunnen nu volstaan met de mededeling dat iedere moderne jazzliefhebber en dat blijken er velen te zijn zich de ze plaat moet aanschaffen al was het alleen maar om het. meesterlijke, in ventieve spel van Evans. Wonderlijk is het te horen hoe muzikaal genuan ceerd het samenspel van Cannonball met zijn pianist is. Opnieuw bewijst deze grootmeester op de altsaxofoon zijn groot improvisatievermogen (in de door Evans gecomponeerde Waltz for Debby" en in de John-Lewis-origina) „Venice" bijvoorbeeld) en zijn opval lende beheersing van het instrument (onder meer in net weemoedige „Good bye" en het verrukkelijke „Nancy"). Cannonball had zich overigens geen be tere begeleiding kunnen wensen: naast Evans op piano, hoort men de M.J.Q.- leden Percy Heath (bas) en Connie Kay (drums). Aanbevolen. het beste combo te horen dat Miles Davis de laatste jaren heeft gehad. De namen van de uitvoerenden be hoeven geen nadere introductie. De gespeelde werken evenmin. Wie een maal een nummer als b.v. „A1I Blues" heeft beluisterd, wie die fas cinerende gebeurtenis heeft onder gaan, raakt voorgoed in de ban van dit combo, van deze muziek, van dat muzikale wonder: Miles Davis. en andere verrassing is de op j DECCA (ACL 1139) uitgebrachte _J LP van de gerenommeerde Engelse jazzpianist GEORGE SHEARING. ..It's Easy to Remember" luidt de titel van deze historische opname, die nummers bevat, welke in Londen (in de jaren '41, '44 en '48) door Shearing respectievelijk solistisch, met zijn trio en zijn quartet werden vastgelegd. Het is vreemd op dit album het sprankelend geluid van de vibrafoon niet te horen, het instrument dat voor de „Shearing- sound" zo kenmerkend is. Maar dat neemt niet weg dat men toch van het eerste tot het laatste akkoord op deze plaat kan genieten van een weerga loos talent. Een goed inzicht krijgt men ook in de ontwikkeling van zijn spel. Oude, bekende nummers uit de eerste jaren van de bop als „Poinciana". „To be or not to bop" en „The man from Minton's" worden vertolkt op een wijze die al sterk de stijl van de latere Shearing verraden. Fenomenaal is Shearing vooral in het wellicht door hem groot gemaakte „The nearness of you". Van de drie in 1941 opgenomen piam.soli bevalt t.ns ,.W<nesday night hop" het best. Hoewel de plaat naar mijn smaak ook enkele minder sterke nummers bevat, mag geen Shea- ring-liefhebber dit album missen. De op CBS (CP 293.525 - CL 1355) verschenen opname „Kind ot Blue" van het Miles Davis Sextet, is alweer een tijdje uit. Toch willen wij niet nalaten nog eens op deze plaat te wijzen. Vooral ook omdat Davis hier nog samenspeelt met o.a. John Coltrane op tenor, Can nonball Adderley op altsax en al weer Bill Evans op piano. Het is daarom zo een belangrijke opname, omdat men hier de gelegenheid krijgt iverside brengt deze maal een nieuwe zangeres aan het firma ment: Biliie Poole, een jong neger meisje, dal vroeger gospels zong. later in een vocal-group excelleerde en thans als soliste triomfen viert. Haar eerste LP „Sermonette" (RLP 425) be vat prachtige blues-vertolkingen in de grote Bessie Smith' traditie. In modern gebrachte nummers als „Lazy After noon" en „He's my guy" komt het fraaie, zeer eigen stemgeluid van miss Poole naar voren. Haar stem, haar timbre, haar „ap proach" heeft iets weg van Ella Fitz gerald en Dinah Washington, een enkel® maal, vooral in het lage register, doet zij soms denken aan Sarah Vaughan. Biliie Poole heeft veel naar haar grot® voorgangsters geluisterd. Zij heeft daar ongetwijfeld veel van geleerd. Gelukkig is dat niet ten koste gegaan van haar creativiteit: Biliie Poole heeft een mooi,® warme stem en een onmiskenbare, zui vere bluesintonatie. Men luistere daar voor maar eens naar .Young wo man's Blues". De begeleiding is in han den van een orkest onder leiding van jiianist Jimmy Jones. En daarover kun nen wij helaas minder enthousiast zijn- ("1 oed, degelijk vakwerk, zonder meer, kan men beluisteren op d® J Riverside'LP (429) „Big Bags"» Het grote orkest van M.J.Q.-vi' brafonist Milt Jackson brengt op dez® plaat een aantal standards als „01® devil moon", „Round about midnight"; „Star Eyes" en „You'd be so nice' ten gehore. De arrangementen zijn in handen van niemand minder dan Tadd Dameron- Uitgezonderd het mooie „If you could see me now" (door Dameron van een heel indringende begeleiding voorzien) kent dit album geen uitgesproken hoog tepunten. Het soms geraffineerde, dan weer brede spel van Milt Jackson lS onderhand bU de liefhebbers wel be kend. Het merkwaardige is dat Jack son het in zijn soli vaak tegen enkel® solisten in zijn orkest als Nat Adderiy. Clark Terry en Jimmy Heath moet afleggen. De improvisaties en de har monieën van de grote meester klinken niet altijd even geïnspireerd. Slechts z® nu en dan wordt er op deze plaat echte jazz gemaakt. Een al wat oudere opname is het EP-tje van John Coltrane, dat op het merk Impulse (EPIM 5548) is verschqnen. Twee nun®' mers spelen „Trane" en zjjn begelei ders, McCoy Tyner (piano), Jimmy Garrison (bas) en de wervelende E»'" vin Jones (drums): „Miles' Mode" en „The Inch Worm" Als wij moesten kie zen dan zouden wij het laatste num mer prefereren. „The Inch Worm", ee" wat abstract nummer waarin Coltran® zich helemaal kan uitleven. Even»1* zijn voortreffelijke pianist trouwens- Is er een nieuw plaatje van Eli® *o va ccji meun piuuijv- ar* Fitzgerald (hoe klein ook) v'®' j. schijnt, kan het verzekerd zün Yfr. een grote belangstelling. Op v ve (20-110 B) zingt de grote Ella we twee heerlijke liedjes: ,,Oi' man rtio n (van Armstrong) en „Bil Bailey Utf) traditional) Het trio van Paul S® begeleidt haar voorbeeldig.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1963 | | pagina 2