Voorlichtingsavond
HOOGOVENS IJMUIDEN
Groeiende belangstelling betekent
terugkeer naar oude traditie
LATE R OEPING" niet langer
een abnormaal verschijnsel
MONOPOLIEPOSITIE VAN KLEIN-
SEM1NARIE-OPLEI DING VOORBIJ
CHARLIE BYRD,
gitarist hij gratie van
Andrès Segovia
Ray Charles
BELANGSTELLING VOOR
JAZZ STIJGT WEER
R
21/2 miljoen aan platen gekocht
Jaarvergadering DSS
afdeling voetbal
DONDERDAG 21 JUNI 1963
PAGINA 2
Op vrijdag 28 juni a.s. zal een voorlichtingsavond met filmvoorstelling
worden gehouden voor fabriekspersoneel en vaklieden over werken bij
in Rest. Brinkmann, Grote Markt 9, Haarlem.
Aanvang 's avonds om half acht.
Uw vrouw of verloofde Is eveneens welkom.
(De max. leeftijd voor aanneming is ca. 45 jaar.)
Bij de opleiding van priesters
is de laatste jaren, vrijwel
overal in Europa, de be
langstelling voor de zgn. „late
roepingen" sterk toegenomen.
Wij beleven thans de periode van
de herwaardering van de late
roeping, want het verschijnsel,
dat late roeping heet, is beslist
niets nieuws in de geschiedenis
van de Kerk. De situatie, welke
na het concilie van Trente (1563)
ontstaan is, wil ons wel het tegen
deel doen geloven, maar het bij
die gelegenheid uitgevaardigde
seminariedecreet dit jaar pre
cies vier eeuwen oud heeft in
feite het accent verlegd van de
priesterroeping van de volwassen
jongeman, naar die van de school
gaande jongen.
-
on
ook
Dë
EHffiHHH Volgens een
■Hl officieuze opgave
wordt er in Ne-
|m|iShH derland jaarlijks
voor 2y2 miljoen
gulden aan jazz-platen gekocht.
Dat is een even verrassende als
verheugende u'tslag, die er op
wijst dat de belangstelling voor de
jazz zich in stijgende lijn bevindt.
Het is nog niet zo heel lang ge
leden dat het met de verkoop van
jazz-platen slecht ging. Het aan
tal platen dat de laatste tijd in de
handel wordt gebracht is buiten
gewoon groot. Belangrijk is daar
bij dat de kwaliteit van deze op
namen in veruit de meeste geval
len voortreffelijk is.
Biliie Poole
Shearing
Miles
Milt Jackson
„Trane"
Ella
HAARLEM, 27 juni Dinsdagavond
hield de RKSV ..DSS" in de Raadhuis
straat haar jaarlijkse algemene leden
vergadering, die ondanks het bijzonder
slechte weer, toch nog door een zeer
bevredigend aantal leden bezocht werd.
In zijn openingswoord wees de voorzit
ter. de heer Germes. o.m. op de gesta-
di 'c groei in het ledental van zijn af
deling. Spreker schreef dit. naast de
prettige sfeer en de aktiviteiten der di
verse commissies, ook toe aan de voor
Dl zeer gunstige ligging van het fraaie
sportveldencomplex ..Het Pim Muller
Sportpark" waar de vereniging DSS
sinds september 1962 haar domicilie
heeft.
Nadat de te behandelen agendapun
ten op vlotte wjjze waren afgehandeld,
werd deze geanimeerde vergadering ge
sloten met de wens en de verwachting,
dat de gezonde groei van de afd. Voetbal
der RKSV DSS ook in het komende
jaar zich onverminderd zal voortzetten.
Denemarken De politie in Kopen
hagen vond het papiergeld dat zij zocht,
gestolen uit een portefeuille, in de mond
van de Deens sprekende dief, verbor
gen achter de bovenplaat van zijn kunst
gebit. Aan 's mans wijze van spreken
viel niets bijzonders op te merken. (Rtr)
(Advertentie)
Inlichtingen worden ook telefonisch verstrekt. U gelieve dan te bellen 02550 (IJmulden), 6611
(Hoogovens), toestel 9132. 's Morgens van 9.00-12.00 uur en 's middags van 2.00 - 5.00 uur,
Gedurende de eerste eeuwen van de
Kerk was de „late roeping" regel. Vrij
wel uitsluitend volwassenen werden
„geroepen" tot het priesterschap. Zo
wel letterlijk, als figuurlijk. De eerste
christenen kozen uit hun midden de
priester. Voor de betrokkene was deze
keuze het uiterlijke teken van zijn „roe
ping".
Pas in de middeleeuwen werden, on
der invloed van de opkomst van de
kloosterscholen, jeugdige personen af
gezonderd om opgeleid te worden tot
priester.
Hierdoor ontstond een tweede cate-
forie „geroepenen". Deze toestand
leef bestaan tot aan het concilie van
Trente. Daarna werd de zgn. „jeugd-
roeping" regel. Voortaan gingen bepaal
de instituten zich bezighouden met de
opleiding van jongens, in leeftijd va
riërend van tien tot twaalf jaar, die
de wens te kennen gaven om priester
te willen worden.
Het is nog altijd een open vraag, om
niet te zeggen een strijdvraag, of deze
instituten, krachtens net seminariede-
creët van Trente zuivere klein-semina-
ries (derhalve uitsluitend toegankelijk
voor priesterstudenten) moesten zijn,
dan wel zgn. vrije colleges (ook toe
gankelijk voor de niet priesterstuden
ten) konden zijn.
Misschien gééft de studie van een
van de Nederlandse bisschoppen, die
een proefschrift over het semlnariede-
creet van Trente voorbereidt, t.z.t. een
antwoord op deze vraag. In de praktijk
is het omstreden decreet intussen zó
toegepast, dat sommige landen het sys
teem van de vrije colleges en andere
het systeem van tjet klein-seminarie
aanhangen. Tot de eerste categorie be
hoort o.a. België en tot de tweede o.a.
Nederland.
Wat ons land betreft is evenwel op
merkelijk, dat het bisdom Roermond
stellig onder Belgische invloed,
daar Limburg voorheen behoorde tot
het diocees Luik jarenlang, tot
1946, het college-systeem heeft toege
past. In dat jaar werd Rolduc name
lijk aangewezen als het vormingscen
trum voor de priesterstudenten, ter
wijl de thans nog bestaande bisschop
pelijke colleges van Sittard, Roer
mond en Weert sindsdien niet meer
toegankelijk zijn voor priesterstuden
ten.
Het verschil in interpretatie van de
concilie-besluiten van Trente doet overi
gens niets af aan het feit, dat sinds
1563 eeuwenlang de mening heeft post
gevat als zou de roeping voor het pries
terschap zich vrijwel maar openbaren
bjj jongens van rond de twaalf jaar.
Bij diegenen derhalve die na de lagere
school „op studie gingen". Een uitdruk
king, welke eertijds synoniem was met
„naar het klein-seminarie gaan".
De „late" roeping" kwam nog slechts
sporadisch voor en werd in brede kring
als „abnormaal" beschouwd, in de be
tekenis dan wel te verstaan van „niet
overeenkomstig de gewone regel".
Inmiddels is dit niet langer, het ge
val. De kentering ten gunste van „de
late roeping" is ingezet. In zulke mate
zelfs, <lat thans in bepaalde kringen
ai de stelling te beluisteren valt, dat
„de jeugdroeping" niet normaal is. Vol
gens mgr. dr. J. J. Deilepoort, voorzit
ter van de sinds kort bestaande werk
groep voor late roepingen in Nederland,
is deze zienswijze minstens even on
juist als die, volgens welke de late
roeping abnormaal zon zijn.
„De monopoliepositie, welke het
klein-seminarie in de achttiende en ne
gentiende eeuw bezat, is verdwenen,
maar dit betekent nog niet, dat het
klein-seminarie geen recht van bestaan
meer zou hebben. Als mogelijkheid voor
jongeqs. die op jeugdige leeftijd aan
de studie voor priester willen beginnen,
heeft dit instituut zijn deugdelijkheid
bewezen en in mondiaal verband ge
zien is het klein-seminarie niet op de
terugtocht.
De jongste ontwikkeling op het ge
bied van de priesteropleidingen plaatst
ons niet voor de keuze: het een óf het
ander, maar wijst duidelijker dan ooit
op het bestaan van twee hoofdwegen,
welke beide naar het priesterschap voe
ren, aldus mgr. Deilepoort.
Aanleiding tot. maar geen motiel voor
de herwaardering van de zgn. late roe
ping vormde de noodsituatie in Frank
rijk na de Napoleontische periode. Het
eerste opleidings-instituut voor kandi
daten, die op latere leeftijd roeping voor
het priesterschap gevoelen, ontstond in
Besangon. Soortgelijke instellingen wer
den later gesticht in Italië en nog later
in de Germaanse landen, met name in
Duitsland en Oostenrijk, waar het stij
gende tekort aan priesters de oprich
ting van instit' zn oor Spëtberufe-
nen" heeft verhaast.
Andere factoren, welke geleid heb
ben tot een herwaardering van de'„late
roeping", zijn: de democratisering van
het onderwijs en de daarmee samen
hangende „uitgestelde" beroepskeuze,
(vele jongeren volgen middelbaar on
derwijs zonder nog precies te weten,
welk beroep zij later zullen kiezen), de
sterk toegenomen belangstelling voor
een juiste beroepskeuze met alle ge
volgen van dien, o.a. meer omschakelm-
fen en een veel persoonlijker keuze
an voorheen, en met te vergeten ook
de groei van het lekenapostolaat in de
Kerk.
Al deze factoren bepalen meteen de
eigenwaarde van de „late roeping".
Vele „Spatberu nen" zullei gezien hun
jevenservaring, later als priester beter
in staat zijn om de taal van de mensen
te spreken en de nood van het voik te
verstaan, dan menig ander, die op
jonge leeftijd geroepen werd tot het
priesterschap.
Van de andere kant worden „de laat-
geroepenen" in vele gevallen gecon
fronteerd met moeilijkheden, waarvan
„de vroeg-geroepenen" het bestaan am
per vermoeden. Wij denken hierbij bij
voorbeeld aan de vaak pijnlijke nood
zaak om sterke sociale bindingen te
doorbreken, aan zorgen over de finan
ciële consequenties van het plotseling
uittreden uit de vertrouwde werk- en
leefgemeenschap: aan het overwinnen
van een innerlijke onzekerheid over de
juistheid van de keuze en niet op de
laatste plaats ook aan de moeilijkheid
om nog op latere leeftijd te gaan stude
ren.
Deze en andere specifieke kanten van
het vraagstuk van „de late roeping"
maakten de oprichting van speciale op
vangcentra noodzakelijk. Het betrach
ten van de nodige variatie was daar
bij zeer gewenst, vanwege de sterk uit
eenlopende verschillen in aanleg, ge
aardheid, vooropleiding en leeftijd van
deze oudere priesterstudenten. De ze
ven scholen voor late roepingen, welke
thans in ons land bestaan, voldoen aan
deze voorwaarde. Zij bieden de „Iaat-
geroepenen" waartoe volgens de Ne
derlandse begrippen iedereen gerekend
wordt, die op zeventienjarige leeftijd
of ouder (meestal niet boven de vijf en
twintig) aan de priesterstudie begint en
daarbij een zekere bijscholing nodig
heeft eep ruime keuze.
Het langst bestaande en tevens
grootste opleidingsinstituut voor late
roepingen in Nederland is de reeds
uit 1587 daterende Latijnse School,
geleid door de heren Norbertijnen, te
Gemert. Het studieprogramma van
deze school - het enige overgebleven
voo-beeld van het vroegere school
type, dat als voorloper van het hui
dige gymnasium beschouwd kan wor
den is minder omvangrijk dan dat
van het gymnasium. Derhalve min
der wiskunde en meer latijn. De stu
denten wonen in kosthuizen, welke
aan de school verbonden zijn. Hun
aantal bedraagt thans ruim honderd
en tien.
De Schola Carolina te Den Haag, op-
fericht in 1924 en geleid door de paters
ezuïeten, is meer speciaal bedoeld
voor de kandidaten, welke reeds mid
delbaar onderwijs hebben genoten
(H.B.S.) maar nog aanvullend onder
richt in de vakken Latijn en Grieks
behoeven. H.B.S.-opieiding is overigens
geenszins vereist, daar ook andere kan
didaten er terecht kunnen. Dit insti
tuut kent zowel externen, als internen.
Deze laatsten wonen in een open con
vict, dat de bewoners een grote mate
van vrijheid toestaat.
Het college Nazareth te Horst van de
missionarissen van de H. Familie
een Nederlandse congregatie, welke
van haar stichter de bijzondere op
dracht kreeg om zich te wijden aan de
vorming van ..laat-geroepenen'' be
steedt vooral aandacht aan jongelui
met U.L.O.-opleiding. Zp wonen samen
in internaatsverband.
Meer speciaal voor priesterstudenten,
die reeds in een of ander beroep werk
zaam zijn, is enkele jaren geleden in
Amsterdam door de paters Francisca
nen het collegium Antonianum gesticht.
Het bijzondere van dit ;nstituut bestaat
hierin, dat de studenten tijdens hun op
leiding zjj volgen doorgaans avond
cursussen, met name het avondlyceum
hun vak of beroep k'innen blijven
uitoefenen. Aan dit systeem, dat nauw
aansluit bij de opleiding van „Spatbe-
rufenen" in Duitsland, (overdag wer
ken en 's avonds studeren), zijn bepaal
de voordeten verbonden Allereerst dit,
dat de kandidaat, die om een of andere
reden zijn studies meent te moeten
Advertentie
VRUMONA FABRIEKEN - BUNNIK
öh ooolSLdetm&ik
H&ot. Foscoi
Fo-Da-625
beëindigen, zijn vroegere beroep ge
woon kan blijven uitoefenen, en vervol
gens ook nog dit voordeel, dat de stu
dent zijn studiekosten zelf verdient.
Deze vier instituten leiden niet op
voor een bepaalde orde of congregatie,
noch voor een bepaald bisdom, maar
laten hun studenten volkomen vrij om
zelf uit te maken of zij secnulier dan
wel regulier priester willen worden.
Iets anders ligt de situatie bi) de drie
overige scholen voor late roepingen,
t.w. het studiehuis van de paters Obla
ten van Maria te Duiven; huize „de
Kibo" van de paters van de Heilige
Geest te Hattem en huize „St. Mi
chael" van de priesters van het Heilig
Hart te IVarnsveld. Ook zij staan hun
studenten wel een zekere keuze-vrij
heid toe, maar in hoofdzaak leiden zij
toch op voor een bepaalde (lees: eigen)
congregatie.
Deze nuance in keuze-vrijheid heeft
ertoe geleid, dat het Nederlands Episco
paat de vier eerst genoemde institu
ten anderhalf jaar geleden de bisschop
pelijke erkenning heeft verleend. Deze
erkenning houdt in, dat het episcopaat
deze scholen niet alleen geschikt acht
om priesterstudenten op te leiden voor
orden en congregaties, maar ook voor
de groot seminaria van de Nederlandse
bisdommen.
Aan dit besluit ligt een studie van
de commissie Ramselaar-Dellepoort ten
grondslag, welke enkele jaren geleden
in opdracht van het Episcopaat, on
der meer de noodzaak van een inter
diocesaan instituut voor late roepingen,
aan een nadere studie onderwierp. De
conclusie van de commissie luidde, dat
een aparte school voor late roepingen
voor de seculiere clerus niet noodzake
lijk was, gezien de grote keuze-vrijheid
by vier van de zeven bestaande insti
tuten.
Deze studie heeft voorts geleid tot
een nauwere samenwerking van de
vier en sinds kort ook tot de oprich
ting van een werkgroep voor late
roepingen in Nederland, waarin ener
zijds de samenwerkende vier en an
derzijds de verenigde drie vertegen
woordigd zijn. Voorzitter van de werk
groep is mgr. dr. J. J. Deilepoort, se
cretaris van het instituut voor de
Europese Priesterhulp te Maastricht,
tevens directeur van het Europa-Se
minarie. Dit instituut is geen school
voor late roepingen, maar vervult in
het geheel van de priesteropleidingen
in Nederland toch een zeer voorna
me functie, omdat het Europa-Semi
narie alle priesterstudenten, die later
in een van de noodgebieden van Euro
pa als priester willen gaan werken,
gedurende een jaar voorbereidt op
hun uitzending naar het buitenland.
Pater P. J. A. van der Ploeg C.S.Sp.,
verblijvend in huize Fatima te Rhe-
nen, treedt op als secretaris van de
werkgroep.
De nieuwe werkgroep behartigt al
lereerst de voorlichting met betrekking
tot het verschijnsel „late roeping". Dit
gebeurt o.m. door sprekende kerkaffi-
ches en goed verzorgde brochures, wel
ke onder de arbeidende jeugd, maar
ook onder de middelbare scholieren
worden verspreid.
Bovendien tracht de werkgroep de
verschillende groot-seminaria in Neder
land van de noodzaak te overtuigen,
dat het opleidingsprogramma van deze
instituten in de toekomst enigermate
aangepast dient te worden aan de in
stelling van „de laat geroepenen". De
ze priesterstudenten verdragen geen aJ
te starre wetenschappelijke vorming.
Zjj zijn geen uitgesproken „blokkers",
die niets liever doen dan studeren,
maar sterk sociaal ingestelde studen
ten, die behoefte hebben aan meer so
ciaal contact en grote interesse aan
de dag leggen voor praktisch werk en
studievakken als sociologie en psycho
logie. Zonder deze aanpassing van de
zijde van het groot-seminarie, wordt
de weg naar het priesterschap voor de
at geroepenen" onnodig verzwaard
De ioodzaak tot aannassing v rdt des
groter, naarmate het aantal 'ate
roepingen" stijgt. Deze ttijgini is
voor? frappant in de ons omringen
de landen. Frankrijk telt op dit momeni
meer dan duizend „vocations d'ainés",
Duitsland ruim twee duizend. Oosten
rijk vijfhonderd en Engeland kan bo
gen op het trotse record van niet min
der dan zevenhonderd priesters, welke
sinds de oprichting van de school voor
late roepingen, het „Campion House"
te Osterley in 1919 door dit instituut zijn
afgeleverd.
Het aantal „late roepingen" in Ne
derland ligt beduidend lager, 'maar
vertoont vooral de laatste vijf jaar een
opmerkelijke groei. De totale bezetting
van de zeven scholen voor late roepin
gen bedraagt thans ruim tweehon
derd veertig 'i: is drie Keer zoveel
a's vlak na de oorlog. Het aanval aan-
meldingen per jaar is gestegen tot cir
ca honderdvijftig, van wie er gemid
deld tachtig worden aangenomen. Voor
55 pet. worden de Nederlandse „laat-
geroepenen" gerecruteerd uit de groep
van de beroepsbeoefenaars en voor 45
pet. uit de categorie van de schoolgaan
de jeugd, met name de ULO-leerlingen.
Vermeldenswaard is nog, dat 64 pet.
van ,,dè afgestudeerden" van de Ne
derlandse scholen voor late roepingen
verder gaat studeren aan de seminaria
va- order en congregaties en de overi
ge 36 pet. aan diocesane opleidingsin
stituten, hetzij in Nederland, hetzti in
het buitenland.
COR BERTRAND
CHARLIE BYRD, fenomenaal gitarist.
Het merk Riverside heeft in het
bijzonder de gitaristen -onder de
discofielen, wat hun genre ook
moge zijn, aan zich verplichtmet het
uitbrengen van twee grote langspelers
van Charlie Byrd, de Amerikaanse gi
tarist die zich in luttele jaren terecht
grote faam verwierf op het terrein van
de jazz èn dat van de klassieke muziek.
Vooral aan de hand van „The guitar
artistry of Charlie Byrd" (OLP 3007) kan
men zich 'n voortreffelijke indruk vormen
van zijn, in de jazz althans, unieke wijze
van gitaarspelen. Op „Blues Sonata" (OLP
3009) hoort men op de eerste plaats
de componist Byrd; ook dat is
een ervaring die elke liefhebber van
muziek-maken-om-de-muziek zich niet
mag laten ontgaan, al waardeerde het
Amerikaanse blad „Down Beat" deze
plaat met vijf sterren wel iets te hoog.
Van alle grote jazzgitaristen, of zij
nu voortbouwden op het akkoordenspel
van, in eerste instantie, Johnny St. Cyr
of de „single notes" van Lonnie John
son, kan men bij Byrd wel iets menen
te horen, overigens zonder dat hij zelfs
maar probéért iemand te imiteren.
Daar komt nog iets heel belangrijks
bij: Charlie Byrd heeft bij niemand min
der dan Andrès Se ovia een uitstekende
klassieke opleiding genoten (zijn spel is
daardoor overigens minder pretentieus
geworden dan die andere vermaarde
„dubbel geschoolde" gitarist, Laurinda
Almeida). Byrd is muzikant, in hart en
nieren. Zijn grandioze muzikale inventi
viteit en zijn ongelofelijke instrumentale
vaardigheid hij bespeelt zijn prachtige
gitaar op de klassieke wijze, zonder
plectrum en, tenminste meestal, zonder
elektronische versterking vallen op
beide LP's opnieuw op als de voor
naamste elementen
Op de eersie kant van „The guitar
artistry of Charlie Byrd" staan acht
bekende drieminuters als „Taking a
chance on love", „Makin' whoopee"
en „Nice work if you can get it".
Nummers ook als Django Reinhardts
fameuze „Nuages" en het stuk dat
pianist John Lewis ter nagedachtenis
van de grote zigeunergitarist schreef
„Django twee hoogtepunten van de
ze plaatzijde, die met „Moonlight in
Vermont" (prachtige arpeggio's!),
Kurt Weills „Speak Tow" en Richard
Rogers' „Everything I've got belongs
to you" vol is.
Dan is er natuurlijk een achterkant
en die stelt teleur. Byrd, die ook
hier speelt met bassist Keter Betts en
drummer Buddy Deppenschmidt, heeft
De bewondering voor de zanger
Ray Charles rust op redelijke
gronden. Hij is een vakkundig
man. De effecten van de show
business beheerst hij net zo goed als
de geladenheid van de blues. Hij is
muzikaal en heeft een uitstekende tech
nische scholing achter de rug, maar
men moet over hem niet mythisch gaan
doen, betgeen zo'n beetje de mode is.
Zó nadrukkelijk mikt de blinde Char
les vaak op monstersuccessen, dat men
RAY CHARLES
toch werkelijk niet ondersteboven hoeft
te raken van al zijn zogenaamde ge
zongen droefenissen.
Vol. 2 van „Ray Charles Hits" (merk
ABC-Paramount) is hem op zijn best.
zonder sentimentele fratsen, maar met
al zijn spanning en zijn raffinement.
Tien songs staan erop, waarondei eni
ge blues. Een paar liedjes zingt hij on
overtrefbaar, zoals Chattanooga choo
ohoo, Rosetta, Nancy en Moanin' Hij
is op deze plaat vaker dan gewoon
lijk speels en geestig, „teasing" Een
oud liedje kan hij nieuw maken, zo
als Sinatra dat vroeger ook kon. Even
als Me, Tormé heeft Ray Charles' de
laatste jaren Sindtra's eenzame niveau
ruimschoots gehaald. En in veelzijdig
heid overtreft hij hem nog.
hiep voor vier nummers weliswaar meer
„spëel"-ruimte, maar het trio benut die
vrijheid tézeer om een aantal vrij pove
re muzikale ideetjes eens uitgebreid com
mercieel uit te spinnen. Slechts hier en
daar krijgt het eerlijk musiceren nog
een kans. Zoals in het jazzy walsje
„The house of the rising sun" en iets
meer in het stuk dat Byrd aan zijn
vrouw opdroeg „To Ginny", waarin een
aantal maten van prachtig samenspel
van gitaar en bas is te horen. Betts
„Ring them harmonies" dient voorna
melijk om de bassist te laten soliëren;
veel diepgang heeft het stuk niet. En
het meeste van Margarita Lecuona's
„Taboo", dat hier zo'n tien minuten
in beslag neemt, is weinig meer dan
vervelend, ook al ontlokt Byrd feilloos
aan zijn gitaar vele lastige flageoletten.
Met de LP „Blues Sonata" is
dergelijks het geval: één kant die méér
dan de moeite waard is en een tweede
die, vooral voor wie zojuist de „sonate"
heeft gehoord, een grote tegenvaller is.
Byrd heeft zijn „Blues Sonata" op onge
bruikelijke wijze samengesteld uit: een
polonaise, een ballade en een scherzo.
Drie in karakter totaal van elkaar ver
schillende delen. Maar wat een bijzonder
mooie muziek! Byrd heeft weliswaar
van het blueschema weinig overgelaten
de coda komt dan ook wel wat abrupt
maar heeft met deze sonate een muzi
kale daad van betekenis verricht, al
was het alleen al om de manier waar
op hij heeft getracht twee werelden t®
verenigen: die van de jazz en die van
de klassieke muziek.
Als wij het niet eens zijn met de
vijf sterren van „Down Beat", dan is
dat vooral om de tweede kant van de
plaat. Dezi keer ook begeleid door pia
nist Barry Harris speelt Byrd vier
bekende (jazz)-thema's. Hij doet dat ech
ter ongeïnspireerd; zijn improvisaties
(nu eens wèl op versterkte gitaar) mis
sen de zo noodzakelijke spanning. Daar
bij komt dat zijn begeleiders in geen
enkel opzicht werkelijk stuwen; het
vlakke, weinig zeggende spel van de
pianist werkt soms zelfs storend.
Twee Byrd-LP's die belde wat be
treft één kant de grote gitarist op zijn
best laten horen en die nog menigmaal
op onze draaitafel zullen liggen. Maar
het is wèl jammer dat de „Blues Sona
ta" en de acht voorzijde-stukken van
„The guitar artistry of Charlie Byrd"
niet op één schijf zijn uitgekomen....
imiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiii iMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Een bewijs daarvan vormt een op
Riverside (RLP 433) uitgekomen album
van het CANNONBALL ADDERLEY
QUARTET met pianist BILL EVANS.
Over deze laatste musicus hopen wij
binnenkort in een uitvoerige discogra
fie iets meer te vertellen. Wij kunnen
nu volstaan met de mededeling dat
iedere moderne jazzliefhebber en
dat blijken er velen te zijn zich de
ze plaat moet aanschaffen al was het
alleen maar om het. meesterlijke, in
ventieve spel van Evans. Wonderlijk
is het te horen hoe muzikaal genuan
ceerd het samenspel van Cannonball
met zijn pianist is. Opnieuw bewijst
deze grootmeester op de altsaxofoon
zijn groot improvisatievermogen (in de
door Evans gecomponeerde Waltz for
Debby" en in de John-Lewis-origina)
„Venice" bijvoorbeeld) en zijn opval
lende beheersing van het instrument
(onder meer in net weemoedige „Good
bye" en het verrukkelijke „Nancy").
Cannonball had zich overigens geen be
tere begeleiding kunnen wensen: naast
Evans op piano, hoort men de M.J.Q.-
leden Percy Heath (bas) en Connie
Kay (drums).
Aanbevolen.
het beste combo te horen dat Miles
Davis de laatste jaren heeft gehad.
De namen van de uitvoerenden be
hoeven geen nadere introductie. De
gespeelde werken evenmin. Wie een
maal een nummer als b.v. „A1I
Blues" heeft beluisterd, wie die fas
cinerende gebeurtenis heeft onder
gaan, raakt voorgoed in de ban van
dit combo, van deze muziek, van dat
muzikale wonder: Miles Davis.
en andere verrassing is de op
j DECCA (ACL 1139) uitgebrachte
_J LP van de gerenommeerde Engelse
jazzpianist GEORGE SHEARING.
..It's Easy to Remember" luidt de
titel van deze historische opname, die
nummers bevat, welke in Londen (in
de jaren '41, '44 en '48) door Shearing
respectievelijk solistisch, met zijn trio
en zijn quartet werden vastgelegd. Het
is vreemd op dit album het sprankelend
geluid van de vibrafoon niet te horen,
het instrument dat voor de „Shearing-
sound" zo kenmerkend is. Maar dat
neemt niet weg dat men toch van het
eerste tot het laatste akkoord op deze
plaat kan genieten van een weerga
loos talent. Een goed inzicht krijgt men
ook in de ontwikkeling van zijn spel.
Oude, bekende nummers uit de eerste
jaren van de bop als „Poinciana".
„To be or not to bop" en „The man
from Minton's" worden vertolkt op een
wijze die al sterk de stijl van de latere
Shearing verraden. Fenomenaal is
Shearing vooral in het wellicht door
hem groot gemaakte „The nearness
of you". Van de drie in 1941 opgenomen
piam.soli bevalt t.ns ,.W<nesday
night hop" het best. Hoewel de plaat
naar mijn smaak ook enkele minder
sterke nummers bevat, mag geen Shea-
ring-liefhebber dit album missen.
De op CBS (CP 293.525 - CL
1355) verschenen opname „Kind
ot Blue" van het Miles Davis
Sextet, is alweer een tijdje uit.
Toch willen wij niet nalaten nog eens
op deze plaat te wijzen. Vooral ook
omdat Davis hier nog samenspeelt
met o.a. John Coltrane op tenor, Can
nonball Adderley op altsax en al
weer Bill Evans op piano. Het is
daarom zo een belangrijke opname,
omdat men hier de gelegenheid krijgt
iverside brengt deze maal een
nieuwe zangeres aan het firma
ment: Biliie Poole, een jong neger
meisje, dal vroeger gospels zong.
later in een vocal-group excelleerde
en thans als soliste triomfen viert. Haar
eerste LP „Sermonette" (RLP 425) be
vat prachtige blues-vertolkingen in de
grote Bessie Smith' traditie. In modern
gebrachte nummers als „Lazy After
noon" en „He's my guy" komt het
fraaie, zeer eigen stemgeluid van miss
Poole naar voren.
Haar stem, haar timbre, haar „ap
proach" heeft iets weg van Ella Fitz
gerald en Dinah Washington, een enkel®
maal, vooral in het lage register, doet
zij soms denken aan Sarah Vaughan.
Biliie Poole heeft veel naar haar grot®
voorgangsters geluisterd. Zij heeft daar
ongetwijfeld veel van geleerd. Gelukkig
is dat niet ten koste gegaan van haar
creativiteit: Biliie Poole heeft een mooi,®
warme stem en een onmiskenbare, zui
vere bluesintonatie. Men luistere daar
voor maar eens naar .Young wo
man's Blues". De begeleiding is in han
den van een orkest onder leiding van
jiianist Jimmy Jones. En daarover kun
nen wij helaas minder enthousiast zijn-
("1 oed, degelijk vakwerk, zonder
meer, kan men beluisteren op d®
J Riverside'LP (429) „Big Bags"»
Het grote orkest van M.J.Q.-vi'
brafonist Milt Jackson brengt op dez®
plaat een aantal standards als „01®
devil moon", „Round about midnight";
„Star Eyes" en „You'd be so nice'
ten gehore.
De arrangementen zijn in handen van
niemand minder dan Tadd Dameron-
Uitgezonderd het mooie „If you could
see me now" (door Dameron van een
heel indringende begeleiding voorzien)
kent dit album geen uitgesproken hoog
tepunten. Het soms geraffineerde, dan
weer brede spel van Milt Jackson lS
onderhand bU de liefhebbers wel be
kend. Het merkwaardige is dat Jack
son het in zijn soli vaak tegen enkel®
solisten in zijn orkest als Nat Adderiy.
Clark Terry en Jimmy Heath moet
afleggen. De improvisaties en de har
monieën van de grote meester klinken
niet altijd even geïnspireerd. Slechts z®
nu en dan wordt er op deze plaat echte
jazz gemaakt.
Een al wat oudere opname is het
EP-tje van John Coltrane, dat op
het merk Impulse (EPIM
5548) is verschqnen. Twee nun®'
mers spelen „Trane" en zjjn begelei
ders, McCoy Tyner (piano), Jimmy
Garrison (bas) en de wervelende E»'"
vin Jones (drums): „Miles' Mode" en
„The Inch Worm" Als wij moesten kie
zen dan zouden wij het laatste num
mer prefereren. „The Inch Worm", ee"
wat abstract nummer waarin Coltran®
zich helemaal kan uitleven. Even»1*
zijn voortreffelijke pianist trouwens-
Is er een nieuw plaatje van
Eli®
*o va ccji meun piuuijv- ar*
Fitzgerald (hoe klein ook) v'®'
j. schijnt, kan het verzekerd zün Yfr.
een grote belangstelling. Op v
ve (20-110 B) zingt de grote Ella we
twee heerlijke liedjes: ,,Oi' man rtio n
(van Armstrong) en „Bil Bailey Utf)
traditional) Het trio van Paul S®
begeleidt haar voorbeeldig.