ambassadeur van Spanje, VAN LANDBOUWCOÖPERATIE TOT ULTRAMODERNE WEVERIJ Ploegstoffen zijn al lang een begrip WEVERIJ „DE PLOEG" BESTAAT 40 JAAR Dagboek van het Concilie Werk van Michel van der Plas en Kees Bantzinger neemt node afscheid Nederland Verzamelde weekbladartikelen En laat talrijke vrienden achter ZATERDAG 6 JULI 1963 Het begin Ommekeer Nieuwe structuur Hertog van Baena, hertog van San Lucar la Mayor, graat van Cordoba enz. De Spaanse ambassadeur in een kleurrijk gezelschap; kunstenaars uit zijn land, op toernee in Nederland, waren altijd wétkome gasten. Mmm&é architect Rietveld HERTOG VAN BAENA, Dit is uu it, ilvu U.UVI ontworpen gebouw van de weverij „De Ploeg". (Van een medewerker) Hé, dat zal wel een Ploeg-stof zijn". Hoe vaak kan men het niet horen in woningtextielwinkels en op tentoonstellingen, die „modern Wonen" als gegeven hebben. Genoemde uitdrukking ontvalt velen, geen insiders, die in een collectie stollen juist dié stoffen zien die in het oog springen door frisse, vaak primaire kleuren, eigentijds dessin en mooie structuur. Waar komen deze stoffen eigenlijk vandaanNiet, zoals men verwacht, uit Twente of de omgeving van Tilburg, onze textielgebieden bij uitstek, maar uit het Brabantse Kempendorp Berg eijk, een plaatsje van enige duizenden inwoners, gelegen in een prachtige bos rijke streek vlak bij de Belgische grens. Waarom juist hier deze fabriek? Dat is een geschiedenis die veertig jaar om- Vat. In het begin van de twintiger jaren kwam in het plaatsje Best in Brabant, ongeveer waar nu de Bata-fabrieken staan, een groep idealisten bijeen, die i vermogen te ontwikkelen om zó de gemeenschap te dienen De mensen van Best hadden deze hooggestemde idealen en waren bereid zich ervoor te geven. De werkgemeenschap begon als land bouwbedrijf, hetgeen de naam „de Ploeg" verklaart. Men wilde in Best een groot stuk heidegrond m cultuur brengen. Men kreeg al vrq spoedig met moeilijkheden te kampen. De Brabant se heide bleek stugger dan aanvankelijk was verwacht; bovendien traden enkele leden uit en hun opvolgers konden niet de gewenste zelfdiscipline opbrengen. Reeds in het begin had men het plan opgevat er voor de winterdag een soort industrie bij te hebben om ook in dat jaargetijde van inkomsten te zijn ver zekerd. Men dacht in dit geval aan een weverijtje. Door een bijzondere samenloop van omstandigheden werd dit idee niet in Best maar in Bergeijk gerealiseerd. ponenten hiervan waren in Duitsland het „Bauhaus" en in Nederland de „Stijlgroep", waarvan Rietveld een be kend vertegenwoordiger is. „De Ploeg" begon zich langzamerhand toe te leg gen op het maken van gordijnstoffen, die in het nieuwe interieur zouden passen. Tot de eerste produkten be hoorden onder meer ook de bekende Brabantse ruitjes. Zo kwam er lang zamerhand de zozeer gewenste „lijn" in de produktie. Tussen 1935 en 1940 groeide het bedrijf vrij snel en bij het uitbreken van de oorlog waren Ploeg Dobby, Ploeg Colora, Ploegruitjes etc. zeer bekende stoffen geworden in een vrij grote kring van gebruikers. Tijdens de oorlog lag het bedrijf vrij wel stil wegens gebrek aan goede grond stoffen. Om de medewerkers (men spreekt nooit van arbeiders) aan het werk te houden had men een dochter onderneming opgericht, de „N.V. Het Spectrum", die zich bezig hield met het maken van kunstnijverheidsartike- len en meubelen. Na de oorlog groeide „de Ploeg" zeer Jn een groot huis, dat met evenveel recht omschreven zou kunnen wor den als een klein paleisje, aan het heerlijke Lange Voorhout in Den Haag woont de heer Jose Ruiz de Ara na, onder meer hertog van Baena en van San Lucar la Mayor, kortom; de Spaanse ambassadeur. Deze edelman, ongetwijfeld de populairste diplomaat in de regeringsstad, wordt dit najaar ze ventig jaar, reden waarom hij de di plomatieke dienst en Den Haag gaat verlaten. De (vrijgezelle) hertog van Baena zal gaan wonen in een nog na der door hem te bepalen stadje in Spanje, dat zal moeten voldoen aan minstens drie eisen: rustig, gelegen aan zee, en zich verheugend in een frisse wind. De Spaanse ambassadeur zal in au gustus vertrekken, maar hij is nu al druk bezig afscheid te nemen. Hij is namelijk een beminnelijk man, vriend van Nederland, kunstkenner met tallo ze contacten in de artistieke wereld, en iemand die er plezier in heeft met mensen van alle standen om te gaan. Dit alles, gevoegd bij zijn Spaanse gastvrijheid, heeft hem een kring van duizenden Nederlandse vrienden be zorgd. Hij kan dan ook bepaald niet volstaan met een afscheidsbezoek aan Buitenlandse Zaken en het houden van een of twee cocktailparties voor het Corps Diplomatique en de Nederland se autoriteiten. De Spaanse hertog zal bij voorbeeld ook afscheid moeten ne men van de koninklijke familie, met wie hij veel contact heeft, van zijn mu- ziekvrienden hij organiseerde regel matig „soirées musicales" die een een werkgemeenschap wilden oprich ten. Zij vonden dergelijke organisaties Voor mens en maatschappij van belang omdat men er zich, met de ellende die de eerste wereldoorlog alom had te- feeggebracht nog vers in het geheugen irift, dieper zou kunnen bezinnen op kiemen van arbeid, samenwerking en van verantwoordelijkheid van de meilS ten opzichte van de samenleving. Deze gedachten bevatten niets nieuws. Ze werden eveneens voorgestaan door de omstreeks de eeuwwisseling opge richte Vereeniging Gemeenschappelijk Grondbezit van Frederik van Eeden. Onk in Engeland waren in de negen- tiende eeuwgsoortgelijkewfkgenieen- schappen, o.a. door Robert Owen op gericht; hij noemde ze "vllla£?L co-operation". De werkgemeenschap van. Best koos de vorm van een co- operatie. Iedere werknemer zou I'd van zijn en onder zelf gekozen leiding werken. Bovendien zou er geen verschil worden gemaakt in de beloning; iedereen verdiende even veel. Terecht zag men in, dat de maatschappij begint bij de mens zelf. alles werd ook in de doelstellin- vastgelegd: „Talenten en kundig- te ;?-n z«n gaven om de medemens ..dienen; ze dienen niet om te ver- W i1*1331- om te dienen". De ge- tQt het ontwikkelen van ta fel! 1S do plicht der gemeenschap -jjf^oover het individu; anderzijds "t het individu zich naar beste In Bergeijk bestond namelijk een noodlijdend rusthuis, waarvoor men een echtpaar zocht dat de leiding op zich wilde nemen. Een echtpaar van de werkgemeenschap uit Best werd hier toe benoemd; de vrouw zou de verzor ging der patiënten op zich nemen, ter wijl haar man de tuin van het oude notarishuis, waarin het rusthuis was gevestigd, zou bijhouden. De stal achter het huis werd tot bedrijfsruimte ver bouwd, men kocht 12 getouwtjes en begon in 1923 met weven. De eerste vijf jaren hield men zich bezig met de fabricage van huishoudlinnen als lakens, handdoeken, theedoeken. Door de neer gang van de conjunctuur en door gebrek aan kapitaal had de onderneming met grote moeilijkheden te kampen; de fa bricage van en de handel in textiel leverden veel te weinig op. In 1923 trad de heer P. Blfjenburg, thans de oudste directeur, tot de commune toe; onder zijn leiding werd de zaak de eerste ja ren drijvende gehouden. Toch zag men in dat, wilde men suc ces hebben, men met iets eigens moest komen Dit succes zou men aan de nieuwe architectuur te danken krijgen. Die moderne architectuur brak nl. met de namaak-klassieke bouwwyze van de nam» en jjocht naar doel- negentiend yan jy,, frisheid matigheid, straknem v van kleuren en lichte vertrekken. V de eindcontrole wordt elke meter stof nog een» vakkundig bekeken. snel. De nieuwe stijl in de woning inrichting werd snel populair en ver overde ons land. De Ploegstoffen- collectie werd enorm uitgebreid. Tegen woordig maakt men gordijnstoffen, meubelstoffen, damesstoffen en lampe- kapstoffen, tezamen meer dan 1500 soorten. Ook het aantal medewerkers steeg snel; in 1946 nog 12, in 1957 bijna 200, thans reeds 325. Omstreeks 1957 deed zich het pro bleem voor hoe het bedrijf in de toe komst voort te zetten en het zijn idea listische karakter te laten behouden. De drie overgebleven coöperanten waren allen de pensioengerechtigde leeftijd dicht genaderd. Bovendien vraagt een fabriek met meer dan 300 werknemers met vestigingen in Londen, Brussel en Düsseldorf en export naar vele landen een andere organisatievorm dan de oprichters in de twintiger jaren voor de geest stond. Aan de andere kant wilde men het idealisme van de begintijd zoveel mogelijk handhaven. In 1957 vond men de oplossing. ,,De Ploeg" en „Het Spectrum", eigendom van de drie coöperanten, worden gob eel vrijwillig overgedragen aan de daartoe gevormde Stichting Werkgemeenschap Bergeijk die enige aandeelhouder van de n.v.'s ,,De Ploeg" en „Het Spec trum" geworden is. Het Stichtings bestuur bestaat nu uit: ir. Fetter, oud directeur-generaal van de Arbeid, prof. dr. Rutten uit Nijmegen, oud-minister van O K. en W., prof. dr. W. F. de Gaay Fortman uit Amsterdam, prof. ir. Van de Grinten, hoogleraar in Delft, dr. Kohnstamm als econoom (van de AKU) en dr. De Jongh van de Sociale Akademie te Amsterdam. De winst die het bedrijf maakt, wordt ten dele geïnvesteerd ten dele wegge schonken aan culturele en maatschap pelijke instellingen, terwijl het perso neel jaarlijks een uitkering ontvangt. In de statuten van de n.v. kunnen wij o.a. als doelstellingen lezen; Produkten maken, die voldoen aan eisen van goede kwaliteit, goede smaak en bruikbaarheid; Een ware werkgemeenschap te zijn, waarin de geestelijke en stoffelijke belangen der werkers worden ge diend, voorzover in een bedrijf toe laatbaar; De werkers individueel een zo groot mogelijke verantwoordelijkheid te la ten dragen, inzicht te geven in de betekenis van hun functie op zichzelf én als integrerend onderdeel van het grote geheel; en Het besef bijbrengen, dat arbeid ten dienste van het algemeen welzijn be hoort te strekken. In 1959 kwam het eerste deel van de nieuwe fabriek gereed, die zich op een 16 ha groot, door bos omzoomd terrein bevindt. Deze „model-fabriek" werd ontworpen door de bekende architect G. Rietveld, in samenwerking met het Bouwkundig Bureau Beltman. Niet alleen de fabriek zelf, maar ook de omgeving heeft zorg en aandacht gekregen. Voor het gebouw bevindt zich een enorm terrein met parkachtige aanleg, waar gazons met bloemperken an boomgroepen worden doorsneden door gezellig aandoende klinkerwegen. Bij de westgevel van het gebouw heeft men een Engelse tuin van ligusters aangelegd, terwijl voor de geheel uit glas bestaande zuidgevel een tuin met bloemén ligt. Temidden van deze schit terende flora kan het personeel hier bij zonnig weer de middagpauze doorbren gen, terwijl dit bij minder gunstige weersomstandigheden in de kantine gebeurt, waar allen, van hoog tot laag, de tafels voor zich vinden gedekt met modern Zweeds bestek en Fins servies goed. Hierin ziet men dus nog iets van de idealistische opzet van de onderne ming, die verder tot uiting komt in het feit dat „De Ploeg" haar medewerkers stimuleert zich op allerlei gebied te De weefmachines in de ontwerpafdeling, waarop alleen monsters worden gemaakt, moeten geheel met de hand worden bediend. ontwikkelen. De kosten hiervoor wor den door het bedrijf gedragen Doch ook in haar stoffencollectie ziet men die idealistische opzet. Men streeft met naar „modern" in de zin van- "w?t commercieel het meest aan trekkelijk' doch naar goede en smaak volle stoffen, waarmee men een zo groot mogelijk publiek wil bereiken Dat deze opzet geslaagd is, mag blijken uit mT j T vorig jaar de prijs van de BKI (de Bond voor Kunst en Industrie) aan ,,De Ploeg" Is toegekend voor haar reeks produkten van hoog internatio- naai niveau, welke deze °"dTige™tihfs pionier op het gebied van g J woningtextiel, in de loop der jaren zijn, in niet geringe mat® ^el^Tien gedragen tot het geluk va3 rapport, sen" (uittreksel uit het J3y pd Deze uitspraak mag, door de stellingen die zij zich stelt, door de siemngeii uie zy iiu, ploee>. toch dit jaar jubilerende .„De .„orden on zeker als een compliment gevat. In het weekblad „Elsevier" heeft de dichter-journalist Michel van der Plas vlak voor en tijdens het eerste gedeelte van het Concilie een dag boek bijgehouden, dat sterk de aan- dacht heeft getrokken. Terecht m.i., zowel om de kwaliteit van de notities zelf als om de geste van een „neu traal" blad, dat zich voor een zo deli cate en weinig spectaculaire zaak zo veel moeite getroost heeft. Dat was een stuk practische oecumene. Elsevier's Uitgeverij heeft deze noti ties echter samen met de plezierige il lustraties van Kees Bantzinger tot een boek verenigd en op de markt ge bracht. Moet men ook daarmee geluk kig zijn? Ik weet het niet. Van der Plas schreef momentopnamen. Vluch tige indrukken, die overigens zeer con- cies werden verwoord en gelardeerd met vaak prachtige anecdotes. Mag ik er een stelen. Men vraagt kardi naal Tisserant of hij de „Osservatore Romano" leest. Antwoord: „Goede God, nee. Waarom zou ik"? Zijn zulke notities echter bedoeld om in een boek bewaard te blijven en dus en daar gaat het mu om achter elkaar te worden gelezen als een ononderbroken betoog? Ik ontken dat. Ik neem aan dat Michel van der Plas als hem daarvoor de gelegenheid zou zijn gebo den achteraf over deze eerste Con cilie-periode een heel ander, veel ge nuanceerder boek geschreven zou heb ben. Dit was de reporter, die het met geheimhouding omgeven concilie-ge sprek van week tot week en van dag tot dag moest behouden, niet gegeven. Hij moest trouwens rekening houden met de normale journalistieke eisen. Heeft iedereen mpn vorige bijdrage ge lezen? Waarschijnlijk niet. En dus iedere keer opnieuw de hoofdzaak scherp in het licht stellen met voorbij zien van die details, waarvan Van der Plas waarachtig wel op de hoogte was maar die de lezer-outsider niet Su hebben kunnen verwerken. Die methode is voor een week- en een dagblad juist. Voor een boek echter faalt ze. Daar wordt de lezer insider of tenminste geïnteresseerde. Hij wil meer en dieper c]°°rAr.ln de kern en verzamelde dagboeknotities bieden hem daarbij geen hulp. Die keren omdat ze voor onmiddellijke publi- katie en voor een ook nog steeds wis selende lezerskring werden geschreven voortdurend terug tot, laat ons zeg gen de ene grote tegenstelling Otta- viani-Bea. Die tegenstelling bestond en bestaat, maar ze is, vooral door het meespélen van vele andere figuren, on eindig veel genuanceerder dan de re porter kon vermelden. Anders gezegd: de som van een aantal aan de actu aliteit gebonden weekbladartikelen is niet dus een boek. Ik heb derhalve bezwaren. Het boek is mij voor een publikatie achteraf te summier en te licht van toets. Het lijkt zelfs oppervlakkig. Daarmee is echter niet alles gezegd. Men kan het ook lezen als aanvulling, als vluchtige journalistieke arabesk naast breder en meer fundamenteel werk. Wie dat doet maar hij ook alléén zal genieten. Van der Plas is een kostelijk schrijver. Hij heeft oog voor tekenende details. Hij is vlijmscherp. Strijdbaar. Vol hu mor. Met veel inzicht (dat kardinaal Montini Joannes XXIII zou opvolgen, was voor Van der Plas geen vraag) en soms zelfs met een kleine buiteling naar wat hij zelf het meest verfoeit, de „gewijde welsprekendheid Pag. en 12, Michel! De tekeningen van Bantzinger zijn zoals gezegd fraai en zwierig. Al leen een vraag; de tekening, die het artikel over kardinaal Alfrink bege leidt, is toch niet ais portret bedoeld? ALBERT WELLING grote faam hebben van zijn vele Haag se kennissen, te vinden in kringen van Scheveningse vissers maar ook in d., van de „High society". Minstens eén afscheid is er al ge weest, namelijk van de leerlingen er het bestuur van de Academie van Beel dende Kunsten, met wie hij veel con tact had. Door de leerlingen werd h> afgehaald in een feestelijke caleche en prompt benoemd tot erelid. Vroegt al heeft hjj een prijs ingesteld voo: het beste schilderwerk van de leerlii gen en hij hielp hen reizen naar Span;, te maken. De naar hem genoemd prijs zal na zijn vertrek nog vijf kee worden uitgereikt, zo deelde de am bassadeur mee. De Spaanse ambassadeur zit in d salon van wat vermoedelijk de fraa: ste diplomatenwoning van de stad is beantwoordt vragen en vertelt. Geterr. perd licht komt er binnen vanaf de tuin achter en via de voorkamer vanaf het lommerrijke Voorhout. Aan de wand omvangrijke schilderijen, kleurige tal, reien uit vroeger eeuwen van zee strand en vissers, gedeeltelijk staats-, gedeeltelijk privé-bezit. Eén turbulen werk is van de hand van de schoon zoon van Velasquez en in het gewoei van paarden en mensen is duidelijk een figuur waar te nemen, die een van de voorvaderen van de Spaanse ambas sadeur is. Hij is namelijk van een bij zonder oude familie, die in de vijftien de eeuw al een bekende klank had. Hij is trouwens meer dan twee keei hertog; hij is ook nog twee keer graa.' en één keer markies. De ambassadeur laat raden of hij ernstig is of niet, wan neer hij opmerkt dat hij al die titel niet gebruikt, omdat ze bijvoorbeeld ook niet allemaal op het visitekaartj, zouden kunnen. De ambassadeur is niet alleen na komeling van een oude, maar ook van een krijgshaftige familie, wat van een Spanjaard nauwelijks anders ver wacht zou kunnen worden. Hij is een afstammeling in rechte lijn van bij voorbeeld de veldheer die in 1492 Gra nada op de Moorse koning herover de en die de erenaam ,,É1 grande capitano" droeg. De hertog van Ba ena is ook een afstammeling van de landvoogd die kort na de „ijzeren hertog" naar het noorden gezonden werd. „Om het strenge regiem van Alva te verzachten", zegt de ambas sadeur er snel achter. Op het tafeltje ligt een enorme zil veren vis, een van de 160 die de am bassadeur particulier bezit en die, sa men met zijn verzameling zilveren schepen een unieke en de meest uit gebreide collectie in de wereld vor men. „Deze vis werd tweehonderd jaar geleden in Dordrecht vervaardigd. Je kunt zijn bek openen en dan komt er een ruimte vrij. Maar nog nooit heeft iemand mij kunnen zeggen waar voor die gebruikt werd. Misschien wel om tabak in op te bergen". Op twee tafeltjes staat een kleine vloot zilveren schepen te glinsteren. Galjoenen en an dere zeilschepen, vrij groot, en tot in de kleinste onderdelen van zilver, ook de kanonnetjes die over de randen priemen. „Ze zijn vroeger als schen kers gebruikt, maar er is nergens een fles meer te vinden die er in past". Sinds de hertog van Baena in 1920 op een ondergeschikte post aan de ambassade in Nederland is geweest, was hij voor dit land gewonnen. Hij werd later in andere steden be noemd Londen, Bern, Montevi deo, Tanger, Ankara maar hjj wil de terug en dat lukte ook: van 1945 tot 1948 en van 1954 tot nu. Hij houdt van de Nederlanders, zegt hij, vooral om hun zwakke punten: ze zijn tegen de keer in, discussiëren te veel over onbelangrijke dingen en kritiseren graag. De diplomaat-filosoof maakt een studie van het Nederlandse volkskarakter en zal er in de toe komst een boek over gaan schrijven. Zoals hij ook het Zwitserse volkska rakter bestudeerde en een boek schreef over wat Zwitsers onder ge luk verstaan en hoe Spanjaarden dat zien. De titel voor het nieuwe boek heeft hij al: „The Dutch puzzle", waaruit blijkt dat de ambassadeur toch niet helemaal hoogte van ons heeft kunnen krijgen. „In Spanje heeft men geen belangstelling voor zo'n onderwerp, dus zal ik het maar in het Engels schrijven", zegt hij. Nederlands spreekt de ambassadeur niet, maar wel kan hij de kranten le zen. Met kennis van zaken spreekt hij over de diverse bladen. „Alleen be grijp ik niet altijd wat de muziek critici schrijven, daarbij moet ik wei eens geholpen worden". De ambassadeur gaat dus in een plaats wonen waar letterlijk een frisse wind waait. Hij blijkt bijzonder gevoelig voor frisse lucht. „Tot op zeer grote afstand ruik ik wanneer iemand een sigaar rookt", zegt hij. Valkomen ernstig is hij, wanneer hij zegt: „Jullie journalisten moeten meer schrijven over de noodzaak dat er in Nederland se kamers en vergaderzalen beter ge- ventileerd moet worden. De ramen blijven te vaak potdicht". Het is ver moedelijk ook die behoefte aan frisse lucht die hem vrijwel dagelijks naar het strand doet gaan. Hij loopt daar dan langs de waterlijn, zomer en win ter, vrijwel dag in, dag uit. „Ik loop altijd vlak langs het water: ik wil nie mand hebben tussen mij en de zee". Deze dagelijkse tochten hebben hem vele vrienden gemaakt: Scheveningse vissers en de strandtenthouders. Zij vragen hem de bruiloft van hun doch ter bij te willen wonen, en veel type render: zij vertellen hem ook dat ze met het mooie weer zoveel verdienen. „Ik heb goede herinneringen hier", zegt de ambassadeur en hij denkt bij voorbeeld aan de heerlijke St.-Nico- laasfeesten die hij hier heeft gehouden. Elk jaar ontving hij de „Spaanse bis schop" met zijn kleurrijk en uitgebreid gevolg bij diens officiële intocht in de stad, terwijl zijn residentie werd over stroomd met honderden gasten, onder wie bijvoorbeeld zo'n dertig kinderen uit een internaat. In dat opgewekte ge woel, waarbij de tafels rijk gedekt wa ren en er stapels cadeaus werden uit- fedeeld, probeerden dan rasechte paanse flamencozangers en dansers hun kunst te brengen. De ambassa deur zal er ongetwijfeld opgetogen over hebben geschreven in zijn dag boek, dat hij nu al 42 jaar bijhoudt. Over het conflict met de Spaanse mijnwerkers komen we te praten en de ambassadeur beperkt zich niet tot enkele „diplomatieke" opmerkingen. „Er zijn van Nederlandse kant ernstige fouten gemaakt" zegt hij onomwonden. „De huisvesting was bijzonder slecht, dat heb ik zelf gezien. Er was de mijn werkers beloofd dat er verbeteringen zouden komen, maar week na week verstreek zonder dat er iets gebeurde. Er zijn ook psychologische fouten ge maakt. Er komen overigens weer an dere Spanjaarden naar Nederland, want op vele plaatsen gaat het bijzon der goed. Dit conflict was een uitzon dering. Een belangrijke voorwaarde is dat de Spaanse arbeiders rechtstreeks in contact kunnen treden met de di rectie. De kleine chefjes, die de men sen met een kluitje het riet in sturen en belangrijk willen doen, die zijn ge vaarlijk". Wie de Hertog van Baena zal opvol gen? „Er is veel belangstelling voor deze post, er worden vele namen ge noemd, maar een beslissing is nog niet genomen". En met een blik op de schil derden, waarvan er enkele priyé-bezit zijn, en die dus mee naar Spanje moe ten. zegt hij: „Wat zie ik op tegen die verhuizing".

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1963 | | pagina 9