Wel buitenlanders en dat vergroot het SCHIJNBAAR ONOPLOSBARE PROBLEEM: JONGE DIRIGENTEN ZIJN Onhoudbare situatie eist een oplossing „PRO MUNDIVITA-VRAGEN: „En blijft uiv cong rega tie tuin harken?" De Kerk en de noden van heel de wereld Subjectief Teveel ineens „Doe"-mentaliteit Prioriteiten Wereldheren? Buitenlanders Oplossing? VRIJDAG 20 SEPTEMBER 1963 PAGINA 9 E. BOML1 In het afgelopen voorjaar were muziekminnend Nederland Verrast met het bericht dat. jonge Amsterdamse dirigent A°P van Zon de derde prijs had phaald in de „Dimitri Mitropou- „°s International Music Competi- ~9n" te New York. Uit vier-en Btftig streng geselecteerde dirt pnten, afkomstig uit twee-en- A'intig landen werd onze landge noot door de jury-voorzitter Leo nard Bernstein als een der aller- besten van dit gigantisch con curs aangewezen. De in ons land ook voor vele insiders vol '9êen onbekende Van Zon kreeg hartelijke ontvangst op Schip' lol, er werden hem interviews Afgenomen en enige dagen later ontving hij van de directeur van Nederlandse orkeststichting Jot beheer van het Concertge bouworkest, de heer Piet Heuwe- *emeijer, de eervolle uitnodiging bhi in 1964 eenmaal een concert te geven met het eerste orkest ^.an ons land. Verheugende he chten, hoopvolle verwachtingen. Er is in Nederland een brandend ?lrigenten-probleem. In een land als a®t onze, dat de beschikking heeft elf symphonie-orkesten, drie JAN ODÉ JOOP VAN ZON De grote zaal" en de begeerde stoel. Zelfs de overheid niet. De ver schillende besturen vinden het prachtig als ze hun publiek een grote buitenlandse naam kun nen presenteren... Het publiek vraagt er immers om. ANTON KERSJES Als men de situatie overziet dan krijgt men de indruk dat een van de oorzaken van het dirigentenprobleem in Neder land ligt bij de besturen van de diverse orkesten. Het zijn veel al deze besturen, die zich laten adviseren door mensen die vaak weinig of niets van muziek af weten. Het zijn de besturen, die er op aandringen dat een be paalde buitenlandse dirigent het orkest zal dirigeren: als gast of permanent. Er is niemand die daar wat aan kan veranderen. kansloos in Nederland I»?6* *s nu weer enkele maanden A'er: Joop van Zon heeft nog altijd rl® Uitnodiging van het cencertgebouw- Jykest. Er is één aanbieding bij geko rt®1!: twee gastdirecties bij het Frysk V.r*estDat is alles. De publiciteit jie hij overigens waarlijk niet zoekt gestopt. In de muziekkritieken zult siin naam niet lezen, want Joop van k treedt niet op. Kan onmogelijk op ha want er is geen orkest voor On dagelijks kunt u hem aantreffen p het hoofdstedelijk conservatorium hii h'i gewoon solfège geeft en waar J tweemaal in de week even kan re- Öat e? met het conservatorium-orkest uiteraard bestaat uit gevorderde tij aankomende, talentvolle en minder entvolle leerlingen. <jj?n daar moet deze jonge, talentvolle T\v ent **et dan voorïoP'S mee doen. naa6emaal heeft hij vóór zijn reis jjj ®r Amerika het Kunstmaandorkest gen dirigeren. Joop van Zon heeft Ui de kritieken iiegen er bepaald om zeer goed gedaan. Wie ge- wj zou hebben dat hij na zijn eer- der^e Pr«s hit jaar zeker voor concert met het Kunstmaandorkest j^hhmerking zou komen, vergist zich. jujP van Zon trekt het zich allemaal aan' geeft solfège aan het con- j.^atorium, ploetert met een leerlin g-orkest en maakt zich geen illusies. N.R.U.-or'kesten, twee opera-orkes ten, het Kunstmaandorkest en het Ne derlands Kamerorkest valt dit pro bleem des te meer op. Voor jonge, talentvolle dirigenten is er domweg geen mogelijkheid om zich artistiek te ontplooien. In 1959 kwam uit het Contact Orgaan Nederlandse Sympho nie-orkesten de wens naar voren om daadwerkelijk iets te gaan doen voor de jonge dirigenten. Het „plan jonge dirigenten" ging in zee, maar er was niemand die er in geloofde. Er kón eenvoudig niets gedaan wor den. Jonge, talentvolle dirigenten kwa men voor een commissie die hun pres taties beoordeelde. De „geslaagden" konden zich dan verder in de belang stelling van de commissie „plan jonge dirigenten" verheugen. Vele van deze geslaagden kregen la ter een kans op de jaarlijkse dirigen ten-cursus van de Nederlandse Radio Unie. Maar veel hadden zjj daar niet aan. Drie weken zijn gauw om. De heer E. Bomli (66), is ex-direc teur programma-dienst en hoofd van de afdeling Muziek, van de N.R.U. Hij is zich na zijn pensioen geheel gaan toe leggen op een paar „liefhebberijen": de N.R.U.-dirigenten-cursus en het „plan jonge dirigenten". De heer Bomli zegt: „Er is in Nederland wezenlijk geen di rigenten-opleiding". Ook hij somt evenals vele andere vooraanstaande fi guren in het nationale muziekleven die wij over het dirigenten-probleem en al les wat daarmee samenhangt hebben gesproken de vele eigenschappen op die een dirigent moet bezitten wil hij tot de top kunnen doordringen. „Een werkelijk goed dirigent is een duivels kunstenaar. Hij moet immers niet al leen een gedegen muzikale opleiding hebben, maar ook zijn kennis weten mee te delen aan het orkest. De goede dirigent moet een psycholoog zijn, een leider met vaak zakelijke inzichten en een groot, heel groot musicus. De goede dirigent, vervolgt de heer Bomli, moet overwicht hebben op de leden van zijn orkest, hij dient voor zijn speciale publiek een eigen repertoire op te bou wen en daarbij moet hij steeds verder werken aan zijn eigen muzikale ontwik keling". Zoals bijna iedereen, zegt ook de heer Bomli: „werkelijk begenadigde dirigenten zijn er maar weinig". Het zijn bepaald geen nieuwe gelui den, maar zij onderstrepen een wel heel duidelijke conclusie: lang niet Ie dere talentvolle conservatoriumleer ling die als hoofdvak orkestdirectie heeft opgegeven zal straks ook voor zijn eigen orkest staan. Elf N.R.U.-di- rigentencursussen zijn er geweest om dat nog eens overduidelijk aan te to nen. In dit verband vertelt de heer Bomli het verhaal van de huidige diri gent van het Concertgebouworkest Ber nard Haitink, die voor de eerste maal dat hij aan de N.R.U.-cursus deelnam, niet bij de vijftien geselecteerden be hoorde. „Op een gegeven dag kwam een Ca nadese dirigent naar mij toe met de smeekbede of hij wellicht nog mee mocht doen met de cursus. „Ik heb speciaal van mijn land een beurs ge kregen om naar Nederland te komen en nu behoor ik niet tot de vijftien uitverkorenen". De heer Bomli streek eens over zijn hart en liet de Cana dees alsnog inschrijven. Dat impliceer de intussen dat de man, die eveneens niet geselecteerd was, ook moest wor den toegelaten. Zo kwam de huidige dirigent van het Concertgebouworkest dus toch bij de selectiegroep. „Er moet ook geluk bij komen," zegt de heer Bomli. „Het geluk hoort nu eenmaal toe aan de groten. En Haitink is naar mijn gevoel een groot dirigent, al heeft hij ook na die cursus toen zijn talent voor het eerst werd opgemerkt veel steun gehad van vrouwe Fortuna. Het „plan jonge dirigenten", zoals het aanvankelijk was opgezet bood geen kans van slagen. Een enkele maal zag iemand kans om na het volgen van een N.R.U.-cursus ergens een gastdirectie te krijgen. Maar dat bleven uitzonderingen. Meestal was men na afloop van de cursus even ver als bij de aanvang. Toen kwam men op de gedachte de jonge diri gent bij een symphonie-orkest gedu rende twee maanden stage te laten lopen. Een mooi plan. Men werkt er nog mee, maar het is al een uitge maakte zaak dat ook het stageren niet de oplossing biedt. Ook de com missie van het „plan jonge dirigen ten" is daar achter gekomen. Laten wij om nog niet meer onrust in de geledingen van ons vaderlandse mu ziekleven te zaaien geen namen noemen. Dirigent X is een „knaap met talent" hij krjjgt een uitnodiging om bij een symphonie-orkest twee maanden stage te lopen. In die twee maanden krijgt hij nauwelijks de gelegenheid om voor het orkest te staan. Hij mag auditeren en voor het overige zijn mond hou den. Er zijn immers weinig of geen dirigenten in ons land te vinden die hun orkest, waaraan zij vaak jaren lang hebben gearbeid, aan een „groen tje" wagen. Zij vinden het risico te groot en vaak niet ten onrechte. In een uitzonderingsgeval mag hij eens één groepsrepetitie, wellicht een orkestre petitie leiden. De vaste dirigent vindt het niet leuk, maar allah, er wordt voor de jongeman betaald. Na afloop van de stage krijgt hij een rapport mee van de vaste dirigent. Vaak is het oor deel negatief. En dan is er nog iets. De beslissing van de commissie of de kandidaat-diri gent in aanmerking komt voor de stage, is niet zelden een subjectieve zaak. „Om tien uur 's ochtends kreeg ik een brief waarin stond dat ik te „licht" was bevonden om stage te lopen bij een of ander symphonie-orkest. De avond van diezelfde dag gal ik mijn eerste concert met het Kunstmaandor- maar men is niet op de beslissing te ruggekomen", zegt Joop van Zon. „Eerst nadat ik de prijs had gewonnen en de uitnodiging voor het Concertge bouworkest had, kreeg ik een aanbie ding om ergens stage te lopen. Ik heb geweigerd omdat ik, 1. niet zo lang bij het conservatorium kon wegblijven en 2. een stagering als „prijs" niet in overeenstemming vond met het behaal de resultaat in New York en de uitno diging van het Concertgebouworkest. Men is daarover nogal kwaad geweest, heb ik later gehoord." „Wat moet er dan gebeuren", vraagt de heer Bomli zich af. „Wij kunnen hier in Nederland zo bitter weinig voor de aankomende dirigenten doen. Mis schien is er een oplossing als er een beroepsorkest zou worden vrijgemaakt, speciaal voor de opleiding van dirigen ten. Maar of dan de zaak tot volle te vredenheid zal zijn opgelost, betwijfel ik." Dr. Jhn Daniskas (56), Rijksinspec teur voor het muziekonderwijs, tevens adviseur belast met het toezicht op de van rijkswege gesubsidieerde sympho nie-orkesten, heeft dagelijks met het di rigenten-probleem in zijn volle omvang te maken. „Het probleem is onoplos baar", zegt de heer Daniskas eerlijk. Het dirigentenprobleem wordt met het jaar knellender. Joop van Zon zegt: „Is er wel sprake van een dirigenten probleem? Waar zijn dan die dirigen ten? Wie beoordeelt of iemand een di rigent is met een talent?". Dr. Daniskas blijft ook even stil staan bij die beoorde ling. „Met een dirigent is het anders dan bij een violist bijvoorbeeld. Bij een examen van een instrumentalist hoor ik na één minuut of er talent is of niet. Probeer dat eens bij een dirigent. Een man die langs alle beoorde lingen heen is gezeild en op een ge heel eigen manier zijn plaats heeft veroverd tussen de Nederlandse di rigenten-van-naam is Anton Kersjes (39). De heer Kersjes Is ex-violist van het Gelders orkest. In vakkrin gen heeft hij zich vooral om zijn tech nische bekwaamheden naam verwor ven. Anton Kersjes heeft voor hij het Kunstmaandorkest onder zijn di rectie kreeg wat men noemt van al les aangepakt. Hij zegt: „Er zijn te veel jonge dirigenten die zich gene ren om voor amateurs- en amuse mentsorkesten te staan. De ervaring die ik heb opgedaan bij deze orkes ten is voor mij van grote betekenis geweest. Ik heb ook veel koren gedi rigeerd. Op die manier leer je het vak grondig. Maar nee, de meeste aankomende dirigenten willen onmiddellijk voor een groot symphonieorkest komen en liefst binnen niet al te lange tijd voor het Concertgebouworkest. Dat vind ik per soonlijk een van de oorzaken, zegt Kers jes. De jonge dirigent die pas van het conservatorium afkomt wil te veel in eens. Dat kan nergens in de wereld en zeker niet in Nederland". Na vele verbitteringen in de oorlog belandde Anton Kersjes bij het grote Tuschinski- concern in Den Haag. Hier heeft hij tenslotte de gelegenheid gekregen zelf een orkest te formeren voor het theater in Amsterdam. Ik heb net Tuschinski- orkest („men mag er gerust om lachen") een eigen klank, een eigen gezicht gegeven. Hét is nu al weer tien jaar geleden dat ik het Kunstmaand orkest onder mijn hoede kreeg. Ik heb enorm veel geluk gehad", zegt Kers jes, „natuurlijk, maar ik heb er hard voor gewerkt. Ik weet dat vele dirigen ten mijn plaats benijden (ook door die regelmatige televisie-concerten) maar ik kan er niets aan doen. Straks komt er misschien een Kunstmaand-koor bij." Geluksvogels of toch niet? De oude wijsheid dat „wat goed is er toch wel komt" hoorden wij door diverse men sen meerdere malen aanhalen. Alleen: de jonge dirigent met werkelijk talent schiet er zo weinig mee op. Uit de gesprekken die wjj zo links en rechts gevoerd hebben komt nog een ander uiterst belangrijk punt naar voren: het aantrekken van buitenlandse dirigenten (en vaak met meer kwaliteit) een Nederlander had kunnen staan. Buitenlandse dirigenten: ons land heeft er veel, té veel misschien. Om er een paar te noemen: Carl Garaguly (Gelders Orkest), Franz Paul Decker (Rotterdams Philfaarmonisch Orkest)Eu- gen Jochum en Peter Eros (Concert gebouw), Guarnieri (Orkest Ned. Ope ra), Fournet (Radio Philharmonisch Orkest), Franz Bauer Theusl (Ned. Ope ra). Zouden er zo vraagt men zich af op deze plaatsen geen Nederland se dirigenten kunnen staan? Het ant woord lijkt voor de hand te liggen. Maar voorlopig gebeurt er niets en blijft alles bij het oude. Het ziet er intussen naar uit dat er in de toekomst nog meer buitenlandse dirigenten zul- Na het veelbesproken rapport-Witte-1 mau en de nieuwe honoreringen voor de diverse orkesten is er een ware com petitie ontstaan tussen de symphonie- orkesten onderling. Men weet hethet Concertgebouworkest wordt en te recht het beste gehonoreerd, dan volgt het Residentie-orkest en de overi ge orkesten worden wat het salaris betreft over één kam geschoren. Met name voor het Rotterdams Philharmo nisch Orkest, dat altijd op de „derde plaats" stond, betekende deze nieuwe regeling een gevoelige slag. Alle orkes ten proberen nu te bewijzen dat zij - als het moet even goed zijn als het len worden aangetrokken. Het voorbeeld Residentie-orkest. Er wordt gevochten voor de extra-honorering en in dit ge vecht is geen plaats voor een jonge, getalenteerde dirigent. De baton gaat over in handen van dure gastdirigen- ten, de concertbezoekers stromen toe Het resultaat is niet altijd even best. Zijn er nog meer oorzaken? Jazeker. Op het conservatorium krijgen de leer- I lingen orkest-directie maar één uur in de week om met het orkest te repete ren. „Dat is veel te weinig", zegt de directeur van het Amsterdams conser vatorium, de heer Jan Odé. „Op het I conservatorium houden wij de studen ten al voor dat het later zeer moeilijk is om als dirigent aan de slag te ko men. Niettemin zijn er ieder jaar toch een aantal leerlingen die orkest-direc tie ais hoofdvak kiezen. Opvallend is, vervolgt de heer Odé, dat van de diri genten die bij ons op het conservato rium hebben gezeten (Van Beinum, Van Otterloo, Haitink, Rieu) de mees ten een instrument hadden gekozen. Pas later zijn ze gaan dirigeren." Een andere oorzaak ligt misschien in de houding van sommige gevestigde di rigenten van dit ogenblik. Hun karak ter is niet altijd even makkelijk en er speelt nog altijd iets m£e als „concur rentie". Ook daar zijn voorbeelden van aan te halen. En dan de orkestleden. Er zijn genoeg gevallen bekend waar in dirigenten zijn weggewerkt door le den van het orkest zelf (Utrecht, Am- hem, Enschede). De omgang met de le den van het orkest is voor de aanko mende dirigent een opgave op zichzelf waarover menig fraai achtergrond verhaal te schrijven zou zijn. kest. De kritieken waren heel goed, op plaatsen waar met evenveel recht van het Residentie-orkest kan ook in vele andere gevallen gehanteerd worden „Het is een trieste realiteit", zei iemand maar bij de grote symphonie-orkesten denkt men er eenvoudig niet aan om een Nederlander aan te trekken. Liever een slechte dirigent met een grote naam in het buitenland, dan een veel capabeler musicus uit eigen land, rede neert men" „Het publiek is veeleisend geworden" zegt Piet Heuwekemeijer. „Men wil al leen nog het allerbeste. Televisie en grammofoonplaat spelen ook hier een grote rol. Is er wel een oplossing voor het pro bleem? De commissie van het „plan jonge dirigenten", de directeuren van de conservatoria, Dr. Daniskas en vele anderen zoeken naar mogelijkheden om aan de thans bestaande, onhoudbare si tuatie een einde ie maken. Men heeft gedacht aan het „instituut van de twee de dirigent". Maar gezien de ervarin gen van vele dirigenten die eens in de zoveel maanden een groepsrepetitie mochten leiden en bij hoge uitzon dering een enkele maal een concert mochten geven, heeft men ook deze mogelijkheid laten varen. Er zijn wéér nieuwe plannen. Men beraadslaagt en denkt na. Men wil iets gaan doen. Jon ge musici als Leo Driehuys, Charles de Wolff en Fons Rats krijgen de laat ste tijd wat meer gelegenheid om hun talenten te tonen. Gebeurt er werkelijk iets? De deel nemers aan de elf N.R.U.-dirigenten- cursussen in de afgelopen jaren, de ve ie mensen van de conservatoria, de ambitieuze jonge leden van de verschil lende orkesten, halen hun schouders op. Ze gelóven er niet in. Want en dat is het ergste van alles ze zijn ver trouwd geraakt met de ongelukkige si tuatie in ons land. Alleen de hoop is overgebleven. FRANS BOELEN. (Van onze verslaggever) J MSTERDAM, sept. Op het podium van het Kolpinghuis in Essen Al jtond onlangs heel demonstratief een grote globe. Langs de wan- ten hing de wereld in tientallen kleurcomposities in kaart gebracht ue talen der tolken mengden zich tot de ene taal van het elkaar be- u Potersbaarden en nonnenkappen manifesteerden eenheid in verscheidenheid. Zo en niet anders moest het congres van Pro Mundi Vita met Z ltT0Jnjlelde een kapot gewerkte bisschop uit Afrika moeizaam r? n stüle missionaris trachtte door pilletjes met zijn in „„TT! opgelopen maagbloeding in het reine te komen. Een dokter rea- hdo ynnlr 7iet: Als ik peen verpleegsters krijg, krepeert de handen- In een Paar dagen vol werkdrift laadden zich overwinnètheeft3en moellÜkheden °P die de Kerk nu in de wereld te „„••'if" UM,,e,fIrl%l™atardiy? congregatie van vijfduizend religieuzen, Hoch- or S!rinf, 1 ?n ZwitseTland zo'n beetje de tuin aan te harken," werd er- plotseling met amper onderdrukte verontwaardiging gezegd. h9nderdduizende.. religieuzen en priesters uit hotlr w"'Am*rika ln de dienst van God en de mensen beter werk zouden kunnen doen dan ze nu verrichten, is dat ongetwijfeld tilaTi'n LTnnndVlZhio0/oten mo9ten- mobiel worden, moet men kunnen inzet ten m de noodgebieden van de Kerk, was een der uitspraken. Daar dient men mee op te passen; dat manoeuvreren met mensengroepen kan een technocratische pplpssmg zijn, maar de Kerk heeft meer aspecten. De ma- mfeota.tie van Christus is geen kwestie van organisatie. Zo werd gezegd door pater Jerbme Hamer, generaal assistent van de Predikheren te Rome. Zo'n gemeenschap missionarissen en socio-religieuze wetenschapsmen sen, gelijk Pro Mundi Vita by een gebracht had, legt een onstuitbare doe-mentaliteit aan de dag. Dat is uiterst verheugend; zij weten ook waar zij over praten. Het amateurisme uit de vroegere avontuurlijke maar riskante jaren is trouwens voorbij. Ellende en heldhaftigheid horen er echter nog vaak bij. Het is nog vaak zoals de aartsbisschop van Peru gezegd heeft: Mijn priesters moeten erop voorbereid zijn arm te leven en zonder sacramenten te sterven. Deze typering is voor de missionaris echter verre van wezenlijk. De bijvoorbeeld Japanse missionaris weet zich om ringd door alle comfort van een modern en welvarend land, terwijl hij in zijn religieus noodgebied reddeloos in het moeras van de geestelijke nood zou kunnen verdrinken. Wat is een missionaris? Toen padre lllich uit Mexico daarop zijn visie gaf, zat heel het auditorium ademloos te luisteren. „Het heeft niets met het noodgebied te maken," vond hij. „Een missionaris verlaat zijn eigen milieu om het Evangelie te prediken in een ander. Op deze wijze is een priester van de Mission de France wel een missionaris en een inlandse Jezuiet van de Philippijnen niet. De intrede in een ander milieu vergt een grondige specialistische vorming. Alleen eën grote liefde kan een man (of een vrouw) bewegen afstand te doen van heel zijn milieu, en hem (of haar) de kennis doen bijbrengen die nodig is om met het andere milieu in contact te raken wat de missionaris gaat doen, is in een bepaald opzicht de navolging van de Incarnatie. Zijn vorming met het oog op het toekomstige milieu moet van het hoogste gehalte zijn. Daartoe dwingen o.a. de snelle ontwikkeling in de wereld en het tekort aan mankracht, en bovendien de aard van zijn ytweede leven", wat in vele opzichten een culturele adoptie te noemen is. Om m het tweede milieu goed te passen zal hij vertrouwd moeten zijn met de sociale, economische en geo-physische krachten daarvan. Voor hem zijn taal, techniek en cultuur geen academische eindpunten, maar voor alles mid delen met het praktische doel tot communicatie te komen." Met zyn begeesterend spreken wist padre lllich aan zijn visie een ver rassende dtepte te geven. Voor onze summiere samenvatting van een veelomvattend congres kunnen wy slechts oppervlakkig vaststellen dat er van de tegenwoordige missionaris nogal wat geëist wordt. Kennis en inzicht geven van de wereldsituatie met betrekking op de Kerk 15 T-ufi Ocworden van Pro Mundi Vita. De manier waarop biedt velerlei mo- genjKneden. Demografische studies, sociologische, economische, politieke, with culturele zullen in de toekomst hopelijk in talloze kloosters, stu- T? „Jzen' eeminanes, missieposten, congregatieshuizen e.d. een onweer staanbaar appel doen op priesters, religieuzen en leken. Ér moet wat ge daan worden, maar hoe en waar en wat? Het is onmogelijk bij de tegenwoordige stand van de wetenschappen e*n mondiale strategie voor de Kerk op te zetten, hoezeer die ook gewenst w. Men kan wel een soort inventarisatie maken van de nood in de Kerk. m m.en niet allereerst de hoeveelheid mensen in nood als maatstaf nemen, maar ook de aard van 'hun nood. Zo zou men in een kwalitatieve oeooraelmg bijvoorbeeld niet gauw het belang van oecumenisch werk in Scandinavische landen vergeten. Direct sluit hier de vraag aan over de prioriteiten bij de hulpverlening. Daar is dit congres niet in een paar dagen uitgekomen. Men zou teleur gesteld kunnen uitroepen: Nu weten die tuinierende zusters in Zwitserland nog niet waar zij heen moeten. Vanuit de andere positie geredeneerd, zijn er evenveel verschillen van mening. De een zegt: Laat de heidenen nog maar even heiden blijven. De ander meent: Latijns-Amerika heeft genoeg kansen gehad, laat Afrika nu de zijne krijgen. Zo komt men er nooit uit en zal de missionerende Kerk altijd het enthousiasme (plus geld, plus apos telen) der eendrachtige samenwerking moeten missen. Toch voelden velen voor de ideeën van pater dr. Tiago Cloin CssR, die een „hiërarchie" der prioriteiten propageerde. Hij betrok daarin de omvang van de nood, de strategische en potentiële betekenis van de noodgebieden, de kansen voor een doeltreffende hulp. Hij is voor stander om aan de slag te gaan in die noodgebieden, waaraan reeds struc turele opbouwhulp wordt verleend en waar men al tot pastorale plannen is gekomen, en waar „opvangmogelijkheden" voor de missionarissen aan wezig zijn. Ik had bij het aanhoren van alle congresstemmen wel het gevoel dat de zo vereerde H. Maagd van Guadeloupe, de patrones van het Latijns-Ame rikaanse continent, hevig werkzaam was. De hiërarchie van pater Cloin wees immers ontwijfelbaar naar Brazilië, het grote (in het jaar 2000 ruim 400 miljoen inwoners), strategische en potentieel machtige land van Latijns- Amerika. Strategisch en potentieel zou men ook Congo voor Afrika en In donesië of Ceylon voor Azië van enorm belang kunnen noemen, maar daar mankee t nog veel aan werken voor de infrastructuur, aan pastorale plan nen, aan politieke welwillendheid etc. (De Afrikaanse delegatie op het congres was beduidend minder groot dan de Latijns-Amerikaanse, om van de Aziatische maar niet te spreken.en pressure-groups zijn ook in de Kerk niet onbekend.) Afgezien van alle meningsverschillen echter is het duidelijk dat de mis sie in Latijns-Amerika voor de christelijke Kerk van ongelooflijk groot belang is. Men kan niet bij de meningsverschillen blijven stilstaan, hetgeen trouwens bij die driftige doe-mentaliteit der missionarissen ook niet te verwachten is. En boven het menselijke handelen gaat een ander, veel ef fectiever handelen, overeenkomstig Gods eigen plannen; en de draagwijdte daarvan is ook by zo'n select gezelschap als Pro Mundi Vita vormde, niet te overzien. Een brief die ik dezer dagen ontving, onthult iets van het vele onver wachte in het missioneringswerk. Die brief was een reactie op de woorden van een in Japan werkende missionaris. De schrijver vertelt over de Ja panners inBrazilië(Volgens de statistische gegevens 250.000 in getal). Velen van de kinderen der Japanners zijn il overgegaan tot het katholicis me. Op initiatief van padre Pedro Koop m.s.c. in Baurü is onder hen een grote groep bijeen gekomen voor apostolaatswerk. Het moet, naar zijn me ning, mogelijk zijn uit deze groep missionarissen en lekenapostelen te vor men voor Japan. Dit sluit aan op andere gegevens volgens welke verschei dene congregaties al Braziliaanse missionarissen naar o.a. Indonesië en Afrika hebben uitgezonden. Die globe op het podium van het Kolpinghuis in Essen stond er niet voor niets. Sinds dit congres heb ik enige moeite met de benaming „wereldheer". Kan men die nog wel reserveren voor priesters wier actieradius doorgaans tot één of twee vaderlandse provincies beperkt blijft? Of moet zij wellicht verplaatst worden naar de talloze missionerende regulieren?? He. S.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1963 | | pagina 9