Wel buitenlanders en dat vergroot het
SCHIJNBAAR ONOPLOSBARE PROBLEEM:
JONGE DIRIGENTEN ZIJN
Onhoudbare situatie
eist een oplossing
„PRO MUNDIVITA-VRAGEN:
„En blijft uiv
cong rega tie
tuin harken?"
De Kerk en de noden
van heel de wereld
Subjectief
Teveel ineens
„Doe"-mentaliteit
Prioriteiten
Wereldheren?
Buitenlanders
Oplossing?
VRIJDAG 20 SEPTEMBER 1963
PAGINA 9
E. BOML1
In het afgelopen voorjaar were
muziekminnend Nederland
Verrast met het bericht dat.
jonge Amsterdamse dirigent
A°P van Zon de derde prijs had
phaald in de „Dimitri Mitropou-
„°s International Music Competi-
~9n" te New York. Uit vier-en
Btftig streng geselecteerde dirt
pnten, afkomstig uit twee-en-
A'intig landen werd onze landge
noot door de jury-voorzitter Leo
nard Bernstein als een der aller-
besten van dit gigantisch con
curs aangewezen. De in ons land
ook voor vele insiders vol
'9êen onbekende Van Zon kreeg
hartelijke ontvangst op Schip'
lol, er werden hem interviews
Afgenomen en enige dagen later
ontving hij van de directeur van
Nederlandse orkeststichting
Jot beheer van het Concertge
bouworkest, de heer Piet Heuwe-
*emeijer, de eervolle uitnodiging
bhi in 1964 eenmaal een concert
te
geven met het eerste orkest
^.an ons land. Verheugende he
chten, hoopvolle verwachtingen.
Er is in Nederland een brandend
?lrigenten-probleem. In een land als
a®t onze, dat de beschikking heeft
elf symphonie-orkesten, drie
JAN ODÉ
JOOP VAN ZON
De grote zaal" en de begeerde stoel.
Zelfs de overheid niet. De ver
schillende besturen vinden het
prachtig als ze hun publiek een
grote buitenlandse naam kun
nen presenteren... Het publiek
vraagt er immers om.
ANTON KERSJES
Als men de situatie overziet
dan krijgt men de indruk dat
een van de oorzaken van het
dirigentenprobleem in Neder
land ligt bij de besturen van de
diverse orkesten. Het zijn veel
al deze besturen, die zich laten
adviseren door mensen die vaak
weinig of niets van muziek af
weten. Het zijn de besturen, die
er op aandringen dat een be
paalde buitenlandse dirigent het
orkest zal dirigeren: als gast of
permanent. Er is niemand die
daar wat aan kan veranderen.
kansloos in Nederland
I»?6* *s nu weer enkele maanden
A'er: Joop van Zon heeft nog altijd
rl® Uitnodiging van het cencertgebouw-
Jykest. Er is één aanbieding bij geko
rt®1!: twee gastdirecties bij het Frysk
V.r*estDat is alles. De publiciteit
jie hij overigens waarlijk niet zoekt
gestopt. In de muziekkritieken zult
siin naam niet lezen, want Joop van
k treedt niet op. Kan onmogelijk op
ha want er is geen orkest voor
On dagelijks kunt u hem aantreffen
p het hoofdstedelijk conservatorium
hii h'i gewoon solfège geeft en waar
J tweemaal in de week even kan re-
Öat e? met het conservatorium-orkest
uiteraard bestaat uit gevorderde
tij aankomende, talentvolle en minder
entvolle leerlingen.
<jj?n daar moet deze jonge, talentvolle
T\v ent **et dan voorïoP'S mee doen.
naa6emaal heeft hij vóór zijn reis
jjj ®r Amerika het Kunstmaandorkest
gen dirigeren. Joop van Zon heeft
Ui de kritieken iiegen er bepaald
om zeer goed gedaan. Wie ge-
wj zou hebben dat hij na zijn eer-
der^e Pr«s hit jaar zeker voor
concert met het Kunstmaandorkest
j^hhmerking zou komen, vergist zich.
jujP van Zon trekt het zich allemaal
aan' geeft solfège aan het con-
j.^atorium, ploetert met een leerlin
g-orkest en maakt zich geen illusies.
N.R.U.-or'kesten, twee opera-orkes
ten, het Kunstmaandorkest en het Ne
derlands Kamerorkest valt dit pro
bleem des te meer op. Voor jonge,
talentvolle dirigenten is er domweg
geen mogelijkheid om zich artistiek
te ontplooien. In 1959 kwam uit het
Contact Orgaan Nederlandse Sympho
nie-orkesten de wens naar voren om
daadwerkelijk iets te gaan doen voor
de jonge dirigenten. Het „plan jonge
dirigenten" ging in zee, maar er
was niemand die er in geloofde.
Er kón eenvoudig niets gedaan wor
den. Jonge, talentvolle dirigenten kwa
men voor een commissie die hun pres
taties beoordeelde. De „geslaagden"
konden zich dan verder in de belang
stelling van de commissie „plan jonge
dirigenten" verheugen.
Vele van deze geslaagden kregen la
ter een kans op de jaarlijkse dirigen
ten-cursus van de Nederlandse Radio
Unie. Maar veel hadden zjj daar niet
aan. Drie weken zijn gauw om.
De heer E. Bomli (66), is ex-direc
teur programma-dienst en hoofd van de
afdeling Muziek, van de N.R.U. Hij is
zich na zijn pensioen geheel gaan toe
leggen op een paar „liefhebberijen": de
N.R.U.-dirigenten-cursus en het „plan
jonge dirigenten". De heer Bomli zegt:
„Er is in Nederland wezenlijk geen di
rigenten-opleiding". Ook hij somt
evenals vele andere vooraanstaande fi
guren in het nationale muziekleven die
wij over het dirigenten-probleem en al
les wat daarmee samenhangt hebben
gesproken de vele eigenschappen op
die een dirigent moet bezitten wil hij
tot de top kunnen doordringen. „Een
werkelijk goed dirigent is een duivels
kunstenaar. Hij moet immers niet al
leen een gedegen muzikale opleiding
hebben, maar ook zijn kennis weten
mee te delen aan het orkest. De goede
dirigent moet een psycholoog zijn, een
leider met vaak zakelijke inzichten en
een groot, heel groot musicus. De goede
dirigent, vervolgt de heer Bomli, moet
overwicht hebben op de leden van
zijn orkest, hij dient voor zijn speciale
publiek een eigen repertoire op te bou
wen en daarbij moet hij steeds verder
werken aan zijn eigen muzikale ontwik
keling". Zoals bijna iedereen, zegt ook
de heer Bomli: „werkelijk begenadigde
dirigenten zijn er maar weinig".
Het zijn bepaald geen nieuwe gelui
den, maar zij onderstrepen een wel
heel duidelijke conclusie: lang niet Ie
dere talentvolle conservatoriumleer
ling die als hoofdvak orkestdirectie
heeft opgegeven zal straks ook voor
zijn eigen orkest staan. Elf N.R.U.-di-
rigentencursussen zijn er geweest om
dat nog eens overduidelijk aan te to
nen. In dit verband vertelt de heer
Bomli het verhaal van de huidige diri
gent van het Concertgebouworkest Ber
nard Haitink, die voor de eerste maal
dat hij aan de N.R.U.-cursus deelnam,
niet bij de vijftien geselecteerden be
hoorde.
„Op een gegeven dag kwam een Ca
nadese dirigent naar mij toe met de
smeekbede of hij wellicht nog mee
mocht doen met de cursus. „Ik heb
speciaal van mijn land een beurs ge
kregen om naar Nederland te komen
en nu behoor ik niet tot de vijftien
uitverkorenen". De heer Bomli streek
eens over zijn hart en liet de Cana
dees alsnog inschrijven. Dat impliceer
de intussen dat de man, die eveneens
niet geselecteerd was, ook moest wor
den toegelaten. Zo kwam de huidige
dirigent van het Concertgebouworkest
dus toch bij de selectiegroep. „Er moet
ook geluk bij komen," zegt de heer
Bomli. „Het geluk hoort nu eenmaal
toe aan de groten. En Haitink is naar
mijn gevoel een groot dirigent, al heeft
hij ook na die cursus toen zijn talent
voor het eerst werd opgemerkt veel
steun gehad van vrouwe Fortuna.
Het „plan jonge dirigenten", zoals
het aanvankelijk was opgezet bood
geen kans van slagen. Een enkele
maal zag iemand kans om na het
volgen van een N.R.U.-cursus ergens
een gastdirectie te krijgen. Maar dat
bleven uitzonderingen. Meestal was
men na afloop van de cursus even
ver als bij de aanvang. Toen kwam
men op de gedachte de jonge diri
gent bij een symphonie-orkest gedu
rende twee maanden stage te laten
lopen. Een mooi plan. Men werkt er
nog mee, maar het is al een uitge
maakte zaak dat ook het stageren
niet de oplossing biedt. Ook de com
missie van het „plan jonge dirigen
ten" is daar achter gekomen.
Laten wij om nog niet meer onrust in
de geledingen van ons vaderlandse mu
ziekleven te zaaien geen namen noemen.
Dirigent X is een „knaap met talent"
hij krjjgt een uitnodiging om bij een
symphonie-orkest twee maanden stage
te lopen. In die twee maanden krijgt
hij nauwelijks de gelegenheid om voor
het orkest te staan. Hij mag auditeren
en voor het overige zijn mond hou
den. Er zijn immers weinig of geen
dirigenten in ons land te vinden die
hun orkest, waaraan zij vaak jaren
lang hebben gearbeid, aan een „groen
tje" wagen. Zij vinden het risico te
groot en vaak niet ten onrechte. In een
uitzonderingsgeval mag hij eens één
groepsrepetitie, wellicht een orkestre
petitie leiden. De vaste dirigent vindt
het niet leuk, maar allah, er wordt
voor de jongeman betaald. Na afloop
van de stage krijgt hij een rapport mee
van de vaste dirigent. Vaak is het oor
deel negatief.
En dan is er nog iets. De beslissing
van de commissie of de kandidaat-diri
gent in aanmerking komt voor de stage,
is niet zelden een subjectieve zaak.
„Om tien uur 's ochtends kreeg ik
een brief waarin stond dat ik te „licht"
was bevonden om stage te lopen bij
een of ander symphonie-orkest. De
avond van diezelfde dag gal ik mijn
eerste concert met het Kunstmaandor-
maar men is niet op de beslissing te
ruggekomen", zegt Joop van Zon.
„Eerst nadat ik de prijs had gewonnen
en de uitnodiging voor het Concertge
bouworkest had, kreeg ik een aanbie
ding om ergens stage te lopen. Ik heb
geweigerd omdat ik, 1. niet zo lang
bij het conservatorium kon wegblijven
en 2. een stagering als „prijs" niet in
overeenstemming vond met het behaal
de resultaat in New York en de uitno
diging van het Concertgebouworkest.
Men is daarover nogal kwaad geweest,
heb ik later gehoord."
„Wat moet er dan gebeuren", vraagt
de heer Bomli zich af. „Wij kunnen
hier in Nederland zo bitter weinig voor
de aankomende dirigenten doen. Mis
schien is er een oplossing als er een
beroepsorkest zou worden vrijgemaakt,
speciaal voor de opleiding van dirigen
ten. Maar of dan de zaak tot volle te
vredenheid zal zijn opgelost, betwijfel
ik."
Dr. Jhn Daniskas (56), Rijksinspec
teur voor het muziekonderwijs, tevens
adviseur belast met het toezicht op de
van rijkswege gesubsidieerde sympho
nie-orkesten, heeft dagelijks met het di
rigenten-probleem in zijn volle omvang
te maken. „Het probleem is onoplos
baar", zegt de heer Daniskas eerlijk.
Het dirigentenprobleem wordt met het
jaar knellender. Joop van Zon zegt:
„Is er wel sprake van een dirigenten
probleem? Waar zijn dan die dirigen
ten? Wie beoordeelt of iemand een di
rigent is met een talent?". Dr. Daniskas
blijft ook even stil staan bij die beoorde
ling. „Met een dirigent is het anders
dan bij een violist bijvoorbeeld. Bij een
examen van een instrumentalist hoor
ik na één minuut of er talent is of
niet. Probeer dat eens bij een dirigent.
Een man die langs alle beoorde
lingen heen is gezeild en op een ge
heel eigen manier zijn plaats heeft
veroverd tussen de Nederlandse di
rigenten-van-naam is Anton Kersjes
(39). De heer Kersjes Is ex-violist
van het Gelders orkest. In vakkrin
gen heeft hij zich vooral om zijn tech
nische bekwaamheden naam verwor
ven. Anton Kersjes heeft voor hij
het Kunstmaandorkest onder zijn di
rectie kreeg wat men noemt van al
les aangepakt. Hij zegt: „Er zijn te
veel jonge dirigenten die zich gene
ren om voor amateurs- en amuse
mentsorkesten te staan. De ervaring
die ik heb opgedaan bij deze orkes
ten is voor mij van grote betekenis
geweest. Ik heb ook veel koren gedi
rigeerd. Op die manier leer je het
vak grondig.
Maar nee, de meeste aankomende
dirigenten willen onmiddellijk voor een
groot symphonieorkest komen en liefst
binnen niet al te lange tijd voor het
Concertgebouworkest. Dat vind ik per
soonlijk een van de oorzaken, zegt Kers
jes. De jonge dirigent die pas van het
conservatorium afkomt wil te veel in
eens. Dat kan nergens in de wereld
en zeker niet in Nederland". Na vele
verbitteringen in de oorlog belandde
Anton Kersjes bij het grote Tuschinski-
concern in Den Haag. Hier heeft hij
tenslotte de gelegenheid gekregen zelf
een orkest te formeren voor het theater
in Amsterdam. Ik heb net Tuschinski-
orkest („men mag er gerust
om lachen") een eigen klank, een eigen
gezicht gegeven. Hét is nu al weer tien
jaar geleden dat ik het Kunstmaand
orkest onder mijn hoede kreeg. Ik heb
enorm veel geluk gehad", zegt Kers
jes, „natuurlijk, maar ik heb er hard
voor gewerkt. Ik weet dat vele dirigen
ten mijn plaats benijden (ook door die
regelmatige televisie-concerten) maar ik
kan er niets aan doen. Straks komt er
misschien een Kunstmaand-koor bij."
Geluksvogels of toch niet? De oude
wijsheid dat „wat goed is er toch wel
komt" hoorden wij door diverse men
sen meerdere malen aanhalen. Alleen:
de jonge dirigent met werkelijk talent
schiet er zo weinig mee op. Uit de
gesprekken die wjj zo links en rechts
gevoerd hebben komt nog een ander
uiterst belangrijk punt naar voren: het
aantrekken van buitenlandse dirigenten
(en vaak met meer kwaliteit) een
Nederlander had kunnen staan.
Buitenlandse dirigenten: ons land
heeft er veel, té veel misschien. Om
er een paar te noemen: Carl Garaguly
(Gelders Orkest), Franz Paul Decker
(Rotterdams Philfaarmonisch Orkest)Eu-
gen Jochum en Peter Eros (Concert
gebouw), Guarnieri (Orkest Ned. Ope
ra), Fournet (Radio Philharmonisch
Orkest), Franz Bauer Theusl (Ned. Ope
ra). Zouden er zo vraagt men zich
af op deze plaatsen geen Nederland
se dirigenten kunnen staan? Het ant
woord lijkt voor de hand te liggen.
Maar voorlopig gebeurt er niets en
blijft alles bij het oude. Het ziet er
intussen naar uit dat er in de toekomst
nog meer buitenlandse dirigenten zul-
Na het veelbesproken rapport-Witte-1
mau en de nieuwe honoreringen voor
de diverse orkesten is er een ware com
petitie ontstaan tussen de symphonie-
orkesten onderling. Men weet hethet
Concertgebouworkest wordt en te
recht het beste gehonoreerd, dan
volgt het Residentie-orkest en de overi
ge orkesten worden wat het salaris
betreft over één kam geschoren. Met
name voor het Rotterdams Philharmo
nisch Orkest, dat altijd op de „derde
plaats" stond, betekende deze nieuwe
regeling een gevoelige slag. Alle orkes
ten proberen nu te bewijzen dat zij
- als het moet even goed zijn als het
len worden aangetrokken. Het voorbeeld Residentie-orkest. Er wordt gevochten
voor de extra-honorering en in dit ge
vecht is geen plaats voor een jonge,
getalenteerde dirigent. De baton gaat
over in handen van dure gastdirigen-
ten, de concertbezoekers stromen toe
Het resultaat is niet altijd even best.
Zijn er nog meer oorzaken? Jazeker.
Op het conservatorium krijgen de leer- I
lingen orkest-directie maar één uur in
de week om met het orkest te repete
ren. „Dat is veel te weinig", zegt de
directeur van het Amsterdams conser
vatorium, de heer Jan Odé. „Op het I
conservatorium houden wij de studen
ten al voor dat het later zeer moeilijk
is om als dirigent aan de slag te ko
men. Niettemin zijn er ieder jaar toch
een aantal leerlingen die orkest-direc
tie ais hoofdvak kiezen. Opvallend is,
vervolgt de heer Odé, dat van de diri
genten die bij ons op het conservato
rium hebben gezeten (Van Beinum,
Van Otterloo, Haitink, Rieu) de mees
ten een instrument hadden gekozen. Pas
later zijn ze gaan dirigeren."
Een andere oorzaak ligt misschien in
de houding van sommige gevestigde di
rigenten van dit ogenblik. Hun karak
ter is niet altijd even makkelijk en er
speelt nog altijd iets m£e als „concur
rentie". Ook daar zijn voorbeelden van
aan te halen. En dan de orkestleden.
Er zijn genoeg gevallen bekend waar
in dirigenten zijn weggewerkt door le
den van het orkest zelf (Utrecht, Am-
hem, Enschede). De omgang met de le
den van het orkest is voor de aanko
mende dirigent een opgave op zichzelf
waarover menig fraai achtergrond
verhaal te schrijven zou zijn.
kest. De kritieken waren heel goed, op plaatsen waar met evenveel recht
van het Residentie-orkest kan ook in
vele andere gevallen gehanteerd worden
„Het is een trieste realiteit", zei iemand
maar bij de grote symphonie-orkesten
denkt men er eenvoudig niet aan om
een Nederlander aan te trekken. Liever
een slechte dirigent met een grote
naam in het buitenland, dan een veel
capabeler musicus uit eigen land, rede
neert men"
„Het publiek is veeleisend geworden"
zegt Piet Heuwekemeijer. „Men wil al
leen nog het allerbeste. Televisie en
grammofoonplaat spelen ook hier een
grote rol.
Is er wel een oplossing voor het pro
bleem? De commissie van het „plan
jonge dirigenten", de directeuren van
de conservatoria, Dr. Daniskas en vele
anderen zoeken naar mogelijkheden om
aan de thans bestaande, onhoudbare si
tuatie een einde ie maken. Men heeft
gedacht aan het „instituut van de twee
de dirigent". Maar gezien de ervarin
gen van vele dirigenten die eens in
de zoveel maanden een groepsrepetitie
mochten leiden en bij hoge uitzon
dering een enkele maal een concert
mochten geven, heeft men ook deze
mogelijkheid laten varen. Er zijn wéér
nieuwe plannen. Men beraadslaagt en
denkt na. Men wil iets gaan doen. Jon
ge musici als Leo Driehuys, Charles
de Wolff en Fons Rats krijgen de laat
ste tijd wat meer gelegenheid om hun
talenten te tonen.
Gebeurt er werkelijk iets? De deel
nemers aan de elf N.R.U.-dirigenten-
cursussen in de afgelopen jaren, de ve
ie mensen van de conservatoria, de
ambitieuze jonge leden van de verschil
lende orkesten, halen hun schouders op.
Ze gelóven er niet in. Want en dat
is het ergste van alles ze zijn ver
trouwd geraakt met de ongelukkige si
tuatie in ons land. Alleen de hoop is
overgebleven.
FRANS BOELEN.
(Van onze verslaggever)
J MSTERDAM, sept. Op het podium van het Kolpinghuis in Essen
Al jtond onlangs heel demonstratief een grote globe. Langs de wan-
ten hing de wereld in tientallen kleurcomposities in kaart gebracht
ue talen der tolken mengden zich tot de ene taal van het elkaar be-
u Potersbaarden en nonnenkappen manifesteerden eenheid in
verscheidenheid. Zo en niet anders moest het congres van Pro Mundi Vita
met Z ltT0Jnjlelde een kapot gewerkte bisschop uit Afrika moeizaam
r? n stüle missionaris trachtte door pilletjes met zijn in
„„TT! opgelopen maagbloeding in het reine te komen. Een dokter rea-
hdo ynnlr 7iet: Als ik peen verpleegsters krijg, krepeert de
handen- In een Paar dagen vol werkdrift laadden zich
overwinnètheeft3en moellÜkheden °P die de Kerk nu in de wereld te
„„••'if" UM,,e,fIrl%l™atardiy? congregatie van vijfduizend religieuzen, Hoch-
or S!rinf, 1 ?n ZwitseTland zo'n beetje de tuin aan te harken,"
werd er- plotseling met amper onderdrukte verontwaardiging gezegd.
h9nderdduizende.. religieuzen en priesters uit
hotlr w"'Am*rika ln de dienst van God en de mensen
beter werk zouden kunnen doen dan ze nu verrichten, is dat ongetwijfeld
tilaTi'n LTnnndVlZhio0/oten mo9ten- mobiel worden, moet men kunnen inzet
ten m de noodgebieden van de Kerk, was een der uitspraken. Daar dient
men mee op te passen; dat manoeuvreren met mensengroepen kan een
technocratische pplpssmg zijn, maar de Kerk heeft meer aspecten. De ma-
mfeota.tie van Christus is geen kwestie van organisatie. Zo werd gezegd
door pater Jerbme Hamer, generaal assistent van de Predikheren te Rome.
Zo'n gemeenschap missionarissen en socio-religieuze wetenschapsmen
sen, gelijk Pro Mundi Vita by een gebracht had, legt een onstuitbare
doe-mentaliteit aan de dag. Dat is uiterst verheugend; zij weten ook
waar zij over praten. Het amateurisme uit de vroegere avontuurlijke
maar riskante jaren is trouwens voorbij. Ellende en heldhaftigheid horen
er echter nog vaak bij. Het is nog vaak zoals de aartsbisschop van Peru
gezegd heeft: Mijn priesters moeten erop voorbereid zijn arm te leven en
zonder sacramenten te sterven. Deze typering is voor de missionaris echter
verre van wezenlijk. De bijvoorbeeld Japanse missionaris weet zich om
ringd door alle comfort van een modern en welvarend land, terwijl hij in
zijn religieus noodgebied reddeloos in het moeras van de geestelijke nood
zou kunnen verdrinken.
Wat is een missionaris? Toen padre lllich uit Mexico daarop zijn visie
gaf, zat heel het auditorium ademloos te luisteren. „Het heeft niets met het
noodgebied te maken," vond hij. „Een missionaris verlaat zijn eigen milieu
om het Evangelie te prediken in een ander. Op deze wijze is een priester
van de Mission de France wel een missionaris en een inlandse Jezuiet van
de Philippijnen niet. De intrede in een ander milieu vergt een grondige
specialistische vorming. Alleen eën grote liefde kan een man (of een vrouw)
bewegen afstand te doen van heel zijn milieu, en hem (of haar) de kennis
doen bijbrengen die nodig is om met het andere milieu in contact te raken
wat de missionaris gaat doen, is in een bepaald opzicht de navolging van
de Incarnatie. Zijn vorming met het oog op het toekomstige milieu moet
van het hoogste gehalte zijn. Daartoe dwingen o.a. de snelle ontwikkeling
in de wereld en het tekort aan mankracht, en bovendien de aard van zijn
ytweede leven", wat in vele opzichten een culturele adoptie te noemen is.
Om m het tweede milieu goed te passen zal hij vertrouwd moeten zijn met
de sociale, economische en geo-physische krachten daarvan. Voor hem zijn
taal, techniek en cultuur geen academische eindpunten, maar voor alles mid
delen met het praktische doel tot communicatie te komen."
Met zyn begeesterend spreken wist padre lllich aan zijn visie een ver
rassende dtepte te geven. Voor onze summiere samenvatting van een
veelomvattend congres kunnen wy slechts oppervlakkig vaststellen
dat er van de tegenwoordige missionaris nogal wat geëist wordt.
Kennis en inzicht geven van de wereldsituatie met betrekking op de Kerk
15 T-ufi Ocworden van Pro Mundi Vita. De manier waarop biedt velerlei mo-
genjKneden. Demografische studies, sociologische, economische, politieke,
with culturele zullen in de toekomst hopelijk in talloze kloosters, stu-
T? „Jzen' eeminanes, missieposten, congregatieshuizen e.d. een onweer
staanbaar appel doen op priesters, religieuzen en leken. Ér moet wat ge
daan worden, maar hoe en waar en wat?
Het is onmogelijk bij de tegenwoordige stand van de wetenschappen
e*n mondiale strategie voor de Kerk op te zetten, hoezeer die ook gewenst
w. Men kan wel een soort inventarisatie maken van de nood in de Kerk.
m m.en niet allereerst de hoeveelheid mensen in nood als maatstaf
nemen, maar ook de aard van 'hun nood. Zo zou men in een kwalitatieve
oeooraelmg bijvoorbeeld niet gauw het belang van oecumenisch werk in
Scandinavische landen vergeten.
Direct sluit hier de vraag aan over de prioriteiten bij de hulpverlening.
Daar is dit congres niet in een paar dagen uitgekomen. Men zou teleur
gesteld kunnen uitroepen: Nu weten die tuinierende zusters in Zwitserland
nog niet waar zij heen moeten. Vanuit de andere positie geredeneerd, zijn
er evenveel verschillen van mening. De een zegt: Laat de heidenen nog
maar even heiden blijven. De ander meent: Latijns-Amerika heeft genoeg
kansen gehad, laat Afrika nu de zijne krijgen. Zo komt men er nooit uit
en zal de missionerende Kerk altijd het enthousiasme (plus geld, plus apos
telen) der eendrachtige samenwerking moeten missen.
Toch voelden velen voor de ideeën van pater dr. Tiago Cloin CssR,
die een „hiërarchie" der prioriteiten propageerde. Hij betrok daarin
de omvang van de nood, de strategische en potentiële betekenis van
de noodgebieden, de kansen voor een doeltreffende hulp. Hij is voor
stander om aan de slag te gaan in die noodgebieden, waaraan reeds struc
turele opbouwhulp wordt verleend en waar men al tot pastorale plannen
is gekomen, en waar „opvangmogelijkheden" voor de missionarissen aan
wezig zijn.
Ik had bij het aanhoren van alle congresstemmen wel het gevoel dat
de zo vereerde H. Maagd van Guadeloupe, de patrones van het Latijns-Ame
rikaanse continent, hevig werkzaam was. De hiërarchie van pater Cloin
wees immers ontwijfelbaar naar Brazilië, het grote (in het jaar 2000 ruim
400 miljoen inwoners), strategische en potentieel machtige land van Latijns-
Amerika. Strategisch en potentieel zou men ook Congo voor Afrika en In
donesië of Ceylon voor Azië van enorm belang kunnen noemen, maar daar
mankee t nog veel aan werken voor de infrastructuur, aan pastorale plan
nen, aan politieke welwillendheid etc. (De Afrikaanse delegatie op het
congres was beduidend minder groot dan de Latijns-Amerikaanse, om van
de Aziatische maar niet te spreken.en pressure-groups zijn ook in de
Kerk niet onbekend.)
Afgezien van alle meningsverschillen echter is het duidelijk dat de mis
sie in Latijns-Amerika voor de christelijke Kerk van ongelooflijk groot
belang is. Men kan niet bij de meningsverschillen blijven stilstaan, hetgeen
trouwens bij die driftige doe-mentaliteit der missionarissen ook niet te
verwachten is. En boven het menselijke handelen gaat een ander, veel ef
fectiever handelen, overeenkomstig Gods eigen plannen; en de draagwijdte
daarvan is ook by zo'n select gezelschap als Pro Mundi Vita vormde, niet
te overzien.
Een brief die ik dezer dagen ontving, onthult iets van het vele onver
wachte in het missioneringswerk. Die brief was een reactie op de woorden
van een in Japan werkende missionaris. De schrijver vertelt over de Ja
panners inBrazilië(Volgens de statistische gegevens 250.000 in getal).
Velen van de kinderen der Japanners zijn il overgegaan tot het katholicis
me. Op initiatief van padre Pedro Koop m.s.c. in Baurü is onder hen een
grote groep bijeen gekomen voor apostolaatswerk. Het moet, naar zijn me
ning, mogelijk zijn uit deze groep missionarissen en lekenapostelen te vor
men voor Japan. Dit sluit aan op andere gegevens volgens welke verschei
dene congregaties al Braziliaanse missionarissen naar o.a. Indonesië en
Afrika hebben uitgezonden.
Die globe op het podium van het Kolpinghuis in Essen stond er niet
voor niets. Sinds dit congres heb ik enige moeite met de benaming
„wereldheer". Kan men die nog wel reserveren voor priesters wier
actieradius doorgaans tot één of twee vaderlandse provincies beperkt
blijft? Of moet zij wellicht verplaatst worden naar de talloze missionerende
regulieren??
He. S.