i
Vrolijke benzinepomp zet
heel bos op stelten
Olifanten vergeten nooit iets
m
Alfredo
■l'lüj!
m
DE EOLOZE KRIJG
De oorlog van de Zeven Bronnen
X
X
mm
DE GREENHORN
I
SPOTSPIEGEL
al*" i'ws
Boekenwurm E.D.
'WW'J'nlfM&ÏÏï'iï
Wl'l'li
de wadders I Het avontuur met de Grote Troel
PEIL
IN HET ENGELSE
LEVEN
IS NIET4V
VERLMGD"
Van Sint Aldegonde
V,'il'ii' "i
1
ZATERDAG 28 SEPTEMBER 1963
PAGINA 19
LORD
Denningi
RAPm
Datum
7
W» V
Badende olifanten in de wildernis.
Een machtige olifant met zijn
oppasser.
LEESPLANKJE VOOR EEN OLIFANT
i! ih'i! i/a'
!f i'lM
i
'|l l„l i
ERIC DE.NOORMAN.
u/Br/'?
gat/sm
KARL
May
rr
Spanje. In Madrid is donderdag
nacht een kleine bom ontploft in de
buurt van de woning van de minister
van industrie, Lopez Bravo. De scha
de was zeer gering. In de afgelopen
week hebben zich in de hoofdstad acht
ontploffingen van deze aard voorge
daan. (AFP)
Ping, ping, ping, deed de benzine;
pomp en door zijn slang gaf hy
de auto's, die dorst hadden, n
lekker slokje benzine. Rong, rong,
deden de auto's tevreden, als ze daarna
wegreden. En dat betekende: welbe-
dankt, benzinepomp, het heeft heerlijk
gesmaakt. Wat is het toch heerlijk om
een benzinepomp te zijn! dacht de ben
zinepomp dikwijls en dan glom hij van
plezier. Ik zou iedereen wel zo'n lekker
fris slokje willen geven. Niet alleen de
auto's, maar ook de dieren van 't bos
bijvoorbeeld. En op 'n nacht, toen de
pompwachter sliep en alles in het
pompstation stil en donker was schui
felde hjj stilletjes van het plaatsje, waar
de mensen hem hadden neergezet. On
der het afdak stond 'n paar oude werk
schoenen. Die kan ik goed gebruiken,
dacht de vrolijke benzinepomp. Hij trok
ze aan en stapte weg. Hallo! riep hij, zo
gauw hij in het bos was aangekomen.
Hallo dieren, waar zitten jullie alle
maal? Ssst, deed de nachtegaal, maak
ze niet wakker, ze slapen. Dat hoort
zo om deze tijd van de nacht.
Waarom ben jij dan wakker? vroeg
de benzinepomp.
En de nachtegaal vertelde: omdat
ik nachtmuziek moet maken. Luister
maar.
Meteen begon de nachtegaal te zin
gen en het klonk zó mooi, dat de ben
zinepomp er nóg vrolijker door werd.
Hij kon het niet laten om er zachtjes:
ping-ping-ping doorheen te roepen. Dat
klinkt aardig! zei de nachtegaal ver
rast. Laten we het nog eens overdoen.
Ik tel tot drie en dan doe jij ping-ping-
ping... De hele nacht bleven ze samen
muziek maken en toen het morgen
werd, waren ze de beste vriendjes. Alle
oliebronnen! schrok de benzinepomp.
Ik moet terug naar het pompstation
Maar toen hij overal om zich heen de
dieren tevoorschijn zag komen, had hij
toch weinig zin om uit het bos te gaan.
De mensen zijn altijd zó tevreden over
mij, ze zullen het me heus niet kwalijk
nemen, als ik 'ns 'n dagje op vakantie
ben, zo stelde hii zich gerust, en tegen
de kikkers in de bosbeek riep hij: Wie
wi] er 'n slokje benzine? Het is lekker
en gezond!
Dat willen we best eens proberen,
zeiden de kikkers en ze wilden al uit
het water komen. Maar de benzinepomp
lachte: blijf er maar in jongens. Ik
kan met mijn lange slang best bij het
water komen.
Zo gauw de kikkertjes wat gedron-
Vorige week hebben wij een en an
der verteld over olifanten in het alge
meen. Thans willen wij nog enkele
bijzonderheden vermelden over oli
fanten-onderwijs!
.Elephants never forget" (olifanten
vergeten nooit iets. Kan dit oude
Engelse spreekwoord ook wetenschap
pelijk worden bevestigd? Ja, zeggen
twee Duitse geleerden van de dieren
tuin in Münster, op grond van een se
rie proeven, die zij met dikhuiden heb
ben genomen.
De geleerden begonnen hun onder
zoekingen in een „olifantenschool" in
de Indische staat Misore. Daar stel
den zij vast. dat de in de bosbouw
werkzame olifanten na hun „eindexa
men" 21 tot 24 verschillende kom
mando's konden onderscheiden.
Enkele daarvan zijn „Mal-mal"
(vooruit), „Tsjoro" (halt), „Dat-dat"
(achteruit), „Tsjeberi" (keer), „tol-
tol" (poot omhoog).
Bij het werk in het bos zijn tien
of twaalf van deze bevelen nodig en
zelfs deze worden slechts af en toe
gegeven, omdat de olifanten betrek
kelijk zelfstandig handelen, alsof zij
het doel van het werk kennen. Inte
ressant is vooral dit: wanneer de die
ren een boomstam op een vrachtwa
gen moeten leggen iets, dat zij
meestal met z'n tweeën doen schui
ven zij de stam eerst met de poten
naar de schuinstaande laadbalken toe,
gebruiken vervolgens hun slurf en ten
slotte, wanneer de stam een zekere
hoogte heeft bereikt, hun voorhoofd.
Daarbij letten zij er op, dat de stam
niet terugrolt zij houden hun slurf
voortdurend omhooggeheven tot de
boomstam goed op de wagen ligt.
Daaruit moet men concluderen, dat
de werkzaamheden van de olifanten
niet slechts op zuivere dressuur be
rusten, maar dat ook ervaring en doel-
Philip van Marnix van St. Aldegon
de is een der markantste auteurs
uit de tweede helft van de zes
tiende eeuw. In een bundeltje
Richt mijne Saeck" bracht dr. J.
Meerkerk een kleine bloemlezing uit
Mamix' religieuze lyriek bijeen. Ook
als dichter, met name als religieus dich
ter, verdient deze auteur alle aandacht.
Hij is een pregnant formulerend lyri
cus, wie de wijdlopigheid en breedspra
kigheid van de in zijn tijd nog druk
opererende rederijkers praktisch
vreemd was. Hij kent een markant
woordgebruik, een strakke ritmische
formulering, die een bewogen melodie
niet in de weg staat.
Deze uitgave, die bezorgd werd door
Broekman en De Meris N.V. te Amster
dam, verdient dan ook de aandacht,
welke aandacht er intussen wel toe lei
den zal, dat men meer zetfouten in de
teksten opmerkt dan voor een overi
gens goed verzorgde uitgave wenselijk
is.
G. K.
De nieuwe buurjongen, door Mabel
Esther Allen (Prisma-juniores 228).
Tansje, ^en meisje van elf krijgt een
nieuwe buurjongen. Beiden zijn ech
ter niet zo met elkaar ingenomen tot
dat.... (m. 9-12 jaar).
pniiH
stelling een woord meespreken.
Uit India teruggekeerd, kregen de
twee geleerden in Münster de beschik
king over een ongeveer vijfjarige vrou
welijke olifant. Anderhalf jaar werk
ten zij met dit dier ongeveer een uur
per dag. En in die tijd leerden zij de
dikhuid niet minder dan veertig figu
ren van elkaar te onderscheiden.
Als „lesmateriaal" gebruiten zij een
vlakliggende houten constructie, on
derverdeeld in vakken, waarop figu
ren waren geschilderd. De helft van
deze figuren had een speciale beteke
nis, d.w.z. eronder bevond zich een
stuk brood, dat de olifant mocht op
eten als hij het goede deksel had op
gelicht.
Eerst werden de proeven genomen
met steeds een positief en een nega
tief teken naast elkaar (zie tekening),
maar in een later stadium van het
onderwijs werden de figuren willekeu
rig door elkaar gerangschikt.
Toen de olifant de figuren eenmaal
goed bleek te kennen, liet men de
proeven daarmede twee jaar lang rus
ten (in die tijd werden proeven met
het onderscheiden van geluiden geno
men). Daarna zette men het dier op
nieuw voor de houten vakken en zon
der enige aarzeling lichtte het de dek
sels af van de met brood gevulde
ruimten.
Bjjzonder talrijk ztjn de spreekwoor
den en zegswijzen, aan het dierenrijk
ontleend. Wü willen er enige noemen:
Zo vals als een kat, dom als een
gans of een eend, os of ezel. Iemand,
die hard moet zwoegen noemt men
een werkezel en iemand, die stil en
verborgen aanhoort wat anderen zeg
gen, heet een luistervink; iemand, die
altijd moppert, een brombeer. Ook zijn
er: geldwolf, boekenwurm, zeerob, wa
terrot, beunhaas, schoolvos, dove kwar
tel, onnozel schaap, briesende leeuw,
slimme vos. Men kan zijn: zo zacht
als een lam, zo mak als een schaap,
zo boos als een spin, zo bang als een
wezel, zo glad als een aal, zo dik als
een beer, zo trouw (en ook moe) als
een hond, zo arm als de mieren, zo
gezond als een vis.
Andere zegswijzen zyn nog: springen
als een kakkerlak, zingen ais een lijs
ter, een gezicht zetten als een oorwurm,
werken als een paard, beven als een
schoothondje, schreeuwen als een var
ken eten als een wolf.
Goed Fout Goed Fout
Goed Fout
Goed Fout Goed Fout
i'i'i'i
i1111111111i ,'ijiI|©pib
II, ll'l 'lll'l
.li' Ixt I MOCO
ken hadden, bemerkte de benzinepomp
tot zijn verdriet, dat zij er een andere
smaak op na hielden dan de auto's
Ze trokken een vies gezicht en deden
brrrr! Brrr-brrrr, klonk het overal in
de bosbeek. En daar zwommen de kik
kers weg, o met een vaart! Brrr...
brrr.. deden ze en rong-rong-rong., ze
snorden en ronkten alsof ze opeens klei
ne motorbootjes geworden waren.
Laat ons ook eens wat drinken! rie
pen toen de haasjes, konilntjes en eek
hoorns. En de grote vos schreeuwde;
geef mij ook 'ns wat! Maar lekker von
den ze dat vreemde goedje geen van
allen. Brr...brrr, deden ze allemaal en
meteen was het hele bos vol geronk.
Haasjes en konijntjes stoven snorrend
over de bospaadjes.
Slokop de vos, die het meest gedron
ken had, snorde alle anderen voorbij.
De kleine vogels in de bomen keken
verschrikt toe, naar al dat lawaai. En
zeker toen drie grote vogels ook een
slokje bezine namen en even later op
stegen als drie ronkende vliegmachi
nes. Wat 'n herrie opeens! piepten de
vogeltjes angstig. Het bos is opeens
net 'n grote, drukke stad vol gevaar.
En ja hoor, daar had je 't al. Twee
haasjes waren in volle vaart tegen el
kaar opgebotst en moesten meteen wor
den opgenomen in het bosdierenzieken-
huis. 'n Kleine muis, die het bospaad
je wilde oversteken, werd pardoes door
een konijn omvergegooid. Dokter Das
moest eraan te pas komen en toen hij
eindelijk klaar was met de behande
ling, zat het muisje vol pleisters en
verband.
De wijze uil, die van de herrie wak
ker was geschrokken, hij sliep altijd
overdag schudde zuchtend zijn hoofd
Dat loopt mis in ons bos, kraste hij. Er
moeten bordjes komen met: verboden
in te halen, erop. En: niet harder rij
den dan vijftien kilometer. En met:
verboden hier in te rijden. En op dat
drukke kruispunt, waar vier bospaad
jes tezamen komen, moeten stoplich
ten zijn, die om beurten rood en oranje
en groen worden.
Net had hij dat allemaal gezegd, of
daar gebeurde alweer een ongeluk.
Slokop de vos kon in de bocht zijn vaart
niet meer inhouden en vloog tegen een
boom. Daar moet een bord komen met
„denk aan de bocht!" kraste de uil,
terwijl de vos op een baar werd wegge
dragen. Maar de vogeltjes piepten: wat
moeten wij met ai die bordjes in ons
mooie bos? We zullen door al die din
gen onze bomen niet meer kunnen zien.
En onze groene struiken. Als jullie daar
mee begint, kunnen wij net zo goed ver
trekken. Zingen kunnen we toch met
meer bij al dat gesnor. Verdrietig vlo
gen ze weg. En pas tegen de avond kwa
men ze terug.
Het is wel 'n toestand bij het pomp
station riepen ze tegen de benzinepomp.
De baas zit op de stoep te huilen en
wel honderd auto's staan toeterend
om benzine te roepen. Dan moet ik
gaan, het spijt me! riep de benzine
pomp. Dag allemaal. Tot ziens!
Haastig stapte hij het bos uit. Toen
hij bij het pompstation aankwam, schop
te hij vlug de werkschoenen in een
hoekje en ging op zijn plaatsje staan,
waar hij braaaf ping ping ping begon te
roepen. De pompwachter was wel erg
verbaasd, toen lui de benzinepomp daar
plotseling weer zag staan. Door alle
tranen, die hij gehuild had, had hfj niet
goed kunnen zien, wat er gebeurd was.
Maar hij had geen tijd daarover na te
denken, want de auto's drongen naar
voren om geholpen te worden.
In het bos was intussen de rust terug
gekeerd. Toen de benzine in de buikjes
van de dieren opgewerkt was, stonden
ze allemaal opeens weer stil op hun
pootjes. Ze namen 'n slokje fris water
uit de bosbeek en zeiden: hé. hé, dat
nooit meer. Maar de nachtegaal is
dikwijls 's nachts naar het pompsta
tion gevlogen, om er met de vrolijke
benzinepomp muziek te maken. En zo
had de benzinepomp van zijn uitstapje
naar het bos, toch nog 'n vriendje
overgehouden.
LEA SMULDERS.
70. Afwezig staart Guttorm in de stofwolk, die
de verdwijnende troep van Camlech aan het oog ont
trekt. „Tja," mompelt hij, „het zal allemaal wel
om bestwil van de prins zijn, maar helemaal fijn
vind ik het niet, om hem met dat stel Pieten mee te
laten gaan. Maar ja, ze menen het goed, zal ik maar
denken." En inderdaad, diezelfde indruk hebben
de Noren, die uitgezocht zijn om Erwin te verzor
gen, ook. Camlech, de wrede Pictenvorst, slooft
zich bepaald uit, om het de nog steeds bewusteloze
gewonde zo gemakkelijk mogelijk te maken en de
zorg, die hij aan de vrouw van de Norenaanvoerder
besteedt, is bijna overdreven, al blijft het een wat
vreemde geschiedenis, zoals vrouwe Ingrid opeens
te voorschijn kwam. Ja, die hoge heren bewandelen
wegen, die gewoon krijgsvolk toch nooit volgen
kunnen. Zwijgend vervolgt de kleine stoet zijn weg
en door het geschok komt Erwin langzaam bij uit
zijn onmacht. Verbijsterd stelt hij vast, dat hij tus
sen twee paardjes op een soort draagbaar ligt en
in plotselinge schrik richt hij het hoofd op. De
twee Noren, die achter hem rijden, kan hij niet zien,
maar de Pictenkrijgers des te beter en met stijgend
afgrijzen dwaalt zijn blik verder naar de kleine,
ineengedoken gestalte van zijn vrouw Ingrid. De
gedrongen Pictenkrijger, die naast haar rijdt, wendt
zich langzaam om en Erwin staart recht in het
grijnzende gezicht van Camlech!
W5 A/OE7EA/ VUJG- 1
HAHDELEH
Mj/HZ... DAT
Z.UM Z£
Pol QeV&r\d£
118. „Ik dood geen mens, die de vader van Win-
netou is. Hier hebt gij zijn wapen. Gij moogt beslis
sen, of ik overwonnen heb en of men zijn woord zal
houden tegenover mij en mijn vrienden." Hij nam
de tomahawk aan en staarde verwonderd naar mij:
„Wat voor een man is Old Shatterhand toch," zei
hij zacht. „Gij zult mij leren kennen en begrijpen."
„Weet gij wel, dat ik woord zal houden?" „Winne-
tou is geen leugenaar, die zijn woord zal breken. Hij
is een edel krijgsman." Toen greep hij mijn hand en
met stralende ogen riep hij uit: „Gij hebt gelijk.
Gjj zijt een vrij man, evenals uw kameraden, be
halve de man die Rattler heet. Laten we nu naar
mijn vader kijken." Na hem onderzocht te hebben,
zei hij: „Hij leeft, maar zal eerst laat ontwaken en
nog lang pijn in het hoofd hebben. Ik zal mannen
zenden om hem te vervoeren. Mijn broeder Old Shat
terhand kan nu met mij meegaan." Dit was voor
het eerst, dat hij mij „mijn broeder" noemde. We
sprongen in het water en zwommen naar de over
zijde. Hier nam Winnetou mijn hand en riep luid:
30. Nee, het was niet zo best ge
steld met Piet Loeris, Sientje en
Overste Ventje de Bruin! De wijn,
die de door en door valse Yoessoef
ben Mokka hen had opgediend, be
vatte een sterk slaapmiddel. Daar
lagen ze nu, opgesloten in een som
bere kamer in het hartje van Istan-
boel! Sientje was de eerste, die bij
haar positieven kwam. Ze opende de
ogen, keek even verschrikt om zich
heen, en begon toen haar patroon
heen en weer te schudden. „Meneer
Loeris!" riep ze angstig. „U moet
bijkomen! We zijn in een valstrik
geraakt!" Na enkele ogenblikken
opende de detective eveneens zijn
kijkers en sprak, zoals in zo'n ge
val gebruikelijk is: „Waar ben ik?"
„In Istanboel," antwoordde Sientje.
„O," zei Piet Loeris en sloot de ogen
weer, maar zijn trouwe assistente gaf
hem geen kans om weer in te
dommelen. „Meneer Loeris! U moet
proberen wakker te worden!" sprak
ze streng: „We zijn in groot ge
vaar!" Deze alarmerende woorden
sorteerden méér effect! „In gevaar,"
mompelde de speurder. „We gingen
toch net eten." Toen drong de
vreemde situatie pas volledig tot
hem door. „Krijg de huzarenhik,"
zei hij, nu klaar wakker. „Dat heeft
die schurk van een Yoessoef ons ge
lapt!" Hij ging rechtop zitten. „Dat
is me wat," vervolgde hij: „Mijn
oom Johan zei altyd: Een gebakken
poets is net zo onverteerbaar als een
gestoofde kool! En zo is het!" In
middels was overste Ventje ook ont
waakt. „O, mijn hoofd... kreunde hij.
Maar daar had Loeris op dat mo
ment weinig belangstelling voor.
„Dat zal ik die boef betaald zetten,"
gromde hij: „We gaan hier wat aan
doen, mensen! Of mijn naam is geen
Loeris!"