Adenauer en
de vleugels van
de struisvogel
Inconsequent
of
consequent
of
fantasie?
BISMARCK
DE
MAN,
DIE-IN PARIJS ZIJN „ESPRIT DE COEUR" VOND
Klaas van Beeck en
Cor de Groot in:
Rhapsody in Blue
Een hekel aan botenen toch...
- de Watergeus -
lil®!
55
ZATERDAG 12 OKTOBER 1963
PAGINA 15
Dvorak: Symphonie nr. 5 ,A-US
der neuen Wélt" Het Bra
bants Orkest o.l.v. Hem Jor-
dans. Philips ,Jttusik für Sie
mono G 05^6 R.
Moussorgsky-Ravél: Büder ei-
ner Ausstëllung; Saint-Saëns:
Danse macabre; Berlioz: ouver
ture >yLe carnaval romain".
Concertgébouioorkest o.l.v. Ber
nard Haitink. Philips stereo 835
166 AY, mono A 02286 L.
Lex van Delden. Trio per
orchestra d'archi op. kh- Ned.
Kamerorkest ol.v. Paul Hup-
perts. Ton de Leeuw: „Onibres".
Concertgebouworkest o.l.v.
Bernard Haitink. Donemus
Audio Visual Series 1963 no. 1
(Jac. Obrechtstraat 51, Am
sterdam).
Verwondingen aan zijn gelaat, die dr. Konrad Adenauer bij een auto-ongeluk tijdens de Eerste Wereld
oorlog opliep, hebben ertoe bijgedragen, dat men hem later vond lijken op een Indiaans opperhoofd
of een Mongoolse Khan.
Gershwin: Rhapsody in Blue,
complete originele versie.
Cor de Groot, piano; Klaas
van Beeck en zijn orkest.
Philips mono 313 391 SF.
4; V
Toen Paul Weymar in 1955 zijn
geautoriseerde biografie" van
Konrad Adenauer schreef, gaf hij
ook een schildering van de wijze
waarop een jaar tevoren het verdrag
tot oprichting van een Europese Defen
sie-gemeenschap ten onder was gegaan
in de Franse Nationale Vergadering.
Een meerderheid in de Kamer had ge
weigerd het verdrag überhaupt in be
handeling te nemen en van de 319 stem
men, die zich in die geest uitspraken,
waren 99 afkomstig van de communis
ten. Deze leden gingen staan en zon
gen luidkeels de „Marseillaise". En
Weymar vervolgde zijn geautoriseerd
verhaal aldus: „Zij kregen onmiddellijk
gezelschap van de gaullisten en van
andere uiterst-rechtse afgevaardigden,
die met hen meezongen. Het was, zo
als Adenauer had voorspeld: commu
nisten en nationalisten waren een bond
genootschap aangegaan en hadden ge
zamenlijk alle vroegere inspanningen
om tot een geïntegreerd Europa te ko
men vernietigd. Smadelijker kon het
einde niet zijn. Het was de grootste
teleurstelling, die Konrad Adenauer tot
dusver in zijn politieke leven had on
dergaan".
Thans, ruim negen jaar na de hier
beschreven scène, zegt Adenauer het
ambt van Duits bondskanselier vaar
wel. En het Hjkt voor de buitenwereld
alsof hij door geen hechtere banden
wordt gebonden dan juist met die „na
tionalisten" van 1954. Zopas heeft hij
op Rambouillet beloofd, dat hij ook na
zijn aftreden regelmatig contact zal on
derhouden met de Franse president, dat
wil zeggen met dezelfde generaal De
Gaulle, die destijds, du fond de ma re
traite" het verzet tegen de E.D.G.
heeft geleid.
Veertien jaar en twee maanden heelt
Adenauer aan het hoofd gestaan van
de Westduitse regering. In de Bonds
dag heeft hij een lid van de oppositie
eens verbaasd doen staan door zijn in
stemming te betuigen met een bepaal
de zienswijze, die hij maanden of jaren
tevoren had bestreden. Het lid van de
oppositie bracht hem deze opmerke
lijke gang van zaken onder ogen. Waar
op de bondskanselier antwoordde: ,,U
kunt mij er toch geen verwijt van ma
ken, als ik ieder jaar wat verstandiger
word?"
Het is een bon-mot, dat in de fede
rale hoofdstad dikwijls is geciteerd.
Vormt het ook de verklaring voor
de paradoxale ontwikkeling van de
afgelopen negen jaar? Is de bonds
kanselier van oordeel, dat zijn huidi
ge bewondering en vriendschap voor
De Gaulle van meer verstand getuigt
dan zijn vroegere pleidooien voor de
integratie van Europa? Misschien zit
er een kern van waarheid in de ob
servatie van Oscar Wilde, dat de
consequente houding het laatste red
middel is van hen, die het aan fanta
sie ontbreekt. Dan is het nu wellicht
de tijd de vraag onder de ogen te
zien. van hoeveel fantasie dr. Konrad
Adenauer in zijn lange politieke loop
baan blijk heeft gegeven.
In de veie gelegenheidsartikelen, die
thans het licht zien, vindt men de ecno
terug van de verbazing, die de Duitse
socialist W. Sollmann jaren geleden
aan het papier toevertrouwde. Sollmann
behoorde tot de revolutionairen, die in
november 1918 probeerden in Keulen
een arbeiders- en soldatenrepubliek uit
te roepen. Zij waren van mening, dat
de toe imalige Oberbürgermeister van
de stad een starre reactionair was,
een clericaal politicus, die de tekenen
des tijds zeker niet zou verstaan. Maar
in „Die Revolution in Köln" moest
Sollmann iets heel anders boeksta
ven: „Adenauer wa3 de eerste vertegen
woordiger van een officiële instantie in
Keulen, die zonder aarzeling de gege
ven situatie aanvaardde. Hoewel Aden
auer geen socialist in onze ogen is,
heeft hjj in de loop van de oorlog een
bijzonder progressief, democratisch en
sociaal standpunt leren innemen".
Dat de rode vlag nimmer op het stad
huis heeft gewapperd, was uiteindelijk
minder belangrijk dan dat er door het
optreden van Adenauer bii de „Keulse
revolutie" geen brokken zijn gemaakt.
Een paar jaar later ga fhet socia
listische lid van de Keulse ge
meenteraad dr. Hans Böckler
uiting aan zijn ergernis over
de wijze, waarop de Oberbürger
meister een meerderheidsopinie ten
gunste van de bouw van een boog
brug over de Rijn ongedaan maak
te en zijn eigen voorkeur, een
hangbrug, doorzette. Böckler riep
woedend uit: „Het is voor ons, socia
listen, nimmer een aangenaam schouw
spel geweest, als de hele bourgeoisie
gehoorzaam danste naar het pijpen van
de heer op de keizerstroon. Maar hier
op deze stoel", en hij wees op Aden
auers zetel, „zit iemand, die zich op
het punt van autocratische methoden
met de heerser van het vroegere Duits
land zeer wel kan meten".
In januari 1951 werd dezelfde dr.
Böckler in Bonn ontvangen door bonds
kanselier Adenauer. Hij kwam als af
gezant van de vakbond, waar men Aden
auer beschouwde als de „Steigbügel-
halter des Kapitalismus". Hij moest de
bondskanselier berichten, dat de vak
bond ontevreden was, omdat een oude
belofte, namelijk de toekenning van me
dezeggenschap in de onderneming aan
de arbeiders, nog steeds niet was nage
komen. Niet minder dan 230.000 arbei
ders in de metaalindustrie hadden be
sloten tot staking over te gaan en het
gevaar bestond, dat 600.000 mijnwerkers
zich bij hen zouden aansluiten.
Het leek, of alle vooroordelen van de
Vakbond over Adenauer juist waren,
toen de bondskanselier Böckler op
scherpe toon vroeg: „Dus u wilt de
staking om het parlement tot een daad
Van wetgeving te dwingen?"
Maar dat wilde Bökler niet. Hij had
een ander voorstel: hij wilde, dat werk
gevers en werknemers samen met de
bondsregering om de tafel gingen zitten
teneinde de zaak te regelen. De star-
te, reactionair geachte kanselier had
ongeveer tien minuten nodig, niet al
leen om de consequenties met het voor
stel te overzien, maar ook om ermee
akkoord te gaan. Er kwam een wet
Jot stand, waarvan de Franse Hoge
Commissaris meende, dat zij de struc
tuur van de Duitse economie vlak voor
de oprichting van de Kolen- en Staal
gemeenschap drastisch zou wijzigen, en
waarvan een groep Amerikaanse eco-
homen zei, dat zij de investeringen
tn de Duitse industrie in gevaar bracht.
Dat viel allemaal best mee, maar het
}vas nochtans een maatregel, die ge
tuigde van meer fantasie dan waartoe
"ten „der Alte" in staat had geacht.
Een merkwaardige inconsequen
tie doet zich voor, wanneer men twee
Jaartallen met elkaar vergelijkt: 1926
jO 1949. in het eerstgenoemde jaar werd
Adenauer naar Berlijn geroepen, omdat
®«ut®le invloedrijke politici van mening
waren, dat hij de aangewezen leider
was van een z.g. grote coalitie. Doch
in een gesprek met Rijksminister Scholz
bleek hem, dat de Duitse Volksparlij
niets voelde voor een samengaan met
de sociaal-democraten. Blijkens zijn ei
gen aantekeningen heeft hij Scholz <oen
aan het verstand gebracht, dat ieder
die het goed met zijn vaderland meen
de de plicht had de talrijke miljoenen
aanhangers van de sociaal-democratie
op te voeden tot goede staatsburgers.
En dat was onmogelijk, als men de
sociaal-democraten eenvoudig buiten de
regering zou laten.
Een volle week na de verkiezingen
voor de eerste Westduitse Bondsdag (14
augustus 1949), waaruit de C.D.U. als
grootste partij te voorschijn was geko
men, belegde Adenauer een politieke
krijgsraad in zijn villa aan de Zennigs-
weg in Rhöndorf. Mannen als Altmeier,
Kaiser en Arnold spraken zich uit voor
een grote coalitie met de S.P.D.
De toekomstige bondskanselier was
het daar niet mee eens. De uitslag van
de verkiezingen legde hij uit als een
publiek fiat op de sociale marktecono
mie, die de C.D.U. op gezag van
prof. Erhard in haar vaandel had ge
schreven. De S.P.D. koesterde volstrekt
andere denkbeelden en een coalitie
met de socialisten zou derhalve het
publiek in verwarring brengen. In een
vroeger stadium had hij al eens ver
klaard, dat het woord „socialisme"
wetenschappelijk en semantisch tot de
draad versleten was. Daarom verzette
hij zich ook tegen de term „christelijk
socialisme", die in zijn omgeving nogal
eens werd gebruikt. „Als wij dat woord
gebruiken, trekken wij misschien vijf
kiezers aan, maar wij stoten er twintig
af." Geen woord meer over de noodzaak
de aanhangers van de sociaal-democra
tie op te voeden tot goede staatsbur
gers.
In de eerste dertien jaar na de Twee
de Wereldoorlog was Adenauer voor
stander van een geïntegreerd Eu
ropa. Daarna kreeg hjj sympathie
voor de persoon en de denkbeelden van
de Franse president De Gaulle.
Zelf verkerend in zijn 88ste levens
jaar verwijt hij premier Macmillan var
Groot-Brittannië, dat die niet reeds lang
met pensioen is gegaan.
Doch de meeste inconsequentie iri de
kortste tijd of, als men wil, de grootste
beweeglijkheid van zijn fantaste legde
dr. Adenauer aan de dag in 1959, toen
hij eerst probeerde prof. Erhard ertoe
te bewegen het presidentschap te aan
vaarden. Vervolgens liet hij zich over
halen zijn eigen kandidatuur te stellen.
Maar toen hij begreep, dat hij dan in
het Palais Schaumburg zou worden op
gevolgd door Erhard, en niet door zjjn
favoriet Franz Etzel, trok hij ook die
kandidatuur weer in; en tenslotte stem
de hij in met de benoeming van dr.
Heinrich Lübke
Als men zich de koppigheid herin
nert waarmee Adenauer zich ook later
nogheeft verzet tegen zijn opvolging
door prof. Erhard, dan kan men zich
afvragen, of er wellicht enig systeem
zit in zijn inconsequentie. Wij moeten
bedenken dat Adenauer zich weliswaar
zelf de taak heeft gesteld Duitsland op
te voeden tot een rijpe democratie, maar
dat hij persoonlijk over weinig referen
ties beschikt.
Zijn vroegste jeugdherinneringen
staan onder invloed van Bismarck, de
staatsman, met wie hij later zo dikwijls
is vergeleken. Bismarck was de man,
die weliswaar het parlement had ®?n-
vaard, maar die tevens op de partqen
het stempel van zijn eigen voorkeur had
gedrukt. Hij liet hun geen kans zich te
ontwikkelen tot boven het niveau van
groepen loyale staatsburgers, die door
hun vaderlandse plicht waren gehouden
de belangen te dienen van de staat,
zoals de ministers van de Keizer die
uitstippelden. De partijen maakten geen
enkele kans zelf een regering te vor
men. Daardoor werden zij intolerant je
gens elkaar en sponnen zij zich in, ieder
afzonderlijk, in hun eigen „Weltan
schauung".
De artikelen 65 en 67 van het West
duitse „Grundgesetz" gaven de bonds
kanselier in 1949 een krachtige positie
en de vergelijking dringt zich op met
de Rijnlandse gemeentewet, de „grond
wet" waaraan Adenauer zich tijdens en
na de Eerste Wereldoorlog te houden
heeft gehad. De „Beigeordneten" wa
ren direct verantwoordelijk jegens de
Bürgermeister. Georg Neuhaus schreef
in 1914 zijn „Übersicht mier die Ver-
fassungsgeschichte der Stadt Cöln" en
hij merkte daarin op: „In het bestuur
van onze stad komen geen groepsbe
slissingen (Beschlüsse) voor, er zijn al
leen beschikkingen (Verfügungen) van
de burgemeester". De kennis, kortom,
die Adenauer zelf van de democratie
had, was tamelijk theoretisch. Het prak
tische voorbeeld, dat de republiek van
Weimar bood, heeft hem nooit bijzonder
aangetrokken. Als bij zoveel andere
katholieke conservatieven, zijn Aden
auers opvattingen omtrent liet gezag
sterker geprofileerd dan zijn sociale
doctrine. Ten aanzien van dat laatste
wil hij zijn fantasie nog wel eens laten
gaan, inbreuken op het gezag acht bij
fataal. Het zou interessant zijn eens
na te gaan, in hoeverre de republiek
van Weimar in het gedachtenleven van
Adenauer een soortgelijke plaats in
neemt als de Vierde Republiek in dat van
De Gaulle.
Het democratisch „leergezag"
van Adenauer heeft niet
zo'n bijster institutionele grond
slag. Het is veel meer een alge
mene hunkering naar verbondenheid
met het christelijke westen. In '19 laad
de dat de verdenking van separatisme
op hem. In de twintiger jaren bracht
improvisator was. naar de traditie van
de jazz een vrije opvatting had van
vorm en inhoud vein zjjn stuk. Het niet
uitgeschreven zijn van de piano-partij
is dan ook terecht voor latere pianisten
een vrijbrief geweest om ermee te doen
wat zij wilden. Cadensen zijn vanouds
in de muziek vrije stukken, die aan
de vindingrijkheid van de solist worden
overgelaten. Waarom zou Gershwin
zelf zich altijd strikt gehouden hebben
aan de vorm. waarin hij het werk voor
het eerst heeft uitgevoerd?
Merkwaardig is het wel deze be
knopte vorm te horen. De cadensen
zijn inderdaad nog maar heel kort en
zelfs tamelijk primitief. De cadens in
de tweede helft is in de loop van de
tijd uitgegroeid tot een reuzencadens
van ingewikkelde structuur en ten
dele zelfs begeleid. Er zjjn ook elders
versieringen en uitbreidingen. Wie
heeft ze gemaakt, hoe Immen ze pre
cies in de wereld?
De pianist van deze opname merkt
op, dat het stuk in deze eerste versie
een frisheid bezit, die er in de latere,
niet alleen uitgebreide maar ook aan
zienlijk gepolijste lezingen uit is ge
gaan. Daarin heeft hij volkomen ge
lijk. De Rhapsody is later naar het
symphonische toe getrokken, een piano
concert met begeleiding van een sym-
phonie-orkest waarin vooral strijkers
een grote rol spelen, geïnstrumenteerd
dan vooral naar een Hollywood se
smaak. De originele versie is voor een
jazz-orkest zonder strijkers, en het
klinkt inderdaad allemaal veel levendi
ger en verrassender, wanneer het zo
droog, puntig, springerig en zelfs bij
wijlen vinnig gespeeld wordt als men
het hoort in deze uitvoering. Dat is
aan Cor de Groot en Klaas van Beeck
met zijn muzikanten wel toevertrouwd.
Met een beroep op die eerste versie
spelen zij het stuk ook vooral snel. Er
wordt niet gekwijld en gezwijmeld. Het
is helder, wel gevoelig maar er is wei
nig plaats voor sentimentaliteit. Het is
er zo'n beetje mee gegaan als met de
pianoconcerten van Rachmaninoff. Die
klonken onder de handen van de com
ponist zelf ook heel wat frisser en mu-
zikantesker dan onder die van vele
latere pianisten, die ze almaar mooier
en diepzinniger maar dan ook behoor
lijk sentimenteel maakten.
Met deze uitvoering hebben Cor de
Groot en Klaas van Beeck goed werk
gedaan.
Men heeft onlangs met enige plech
tigheid deze opname de wereld
ingezonden. Zij betekent een be
langrijk feit in de geschiedenis
van het Brabants Orkest, en men meent
er wel een begin in te mogen zien van
een meer geregelde samenwerking tus
sen het orkest en Philips. Dit is geen
kleinigheid als men bedenkt dat het
Brabants Orkest de officiële status van
een provincie-orkest heeft en Philips-
grammofoonplaten een wereldmarktde-
biet hebben. Men mag het zien als een
bevestiging van de rang, die het Bra
bants Orkest zich door zijn kwaliteit ver
overd heeft.
Deze opname van Dvoraks ..Neue
Welt"-symphonie rechtvaardigt de on
derneming volkomen. Men kan haar be
zien uit een oogpunt van orkestspel en
klank, zowel als van vertolking en voor
dracht. Beide gezichtspunten treffen
samen in de gaafheid en het meester
schap van de uitvoering. Zij behoort tot
de beste en de plezierigste, die men
zich van het bloeiende werk herinneren
kan. Hier is een orkest, dat zulk een
stuk met fraaie klank en grote brille
vertolken kan, maar het orkest heeft
dan ook zijn dirigent gevonden, die het
wezenlijk leidt met gezag en muzikan: k
temperament, om vooral ook niet te
zwijgen van de forse, viriele greep die
hij op deze oergezonde muzikantenmu
ziek heeft. De opname is klanktechnisch
bijzonder geslaagd. De klank is ruim
en warm van timbre. Van harte aan te
bevelen.
De grootste charme van deze op
name schuilt in haar klankhoe-
danigheden. De stukken onder
scheiden zich noch door vorm
noch door geestelijke diepgang. Ze stel
len alle voor een stuk vertellende en
beschrijvende fantasie, in klank uiter
aard. Die van Moussorgsky's „Schilde
rijententoonstelling" heeft al een heel
fantastisch klankgewaad gekregen door
de orkestratie van Ravel, zo raak dat zfl
de voorstellingen van deze stukken pas
geheel ontdekt. Ze zijn ook als uitvoe
ring op deze plaat het beste, door Hai
tink scherp en gevoelig uitgewerkt in
hun klankpracht, die een zeer voornaam
beeldend element vormt, de beelding
n.L van de stemming, waarin het voor
gestelde leeft. De beide andere stukken
zijn meer vlotweg gemusiceerd, tech
nisch heel goed, maar met een ietwat
losse, vluchtige hand. In de Danse ma
cabre treft de fraaie vioolsolo van Her
man Krabbers.
De compositie op. 44 voor strijkor
kest van Lex van Delden dankt
haar naam Trio aan het feit, dat
zij uit drie delen bestaat. De titel
slaat dus niet op de stemmen, zoals
gebruikelijk is, doch op de uiterlijke
vorm, naar analogie bijv. van het Trio
in een driedelig symphonie-menuet. Het
stuk is ontstaan in 1954 en toont de
componist in een gedrukte stemming
nochtans zeer opgewekt zijn hand be
proevend in het schrijven voor een ge
compliceerd want zeer gedeeld strijkor
kest.
Ton de Leeuw's experimentele com
positie „Ombras" krijgt een ruimere
verbreiding doordat Rudi van Dantzig er
voor het Nationaal Ballet een choreo
grafie op gemaakt heeft. Voor de lief
hebbers die er zich verder in willen
verdiepen valt het dus goed samen dat
men het nu op de plaat kan horen.
Dit te meer, omdat naar de goede op
zet van deze Donemus-serie de partituur
met een zakelijke vorm-analyse aan de
plaat is toegevoegd.
L.H.
Op de hoes van dit 45 t.-plaatje
vertelt Cor de Groot, dat het de
complete originele versie bevat
vein de beroemde Rhapsody in
Blue, gemeten aan de eerste grammo
foonopname (een 78 toerenplaat uiter
aard nog) die er in 1924 van gemaakt
is met de componist aan de piano en
Paul Whiteman met zjjn orkest, twee
weken nadat zij de eerste uitvoering
van het werk in Carnegie Hall te New
York hadden gegeven. Van deze eerste
versie is nooit een partituur in druk
verschenen. Klaas van Beeck heeft er
een partituur van samengesteld, zoals
hjj haar van die oude plaat uit 1924
heeft afgeluisterd. De pianist, aldus
De Groot, heeft de solopartjj gespeeld
in de stjjl en met de tempi, die Gersh
win zelf eens heeft laten vereeuwigen.
De opname is dus een zo nauwkeurig
mogelijke imitatie van het stuk, zoals
de componist en Paul Whiteman het
in die eerste tijd hebben laten klinken.
Dit is ongetwijfeld de grote verdien
ste van deze uitvoering, die nogal wat
verschilt van het werk, zoals wij het
naar de noten en de stjjl van spelen
gewend zjjn te horen. Daarom kan zij
echter nog niet authenticiteit pretende
ren I)e Groot gebruikt dat woord
dan ook terecht niet. Het lijkt namelijk
niet zeker, dat het niet in de loop der
jaren onder de handen van Gershwin
zelf gegroeid is. Cor de Groot deelt
mede, dat er in 1927 een nieuwe op
name van gemaakt is door dezelfde
combinatie. Whitemans orkest was toen
inmiddels wat gegroeid, zodat de be
zetting al niet meer geheel gelijk was
aan die van drie jaren terug. Overigens
echter was alles onveranderd gebleven.
Dit zegt nog niet, dat Gershwin zelf
voor andere gelegenheden geen uitbrei
dingen en toevoegingen toegepast zou
hebben. De uitvoering van de oorspron
kelijke versie besloeg twee zijden van
een 78-t. plaat met een speelduur van
9(4 minuut. Dat is wel het maximum,
dat er op zulk een oude standaard
plaat kon. De verkoopbaarheid van de
opname kan een goede reden hebben
opgeleverd om zich aan de oorspron
kelijke versie te houden.
De zaak is, dat Gershwins Rhapsody
in Blue bjj lange na niet volledig ge
noteerd was, toen hjj haar op die ge
denkwaardige avond van 4 januari
1924 met Whiteman ten doop hield. De
orkestpartituur lag op Whitemans les
senaar, doch zjj bevatte vele open
plaatsen, waar de componist doorheen
had geschreven: „wacht tot ik knik".
Hjj improviseerde die stukken tijdens
de uitvoering als vrije cadensen (waar
van er dan ook vele In het stuk voor
komen). De dirigent moest hem maar
opvangen, als Gershwin weer zover
was en hem een knik gaf.
Dit bewijst, dat Gershwin, die eigen
lijk veel meer dan een componist een
diezelfde hunkering hem in verzet te
gen de Rapallo-politiek. Na de oorlog
werd aan het verlangen van Adenauer
in gelijke mate voldaan door de E.E.G,
de N.A.V.O. en het verdrag van Frans-
Duitse vriendschap en samenwerking.
Er is wel eens verondersteld,
dat Adenauer vóórdat hjj bondskanse
lier werd, vrqwel nimmer in het bui
tenland is geweest. Dat is in hoge ma
te onjuist. Maar het *s ook verkeerd
aan te nemen, dat Adenauer een na
tuurlijke aanleg zou hebben om a-na
tionaal te denken.
Hjj heeft de Europese gedachte voor
al gepousseerd in een tijd, toen de
Duitse natie nog moest optornen tegen
het wantrouwen van de westelijke we
reld. In diezelfde periode heeft hjj je
gens Israël de plicht op zich genomen
een deel van het leed, dat de Joden
door Duitsland is aangedaan, financieel
te vergoeden. Nu het wantrouwen je
gens Duitsland veel van zjjn substantie
heeft verloren, ziet men Adenauer niet
zo hard meer trekken aan de Europese
eenmaking. Formele diplomatieke be
trekkingen met Israël heeft hij niet
aangeknoopt en men hoort er ook wei
nig van, dat de bondsrepubliek Israël
bijzonder zou helpen bij zijn pogingen
zich te associëren met de E.E.G.
Maar wel handhaaft Adenauer zijn
eigen waakzaamheid jegens alle symp
tomen in het westen, die kunnen wij
zen op meegaandheid jegens het oos
ten. Het liefst spijkert hij de nele
NAVO vast op de Verdragen van Pa
rijs. De neiging van de regering-Ken-
nedy om oude impassen te veriaten
heeft de bondskanselier met bezorgd
heid vervuld. De „wetenschappelijke"
of „spelmatige" benadering van zijn
problemen door de jonge bollebozen,
die na Eisenhower en Dulles in Was
hington de scepter zijn gaan zwaaien,
heeft hem geërgerd. Hij trof de laatste
jaren in de Amerikaanse hoofdstad een
„esprit de géoméétrië aan. Hij gaf even
wel de voorkeur aan een „esprit de
coeur" en die vond en vindt hij in het
Elysee te Parijs.
Men hoort thans zeggen, dat de „sta
tische politiek, die Duitsland onder
Adenauer in de wereld heeft bedreven,
zal worden vervangen door een „Poli
tik der Bewegung". Maar dat dacht
men tijdens het gesol met het presi
dentschap in 1959 óók. Aanhangers van
de „statische" school trachtten Erhard
weg T, w®rken in de Villa Hammer-
schmidt. De ,,Bewegungs"-mensen pro
beerden hetzelfde met Adenauer.
Aanvoerder van de laatste stroming
was toen evenwel Franz-Josef Strauss,
die thans het kernstopverdrag afwijst.
En de grote „staticus" was destijds
Gerhard Schroder, die thans als minis
ter van buitenlandse zaken een en al
„Bewegung" heet te zijn.
Met Adenauer vertrekt uit het Palais
Schaumburg de man, die van de wes
telijke bezettingszones van Duitsland
een fatsoenlijke, op het westen georiën
teerde en welvarende staat heeft ge
maakt. Hij heeft het grote voordeel ge
had, dat hij zijn eigen persoonlijkheid
nimmer geweld behoefde aan te
doen, wanneer het Duitse staatsbelang
eiste, dat er in Bonn een sterk gezag
zetelde, een alkeer van ieder radica
lisme en een klaarblijkelijke geestdrift
voor bovennationale organisatievormen.
De verachte vijand heelt hij in nog geen
tien jaar tijds herschapen tot de on
misbare bondgenoot. Als hem de op
bouw van een verenigd Europa volle
dig was gelukt, zou hij de reputaae
hebben nagelaten van een der grootste
staatslieden van deze eeuw. De aspi
raties van zijn vriend De Gaulle en de
weerklank, die het gaullisme ln zijn
eigen innerlijk vond, hebben dat ver
hinderd. Nochtans blijft hij een van de
grootste politici van Duitsland. Om tot
mijn aanvangsthema terug te keren:
zijn fantasie is te vergelijken met de
vleugels van een struisvogel; zij mogen
hem niet in staat hebben gesteld te
vüegen, hij heeft er wel hard en ver
mee kunnen lopen.
H. J. NEUMAN
Dr. JAN FUCHS
Amsterdam, 12 okt. „zet mij
op een Sta verse Jol of op de
Queen Mary, in beide gevallen be
schouw ik dat als een straf. Varen
vind ik ronduit vreselijk. Ik blijf liever
met beide benen op veilige, droge
grond". De 58-jarige Amsterdamse ver-
keersdeskundige dr. Jan Fuchs zegt het
met vuur. Hetzelfde vuur waarmee hij
zich onlangs in het vermaarde „erw
tensoephokje" in „De Poort van Cle-
ve" aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal
ontpopte als een uiterst strijdbare „wa
tergeus". Dr. Fuchs stond er wijdbeens
met snelle, flitsende gebaren en een
zwiepende chronometer voor de borst
tegenover een uiterst critisch gehoor
van belanghebbenden, geïnteresseerden
en gewoon nieuwsgierigen. Het gezel
schap dat even tevoren had deelgeno
men aan de „Operatie Watergeus", de
eerste daadwerkelijke poging van tien
textielhandelaren om openhaar vervoer
via de hoofdstedelijke waterwegen moge
lijk te maken. In hun opdracht heeft
dr. Fuchs zich uitvoerig met deze zaak
bezig gehouden en zal hij de resultaten
van de proeftocht verwerken in een
rapport.
Van de man, die naar hjj zegt: ge
woon de pést heeft aan boten, zal het
gemeentebestuur van Amsterdam en ver
der iedereen die dat maar wil, kunnen
vernemen wat de kansen en de mogelijk
heden zijn voor een geregeld waterver
voer van en naar het zo gekwelde ver-
keershart van de hoofdstad. Neutraler
ten opzichte van de „watertram" is
haast niet mogelijk en in dit opzicht
kan men er ook op rakenen dat de
machtige ietwat hoekige gestalte van
deze volbloed Amsterdammer borg zal
staan voor een haarscherpe weergave
van de feiten. Het is trouwens een ster
ke eigenschap van dr. Fuchs om ronduit
te zeggen waar het op staat. Onver
bloemd en hardop, want fluisteren kan
hij niet, dat mag in de omgang dan
wel eens, op zjjn zachtst gezegd, weinig
tactvol lijken, het eerlijke spontane er van
is onmiskenbaar. Ergens is dr. Jan
Fuchs de typische grachtenjongen ge
bleven: een beetje excentriek, nier en
daar wat superioriteitsgevoelens, tradi
tioneel, een sterk gevoel voor betrekke
lijkheid en een onuitblusbare hunkering
naar gein. Hij mo, lachen en kan ook
lachen waar anderen wel om zouden
kunnen huilen. Wij herinneren ons in dit
verband de speciale Vlucht, waarop des
tijds de KLAi Dij een aantal gasten en
genodigden vol trots haar eerste Elec-
tra introduceerde. Dr. Fuchs behoorde
tot de genodigden en nog horen wij zijn
onweerstaanbare, bulderende lach toen
hij met donderend geweld door de rug
van zjjn spiksplinternieuwe stoel ging.
En terwijl enige KLM'ers met het
schaamrood op de kaken vergeeise po
gingen in het werk stelden om de stoel
üie Deslist „total-loss" was, te repareren,
daverde opnieuw de pret van dr. Fuchs
door de Eiectra. Het bleek dat een juf
frouw op het toilet zat opgesloten, om
dat het spiksplinternieuwe slot verdere
dienst weigerde zodat men tenslotte een
paneel moest wegbreken om haar te
bevrijden...
Jan Fuchs werd op 10 december
1905 aan het Singel geboren. Groei
de op aan het water met zijn neus
op de beurtvaart, toen nog een bloei
end en gonzend bedrijf op het Amster
damse binnenwater. Een contact, dat
hij eigenlijk, zonder hot nu speciaal te
willen, steeds heeft aangehouden. Al
moest en moet hq dan van al die boten
niets hebben. „Misschien komt dat laat
ste wel omdat ik nooit in de gracht
ben gevallen, terwijl ik toch vrijwel mijn
gehele leven aan de Amsterdamse grach
ten woon. Het was in mijn jonge jaren
mode om over de blauwe grachtenran-
den te rennen en zo je weg naar school
te vinden. Het heeft i. ij nooit één nat
pak opgeleverd, maar ik herinner mij
nog als de dag van gisteren dat ze die
jongen van de boekhouder Zwets bijna
dagelijks thuis moesten bezorgen. Hij
kón het maar niet leren. Dat grachten
randjes lopen is anders helemaal uit de
tijd. Op de grachtenranden staan nu
permanente hekjes voor de geparkeerde
auto's, ter voorkoming dat de wagens
er in vallen. Het kind van de grachten
heeft vandaag de dag geen schijn van
kans meer. Ergens let het in een soort
hel. De straat is voor het giachtenkind
taboe, want is het niet zo dat hier
zelfs de grachtentrottoirs tot het do
mein der „knorrende beesten" beho
ren? En dat geldt voor alle grachten,
hoor!
Want ik ken ze. Ik woonde op het
Singel, Prinsengracht, Leidsegracht,
Westlandgracht, bezocht aan de Keizers
gracht het Gereformeerd Gymnasium en
woon thans aan de Herengracht."
Fuchs kent de grachten als geen ander.
Elk huis is er voor hem een gezicht,
dat hjj langzaam zag vertrekken. Van
de vrolijkheid door het huiselijke leven
en bedrijf tot de koude, onbewogen,
hoogstens zakelijk geïnteresseerde oog
opslag van een pand, waar men zaken
doet en komt en gaat voor een dag
taak. „Ik heb als jongen nog volop woon-
grachten gekend. Ik had er vele vrien
den en vond er een machtig speelter
rein, waar we met de scholen onder
elkaar enorme gevechten konden leve
ren. Waarbij je dan naar woest gebruik
je riem met de vervaarlijke vishaken
losgespte en dit wapen snorrend liet rond-
suizen. De auto's wiel aan wiel hebben
er de ruimte teruggebracht tot een zo
nu en dan verbijsterend minimum, dat
nog slechts een behoedzaam „zijwaarts"
vooruitlopen toestaat". Dat heeft Fuchs
altijd beziggehouden en in pogingen om
aan de wurgende verkeersgreep te ont
komen heeft hij zich herhaaldelijk ach
ter de meest fantastische plannen ge
zet, zoals bijvoorbeeld dat van het he-
ldcoptervervoer in Amsterdam, met een
grote start- en landingsbaan voor het
Centraal Station. Even onstuimig en
energiek als hij zich destijds ook op
de rechtenstudie wierp. Hij kwam als
jong jurist terecht in de Bond van Be-
drijfsautohouders in Nederland en in
deze vervoersomgeving vond hij ook de
stof voor zijn proefschrift over de beurt
en wagenveren. Nog ziet hij zich met
dat proefschrift onder de arm voor de
deur van de hooggeleerde professor
Posthumus, die de scriptie minzaam
glimlachend in ontvangst nam en hem
zei de andere week terug te komen.
Fuchs was er de andere week. Zenuw
achtig en onzeker. Tot zijn grote ver
bazing vroeg de professor hem wat hjj
eigenlijk kwam doen. Hij was het hele
proefschrift vergeten. „De professor
heeft toen snel alleen de noten doorge
nomen en daar kwam ik dus wel ge
nadig van af. Als ik er dan nog een
boek van hem zou bijlezen, was het wel
voor elkaar, werd mi) meegedeeld."
Dr. Jan Fuchs begon na de oorlog
als verkeersredacteur bij het Pa
rool, voor welk blad hq onlangs
als vaste medewerker is gaan wer
ken. „Als free-lancer kan ik meer mezelf
zijn", vertelde hq ons in zqn knusse
woning aan de Herengracht. „Boekjes
schrijven en dan dingen zoals deze „Ope
ratie-Watergeus". Zoiets lust ik nou he.
O denk toch vooral niet, dat er ook
maar een parkeerplaats door zal vrij
komen. Zeer zeker niet. Maar het blijft
een feit dat die waterwegen in Amster
dam mogelijkheden bieden en dat je er
mee van de buiten- naar de binnenstad
kunt komen. Zo gek hoeft dat toch nipt
te zqn. Bedenk dat er een tijd geweest
is dat in de Amsterdamse binnenstad
een rijverbod heerste en dat het slechts
de dokter en de stedelijke notabelen ge
geven was om er met hun koetsen te
rijden. De rest ging lopend of per trek
schuit, via het water dus. Een stad als
Venetië kent nog altijd het vervoer per
watertram en men is er nog steeds even
gelukkig mee". Tegen deze achtergron
den zal dr. Jan Fuchs intensief probe
ren om de meest haalbare kaarten uit
de „Operatie Watergeus" te trekken.
Grondig en intensief, want dat hoort
gewoon bij zijn werkwijze. De kans dat
het een vurig pleidooi wordt lqkt ons
niet uitgesloten. Maar wat kan daar op
tegen zqn.
HAYE THOMAS