Adenauer en de vleugels van de struisvogel Inconsequent of consequent of fantasie? BISMARCK DE MAN, DIE-IN PARIJS ZIJN „ESPRIT DE COEUR" VOND Klaas van Beeck en Cor de Groot in: Rhapsody in Blue Een hekel aan botenen toch... - de Watergeus - lil®! 55 ZATERDAG 12 OKTOBER 1963 PAGINA 15 Dvorak: Symphonie nr. 5 ,A-US der neuen Wélt" Het Bra bants Orkest o.l.v. Hem Jor- dans. Philips ,Jttusik für Sie mono G 05^6 R. Moussorgsky-Ravél: Büder ei- ner Ausstëllung; Saint-Saëns: Danse macabre; Berlioz: ouver ture >yLe carnaval romain". Concertgébouioorkest o.l.v. Ber nard Haitink. Philips stereo 835 166 AY, mono A 02286 L. Lex van Delden. Trio per orchestra d'archi op. kh- Ned. Kamerorkest ol.v. Paul Hup- perts. Ton de Leeuw: „Onibres". Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Donemus Audio Visual Series 1963 no. 1 (Jac. Obrechtstraat 51, Am sterdam). Verwondingen aan zijn gelaat, die dr. Konrad Adenauer bij een auto-ongeluk tijdens de Eerste Wereld oorlog opliep, hebben ertoe bijgedragen, dat men hem later vond lijken op een Indiaans opperhoofd of een Mongoolse Khan. Gershwin: Rhapsody in Blue, complete originele versie. Cor de Groot, piano; Klaas van Beeck en zijn orkest. Philips mono 313 391 SF. 4; V Toen Paul Weymar in 1955 zijn geautoriseerde biografie" van Konrad Adenauer schreef, gaf hij ook een schildering van de wijze waarop een jaar tevoren het verdrag tot oprichting van een Europese Defen sie-gemeenschap ten onder was gegaan in de Franse Nationale Vergadering. Een meerderheid in de Kamer had ge weigerd het verdrag überhaupt in be handeling te nemen en van de 319 stem men, die zich in die geest uitspraken, waren 99 afkomstig van de communis ten. Deze leden gingen staan en zon gen luidkeels de „Marseillaise". En Weymar vervolgde zijn geautoriseerd verhaal aldus: „Zij kregen onmiddellijk gezelschap van de gaullisten en van andere uiterst-rechtse afgevaardigden, die met hen meezongen. Het was, zo als Adenauer had voorspeld: commu nisten en nationalisten waren een bond genootschap aangegaan en hadden ge zamenlijk alle vroegere inspanningen om tot een geïntegreerd Europa te ko men vernietigd. Smadelijker kon het einde niet zijn. Het was de grootste teleurstelling, die Konrad Adenauer tot dusver in zijn politieke leven had on dergaan". Thans, ruim negen jaar na de hier beschreven scène, zegt Adenauer het ambt van Duits bondskanselier vaar wel. En het Hjkt voor de buitenwereld alsof hij door geen hechtere banden wordt gebonden dan juist met die „na tionalisten" van 1954. Zopas heeft hij op Rambouillet beloofd, dat hij ook na zijn aftreden regelmatig contact zal on derhouden met de Franse president, dat wil zeggen met dezelfde generaal De Gaulle, die destijds, du fond de ma re traite" het verzet tegen de E.D.G. heeft geleid. Veertien jaar en twee maanden heelt Adenauer aan het hoofd gestaan van de Westduitse regering. In de Bonds dag heeft hij een lid van de oppositie eens verbaasd doen staan door zijn in stemming te betuigen met een bepaal de zienswijze, die hij maanden of jaren tevoren had bestreden. Het lid van de oppositie bracht hem deze opmerke lijke gang van zaken onder ogen. Waar op de bondskanselier antwoordde: ,,U kunt mij er toch geen verwijt van ma ken, als ik ieder jaar wat verstandiger word?" Het is een bon-mot, dat in de fede rale hoofdstad dikwijls is geciteerd. Vormt het ook de verklaring voor de paradoxale ontwikkeling van de afgelopen negen jaar? Is de bonds kanselier van oordeel, dat zijn huidi ge bewondering en vriendschap voor De Gaulle van meer verstand getuigt dan zijn vroegere pleidooien voor de integratie van Europa? Misschien zit er een kern van waarheid in de ob servatie van Oscar Wilde, dat de consequente houding het laatste red middel is van hen, die het aan fanta sie ontbreekt. Dan is het nu wellicht de tijd de vraag onder de ogen te zien. van hoeveel fantasie dr. Konrad Adenauer in zijn lange politieke loop baan blijk heeft gegeven. In de veie gelegenheidsartikelen, die thans het licht zien, vindt men de ecno terug van de verbazing, die de Duitse socialist W. Sollmann jaren geleden aan het papier toevertrouwde. Sollmann behoorde tot de revolutionairen, die in november 1918 probeerden in Keulen een arbeiders- en soldatenrepubliek uit te roepen. Zij waren van mening, dat de toe imalige Oberbürgermeister van de stad een starre reactionair was, een clericaal politicus, die de tekenen des tijds zeker niet zou verstaan. Maar in „Die Revolution in Köln" moest Sollmann iets heel anders boeksta ven: „Adenauer wa3 de eerste vertegen woordiger van een officiële instantie in Keulen, die zonder aarzeling de gege ven situatie aanvaardde. Hoewel Aden auer geen socialist in onze ogen is, heeft hjj in de loop van de oorlog een bijzonder progressief, democratisch en sociaal standpunt leren innemen". Dat de rode vlag nimmer op het stad huis heeft gewapperd, was uiteindelijk minder belangrijk dan dat er door het optreden van Adenauer bii de „Keulse revolutie" geen brokken zijn gemaakt. Een paar jaar later ga fhet socia listische lid van de Keulse ge meenteraad dr. Hans Böckler uiting aan zijn ergernis over de wijze, waarop de Oberbürger meister een meerderheidsopinie ten gunste van de bouw van een boog brug over de Rijn ongedaan maak te en zijn eigen voorkeur, een hangbrug, doorzette. Böckler riep woedend uit: „Het is voor ons, socia listen, nimmer een aangenaam schouw spel geweest, als de hele bourgeoisie gehoorzaam danste naar het pijpen van de heer op de keizerstroon. Maar hier op deze stoel", en hij wees op Aden auers zetel, „zit iemand, die zich op het punt van autocratische methoden met de heerser van het vroegere Duits land zeer wel kan meten". In januari 1951 werd dezelfde dr. Böckler in Bonn ontvangen door bonds kanselier Adenauer. Hij kwam als af gezant van de vakbond, waar men Aden auer beschouwde als de „Steigbügel- halter des Kapitalismus". Hij moest de bondskanselier berichten, dat de vak bond ontevreden was, omdat een oude belofte, namelijk de toekenning van me dezeggenschap in de onderneming aan de arbeiders, nog steeds niet was nage komen. Niet minder dan 230.000 arbei ders in de metaalindustrie hadden be sloten tot staking over te gaan en het gevaar bestond, dat 600.000 mijnwerkers zich bij hen zouden aansluiten. Het leek, of alle vooroordelen van de Vakbond over Adenauer juist waren, toen de bondskanselier Böckler op scherpe toon vroeg: „Dus u wilt de staking om het parlement tot een daad Van wetgeving te dwingen?" Maar dat wilde Bökler niet. Hij had een ander voorstel: hij wilde, dat werk gevers en werknemers samen met de bondsregering om de tafel gingen zitten teneinde de zaak te regelen. De star- te, reactionair geachte kanselier had ongeveer tien minuten nodig, niet al leen om de consequenties met het voor stel te overzien, maar ook om ermee akkoord te gaan. Er kwam een wet Jot stand, waarvan de Franse Hoge Commissaris meende, dat zij de struc tuur van de Duitse economie vlak voor de oprichting van de Kolen- en Staal gemeenschap drastisch zou wijzigen, en waarvan een groep Amerikaanse eco- homen zei, dat zij de investeringen tn de Duitse industrie in gevaar bracht. Dat viel allemaal best mee, maar het }vas nochtans een maatregel, die ge tuigde van meer fantasie dan waartoe "ten „der Alte" in staat had geacht. Een merkwaardige inconsequen tie doet zich voor, wanneer men twee Jaartallen met elkaar vergelijkt: 1926 jO 1949. in het eerstgenoemde jaar werd Adenauer naar Berlijn geroepen, omdat ®«ut®le invloedrijke politici van mening waren, dat hij de aangewezen leider was van een z.g. grote coalitie. Doch in een gesprek met Rijksminister Scholz bleek hem, dat de Duitse Volksparlij niets voelde voor een samengaan met de sociaal-democraten. Blijkens zijn ei gen aantekeningen heeft hij Scholz <oen aan het verstand gebracht, dat ieder die het goed met zijn vaderland meen de de plicht had de talrijke miljoenen aanhangers van de sociaal-democratie op te voeden tot goede staatsburgers. En dat was onmogelijk, als men de sociaal-democraten eenvoudig buiten de regering zou laten. Een volle week na de verkiezingen voor de eerste Westduitse Bondsdag (14 augustus 1949), waaruit de C.D.U. als grootste partij te voorschijn was geko men, belegde Adenauer een politieke krijgsraad in zijn villa aan de Zennigs- weg in Rhöndorf. Mannen als Altmeier, Kaiser en Arnold spraken zich uit voor een grote coalitie met de S.P.D. De toekomstige bondskanselier was het daar niet mee eens. De uitslag van de verkiezingen legde hij uit als een publiek fiat op de sociale marktecono mie, die de C.D.U. op gezag van prof. Erhard in haar vaandel had ge schreven. De S.P.D. koesterde volstrekt andere denkbeelden en een coalitie met de socialisten zou derhalve het publiek in verwarring brengen. In een vroeger stadium had hij al eens ver klaard, dat het woord „socialisme" wetenschappelijk en semantisch tot de draad versleten was. Daarom verzette hij zich ook tegen de term „christelijk socialisme", die in zijn omgeving nogal eens werd gebruikt. „Als wij dat woord gebruiken, trekken wij misschien vijf kiezers aan, maar wij stoten er twintig af." Geen woord meer over de noodzaak de aanhangers van de sociaal-democra tie op te voeden tot goede staatsbur gers. In de eerste dertien jaar na de Twee de Wereldoorlog was Adenauer voor stander van een geïntegreerd Eu ropa. Daarna kreeg hjj sympathie voor de persoon en de denkbeelden van de Franse president De Gaulle. Zelf verkerend in zijn 88ste levens jaar verwijt hij premier Macmillan var Groot-Brittannië, dat die niet reeds lang met pensioen is gegaan. Doch de meeste inconsequentie iri de kortste tijd of, als men wil, de grootste beweeglijkheid van zijn fantaste legde dr. Adenauer aan de dag in 1959, toen hij eerst probeerde prof. Erhard ertoe te bewegen het presidentschap te aan vaarden. Vervolgens liet hij zich over halen zijn eigen kandidatuur te stellen. Maar toen hij begreep, dat hij dan in het Palais Schaumburg zou worden op gevolgd door Erhard, en niet door zjjn favoriet Franz Etzel, trok hij ook die kandidatuur weer in; en tenslotte stem de hij in met de benoeming van dr. Heinrich Lübke Als men zich de koppigheid herin nert waarmee Adenauer zich ook later nogheeft verzet tegen zijn opvolging door prof. Erhard, dan kan men zich afvragen, of er wellicht enig systeem zit in zijn inconsequentie. Wij moeten bedenken dat Adenauer zich weliswaar zelf de taak heeft gesteld Duitsland op te voeden tot een rijpe democratie, maar dat hij persoonlijk over weinig referen ties beschikt. Zijn vroegste jeugdherinneringen staan onder invloed van Bismarck, de staatsman, met wie hij later zo dikwijls is vergeleken. Bismarck was de man, die weliswaar het parlement had ®?n- vaard, maar die tevens op de partqen het stempel van zijn eigen voorkeur had gedrukt. Hij liet hun geen kans zich te ontwikkelen tot boven het niveau van groepen loyale staatsburgers, die door hun vaderlandse plicht waren gehouden de belangen te dienen van de staat, zoals de ministers van de Keizer die uitstippelden. De partijen maakten geen enkele kans zelf een regering te vor men. Daardoor werden zij intolerant je gens elkaar en sponnen zij zich in, ieder afzonderlijk, in hun eigen „Weltan schauung". De artikelen 65 en 67 van het West duitse „Grundgesetz" gaven de bonds kanselier in 1949 een krachtige positie en de vergelijking dringt zich op met de Rijnlandse gemeentewet, de „grond wet" waaraan Adenauer zich tijdens en na de Eerste Wereldoorlog te houden heeft gehad. De „Beigeordneten" wa ren direct verantwoordelijk jegens de Bürgermeister. Georg Neuhaus schreef in 1914 zijn „Übersicht mier die Ver- fassungsgeschichte der Stadt Cöln" en hij merkte daarin op: „In het bestuur van onze stad komen geen groepsbe slissingen (Beschlüsse) voor, er zijn al leen beschikkingen (Verfügungen) van de burgemeester". De kennis, kortom, die Adenauer zelf van de democratie had, was tamelijk theoretisch. Het prak tische voorbeeld, dat de republiek van Weimar bood, heeft hem nooit bijzonder aangetrokken. Als bij zoveel andere katholieke conservatieven, zijn Aden auers opvattingen omtrent liet gezag sterker geprofileerd dan zijn sociale doctrine. Ten aanzien van dat laatste wil hij zijn fantasie nog wel eens laten gaan, inbreuken op het gezag acht bij fataal. Het zou interessant zijn eens na te gaan, in hoeverre de republiek van Weimar in het gedachtenleven van Adenauer een soortgelijke plaats in neemt als de Vierde Republiek in dat van De Gaulle. Het democratisch „leergezag" van Adenauer heeft niet zo'n bijster institutionele grond slag. Het is veel meer een alge mene hunkering naar verbondenheid met het christelijke westen. In '19 laad de dat de verdenking van separatisme op hem. In de twintiger jaren bracht improvisator was. naar de traditie van de jazz een vrije opvatting had van vorm en inhoud vein zjjn stuk. Het niet uitgeschreven zijn van de piano-partij is dan ook terecht voor latere pianisten een vrijbrief geweest om ermee te doen wat zij wilden. Cadensen zijn vanouds in de muziek vrije stukken, die aan de vindingrijkheid van de solist worden overgelaten. Waarom zou Gershwin zelf zich altijd strikt gehouden hebben aan de vorm. waarin hij het werk voor het eerst heeft uitgevoerd? Merkwaardig is het wel deze be knopte vorm te horen. De cadensen zijn inderdaad nog maar heel kort en zelfs tamelijk primitief. De cadens in de tweede helft is in de loop van de tijd uitgegroeid tot een reuzencadens van ingewikkelde structuur en ten dele zelfs begeleid. Er zjjn ook elders versieringen en uitbreidingen. Wie heeft ze gemaakt, hoe Immen ze pre cies in de wereld? De pianist van deze opname merkt op, dat het stuk in deze eerste versie een frisheid bezit, die er in de latere, niet alleen uitgebreide maar ook aan zienlijk gepolijste lezingen uit is ge gaan. Daarin heeft hij volkomen ge lijk. De Rhapsody is later naar het symphonische toe getrokken, een piano concert met begeleiding van een sym- phonie-orkest waarin vooral strijkers een grote rol spelen, geïnstrumenteerd dan vooral naar een Hollywood se smaak. De originele versie is voor een jazz-orkest zonder strijkers, en het klinkt inderdaad allemaal veel levendi ger en verrassender, wanneer het zo droog, puntig, springerig en zelfs bij wijlen vinnig gespeeld wordt als men het hoort in deze uitvoering. Dat is aan Cor de Groot en Klaas van Beeck met zijn muzikanten wel toevertrouwd. Met een beroep op die eerste versie spelen zij het stuk ook vooral snel. Er wordt niet gekwijld en gezwijmeld. Het is helder, wel gevoelig maar er is wei nig plaats voor sentimentaliteit. Het is er zo'n beetje mee gegaan als met de pianoconcerten van Rachmaninoff. Die klonken onder de handen van de com ponist zelf ook heel wat frisser en mu- zikantesker dan onder die van vele latere pianisten, die ze almaar mooier en diepzinniger maar dan ook behoor lijk sentimenteel maakten. Met deze uitvoering hebben Cor de Groot en Klaas van Beeck goed werk gedaan. Men heeft onlangs met enige plech tigheid deze opname de wereld ingezonden. Zij betekent een be langrijk feit in de geschiedenis van het Brabants Orkest, en men meent er wel een begin in te mogen zien van een meer geregelde samenwerking tus sen het orkest en Philips. Dit is geen kleinigheid als men bedenkt dat het Brabants Orkest de officiële status van een provincie-orkest heeft en Philips- grammofoonplaten een wereldmarktde- biet hebben. Men mag het zien als een bevestiging van de rang, die het Bra bants Orkest zich door zijn kwaliteit ver overd heeft. Deze opname van Dvoraks ..Neue Welt"-symphonie rechtvaardigt de on derneming volkomen. Men kan haar be zien uit een oogpunt van orkestspel en klank, zowel als van vertolking en voor dracht. Beide gezichtspunten treffen samen in de gaafheid en het meester schap van de uitvoering. Zij behoort tot de beste en de plezierigste, die men zich van het bloeiende werk herinneren kan. Hier is een orkest, dat zulk een stuk met fraaie klank en grote brille vertolken kan, maar het orkest heeft dan ook zijn dirigent gevonden, die het wezenlijk leidt met gezag en muzikan: k temperament, om vooral ook niet te zwijgen van de forse, viriele greep die hij op deze oergezonde muzikantenmu ziek heeft. De opname is klanktechnisch bijzonder geslaagd. De klank is ruim en warm van timbre. Van harte aan te bevelen. De grootste charme van deze op name schuilt in haar klankhoe- danigheden. De stukken onder scheiden zich noch door vorm noch door geestelijke diepgang. Ze stel len alle voor een stuk vertellende en beschrijvende fantasie, in klank uiter aard. Die van Moussorgsky's „Schilde rijententoonstelling" heeft al een heel fantastisch klankgewaad gekregen door de orkestratie van Ravel, zo raak dat zfl de voorstellingen van deze stukken pas geheel ontdekt. Ze zijn ook als uitvoe ring op deze plaat het beste, door Hai tink scherp en gevoelig uitgewerkt in hun klankpracht, die een zeer voornaam beeldend element vormt, de beelding n.L van de stemming, waarin het voor gestelde leeft. De beide andere stukken zijn meer vlotweg gemusiceerd, tech nisch heel goed, maar met een ietwat losse, vluchtige hand. In de Danse ma cabre treft de fraaie vioolsolo van Her man Krabbers. De compositie op. 44 voor strijkor kest van Lex van Delden dankt haar naam Trio aan het feit, dat zij uit drie delen bestaat. De titel slaat dus niet op de stemmen, zoals gebruikelijk is, doch op de uiterlijke vorm, naar analogie bijv. van het Trio in een driedelig symphonie-menuet. Het stuk is ontstaan in 1954 en toont de componist in een gedrukte stemming nochtans zeer opgewekt zijn hand be proevend in het schrijven voor een ge compliceerd want zeer gedeeld strijkor kest. Ton de Leeuw's experimentele com positie „Ombras" krijgt een ruimere verbreiding doordat Rudi van Dantzig er voor het Nationaal Ballet een choreo grafie op gemaakt heeft. Voor de lief hebbers die er zich verder in willen verdiepen valt het dus goed samen dat men het nu op de plaat kan horen. Dit te meer, omdat naar de goede op zet van deze Donemus-serie de partituur met een zakelijke vorm-analyse aan de plaat is toegevoegd. L.H. Op de hoes van dit 45 t.-plaatje vertelt Cor de Groot, dat het de complete originele versie bevat vein de beroemde Rhapsody in Blue, gemeten aan de eerste grammo foonopname (een 78 toerenplaat uiter aard nog) die er in 1924 van gemaakt is met de componist aan de piano en Paul Whiteman met zjjn orkest, twee weken nadat zij de eerste uitvoering van het werk in Carnegie Hall te New York hadden gegeven. Van deze eerste versie is nooit een partituur in druk verschenen. Klaas van Beeck heeft er een partituur van samengesteld, zoals hjj haar van die oude plaat uit 1924 heeft afgeluisterd. De pianist, aldus De Groot, heeft de solopartjj gespeeld in de stjjl en met de tempi, die Gersh win zelf eens heeft laten vereeuwigen. De opname is dus een zo nauwkeurig mogelijke imitatie van het stuk, zoals de componist en Paul Whiteman het in die eerste tijd hebben laten klinken. Dit is ongetwijfeld de grote verdien ste van deze uitvoering, die nogal wat verschilt van het werk, zoals wij het naar de noten en de stjjl van spelen gewend zjjn te horen. Daarom kan zij echter nog niet authenticiteit pretende ren I)e Groot gebruikt dat woord dan ook terecht niet. Het lijkt namelijk niet zeker, dat het niet in de loop der jaren onder de handen van Gershwin zelf gegroeid is. Cor de Groot deelt mede, dat er in 1927 een nieuwe op name van gemaakt is door dezelfde combinatie. Whitemans orkest was toen inmiddels wat gegroeid, zodat de be zetting al niet meer geheel gelijk was aan die van drie jaren terug. Overigens echter was alles onveranderd gebleven. Dit zegt nog niet, dat Gershwin zelf voor andere gelegenheden geen uitbrei dingen en toevoegingen toegepast zou hebben. De uitvoering van de oorspron kelijke versie besloeg twee zijden van een 78-t. plaat met een speelduur van 9(4 minuut. Dat is wel het maximum, dat er op zulk een oude standaard plaat kon. De verkoopbaarheid van de opname kan een goede reden hebben opgeleverd om zich aan de oorspron kelijke versie te houden. De zaak is, dat Gershwins Rhapsody in Blue bjj lange na niet volledig ge noteerd was, toen hjj haar op die ge denkwaardige avond van 4 januari 1924 met Whiteman ten doop hield. De orkestpartituur lag op Whitemans les senaar, doch zjj bevatte vele open plaatsen, waar de componist doorheen had geschreven: „wacht tot ik knik". Hjj improviseerde die stukken tijdens de uitvoering als vrije cadensen (waar van er dan ook vele In het stuk voor komen). De dirigent moest hem maar opvangen, als Gershwin weer zover was en hem een knik gaf. Dit bewijst, dat Gershwin, die eigen lijk veel meer dan een componist een diezelfde hunkering hem in verzet te gen de Rapallo-politiek. Na de oorlog werd aan het verlangen van Adenauer in gelijke mate voldaan door de E.E.G, de N.A.V.O. en het verdrag van Frans- Duitse vriendschap en samenwerking. Er is wel eens verondersteld, dat Adenauer vóórdat hjj bondskanse lier werd, vrqwel nimmer in het bui tenland is geweest. Dat is in hoge ma te onjuist. Maar het *s ook verkeerd aan te nemen, dat Adenauer een na tuurlijke aanleg zou hebben om a-na tionaal te denken. Hjj heeft de Europese gedachte voor al gepousseerd in een tijd, toen de Duitse natie nog moest optornen tegen het wantrouwen van de westelijke we reld. In diezelfde periode heeft hjj je gens Israël de plicht op zich genomen een deel van het leed, dat de Joden door Duitsland is aangedaan, financieel te vergoeden. Nu het wantrouwen je gens Duitsland veel van zjjn substantie heeft verloren, ziet men Adenauer niet zo hard meer trekken aan de Europese eenmaking. Formele diplomatieke be trekkingen met Israël heeft hij niet aangeknoopt en men hoort er ook wei nig van, dat de bondsrepubliek Israël bijzonder zou helpen bij zijn pogingen zich te associëren met de E.E.G. Maar wel handhaaft Adenauer zijn eigen waakzaamheid jegens alle symp tomen in het westen, die kunnen wij zen op meegaandheid jegens het oos ten. Het liefst spijkert hij de nele NAVO vast op de Verdragen van Pa rijs. De neiging van de regering-Ken- nedy om oude impassen te veriaten heeft de bondskanselier met bezorgd heid vervuld. De „wetenschappelijke" of „spelmatige" benadering van zijn problemen door de jonge bollebozen, die na Eisenhower en Dulles in Was hington de scepter zijn gaan zwaaien, heeft hem geërgerd. Hij trof de laatste jaren in de Amerikaanse hoofdstad een „esprit de géoméétrië aan. Hij gaf even wel de voorkeur aan een „esprit de coeur" en die vond en vindt hij in het Elysee te Parijs. Men hoort thans zeggen, dat de „sta tische politiek, die Duitsland onder Adenauer in de wereld heeft bedreven, zal worden vervangen door een „Poli tik der Bewegung". Maar dat dacht men tijdens het gesol met het presi dentschap in 1959 óók. Aanhangers van de „statische" school trachtten Erhard weg T, w®rken in de Villa Hammer- schmidt. De ,,Bewegungs"-mensen pro beerden hetzelfde met Adenauer. Aanvoerder van de laatste stroming was toen evenwel Franz-Josef Strauss, die thans het kernstopverdrag afwijst. En de grote „staticus" was destijds Gerhard Schroder, die thans als minis ter van buitenlandse zaken een en al „Bewegung" heet te zijn. Met Adenauer vertrekt uit het Palais Schaumburg de man, die van de wes telijke bezettingszones van Duitsland een fatsoenlijke, op het westen georiën teerde en welvarende staat heeft ge maakt. Hij heeft het grote voordeel ge had, dat hij zijn eigen persoonlijkheid nimmer geweld behoefde aan te doen, wanneer het Duitse staatsbelang eiste, dat er in Bonn een sterk gezag zetelde, een alkeer van ieder radica lisme en een klaarblijkelijke geestdrift voor bovennationale organisatievormen. De verachte vijand heelt hij in nog geen tien jaar tijds herschapen tot de on misbare bondgenoot. Als hem de op bouw van een verenigd Europa volle dig was gelukt, zou hij de reputaae hebben nagelaten van een der grootste staatslieden van deze eeuw. De aspi raties van zijn vriend De Gaulle en de weerklank, die het gaullisme ln zijn eigen innerlijk vond, hebben dat ver hinderd. Nochtans blijft hij een van de grootste politici van Duitsland. Om tot mijn aanvangsthema terug te keren: zijn fantasie is te vergelijken met de vleugels van een struisvogel; zij mogen hem niet in staat hebben gesteld te vüegen, hij heeft er wel hard en ver mee kunnen lopen. H. J. NEUMAN Dr. JAN FUCHS Amsterdam, 12 okt. „zet mij op een Sta verse Jol of op de Queen Mary, in beide gevallen be schouw ik dat als een straf. Varen vind ik ronduit vreselijk. Ik blijf liever met beide benen op veilige, droge grond". De 58-jarige Amsterdamse ver- keersdeskundige dr. Jan Fuchs zegt het met vuur. Hetzelfde vuur waarmee hij zich onlangs in het vermaarde „erw tensoephokje" in „De Poort van Cle- ve" aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal ontpopte als een uiterst strijdbare „wa tergeus". Dr. Fuchs stond er wijdbeens met snelle, flitsende gebaren en een zwiepende chronometer voor de borst tegenover een uiterst critisch gehoor van belanghebbenden, geïnteresseerden en gewoon nieuwsgierigen. Het gezel schap dat even tevoren had deelgeno men aan de „Operatie Watergeus", de eerste daadwerkelijke poging van tien textielhandelaren om openhaar vervoer via de hoofdstedelijke waterwegen moge lijk te maken. In hun opdracht heeft dr. Fuchs zich uitvoerig met deze zaak bezig gehouden en zal hij de resultaten van de proeftocht verwerken in een rapport. Van de man, die naar hjj zegt: ge woon de pést heeft aan boten, zal het gemeentebestuur van Amsterdam en ver der iedereen die dat maar wil, kunnen vernemen wat de kansen en de mogelijk heden zijn voor een geregeld waterver voer van en naar het zo gekwelde ver- keershart van de hoofdstad. Neutraler ten opzichte van de „watertram" is haast niet mogelijk en in dit opzicht kan men er ook op rakenen dat de machtige ietwat hoekige gestalte van deze volbloed Amsterdammer borg zal staan voor een haarscherpe weergave van de feiten. Het is trouwens een ster ke eigenschap van dr. Fuchs om ronduit te zeggen waar het op staat. Onver bloemd en hardop, want fluisteren kan hij niet, dat mag in de omgang dan wel eens, op zjjn zachtst gezegd, weinig tactvol lijken, het eerlijke spontane er van is onmiskenbaar. Ergens is dr. Jan Fuchs de typische grachtenjongen ge bleven: een beetje excentriek, nier en daar wat superioriteitsgevoelens, tradi tioneel, een sterk gevoel voor betrekke lijkheid en een onuitblusbare hunkering naar gein. Hij mo, lachen en kan ook lachen waar anderen wel om zouden kunnen huilen. Wij herinneren ons in dit verband de speciale Vlucht, waarop des tijds de KLAi Dij een aantal gasten en genodigden vol trots haar eerste Elec- tra introduceerde. Dr. Fuchs behoorde tot de genodigden en nog horen wij zijn onweerstaanbare, bulderende lach toen hij met donderend geweld door de rug van zjjn spiksplinternieuwe stoel ging. En terwijl enige KLM'ers met het schaamrood op de kaken vergeeise po gingen in het werk stelden om de stoel üie Deslist „total-loss" was, te repareren, daverde opnieuw de pret van dr. Fuchs door de Eiectra. Het bleek dat een juf frouw op het toilet zat opgesloten, om dat het spiksplinternieuwe slot verdere dienst weigerde zodat men tenslotte een paneel moest wegbreken om haar te bevrijden... Jan Fuchs werd op 10 december 1905 aan het Singel geboren. Groei de op aan het water met zijn neus op de beurtvaart, toen nog een bloei end en gonzend bedrijf op het Amster damse binnenwater. Een contact, dat hij eigenlijk, zonder hot nu speciaal te willen, steeds heeft aangehouden. Al moest en moet hq dan van al die boten niets hebben. „Misschien komt dat laat ste wel omdat ik nooit in de gracht ben gevallen, terwijl ik toch vrijwel mijn gehele leven aan de Amsterdamse grach ten woon. Het was in mijn jonge jaren mode om over de blauwe grachtenran- den te rennen en zo je weg naar school te vinden. Het heeft i. ij nooit één nat pak opgeleverd, maar ik herinner mij nog als de dag van gisteren dat ze die jongen van de boekhouder Zwets bijna dagelijks thuis moesten bezorgen. Hij kón het maar niet leren. Dat grachten randjes lopen is anders helemaal uit de tijd. Op de grachtenranden staan nu permanente hekjes voor de geparkeerde auto's, ter voorkoming dat de wagens er in vallen. Het kind van de grachten heeft vandaag de dag geen schijn van kans meer. Ergens let het in een soort hel. De straat is voor het giachtenkind taboe, want is het niet zo dat hier zelfs de grachtentrottoirs tot het do mein der „knorrende beesten" beho ren? En dat geldt voor alle grachten, hoor! Want ik ken ze. Ik woonde op het Singel, Prinsengracht, Leidsegracht, Westlandgracht, bezocht aan de Keizers gracht het Gereformeerd Gymnasium en woon thans aan de Herengracht." Fuchs kent de grachten als geen ander. Elk huis is er voor hem een gezicht, dat hjj langzaam zag vertrekken. Van de vrolijkheid door het huiselijke leven en bedrijf tot de koude, onbewogen, hoogstens zakelijk geïnteresseerde oog opslag van een pand, waar men zaken doet en komt en gaat voor een dag taak. „Ik heb als jongen nog volop woon- grachten gekend. Ik had er vele vrien den en vond er een machtig speelter rein, waar we met de scholen onder elkaar enorme gevechten konden leve ren. Waarbij je dan naar woest gebruik je riem met de vervaarlijke vishaken losgespte en dit wapen snorrend liet rond- suizen. De auto's wiel aan wiel hebben er de ruimte teruggebracht tot een zo nu en dan verbijsterend minimum, dat nog slechts een behoedzaam „zijwaarts" vooruitlopen toestaat". Dat heeft Fuchs altijd beziggehouden en in pogingen om aan de wurgende verkeersgreep te ont komen heeft hij zich herhaaldelijk ach ter de meest fantastische plannen ge zet, zoals bijvoorbeeld dat van het he- ldcoptervervoer in Amsterdam, met een grote start- en landingsbaan voor het Centraal Station. Even onstuimig en energiek als hij zich destijds ook op de rechtenstudie wierp. Hij kwam als jong jurist terecht in de Bond van Be- drijfsautohouders in Nederland en in deze vervoersomgeving vond hij ook de stof voor zijn proefschrift over de beurt en wagenveren. Nog ziet hij zich met dat proefschrift onder de arm voor de deur van de hooggeleerde professor Posthumus, die de scriptie minzaam glimlachend in ontvangst nam en hem zei de andere week terug te komen. Fuchs was er de andere week. Zenuw achtig en onzeker. Tot zijn grote ver bazing vroeg de professor hem wat hjj eigenlijk kwam doen. Hij was het hele proefschrift vergeten. „De professor heeft toen snel alleen de noten doorge nomen en daar kwam ik dus wel ge nadig van af. Als ik er dan nog een boek van hem zou bijlezen, was het wel voor elkaar, werd mi) meegedeeld." Dr. Jan Fuchs begon na de oorlog als verkeersredacteur bij het Pa rool, voor welk blad hq onlangs als vaste medewerker is gaan wer ken. „Als free-lancer kan ik meer mezelf zijn", vertelde hq ons in zqn knusse woning aan de Herengracht. „Boekjes schrijven en dan dingen zoals deze „Ope ratie-Watergeus". Zoiets lust ik nou he. O denk toch vooral niet, dat er ook maar een parkeerplaats door zal vrij komen. Zeer zeker niet. Maar het blijft een feit dat die waterwegen in Amster dam mogelijkheden bieden en dat je er mee van de buiten- naar de binnenstad kunt komen. Zo gek hoeft dat toch nipt te zqn. Bedenk dat er een tijd geweest is dat in de Amsterdamse binnenstad een rijverbod heerste en dat het slechts de dokter en de stedelijke notabelen ge geven was om er met hun koetsen te rijden. De rest ging lopend of per trek schuit, via het water dus. Een stad als Venetië kent nog altijd het vervoer per watertram en men is er nog steeds even gelukkig mee". Tegen deze achtergron den zal dr. Jan Fuchs intensief probe ren om de meest haalbare kaarten uit de „Operatie Watergeus" te trekken. Grondig en intensief, want dat hoort gewoon bij zijn werkwijze. De kans dat het een vurig pleidooi wordt lqkt ons niet uitgesloten. Maar wat kan daar op tegen zqn. HAYE THOMAS

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1963 | | pagina 15