E'r I DE WERELD VAN Aart van Dobbenburgh DIE NACHT ZAL IK NOOIT VERGETEN Indrukwekkende prenten vol liefde haat DINSDAG 24 DECEMBER 1963 De Rotterdamse gemeenteraad heeft besloten tot stichting van een regionaal woon wagenkamp nabij Bolnes, in samenwerking met de gemeente Ridderkerk. Delft denkt ook al aan een regionaal kamp. En Schiedam heeft er een, dat mede bedoeld is voor de gemeenten Vlaardingen en Maassluis. Laat ons hopen, dat het Rotterdams- Ridderkerkse en het Delftse beter worden dan het Schiedamse, an ders kan men het beter laten. mm mmmm UI Na een lang leven vol zorgen met de scharensliep Een paaltjewaar water uit komt als je op een knop drukt. Daar doet de huisvrouw haar was, daar maakt ze de groenten schoon. nog Noot-Aap-Mies, die kleinen, maar tot een ulo of nijverheids onderwijs zullen ze het wel niet brengen. Aart van Dobbenburgh, de lithograaf, heeft nooit minder gegeven dan zichzelf. Ieder die zijn werk kent, weet dit. En wie de volstrekte bewijzen van deze even onvoorwaardelijke als weer loze overgave in handen wil hebben, moet het schitterend verzorgde album „De wereld van Aart van Dobbenburgh" kopen. Het is zojuist verschenen bij de Uitgeverij Tijl te Zwolle. Dwingend Van hart tot hart Slechts koeien en kerken werden getroffenDat was tijdens de oorlog de geijkte dooddoener van de bezetter, wanneer de geallieerde bom bardementen op Duitsland weer eens raak waren ge weest. De Duitse bevolking kwam trouwens weinig méér te weten. Weerhouden door hun na tionale trots waren de Duit sers ook na de oorlog karig met hun woorden over de moordende bombardementen. Zo vertelt vandaag voor het eerst een Duitser over zijn ervaringen tijdens die ver schrikkelijke nacht van 16 op 17 mei 1943 toen de Moehne- dam werd verpulverd en het kokende water Hitiers wa pensmidse injiet Roergebied verlamde. m Mej. A. Fokkes (rechts), maatschappelijk werkster van de St. Vincentiusvereniging, is de erkende „klaagmuur" van de kampbewoners. Maar toat kun je beginnen met alle goede intenties, wanneer het kamp aMe g&oekm van een ond&rqntwikk&ld gebied vertoontt. de meest vergeten Een tafreeltje op een dag van regen en storm in het Schiedamse kamp. in een der wagens zit een be jaard echtpaar te trillen op de stoelen, want de wasmachine staat aan en die doet de hele wagen beven. Opa roept en klopt op het raampje om de aan dacht van zijn dochter te trekken, maar zij hoort niets. Hij wil de was machine afzetten, maar oma roept: „Blijf af, anders krijg je een schok!" Ze klimt uit de wagen en is op het trapje al drijfnat. De dochter slaat met een hamer de pennen in de grond, die het over een oud, houten schuurtje gespannen dek zeil vasthouden. Ze wil die touwen strak spannen, maar dat gaat boven haar krachten. Nu gaat ze met oma naar binnen, zet de wasmachine af, haalt het witte goed er uit, doet de bonte was er in en dan draait de ma chine weer. Als ze buiten komt en naar haar eigen wagen wil gaan, die naast die van haar ouders staat, ziet ze het zeil de lucht invliegen. Het schuurtje wordt nu drijfnat en alles wat er in staat: de kastjes met de kleren van de kinderen en het overige huisraad. Ze gaat naar binnen en huilt. Ze is een zware maagpatiënte en kan niet meerDe kinderen zijn naar school. Haar man is aan het venten, ondanks weer en wind, maar hij zal wel niet veel binnenbrengen. Hij sjouwt zich dood voor een klein in komen. Het is maar één dose-up uit dat kamp. Een van de vele beelden die mej. A. Fokkes, de sociale werkster, elke dag voor zich krijgt. In haar krant leest ze van groe pen ondernemende jongelieden, die hulp gaan bieden aan verre onderontwikkel de gebieden en overweegt dan, dat er nog zulke gebieden in het eigen land te vinden zijn. Waarom, vraagt ze zich af, kunnen deze tobberds geen fatsoenlijk stenen schuurtje hebben? Een eigen w.c., een contact voor eerf wasmachine, een eigen gootsteen? Moeten ze dan alle maal zijn aangewezen op het massa- gebruik van slecht3 enkele w.c.'s, douchecellen, enz.? Men klaagt nu wel over het slechte gebruik van die alge mene voorzieningen, maar ieder zou zorg besteden aan het eigene. Pas als er een betere accommodatie is, kunnen deze mensen tot een betere levenswijze worden opgetrokken, maar zoals het nu is, is het hopeloos In het nummer van maart 1958 van „De Gemeente" lezen wij hierover: „Voor woonwagenkampen zijn in het meest gunstige geval pompen goed genoeg. En men schudt veront waardigd het hoofd wanneer blijkt, dat het mechanisme van de pompen het ruwe gebruik niet overleeft. Ook ergert men zich over de vervuilde toestand, waarin de toiletten verke ren en zoekt daarin een argument om de zaak te laten zoals zij is. Doch wat voor bovenmenselijke eisen stelt men aan de kampbewoners wanneer men 10 tot 20 gezinnen dwingt van één w.c. gebruik te maken? Iedere woonwagen een eigen toilet is dus geen wensdroom maar een gebieden de els." Dat is een geluid van vijf jaar gele den. Is er dan sedertdien niets ge beurd? Zeker, vooral in Brabant bleek men al spoedig open oog te hebben voor de mogelijkheden die het ministe rie van Maatschappelijke Zorg bood in de vomi van subsidiëring om te komen tot goed ingerichte woonwagen kampen. Zo goed ingericht, dat het woonpeil, de orde, de netheid, de le vensomstandigheden in het algemeen, ermede werden gediend en ook enig perspectief werd geboden voor het so ciaal werk. Maar ln „de Randstad" komt men maar aarzelend op dreef. In het „Tijdschrift voor Overheidsad ministratie (4 juli 1963) lezen wij iets over de behoeften en voorzieningen in deze woonwagenbevolking? Een van de mogelijke antwoorden kan luide» „niets", kort en krachtig: „niets". Het valt niet te ontkennen, dat er mensen zijn die op dit standpunt staan. Zij willen niets met deze groep te maken hebben en zouden zich het liefst gedragen, alsof er geen woon wagenbewoners waren. Maar ze zijn er. Vat dan te doen staat is eenvoudig. Zodanige maatregelen tref fen, dat men niet merkt, dat ze er zijn. Dit hoeft er echter niet toe te leiden, dat er geen activiteiten ont plooid worden. Wel nee! Het is in deze gedachtengang mogelijk, dat er een technisch perfect woonwagen kamp wordt gesticht met alle voor zieningen, die het leven van de woon wagenbevolking kunnen veraangena men, zodat niemand zal kunnen zeg gen, dat de mensen, die „niets" wil len, nu ook werkelijk niets doen". is nog een categorie die niets wil ondernemen. Deze categorie zit echter in een heel andere hoek dan de keiharde, zogenaamd zakelijk- lieden, die van mening zijn dat de jonwagenbewoner niet bij de normale samenleving behoort. Die an dere categorie is die van de romanti ciZij zien in de woonwagenbewoner de zwerver bij de gratie Gods, onbe dorven, dicht bij de natuur levend, vrij, onbezorgd en in meerdere mate dan wij, brave burgers, in staat om op een directe wijze met het leven in contact te staan. Merkwaardig ge noeg willen ook de romantici niets. Volgens hen moet nmn zich vooral zo weinig mogelijk bemoeien met de zwer vende bevolking en niet hun vrije le ven willen persen in het strenge pa troon van orde, regelmaat en dwang, die onze industriële samenleving eist als tol voor de hoge levensstandaard. „Laat deze mensen toch; zij doen toch nau welijks kwaad en onder elkaar hebben zij het goed." Het vreemde is echter, dat ook de romantici niet consequent zijn; zij wil len wel niets, maar zij doen van alles. En dikwijls vinden de keiharde en ro mantische figuren elkaar en dringen zij zij het om totaal verschillende rede nen eendrachtig aan op goede voor zieningen, opdat de woonwagenbewoner (en hier divergeren de standpunten) Zuid-Holland aan de hand van een rap port van de Stichting voor Maatschap pelijk Opbouwwerk in Zuid-Holland, uitgebracht aan Ged. Staten. Een leer zaam stuk! Wij laten er hier iets uit volr gen. Afgaande op de schatting,, die ln genoemd rapport („De woonwagen bevolking in Nederland" 1959) gedaan werd, kan de totale woonwagenbe volking op kampen en standplaatsen in Nederland geschat worden op rond 20.000 personen, huizende in ca. 4.000 wagens. De groep kan onderscheiden wor den in drie categorieën: a. de zigeuners, een kleine, zeer in ternationaal georiënteerde groep, b. de „reizigers", die ongeveer 80 pet. van de woonwagenbevolking uitmaken en de Nederlandse na tionaliteit bezitten, c. de „burgers", die eigenlijk niet in een woonwagen thuis horen, doch grotendeels door de woningnood hierin terecht zijn gekomen. Deze laatste groep hoort eigenlijk op een woonwagenkamp niet thuis. Zij wordt over het algemeen ook niet geaccepteerd door de andere groe- pen en is wellicht nog het gemakke- ,JZomervreugde m het Schiedamse woonwagenkamp. Nu leren ze lijkst te bewegen tot een sedentair" a m-„a „„m mir. mf-o (gevestigd) leven. De beide andere —""i-,i mm groepen wensen nadrukkelijk niet se dentair te zijn en voor hen zouden regionale woonwagenkampen met een goede outillage wat betreft onderwijs, gezondheidszorg, geestelijke en maat schappelijke zorg, dan ook de beste mogelijkheid vormen om naar de ge wone maatschappij „toe te groeien". In 115 Zuidhollandse gemeenten ont breekt iedere voorziening. „De 54 gemeenten, die of een woonwagenkamp hebben of met een andere gemeente een gemeenschappe lijke regeling troffen, konden in totaal maximaal aan 700 wagens standplaats bieden. In 1960 waren op alle kampen teza men minimaal 275 wagens aanwezig en maximaal 571 wagens. Voor 1961 waren deze cijfers respectievelijk 286 en 605. De gemiddelde bezetting der kampen was in de zomermaanden van 1960 377 wagens, in de wintermaanden van 1960 was deze 383 wagens. 22 gemeenten spraken in vage be woordingen van een zekere behoefte aan regionale kampen, van plannen dienaangaande werd slechts in vier ge vallen melding gemaakt (Leiden, Rot terdam. Schiedam, 's-Gravenhage). Ver meld kan worden dat in Leiden een re gionaal kamp aanwezig is voor de ge- menten Leiden, Leiderdorp, Noord- wijk, Oegstgeest, Rijnsburg, Sassen- heim, Voorschoten, Warmond en Zoe- terwoude. Te Schiedam is een kamp voor -de gemeenten Schiedam, Vlaar dingen en Maassluis. Rotterdam zal dus binnenkort een nieuw kamp oprichten in samen werking met Ridderkerk. In 's Gravenhage i3 een kamp erkend als regionaal kamp in oprich ting. De gemeenten Alphen aan den Rijn en Zwammerdam hebben een ge meenschappelijk kamp. Het Leidse kamp heeft een maximumcapaciteit van 68 wagens, in Schiedam kunnen 48 wagens staan, in Rotterdam 72, in Den Haag (Leyweg) 40 en in Alphen aan den Rijn 15 wagens. Regionale kampen zouden gevestigd kunnen worden in de volgende gemeen ten: Leiden, 's-Gravenhage (2 kampen), Rotterdam, Schiedam, Dordrecht, ter wijl een wat kleiner kamp in Gouda reden van bestaan zou hebben. Voorts zouden in Gorinchem en op de Zuid hollandse eilanden bepaalde voorzienin gen getroffen moeten worden." n onze rubriek ,,'s Lands Kroniek" verscheen onlangs een beschouwing onder de titel „Woonwagenkamp steen des aanstoots" en het begon aldus: „Niemand wil rommel voor zijn deur". Daarmee is eigenlijk het hele woonwagenprobleem getekend. In plaats van het zoeken naar een verantwoor de oplossing wil men de woonwagens „weg" hebben. Gaat u maar naar de volgende deur. En als het niet goed schiks kan, dan maar langs andera we- en. Ditmaal wil een scheepsbouwon- ememing in Arnhem geen „rommel voor zijn deur" en begint een kort ge ding tegen de gemeente om het woon wagenkamp aan de Eldense Dijk („on voorstelbaar smerig") weg te krijgen. Waarheen? Dat weet niemand te zeg gen, maar in ieder geval niet voor onze deur, vindt men. Men wil het be staan van onderontwikkelde gebieden in het eigen land ontkennen door ze een voudig weg te stuffen. Maar het gaat ook om mensen. Mensen, waarvan een schrijver in „Sociale Zorg" (20 jan. 1960) zich afvraagt, of het paria's zijn. Wij lezen: „Als lid van een plaatselijke con tact-commissie voor woonwagenwerk kom ik uiteraard nog al eens in con tact met woonwagenbewoners en per sonen die veel bemoeienis met deze mensen hebben. Ongewild komt dan het gesprek wel eens op ervaringen van de woonwagenbewoners met de diverse diensten voor sociale zaken. Rekening houdende met het feit, dat hetgeen men vertelt zeker niet zon der overdrijving zal zijn, dan nog sta ik dikwijls versteld van de ma nier waarop de woonwagenbewoners naar hun zeggen, te woord worden gestaan en behandeld worden. Me thoden worden toegepast, die in een vorige eeuw gebruikelijk waren, maar waarvan ik meende dat zij door maatschappelijk werk nu toch wel waren achterhaald. Men wordt bij voorkeur alleen te woord gestaan via een loket. Niet alleen maakt dit een gesprek onmogelijk, juist voor een woonwagenbewoner met zijn minder waardigheidsgevoel, maar bovendien zou men worden afgesnauwd en voor argumentering van een verzoek zou geen gelegenheid worden gegeven. Dan wat betreft de hulpverlening. Volgens de woonwagenbewoners wordt in vele gemeenten een zodanige hulp verstrekt dat men gedwongen wordt te vertrekken. Eerstens zou dikwijls alleen hulp worden verstrekt op voor waarde, dat men de gemeente ver laat (Deze voorwaarde wordt niet ge steld maar oorspronkelijk afgewezen verzoeken zouden worden ingewilligd als men verklaarde te zullen vertrek ken). Tweedens wordt een zo geringe uitkering verstrekt, dat het zelfs voor een woonwagenbewoner niet mogelijk is daarvan te leven." it deze ervaring zou men kunner afleiden, dat het verstrekken vat steun als een soort premie op In- verdwijnen wordt gebruikt. Dt mentaliteit die hieruit spreekt, vind een nadere beschouwing in de vork jaar verschenen uitgave van de Ver eniging van Nederlandse Gemeenten „Voorzieningen Woonwagenbevolking Ziehier een citaat: De vraag: wat wil men mat gestoord zijn niet door onze technische geen last meer zal veroorzaken, of on- samenleving aangetaste, zo natuurlijke leven kan voortzetten. In feite maken geen van beide ernst met de zaak." Maar wat zou men dan wel moe ten doen ten aanzien van een „zwer vende" bevolkingsgroep, die voor wel haast 90 procent katholiek is? Mej. Fokkes zegt er dit van: verschaf deze mensen een omgeving, waarin zij kunnen leren hoe een menswaardig bestaan op te bouwen via een mini mum aan comfort, hygiëne en alge mene ontwikkeling en laat ons de ge dachte vergeten, dat men hun eens een cadeautje wil geven of dat men ze eens goed wil verwennen. J. A. VAN SCHIJNDEL Er zijn meer dan veertig lithografieën in opgenomen, prachtig gedrukt, over de gehele pa gina. Het kostelijke boekwerk opent met een helder en terzakekundig es say van de bekwa me grafiekkenner Johan Schwencke. Deze inleiding spreekt zozeer voor zichzelf, dat ik hoezeer rake uit spraken en fijne ty peringen daar ook toe noden er niet uit wil citeren. Lie ver wil ik met u het boek in de hand nemen en het aan dachtig bekijken. Vanaf de band kijkt het linkeroog van Aart van Dob benburgh (fragment uit zijn tweede zelf portret, 1960) u recht aan en eist uw antwoord op de vraag: hoe staat gij tegenover de din gen die mijn leven beheersen, zozeer dat ik uitsluitend daarvoor leef en werk? Ik heb mij zelf geheel uitge sproken wat is nu uw wederwoord? Er ligt een beetje wantrouwen in dat oog men ziet dat zijn eigenaar veel moet hebben geleden en doorleden, en dat niet altijd zonder schuld van an deren. Maar men voelt er ook een grote tederheid in, een tederheid die ondanks pijnlijke ervaringen steeds weer tot nieuw vertrouwen in het leven en in de mens bereid zal zijn. Het oog heeft iets van de dichter en dromer, voor wie niets te klein en niets te groot is en die zich nog altijd als een kind kan verwonderen en ver heugen over de mooie en goede din gen van deze wereld. Maar evenzeer bespeurt men een onverbiddelijke en felle afkeer van wat door mensenhan den van deze goede en mooie dingen is gemaakt. Het is het oog van een man die evengoed kan liefhebben als haten van iemand, die alle uitersten kent en ze fel en hartstochtelijk be leeft. Zijn wereld schijnt zo klein „altijd weer mijn moeder, daarna mijn vrouw, dan Marthy en dan de handen van Christus", zegt hij ergens, naar waarheid en tegelijk met snijdende ironie maar in werkelijkheid is zij groot omdat zij alle gevoelens omvat. Van Dobbenburgh's grote liefde is het kind, zijn grote haat het onrecht, on- schuldigen aangedaan. Daarom kan men de innigste kinderprenten naast hart verscheurende aanklachten vinden ja, een paar zijner indrukwekkendste kin derprenten zijn zulke aanklachten, zo als de affiche „Moordenaars", in dit boek veelbetekenend geplaatst tegenover een lief kinderkopje, dat vol vertrouwen en argeloosheid de wereld instaart. Het zijn afbeeldingen van hetzelfde kind, Dobben- burg's dochtertje Marthy, de werking die er van uit gaat, is volkomen tegenge steld. Beide ontstaan uit oneindig diepe liefde voor het kind, is de ene litho als het ware „vertekend" door gevoelens van haat. De kunstenaar schrijft in zijn „Dag boek voor Marthy" het volgende over deze affiche. „Een dag of vijf geleden voltooide ik een litho tegen de oorlog, tegen kindermishandeling, tegen psycho paten kortom tegen allen, die het kind kwaad doen. Een smartelijk verwrongen kindergelaat klemt het vuistje dicht, zó tragisch dat niemand er lang naar kij ken zal, maar velen zullen het beeld lang met zich meedragen. Marthy po seerde van tijd tot tijd, bij elkaar onge veer twee uur. Dat viel haar enorm mee. ,Ben je nu al klaar?' vroeg ze. En toen ik bevestigend antwoordde, zei ze plechtig: ,Het is een wondersteen'." Hoezeer moet Van Dobbenburgh ge dreven, gedwongen zijn geweest, om tot zulk een prestatie in staat te zijn! Hij verscheidene afbeeldingen zijn fragmenten uit dit dagboek over genomen. Ze vormen geen toe lichting of verklaring die heeft het werk van Aart van Dobbenburgh immers niet nodig maar geven soms een inzicht in het ontstaan van de bewuste prent en een indruk van de merkwaardige persoonlijkheid van de kunstenaar. Ook in deze teksten spreekt Van Dobbenburgh zich even direct en ongeremd uit als in zijn prenten. Het zijn woorden van hart tot hart. Met hoeveel liefdevolle aandacht heeft de lithograaf, op de steen, maar ook de vader, in het dagboek, de kleine Marthy geobserveerd. 3ewijzen te over in dit boek! Ik voor mij ben blij met de waardevolle toevoeging, die deze dag boekfragmenten vormen, en ik wil er een paar zinnen uit overnemen omdat ze onthullend zijn voor het karakter er van. „Toen ik met Marthy aan de ont bijttafel zat, vroeg ik haar: .Begrijp je waarom ik een dagboek over je schrijf Ze keek mij plagend-spottend aan, bracht haar hand voor haar mond en antwoordde lachend: ,Ik zal het zeg gen, pappa, maar je moet niet boos worden.' „Natuurlijk niet," verzekerde ik, „zeg het maar." „Nou", ging ze verder achter haar hand, „dat mag God weten"." Tot slot wil ik enkele hoogtepunten in dit boek signaleren. Daar is het in middels beroemd geworden portret van Van Dobbenburgh's grote vriendin en geestverwante Henriëtte Roland Holst; het waardige, ongeposeerde en toch koninklijke portret van Hare Majesteit. Verder zijn er andere por tretten, bloemen, dieren, landschappen sommige open en lokkend, andere grillig en dreigend. Ach, er is teveel om op te noemen. Liever wil ik u dit boek warm aanbevelen als een schit terend kerstgeschenk! HANS ROEST Mijn vrouw en kinderen waren ver dwenen, opgeslokt door de stroom uitzinnige half verdwaasde vluchtelin gen. Achter hen kwam een kokende watermassa aanstormen. In de helde re maannacht werd hun geschreeuw en gegil gesmoord in het overweldigen, de lawaai van miljoenen tonnen water, die alles meesleurden. Mensen, die ren, meubelen, halve daken Zelfs op dat ogenblik en dit tekent de mentaliteit der meeste Duitsers tijdens de oorlog kon ik niet gelo ven, wat er gebeurde- De Nazi's had den zo stellig beweerd, dat de dam niet stuk gebombardeerd kon worden. Ze hadden er in het begin van de oor log afweergeschut langs geplaatst. Maar toen de R.AF.-bombardementen uitbleven, lieten ze een groot deel er- Bernhardt Bahnschulte geloofde zijn ogen niet! van weghalen. Het was elders harder nodig De Moehne Dam is onverwoestbaar, evenals de Eder-dam en andere dam men. in rivieren aangelegd, om er de elektrische energie voor de fabrieken in het Roergebied te winnen, zo werd steeds weer van hogerhand verzekerd. Bemhard Bahnschulte hij erkent het tahns eerlijk vertrouwde zijn ogen niet. Al had hij de Lancaster bommenwerpers gehoord en de sirenes horen loeien. Hij had toen zijn vrouw aangemaand, toch rustig naar bed te gaan en te proberen, wat slaap te pak ken. Toen weerklonken de verwoesten de ontploffingen van bommen, die niet op de dam vielen, maar in het water, vlak ernaast, waardoor de metersdikke muur vaneengereten werd. zowel bo ven als onder het watervlak- Om half twaalf loeiden de sirenes. Een kwartier later kwamen de Lancas ters aandaveren. Bemhard Bahnschul te keek uit een raam. De eerste ont ploffingen weerklonken boven alles uit. Hij zag de horizon zich rood kleu ren. Toen wekte hij vrouw en kinderen En hij geloofde het eerst nog niet Maar het duurde slechts enkele secon den. Hij haalde zijn gezin uit de schuil kelder. Dat was zijn en him geluk, an ders zouden ze evenals honderden an deren jammerlijk verdronken zijn- Meer dan 850 mensen kwamen om- Onder hen bevonden zich vele „werk- slaven", buitenlanders, overal van daan. Ze woonden in kampementen aan de oever van de rivier, renden daarlangs, achtervolgd door het water, voor hun leven. Tevergeefs. Tal van bewoners van Neheim-Husten wisten een korte weg naar de heuvels en kon den aldus het vege lijf redden. De volgende ochtend was het gedeel te van de stad, waardoor de door de bommen ontketende vloedgolf zich een weg had gebaand, één grote ruïne. 1" schuilkelders dreven tientallen lijke® rond. De huizen waren met modder gevuld, het meubilair was eruit ge sleurd. Duizenden werklieden zijn da genlang aan het werk geweest, om d« stadsgedeelte weer bewoonbaar te ma ken. Van hogerhand werd gezegd, dat leen Neheim-Husten zwaar getroffen was. Maar men hoorde er spoedig, wat er met de andere dammen wa gebeurd. Tientallen fabrieken voor oor logsmateriaal werkten niet meer- groot stuk van het Roergebied, de pensmidse van het Derde Rijk, lamgelegd. Ook hier een gebeuren als bi) rampen van Fréjus en Longaron plaatsvond, overigens daar in vo» vredestijd. Men was gewaarschuw de autoriteiten wisten, wat er kon g beuren. Maar de politie trad niet alarmeerde de bevolking niet. u a6 cieel deed men, alsof er niets aan hand was! De politie had geen orae gekregen, beweerde ze later. wej- be- Bernhard Bahnschulte zal die nacht, waarin zijn stad met haar volking van 23.000 zielen en duizena vreemde dwangarbeiders zo zwaar n teisterd werd, nooit vergeten.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1963 | | pagina 16