fllil DINSDAG 24 DECEMBER 1%3 ,rAllen en oud? Kom dan binnen!" zacht -pratend in zichzelf een speeldoos begon te spelen, terwijl in een kribbe talrijke lampjes oplichtte ''Wm'W.WJ W ;<.V v de heer X. Er wordt niets vermist. Is de dader ge- stoord?Of was er wel iets, geld, waren er gemak kelijk mee te nemen kostbaarheden? De rariteiten zouden niet zo gemakkelijk van de hand kunnen worden gedaan. Een misdadiger dus, die het klap pen van de zweep kende? Maar die wurging! Niets voor de gemiddelde inbreker. Ook niet voor een sluipmoordenaar. Een zwaar voorwerp, om het slachtoffer de hersens in te slaan. Liefst totaal onverwacht. Zonder dat er enig gerucht naar bui ten weerklinkt. Dat is het vakmanswerk. Maar een wurging, een worsteling. Er lagen stoelen om- geschopt... Onbegrijpelijk en mysterieus... Geen enkele aanwijzing. Afgetrokken knoop noch stuk jes van kleding. De vingerafdrukken. Ja. Maar in het archief van de dactyloscopische dienst waren ze niet aanwezigGeen vergelijkingsmogelijk heden Enfin, bromde de commissaris, na alle bijzon derheden nog eens te hebben nagegaan, dat zal dan mijn eerste onopgeloste moord worden. Ze zullen wel zeggen, het wordt tijd, dat de man op zijn lauweren gaat rusten. „Adjudant, laat me een kop sterke koffie brengen en neem er zelf ook een, voor mijn rekening. Je hebt het óók nodig. Het is nu vier uur in de ochtend. Maar reik me nog even het nachtrapport aan, als je wilt." De commissaris keek het door. ,,Een oude man bewusteloos op straat gevonden. Klaarblijkelijk door de koude bevangen. In de Breite Gasse. Hé, niet ver van de Lauferstrasze, waar de moord is gepleegd. Drieënzestig jaar. Volkomen uitgeput. In het Sankt Anna Spital opgenomen, vermoedelijk stervende.Zoveelste geval van honger en ellen de in ons zo rijke Wenen," peinsde hij. Als jong in specteur straatdienst doende, had hij menige uit gehongerde stumperd naar een ziekenhuis laten brengen. Ze kwamen er zelden bovenop. Nu deze Joseph Gerstenmaier weer. Ja zal na de Kerstda gen wel in het rapport vinden, dat men er niets meer aan heeft kunnen doen. Patiënt overleden... Verder een paar inbraken, twee vechtpartijen. Het is deze Kerstnacht erg rustig in mijn wyk geweest. De verpleegster stond even bij het bed stil, waar de kort te voren binnengebrachte oude man lag te woelen, zacht pratend in zich zelf, maar ook af en toe met wijdopen ogen vol schrik en afschuw om zich heen starend en nau welijks verstaanbare uitroepen slakend „Hope loos", had de dokter gezegd, na het eerste onder zoek. „Zuster, laat die man zich toch kalm hou den", werd er ergens in de zaal geroepen. „Geef hem een spuitje, zuster. Hij is toch al bijna dood, dat heeft de dokter toch gezegd? Ik sterf ook rus tig..." De zuster luisterde naar de wartaal van de oude. Wartaal? Er zat toch een zekere lijn in. Ze combi neerde hetgeen hij mompelde met hetgeen ze had gehoord, toen hij uit zijn bewusteloosheid bijkwam. Rijkaard... Verzamelde mooie en dure rariteiten. Kerstkribben van goud en zilver... Terwijl rondom hem de mensen van honger stierven of bij de opstanden aan flarden geschoten werden. Opstan den uit bittere nood. Hij dacht alleen aan zichzelf. Lachte om de nood van anderen. Nooit enig gebrek gehad. O, ik heb een moord begaan. Maria ligt dood in haar bed. En ik wurgde. De verpleegster huiverde haars ondanks. War taal. Hallucinaties... Ze sprak de stervende woor den van troost in. „Ik wist niet wat Ik deed", fluisterde de oude man, zacht huilend. „Ja, toch wel. Ik had er plezier in. Ik heb zolang geknepen, tot ik voelde, dat hij dood was. Maar ik was mezelf niet. Ik was niet Joseph Gerstenmaier. Ik geloof, dat ik wraak nam. Voor mijn jongens, omdat er honger en leed was in Wenen De oude man werd stil. Zijn einde naderde. De verpleegster zag tot haar verlichting een priester de zaal binnenkomen. Ze wenkte hem naderbij te komen. „Hij heeft het niet gevraagd, maar ik ge loof dat hij berouw heeft", zei ze met een brok in haar keel. De priester knikte. De oude man pro beerde nog iets te zeggen, toen hij hem met zijn omfloerste ogen ontwaarde. Hij bezat er de kracht niet meer toe. Men haalde het lijk van de zaal. Waarheen het gebracht werd, wist de verpleegster niet. Ze moest zich inspannen om haar werk te blijven doen. Een half uur later wenkte een verpleger haar. Ze ging naar de zaaldeur. „Het zal je misschien interes seren. We hebben de oude naar zijn woning over gebracht. Daar vonden we zijn vrouw dood in bed. Gestorven door uitputting, evenals hij. Een zielig geval niet?" Hij wilde er nog over uitweiden, maar een der verpleegden riep haar. Ze wilde ook niets meer horen, moest met haar geweten in het reine komen. Was het haar plicht de politie te vertellen wat de man in zijn doodsnood gezegd had" Misschien waren het toch hallucinaties geweest Hü was nog te zwak geweest om zich op te rich ten... Dodelijk vermoeid van de zware nachtdienst, sliep ze bijna de hele Kerstdag. De volgend4 ochtend besloot ze, met de hoofdverpleeg ster overleg te plegen. Zoals gewoonlijk ging ze eerst naar een naburig café. Ze gebruikte er het middagmaal, want het liep al tegen twaalven. Na- va«-ZCK fïj' i Weggedronken had en een koffie besteld, pakte ze een krant. Op de voorpagi- na trof haar een bericht onder grote koppen, met een toto van een voornaam huis en een deftige "r^ze,..eer' ..Rijke verzamelaar vermoord. Onbe grijpelijke en mysterieuze misdaad. Politie staat voor een raadsel.." Ze bleef even voor zich uitstaren. De kelner zette de koffie voor haar neer. Ze raakte het kopje niet aan. Verwonderd keek hij naar de gast, die de voorpagina bijna verfrommelde. Ze betaalde en stond langzaam op, haar best doende zich te beheersen. „Joseph Gerstenmaier," zei ze zacht, „ik zal ie nagedachtenis niet onteren. Van mij zal niemand ooit iets horen. Jouw Kerstnacht blijft een geheim God gaat Zijn eigen wegen." KEES HAZELZET. Een felle koude striemde door zijn oude li chaam. Verlaten lag de lange straat voor hem. Hij aarzelde. Zou hij teruggaan? Of verder strompelen over de harde sneeuw, die hier daar door de vorst spiegelglad was geworden? ^aar thuis lag Maria. Zijn vrouw. Dood in de ka- !?er. De kamer, waar ze veel lief en leed ge jold hadden. Ze was op deze Kerstavond gestor- ®h. Doodmoe uit het leven weggegaan. Zelfs ter "ille van hèm had ze niet langer willen leven, f6lhsde hij. Of had ze het werkelijk met meer ?®kund? Ze was altijd zoveel sterker geweest dan Van geest en van lichaam. De koude moest /?ar alle levenskracht ontnomen hebben. Hoe dik jonden de bloemen op de ruiten. Even had ze een ],fen van leven gegeven, toen het eerste klokge- 'Ul voor de Nachtmis door de stilte buiten weer galmde. Ze had zijn hand gegrepen en iets ge- 5lompeld. Het was een woord van afscheid ge jast. Slap viel haar hand terug en na enkele ?'nuten had hij haar ogen gesloten, zich omge- aaid en de kamer verlaten 1 Als met een loden last beladen was hij de twee 36e trappen afgelopen, naar buiten, door een g e« onbegrijpelijke als onweerstaanbare drang ^grepen. Hij kon daar niet langer meer blijven, in kamer met de dode. j Qp de hoek van een zijstraat stond hij even stil. c dikke kleren gehulde mensen stapten haastig hem heen. Ze liepen naar een kerkportaal, j^aruit een lichtgloed naar buiten kwam, een ge hate van de zijstraat verlichtend. Het licht trok h-Jti aan. Licht was warmte en hij had die brood- h; De Nachtmis wilde hij niet bijwonen, dat kon v"- Alleen gelukkige mensen, goed gekleed en 2ir?u deerlijke verwarmde huizen en het vooruit- iw'dt van een rijk Kerstmaal konden dit. Maar 1 Ucht... tpj'i ging er op af, bijwijlen steun zoekend tegen L muur. Ginds, in zijn huis, de onverwarmde ia5\er, waarvan ze net de huur konden opbrengen, klaria. „Joseph," mompelde hij voor zich heen, lj|a ie een beetje warmen, anders lig je straks ov5st haar of ergens op een stoep. Men zal dan Lj je heenstappen. Misschien zeggen, daar •JjL Weer zo'n dronkaard. Je kunt er geen medelij- mee hebben. Straks komt de politie. Ze pa- Ve'l'ieert geregeld en zal hem wel weghalen. Le- "d of dood." T d6 °en hij het kerkportaal bereikt had, zag hij, dat W nsen tot op de drempel stonden. Enkelen ke- d0. verstoord om, bang, dat hij zich tussen hen i hse]t| 2°u willen dringen. Een bedelaar. Misscnien i Zich* hij straks zijn hand wel op! Niemand toonde I iw.°0k maarJ enigszins inschikkelijk. „Kerst ma» zei Joseph bitter tot zichzelf. „Ze sturen de herurs van het Kerstkind nog steeds van de ene geen rg naar de andere. Geen plaats. Maar ik zal o0k grot vinden en geen os en geen ezel, dus W eeen warm onderdak in een ligplaats op 1 hooi en stro." V/T ismoedig draaide hij zich om. Hij hoorde ■t'i. het gezang van een jongenskoor. Het orgel *Urv dreunde er af en toe boven uit. Ach, een Zqu *aatsje ergens zou hem zo goed doen. Wellicht v0o bidden. Bidden, niet voor zichzelf, doch 1r; paria's zielerust. Bruusk draaide hij zich om. VgfV keek hem na en zag hem in de duisternis 6elUj'ï1Jnen, uit de cirkel van licht en de golf van oen van gezang en orgelspel. Orhho^e* e'nde van de straat keek hij onwillekeurig Zijf, °8> naar een verlicht raam. Hij hield opeens eden tn- Voor dat raam, duidelijk afgete- Stona tegen het licht van een kristallen kroon, een oude heer. Die had hem blijkbaar zien doen. Als ze trouwden, kwamen ze toch niets te kort. De kinderen werden door de dienstboden op gevoed. Ze hadden er geen last van... Last... Joseph en zijn Maria hadden vijf kinderen grootgebracht. Twee zoons verloor hij in de revo lutiedagen na de Eerste Wereldoorlog. Ze waren verwoede socialisten. Hij niet. Neen, hij had nooit aan politiek gedaan. Alleen zijn plicht. En twee vechters voor een betere wereld aan de gemeen schap geschonken. Inderdaad, geschonken. Want ze vielen, nauwelijks achttien en twintig jaar oud, in de burgerstrijd. Ze hadden nooit geld ingebracht, altijd werkloos, in die tijd. Een andere zoon emi greerde naar de Verenigde Staten. Aan hem was het te danken, dat ze de ellende in Wenen overleef den. Hij en Maria. Zijn twee dochters trouwden met arbeiders, zoals hij. Ze konden weinig missen. Hun mannen verachtten hem, omdat hij geen par tijlid was, van wat dan ook, zoals ze altijd smalend zeiden. De stem van zijn gastheer schrikte hem uit zijn overpeinzingen op. „Ik wed, dat je mijn collectie Kerstrariteiten wel zult willen zien", klonk het enigszins sarcastisch. „Ja, ik ben niet gelovig, maar ik heb altijd een zwak gehad voor dingen, op Kerstmis betrekking hebbend. Ik heb vele jaren achtereen oude Kerstkribben verzameld, bijzondere beeldjes er van en mooie Kerstboomversieringen. Alles oud en echt. Kom mee. Ze staan boven". Zijn gastheer aarzelend volgend, stommelde Jo seph een met een dikke loper bedekte trap op. De oude heer opende aan het einde van een gang een deur, met een zelfgenoegzaam „hier is mijn rariteitenkabinet". Hij knipte het licht aan en op hetzelfde ogenblik begon een speeldoos een Kerstliedje te spelen, terwijl in een grote kribbe talrijke lampjes opgloeiden. Als Joseph verstand van kunst had gehad, zou hij een prachtig voor beeld van een barokke, Beierse kribbe hebben on derkend. Alle figuurtjes waren in kostbare gewa den gekleed, van zijde, fluweel en brokaat. Er schit terden diamantjes en pareltjes op. „De H. Joseph ziet er net zo mooi uit all de Paus," dacht hij. „Zoiets zou in een kerk toch beter tot zijn recht komen," oordeelde hij, maar hij wilde zijn gast heer niet beledigen. Deze voerde hem langs een lange uitstalling van allerlei kunstvoorwerpen, tot het Joseph begon te duizelen. Hij hield even in. „U hebt al deze kostbaarheden zelfs gedurende de harde oorlogsjaren kunnen bewaren? Hebt u er niets van behoeven te verkopen?" vroeg hij zijns ondanks. Hoevele rijken waren tijdens de Wereld oorlog en daarna doodarm geworden. Al hun kost baarheden hadden ze moeten verkopen. Hij voel de een zekere ergernis in zich opkomen en staarde zijn gastheer schier vijandig aan. De welgedane grijsaard merkte het niet. „Poeh", lachte hij, „dat was helemaal niet nodig. Ik heb toen geen boter ham minder gegeten." Josephs onbehagen werd sterker. Geen boterham minder. Hoe hadden hij, Maria en de kinderen... In felle flitsen ging die tijd aan zijn geestesoog voorbij, terwijl zijn gastheer hem telkens weer op een nieuwe kostbaarheid wees, een zeldzaam stuk, een bijzonder mooi exemplaar, tevreden lachend, met een steeds meer onuitstaanbaar wor dende zelfgenoegzaamheid. De man had nooit honger geleden, nimmer de angst der werkloosheid gekend. Hij had misschien wel nieuwe aanwinsten gekocht, terwijl rondom hem in de miljoenenstad ontelbaren krepeerden. Er maakte zich tenslotte echter een laaiende woede van hem meester. Het was, alsof alle opstan dige taal, welke hem nauwelijks beroerd had, elk verbeten gezicht vol haat, dat hem als een christen onwaardig had toegeleken, opeens in zijn oren klonk en voor zijn ogen oprees, met een onstuimig geweld zich meester makend van geest en lichaam. Het begon bloedrood voor zijn ogen te schemeren. Hij kneep zijn vuisten ineen, opende ze, de nagels van zijn vingers dan weer in de palmen van zijn hand drukkend. Een tomeloze woede verscheurde zijn hersens... Zo'n moordzaak heb ik mijn hele carrière nog niet meegemaakt," mompelde de commissaris. Hij naderde de pensioengerechtigde leeftijd en had dus wel in de wereldstad Wenen het een en ander beleefd. „Doodeenvoudig en toch myste rieus. Onbegrijpelijk", stelde hij nadrukkelijk vast. De adjudant knikte instemmend. „Doodeenvoudig en toch mysterieus." Een bekend ingezetene, eens een prominente figuur, in de koning-keizer lijke tijd, een rijk man. Altijd vrijgezel gebleven. Vertoonde zich gedurende de laatste jaren ner gens meer. Bezat een verzameling kostbare raritei ten. Vermoord gevonden. Gewurgd. Sporen van een felle vechtpartij. Overal was het licht aan. Het vuur in de haard brandde volop. De buitendeur stond open. Enkele sneeuwsporen op het bordes. Weggewist door andere. Maar er is daar niet ver vandaan een Nachtmis uitgegaan. Tientallen men sen moeten langs het huis met de wijdgeopende deur gekomen zijn. Niemand koesterde enige ach terdocht. Ligt voor de hand. De bewoners waren wellicht eveneens juist thuisgekomen. Een nacht waker is naar binnen gegaan. Trof beneden nie mand. Ging naar boven en vond er het lijk van strompelen en knikte hem toe. Warempel, hij wenkte hem zelfs, hem Joseph, die er uitzag als een bedelaar. Joseph keek verdwaasd naar het venster, waarvandaan de oude heer opeens ver dween. Even later ging de deur half open en een hoofd, bedekt met een bontmuts, keek door een smalle opening. „Alleen en oud, net als ik?" klonk het schor door de nachtelijke stilte. Joseph knikte zijns on danks. „Kom dan binnen," zei de onbekende, de deur iets wijder open zettend „Kom binnen en drink een glas wijn met me. Mijn huishoudster is voor een paar dagen naar haar kinderen en ik ben helemaal alleen. Je ziet er naar uit, dat je prijs stelt op iets verwarmends." Een zekere weerzin deed Joseph even aarzelen. Zijn aarzeling duurde niet lang, al begreep hij di rect, dat hij het huis van een rijk mens binnen ging en straks zo goed als zeker weer de straat op zou worden gestuurd. Als een bedelaar. Hij stampte de sneeuw van zijn schoenen en volgde zijn gastheer. De warmte binnen deed hem vanzelf zijn jas uittrekken en instinctmatig boog hij zich voorover, naar zijn schoenen. In dergelijk weer trok hij ze thuis ook altijd direct uit, vanwege het vuil en de sneeuw die spoedig smolt. Hier zou hij niet een dun kleedje maar een dik karpet vuil maken. HLaat dat," zei zijn gastheer. „Ik heb hier wel iets, om je voeten op neer te zetten. De schoenen kunnen er op uitdruipen". Hij legde bij een stoel, niet ver van de kachel, een paar kranten neer. „Maak het je gemakkelijk. Het is Kerstmis. Maar dat doet me niet veel meer. Ik heb het al zoveel malen meegemaakt en ik ben niet bepaald gelo vig". Joseph knikte. Hij kon het zich voorstellen, zeker na wat hij in het kerkportaal had meegemaakt. Bescheiden keek hij om zich heen. Het was een grote kamer, waarin hij genodigd was. Rijk inge richt. Meer kon hij er niet van zeggen. Voor hem was rijk ook mooi. Ook de gastheer zette zich en enkele minuten zaten ze zwijgend tegenover elkaar. Plotse ling stond hij echter op en liep tamelijk vief naar een tafeltje. „Ik heb je op een glas wijn uit genodigd", mompelde hij met een intonatie in zijn stem, alsof hij kwaad was op zichzelf. En hij schonk snel, maar met een bevende hand, een tweede glas in. Beide bracht hij met het air van een kelner mee. Joseph nam het zijne met neerge slagen ogen aan. Hij begreep het allemaal nog niet goed. Waarom was deze oude rijkaard alleen en waarom riep hij een hem totaal onbekende, arme kerel naar binnen? Niet omdat het Kerst nacht was, want hij was immers niet bepaald gelo vig. Vreemde gevoeligheid? Het leek, alsof ze zwijgend tegenover elkander zouden blijven zitten. Joseph wist zijn plaats en wachtte tot h. woord tot hem gericht werd. De gastheer staarde in de vlammen van het haard vuur. „Ach", mompelde hij tenslotte, „je zult je er misschien, neen, natuurlijk over verbazen, dat ik je hier binnen heb genodigd, alsof ik om gezel schap verlegen zat. Dat ben ik nooit geweest. Ik was blij, dat mijn huishoudster enkele dagen vrij af vroeg, om naar haar familie te gaan. Toch, als je oud wordt, is het niet gemakkelijk jezelf te helpen. Was ik daareven zwak? Voelde ik me al leen? Eenzaam?" Hij schudde het hoofd. „Och, wei neen," vervolgde hij zijn alleenspraak, „het moet een opwelling zijn geweest. Achteraf onbegrijpe lijk. Enfin, waarom daarover gepraat." Zich tot Joseph wendend, vroeg hij nogal stug: „Uw vrouw leeft zeker niet meer?" Joseph knikte. „Lang geleden?" hoorde hij als uit de verte vragen. Het was, alsof hij uit de heerlijk verwarmde kamer weggleed en zich plotseling weer in de sterfkamer bevond. Maar waarom zou hij het vertellen? Hij wilde geen medelijden op wekken. Onwillekeurig maakte hij een gebaar, om op te staan. Zijn hand greep naar een stoelleuning. Het was hem, alsof hij Maria in de steek liet. En toch, ze had hem niet meer nodig. Hij haér des te meer. „Blijf toch zitten," vermaande zijn gastheer. „Wie heeft er nu in de Kerstnacht haast? Wat moet je buiten doen? Je zult er nog bevriezen. Drink toch." Tegelijkertijd zette hij het glas aan zijn lippen. Joseph volgde zijn voorbeeld. „Op uw gezondheid, gnadiger Herr", zei hij. De ander keek hem van terzijde aan. „Ik zal er wat kaas en worst bij ha len". Toen hij opstond, volgde Joseph hem van onder half geloken oogleden. De oude heer behoefde niet ver te lopen. „Ze heeft alle:, klaar gezet. Deze kast is koel" zei hij tevreden. „En er is genoeg." Joseph voelde such een ander mens worden, ter wijl hij .at en dronk. Maar er knaagde iets. Hy voelde een fel onbehagen in zich opkomen. Was hij jaloers op deze bevoorrechte, voor wie alles zo vanzelf sprak? De warme kamer, de wijn, het voedsel, de heerlijk vlammende haard? „Hoe oud ben je eigenlijk?" vroeg de gastheer. Joseph noemde zijn leeftijd, drie en zestig. „Dat is nog niet zo oud. Maar..." de ander hield zijn woorden in. Hij had kennelijk willen zeggen, dat Joseph er voor zijn leeftijd oud uitzag. „Ik ben bijna zeventig", vervolgde hij. „Iedereen houdt me evenwel voor tien jaar jonger. Nu ja, ik heb me niet door de zorgen van een huwelijk laten af beulen, mijn kinderen hebben me niet oud ge maakt." Joseph geneerde zich bijna. Waarom sprak die onbekende over zijn persoonlijke aangelegen heden? Weer voelde hij neiging, op te staan en zijn gastheer goede nacht te zeggen. „Je gaat niet weg", zei deze. De toon, waarop hij sprak, irriteerde Joseph. Hij had die toon in zijn leven zo vaak gehoord en altijd met tegenzin. Ze had geklonken in de stemmen van de patroons, die hij had gediend, met de toewijding van een mens, die er prijs op stelt, zijn loon werkelijk te verdienen. Ja, die toon irriteerde hem. En ook de opmer king over het zich niet laten afbeulen in een huwe lijk. Dergelijke mensen konden met hun geld alles

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1963 | | pagina 23