Egoïsten
Liefde
Uit een
hinde
biecht
„Vroeger werd er veel meer gebiecht. Vroeger
hadden de mensen meer zondebesef"
WORDEN IN DE BIECHT ZESDE
EN NEGENDE GEBOD VANDAAG
NIET MEER ZO NA UW GENOMEN?
Ik heb toch telkens hetzelfde lijstje.
Heeft het dan nog zin
Vragen
Conflict
Ik vind die penitentie zo erg
Geweten
Het zesde
Gehuwden
WOENSDAG 25 MAART 1964
PAGINA 5
ene kant dit alles zeer serieus ne
men en proberen het verband met
de liefde te zien: het moet moge
lijk zijn deze moeilijke onthou-
dingsregels positief tegen de ach
tergrond van de liefde te waarde
ren. Van de andere kant moeten ze
een objectieve overtreding van die
regels niet zonder meer direkt tel
kens als definitieve grote zonden
opvatten. Er kunnen omstandig
heden zijn die de vrijheid sterk be
lemmeren. Het kan ook zijn dat de
fouten die er gemaakt worden,
fouten zijn op weg naar een zo
volmaakt mogelijke beleving op dit
punt.
De wetgeving is in dit geval een
heenwijzing, weliswaar zeer ern
stig, maar toch met de ruimte om
tot eigen inzicht te komen, en
vooral met de ruimte om te
groeien.
Het is heel duidelijk dat een for
malistische, statische, wettische
opvatting van deze regel heel veel
mensen buiten de kerk heeft ge
plaatst, die er meer dan ooit juist
thuis hoorden.
Ik heb het vaste vertrouwen dat
er weer een tijd zal komen, dat wij
vanuit deze vernieuwde mentali
teit zullen zeggen: Het is zeer goed
dat wij het sakrament van de
biecht hebben.
Dezer dagen wordt er weer
Veel gebiecht. De priesters heb
ben er druk werk mee. Het is een
oneerbiedige vergelijking: maar
het zoals het met de vakantie
spreiding niet best wil lukken, zo
Is dat ook het geval met de biecht-
spreiding. Er zijn veel pastoors
Waarom heb je de tussenkomst
Van een priester nodig, kun je het
biet zelf met God in orde maken?
Het is zo moeilijk te zeggen
Waarover je werkelijk spijt hebt
en hoe je spijt hebt; het klinkt
allemaal zo onhandig en ook ver
nederendwaarom moet je dan
toch altijd zo'n belijdenis doen?
Hoe komt het dat je lang niet
altijd persoonlijk contact hebt
biet de priester; moet het van je
zelf uitgaan of moet de priester
beginnen met een gesprek?
Als je moeilijk praat en daar
hog niet aan toe bent, waarom
hioet je dan de kans lopen dat na
het biechten de priester vragen
aan je stelt?
Waarom moet je biechten in
Zo'n donkere ruimte, waar je el-
haar niet eens kunt zien?
Hoe kan de priester nu beoor
delen of je wel of niet in grote
Zonde bent, of je wel of niet te
communie kunt gaan als je be
paalde dingen hebt gedaan?
Heeft het wel zin telkens toch
Weer te gaan biechten als je altijd
hetzelfde te zeggen hebt en daar
toch nooit verandering in komt?
"T- Is het niet geforceerd om over
dingen, die je in je hart helemaal
biet zo belangrijk vindt, berouw te
Verwekken?
De ene priester oordeelt over
K°nimige zaken heel anders dan de
andere, dat was vroeger niet zo;
taken wij onze zekerheden kwijt,
is het geloof niet meer hetzelfde?
~T" Als je toch telkens weer in
dezelfde zonden valt, heeft biech-
i-eb dan wel werkelijk kracht;
V'aar blijft dan de genade van het
sakrament.
Waarom geeft men altijd de
lfde penitenties: een aantal onze
Vaders en weesgegroeten; het is
z° geestdodend en is het niet een
Onderwaardering van het gebed
das Heren?
die al jaren de gelovigen aanra
den niet allemaal zo vlak voor
Kerstmis en Pasen te komen. Het
is bijna onmogelijk om dan van
het biechten iets te maken dat
persoonlijk is en in rust kan ge
beuren. Vooral voor mensen die
erg in de moeilijkheden zitten en
die er erg „tegen aan gelopen
hebben" om te gaan biechten is
dat heel jammer. Als er een hele
rij mensen zit te wachten is hel
niet goed mogelijk om langer dan
b.v. 5 minuten een gesprek te
hebben met de priester in de
biechtstoel. En dat zal al bevreem
ding wekken
Maar het lukt niet zo goed. De
meeste mensen komen toch de
laatste dagen. En niet alleen zij,
die slechts eens of tweemaal per
jaar biechten. Ook de geregelde
penitenten komen toch vlak voor
die grote feestdagen.
Misschien is het goed dit alles
toch weer met een heel dui
delijk concreet voorbeeld te
illustreren. Er bestaan een groot
aantal moraalvoorschriften van de
Kerk met betrekking tot de bele
ving van het huwelijk. Ze zijn alle
bedoeld als toepassingen en ont
vouwingen van het ene gebod van
de liefde dat in het huwelijk een
heel bijzondere gestalte krijgt.
Sommige van die voorschriften
leveren voor bepaalde gehuwden
grote moeilijkheden op. Als men
vanuit diezelfde ene liefde het no
dig vindt dat men tot regeling van
de geboortes overgaat, laten de
voorschriften van de kerk slechts
bepaalde methoden toe. Het is mo
gelijk dat in de verkondiging van
die voorschriften in de toekomst
verandering komt, maar nu is het
standpunt van de kerk nog heel
duidelijk: alle andere „methoden'
dan de periodieke onthouding wor
den afgewezen. En ze worden zeer
ernstig afgewezen.
Gehuwden die het daarmee
moeilijk hebben moeten nu van de
Zou deze biechtstoel beter bevallen? Dit is een oude opname van het Eucharistisch Congres in Rio de
Janeiro in 1955, toen tienduizenden zo onder de stralende hemel hun schuld beleden.
„Waarom moet het biechten altijd plaats vinden in een donker hok,
waar je elkaar niet eens kunt zien?"
Van de andere kant kan men tegen
over mensen die het op dit punt moei
lijk hebben anderen stellen, die deze
uiterlijke regels zeer juist nakomen,
maar in de lichamelijke beleving van
het huwelijk best grote egoïsten kunnen
zijn. Het komt niet zelden voor dat
dezulken zich waardig voelen om bij
de gemeenschap der Kerk te horen, ter
wijl anderen zich daar juist onwaardig
voor denken.
Het is een heel andere manier van
denken, maar hij is helemaal evange
lisch: Christus waarschuwt van de ene
kant en legt alle gewicht op de geboden,
maar zegt van de andere kant dat heel
de wet en de profeten (wij zouden zeg
gen alle kerkelijke en goddelijke ge
boden) samengevat zijn en hun waarde
ontlenen aan het ene gebod van de lief
de. En tegen het veroordelen van men
sen louter om uiterlijke overtredingen
van de wet keert hij zich op de meest
felle wijze. Zo fel dat dat voor een groot
gedeelte de oorzaak wordt dat Hij over
geleverd wordt aan zijn vijanden.
Er zijn altijd mensen, die als er over
dit onderwerp gesproken wordt min of
meer kregelig vragen: het is allemaal zo
vaag, zeg ons nu eens waar we precies
aan toe zijn, als de oude normen niet
meer gelden geef ons dan nieuwe nor
men. Maar als we dat zouden doen wa
ren we nog even ver van huis. Het gaat
juist om een heel andere persoonlijke
manier van gewetensvorming ten aan
zien van de normen, zoals ze door de
Kerk verkondigd worden.
Er zijn ook mensen die zeggen dat
op het terrein van geweten en moraal
alles veel slapper en gemakkelijker
wordt. Dit is een ernstig misverstand.
In een belangrijk opzicht is deze levens
houding veel en veel moeilijker dan het
onpersoonlijk tegen de wetten en voor
schriften „aanleunen".
Er is geen weg terug mogelijk. We
:ullen allemaal moeten samenwerken
om hierin tot steeds betere inzichten te
komen: in gesprekken, in studie, in
voorlichting. Ik ben me er van bewust
dat ik slechts enkele punten kon aan
raken en bij lange na niet de vele mis
verstanden over deze materie kon weg
nemen.
Ik ben ten zeerste bereid ook in de
kolommen van deze krant op eventuele
vragen in te gaan.
De vragen die ik opnoemde in dit ar
tikel zouden stuk voor stuk vanuit deze
gedachtengang aandacht verdienen, als
men daar behoefte aan heeft Ik denk
dat men toch een beetje vertrouwen moet
hebben bij alle eerlijke pogingen die er
in de kerk van hoog tot laag, bij pries
ters, gelovigen, tot in de hoogste kringen
der hiërarchie aangewend worden om
tot groter duidelijkheid te komen. Door
alle ernst heen van do geboden der liefde
moeten we toch tot zo'n grote persoon
lijke gewetensgroei komen, dat het evan
gelie weer op de eerste plaats een blijde,
een bevrijdende boodschap kan worden.
Ik héb het vaste vertrouwen dat dan
De kinderbiecht is ïvrc probleem
op zich. Daar wordt-jieel over
gedacht en gesproken.
Hoe het zij, je kunt soms
toch wel erg veel plezier hebben
met kinderen in de biechtstoèi^
Weet u b.v. wat „overspel bedrijven"
is?
Dat is als je buiten op straat speel
de en moeder had al een paar keer ge
roepen en je was nog steeds niet ge
komen.
En een heiligschennende zonde
van onkuisheid"?
Dat is als je een „plasje" hebt ge
daan tegen de kerkmuur.
Het was op een moeizame bi echt-
middag tegen half zeven.
Vanaf vier uur had ik in de
biechtstoel gezeten en ik be
sloot juist een korte pauze te maken
toen zij kwam.
Ze was dertien jaar, maar u moet
wel heel goed bedenken dat ze over
een half jaar veertien was. Dat is
heel belangrijk.
En ze zei:
„Daag. Ik kom niet biechten, hoor,
dat heb ik vanmiddag al gedaan. Ik
wil wedden dat u niet eens wist dat
ik dat was. U zat zo ernstig voor u
uit te kijken. En nou zit u er nog.
Ik dacht: ik ga u nu maar iets leuks
vertellen. Wij willen een fanclub van
u
„Een wat?" vroeg ik stomverbaasd.
„Een club van bewonderaars, weet
u wel, zoals de filmsterren en de
zangers ook hebben"
Allemachtigzei ik „en wie zijn
die we dan wel?"
„Annelies en Carla en Yvon en ik
uit onze klas. Maar misschien komen
er nog wel meer bij. Wij vinden u
allemaal aardig. Het is heel idioot
om alleen voor die sterren fanclubs
op te richten. U bent priester en u
tennist en dat is heel belangrijk; want
er zijn een heleboel mensen, die ook
tennissen en die priesters maar rare
mensen vinden en alles wat ze zeggen
onzin vinden. En nou zien ze u ten
nissen en nu denken ze: hé. die man
tennist. Begrijpt u wat ik bedoel?"
„Ja, ja, ik begrijp het. Een fanclub.
Tjonge-jonge. Maar moet de pastoor
dan ook niet een fanclub hebben,
anders is het niet eerlijk, lijkt mij."
„Ach, de pastoor heeft toch al van
alles; hoe heet dat allemaal: een ban-
kenpachtcomité en een club van kerk
vaders en een huishoudster en een
autootje. En bovendien hebben pas
toors het niet meer zo hard nodig.
Kapelaans kunnen nog wel een mo
rele steun gebruiken, die moeten alles
nog leren. Het is helemaal niet zo
eenvoudig, hoor, om kapelaan te zijn."
Ik knikte dankbaar voor deze in
lichtingen.
Dertien jaar.
En over een half jaar veertien.
Naar ik heb vernomen, bestaan
fanclubs meestal maar kort.
(Uit De Bazuin 8 sept. 1962).
ook de plaats van de biecht weer duide
lijker zal worden.
Misschien zullen we in de toekomst
meer aandacht geven, ook uiterlijk, aan
de algemene biecht, de openbare zonden-
belijding, zonder dat men altijd persoon
lijke belijdenissen hoeft te doen.
Dat is nu nog niet goed te bezien.
In elk geval zal het veel eenvoudiger
zijn het verband met de gemeenschap
te beleven als wij er toe komen, zonder
formalisme, eerlijk te spreken over het
gebrek aan liefde, waar we eerlijk spijt
over hebben. Dat zullen altijd liefdeste
korten tegenover onze medemensen, te
genover de gemeenschap zijn. De Heer
wil juist dat wij die tekorten zien als
tekorten in onze eigen liefdesopdracht
binnen de gemeenschap van de Kerk.
Hij wil ons vanuit die gemeenschap
over onze eerlijke voornemens zjjn sa-
kramentele zegen geven, opdat we daar
door gesterkt, opnieuw onze plaats zou
den innemen.
D. COPPES, pr
Dit is een van de vele aspecten van
«et ingewikkelde probleem dat we te
genwoordig de moeilijkheid rond het
biechten noemen.
En er zijn veel vooral oudere ka
tholieken die die biechtmoeilijkhe-
den dan weer noemen als een van de
Vele verschijnselen waaruit blijkt dat
«et hard achteruit gaat met het ge
loofsleven. „Vroeger werd er veel meer
gebiecht, vroeger hadden de mensen
fileer zondebesef, vroeger was men veel
serieuser, vroeger werd er vanaf de
Preekstoel ook veel meer gewezen op
bet belang van de biecht."
Ik vind ook wel dat we in een moei
lijkheid zitten wat het biechten betreft.
Maar ik denk toch dat deze moeilijk
heid op bepaalde voorwaarden
de overgang zou kunnen vormen tot een
bele nieuwe waardering en beleving
van dit sakrament. We zullen de zaak
dan echter in de kern moeten aanpak
ken. We zullen moeten komen tot een
duidelijker beeld van wat zonde is en
geweten en waarom de biecht een sa
krament van de gemeenschap is.
Zonder een diepgaande verduidelij
king op die kernpunten zal het niet zo
veel zin hebben op allerlei niet wezen
lijke punten veranderingen aan te bren
gen.
De concrete moeilijkheden met de
^*rpkj'ik van het biechten zijn zo tal-
ze in het bestek van een artikel
met eens voldoende opgesomd kunnen
worden.
Ik kan misschien het beste een aan
tal vragen vermelden, zoals die in vele
gesprekken over dit onderwerp door
Jonge en oude gelovigen gesteld wor
den:
fco zouden we nog wel een tijdje kun-
°h door gaan. Het zijn allemaal be-
'figrijke vragen, die om een serieus
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiii(|in,i"lll"l"""iiiiiiiiiiiiiiiiii,iiiiiiiiiiiiiiiiiimimimi
iimimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiHminnimiiniHiiiiiiiiimniniiiiiiiiuHiiiiiiiiiimiiHii
antwoord vragen. De feitelijke situatie
is door al die vragen niet zo rooskleu
rig. Natuurlijk, er zijn nog veel gelo
vigen die echt baat vinden bij het biech
ten. Ze gaan regelmatig en voelen zich
happy bij de wijze waarop ze biechten;
ze hebben al dan niet een biechtvader,
waarmee ze goed kunnen praten. Maar
hun aantal lijkt ook onder ouderen
steeds kleiner te worden. En wat de
jeugd en de jonge volwassenen betreft
moeten we toch heel nuchter en zakelijk
vaststellen dat er steeds minder ge
biecht wordt. Er zijn talloze jeugdigen,
en beslist niet zo maar de oppervlakki-
gen of weinig godsdienstigen, die ge
woonweg helemaal niet meer biechten.
De conflicten die daardoor onstaan met
ouders en opvoeders zijn vermoeiend
en vervelend. Vaak zelfs zo dat jeugdi
gen dan maar zeggen dat ze wel zul
len gaan, maar het in feite niet doen.
En in religieuze zaken is niets zo on
waardig als oneerlijkheid.
Met uiterlijke maatregelen en met
aanmaningen in het algemeen zullen we
er niet meer komen. We zullen de
moeilijke weg moeten kiezen van het
samen denken en samen spreken over
gezonde opvattingen over geweten en
zonde.
Waar het bij de gewetensvorming in
de toekomst op aankomt is dat we voort
durend de ene opdracht voor elke mens
om tot zo groot mogelijke eenheid met
de medemens en daardoor met God te
komen, centraal stellen. Ons geweten
moet zich daarop richten. Onze opvat
ting over zonde moet van daaruit be
paald worden.
Geweten is een wonderlijk „zintuig",
dat ons zegt of onze gedachten, verlan
gens en handelingen wel of niet in
overeenstemmg zijn met onze opdracht
tot liefde. Dat „zintuig" kan soms hele
maal zelf, onafhankelijk, goed werken:
het spreekt over sommige kwesties een
zeer duidelijke en besliste taal. Maar
vaak is het uit onmacht aange
wezen op aanwijzingen en richtlijnen
„van buiten af". Als die aanwijzingen
door mensen worden gegeven is er de
kans dat die op zichzelf onvolkomen
Zljjn de uitgebreide wetgevingen in elke
samenleving staan we telkens weer
voor de moeilijkheid dat geen enkele
wetgeving, hoe ingenieus ook, in staat
is om alle gedragingen van mensen
zelfs maar te omschrijven, laat staan
rechtvaardig te beoordelen. Vaak moe
ten omwille van het gemeenschappelijk
belang onvolkomenheden in de recht-
spraak op de koop toe genomen wor-
den.
De aanwijzingen, die door God ge
geven worden kunnen verkeerd uitge
legd worden. In zich kunnen ze geen
onrechtvaardigheid bevatten.
Ze komen tot ons in de geboden der
H. Schrift, samengevat in de evange
lieprediking van Christus, en in de
uitleg en toepassing daarvan in de ver
kondiging door de Kerk.
Ze worden ons dus verkondigd als aan
wijzingen voor ons geweten.
Het woord aanwijzingen zegt al dat ze
niet zo maar automatisch de werking
van ons geweten uitschakelen.
Zo moeten we wel degelijk telkens
alle concrete aanwijzingen zien als „ont
vouwingen", „aspecten", van het ene ge
bod der liefde. Als ik niet meer het ver
band zou zien tussen een bepaald ge
bod en wat dat gebod met de liefde te
maken heeft, „hang ik mij zelf op" lou
ter aan de formulering van dat gebod.
Een bekend voorbeeld is in het ver
leden het zesde der tien geboden ge
weest (en nu nog wel): heel veel men
sen zagen van bepaalde gedragingen
eigenlijk niet in waarom ze tegen de
liefde waren, maar omdat ze tegen de
formulering van het gebod waren voel
de men zich alleen daardoor schuldig
Men zondigde tegen de kuisheid zon
der meer, zonder te kunnen zien dat
kuisheid op zich zo maar geen ideaal
is om naar te streven, maar dat kuis
heid juist betekent: in het lichamelijke
liefdevol zijn. Het werd voor tallozen
een gevecht dat volkomen negatief was;
zorgen dat je niet het gebod overtrad.
De enige stimulans voor moeilijke oe
fening, die gezond en haalbaar is: de
groei in liefde, ontbrak.
Zo zijn er vele voorbeelden te geven
Met name ook in de kerkelijke wetge
ving. Daar is het nog moeilijker vaak
het verband te zien met het ene
gebod der liefde. Dat het in bepaalde
gevallen wel eens, juist om de liefde,
goed zou kunnen zijn dat men b.v. de
verplichting van de zondagsmis niet
nakwam, kwam niet op in het hoofd
van plichtsgetrouwe katholieken. Het
gebeurde integendeel zelfs vaak dat
men als men een zeer geldig excuus
had toch voor de zekerheid nog
„biechtte" dat men zondags niet ge
weest was. Er was een gebod overtre
den, dus was er niets in orde. Overtre
dingen van de vasten- en onthoudings-
wet worden nu nog beleden, terwijl
de „schuldigen" in de meeste gevallen
met de beste wil van de wereld niet
duidelijk kunnen maken wat het ver
band is tussen die wetten en de éne
liefdesopgave.
Zijn daarmee de geboden en voor
schriften betrekkelijk geworden? Komt
het er niet meer zo op aan?
Niets is minder waar dan dat.
Ze worden verkondigd als aanwij
zingen voor ons geweten, de een min
der, de ander meer ernstig. Maar als ons
gedrag daarvan afwijkt moeten we wel
degelijk persoonlijk de waarde van dat
gedrag beoordelen naar die altijd die
perliggende norm van de liefde.
Dan zien we altijd dat de overtreding
op zich zelf niet per se tegen de liefde
hoeft te zijn. Het gaat niet op de eerste
plaats om de handeling, om het feit,
maar om de mentaliteit waaruit ze
zijn voortgekomen.
Men kan omgekeerd best een totaal
verkeerde mentaliteit hebben en toch
uiterlijk in overeenstemming met de
geboden en voorschriften zijn.
Ook zien we heel vaak, dat zelfs
als er inderdaad fouten zijn deze
toch niet zo maar ios op zichzelf staan.
Iemand kan fouten maken en toch te
gelijk bezig zijn door dat gebrek aan
liefde heen te groeien. We moeten dan
niet die fouten op zich beschouwen,
maar ze zien in het geheel van die groei.
Dit „hanteren" nu van de geboden
en voorschriften is een kwestie van het
persoonlijke geweten. Een geweten dat
goed is als men van de ene kant die ge
boden en voorschriften serieus neemt,
van de andere kant er vanuit de liefde
vrij over durft te denken. Een geweten
dat gevormd kan worden door gesprek
ken met anderen, waardoor men het
gevaar van te zwaarmoedige of te op
pervlakkige ideeënvorming vermijdt.