haarlemmermeerpolder Tijdperk van blinkende sikkels, gouden garven, zwoegende paarden en sjouwende landarbeiders voorbij Machtige machines hebben de wijde polder in hun greep Technisch geschoolde medewerkers beheersen het eigen werkpatroon 21 miljoen geïnvesteerd aan landbouw machines IN DANSSCHOOL GRIFFIOEN Meisjes dansen hun show van ONTMOETING IN HET ATELIER Roelof Klein: mi] n worden werk moet gezien als een verwijzing naar de religie, als 'n herinnering aan onze afstamming van Haarlemmermeer, 2 ZATERDAG 2 MEI 1964 PAGINA 3 ^ei. De snelle mechani sering van de laatste jaren heeft een forse streep gezet °nder een tijdperk van klin kende en blinkende sikkels, van gouden garven, zwoegen- h® paarden en sjouwen- rï® landarbeiders. Ronkende trekkers hebben het ijverige Paard goeddeels in de histori- sche hoek gezet. De sikkels van een paar kwartjes zijn vervangen door machtige P^aaidorsmachines van der tigduizend gulden per stuk. ^an de 1.516 paarden die in 1950 in de Haarlemmermeer- f® landbouw werkten zijn er lri de loop van de twaalf vol- g®nde jaren slechts 360 ver engen. In 1950 kregen de hoeren hulp van 597 trekkers eo in 1962 verleenden 1.174 trekkers of mechanische Paarden assistentie aan de andbouwers. De machine Peeft zich van het wijde land meester gemaakt en de pol- ^er kan de machine niet meer missen. Voor de mens is de arbeid lichter geworden, ^Paar hij werd gedwongen om ln enkele jaren tijd om te ®chakelen naar een bijna vol tige mechanisatie, efficiën- |le en industrialisatie. De andarbeider met de moe- jfebogen rug en de eeltige anden moest worden ver engen door een technisch §®schoold medewerker met een helder inzicht en met ge- e®I voor verantwoordelijk- Het programma van het Agra risch Cursus Comité houdt zich vooral bezig met de praktische kant van de stof. Een van de cur sisten beoefent de praktijk van het lassen. Het komt hem straks in zijn werk meer dan eens te pas. De sikkels en de garven hebben plaats gemaakt voor de kolossale maaidorser. Bediening en onder houd van deze machines vereisen technisch geschoold personeel. HAARLEM, 2 mei Manuella de Winter, 16 jaar oud en ver koopster in een drogisterij, zit nog wat na te hijgen. Het felle 'ritme heeft haar te pakken. Ze danst graag, haar blonde paardestaart danst mee. Maar nu komt ze even tot rust. Ze praat over het show ballet, waaraan ze nu haar hart verpand heeft. Ze was een der eersten, die zich bij de dansschool n de heer C. Griffioen aan meldde, toen deze in het laatste najaar begon met lessen in show ballet. Hij had daartoe Peter Bouwhuysen uit Den Haag aan getrokken. De belangstelling was volgens de verwachtingen: tien tallen meisjes méldden zich aan. Er konden drie groepen gevormd worden volgens een bepaalde leef tijdsgrens. Ruim een half jaar zijn de meisjes nu aan het werk, en gezien het minimale verloop mag de heer Griffioen er wel van overtuigd zijn, dat zijn initiatief, Als je gaat tekenen of schilderen, begin je met een wit vlak. Dat witte vlak is een abstractie, want abstractie is geest en de geest kun je niet zien. Vanuit die geest werk je naar het concrete. Dat is een scheppingsproces. En dat is wel heel wat anders dan wat die abstracte kunstenaars doen, die eindigen waar het eigenlijk pas begint. En heb je het concrete benaderd, dan ben je er nog niet, want dan pas ga je door de dingen het mysterie benaderen. Het is zoals de apostel Paulus zegt, „Wij zien door een spiegel in een duistere rede." Roelof Klein spreekt langzaam en nadrukkelijk, bang als hij is zijn werk niet zuiver toe te lichten. „Want," zegt hij, „mijn werk mag beslist niet gezien worden als ,,1'art pour l'art", waar duizenden inter pretaties van mogelijk zijn. Ik wil verder gaan met mijn werk, het moet gezien worden als een verwijzing naar de religie, als een herinnering aan onze afstamming van God. Voor mezelf zie ik de schilderkunst bovendien nog als een gave van de mens om geest en materie tot elkaar te brengen, een synthese van twee polariteiten op doek of papier. Een flauwe afspiegeling van het schep pingsproces, zoals dat dooi' God werd bewerkt. In de huidige schil derkunst is er maar al te dikwijls sprake van, dat men de synthese verwerpt om dan één van de twee uitersten te doorvorsen, wat volgens mij onmogelijk is. De abstracte schilder b.v. schildert niet abstract, hij brengt alleen op zich zelf zinloze materie op een doek aan. althans voor het eerste jaar ge slaagd is. np deze gedachte heeft het Agrarisch Cursus Comité in de Haarlemmermeer ingehaakt. Een kleine twee jaar geleden begon het comité met zijn werkzaam heden. Eerste doel van de cursussen is de vorming tot volwaardig personeel. De cursussen zijn overwegend ingesteld op de praktijk en omvatten dit cursusjaar onder meer algemene landbouwkunde, handvaardigheid, metaalbewerking en iiillliiiiiiiiiiiiiiliiilllliliiiiliiiliiiiiillimiliiiliilllllililillliiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiimiii lassen, maaidorser en persen, veevoeding en landbouwbedrijf. Op zich genomen is een dergelijke cursus geen zeldzaamheid. Het bijzon dere karakter van het Agrarisch Cursus Comité in de Haarlemmermeer ligt in de gelukkige omstandigheid dat werk gevers en werknemers gezamenlijk ach ter alle activiteiten van het comité staan. De katholieke, protestants-christe lijke en algemene standsorganisaties hebben hun eigen cursussen laten schie ten en zich als één man achter het comité gesteld. De agrariërs in de polder waren min of meer rijp voor de gedachte dat slechts een gezamenlijke aanpak resul taten zou hebben. De cursussen van de onderscheiden bonden hadden te weinig deelname en de organisaties zelf telden te weinig leden om met groot succes te kunnen werken. De stichting van het Agrarisch Cursus Comité heeft aan deze toestand van verbrokkeling een einde gemaakt. De docenten zijn leraren Van technische en landbouwscholen. Met de sikkels, de dorsvlegels en het handwerk is ook het oude type van boer en landarbeider verdwenen. De boer is in 1964 een ondernemer en een producent op grote schaal. De landar beider is niet meer de schimmige figuur van kort voor de laatste wereldoorlog. Het merkwaardige is dat zjjn beeld een hardnekkig bestaan leidt. De stadsmens ziet de landarbeider of zo men wil de agrarische werknemers nog te veel in zijn oude gedaante. Deze opvattingen hebben hun nadelige invloed op de beroepskeuze. Vreemd genoeg ontkomt ook de plattelandsbe volking niet aan een gebrek aan waar dering voor een van de meest veel zijdige beroepen van onze gespeciali seerde samenleving. Een vroegere gene ratie landarbeiders is hieraan mede schuldig. „Mijn zoon gaat niet het land in". Hij vergeet dan dat de verhoudin gen en de werkmethoden in weinig meer lijken op de toestanden in een De breuk met het verleden betekent echter niet dat de landbouw reeds op het punt ideale toestanden is gearri veerd. Een belangrijke stap in de ont wikkeling is vrij kort geleden gezet door het Agrarisch Cursus Comité. Het is niet bij toeval gevestigd in de grote Haarlemmermeerpolder, de groene buf ferzone in de Randstad Holland. De be volking draagt nauwelijks een platte landskarakter. De contacten met de stedelijke agglomeraties zijn zo intensief dat de Haarlemmermeerders minstens een zo breed gezichtsveld hebben als welke stedeling dan ook. Het is dan ook niet vreemd dat juist in dit gebied een gelukkig initiatief met veel succes is bekroond. Het aantal leerlingen neemt toe en de praktijk bewijst zonneklaar dat de cursus in een behoefte voorziet. De prettige sfeer van vandaag wijst nagenoeg in niets meer op de moeilijke wordingsgeschiedenis. De landarbeiders waren geneigd om te zeggen: „Wat heeft het voor zin om mij te bekwamen. Het is ons in de eerste plaats begonnen om hoger loon". Het antwoord van de boe ren was.kort maar duidelijk: „Wij heb ben alleen maar behoefte aan volwaar dig personeel". Tenslotte werden de partijen het eens en de eensgezindheid ging zo ver dat het begrip „partijen" als onaangenaam werd aangevoeld. Boer en arbeider hebben elkaar nodig en vormen één partij. Boer en arbeider kwamen overeen te streven naar de hoogst mogelijke beloning. De boer moet goed betalen omdat zijn werknemer is belast met een grote verantwoording en de" arbeider moet een goed loon ont vangen, omdat zijn werk een hogere scholing en meer vaardigheid vergt dan de meeste industriële beroepen. Concreet gezegd komt het hier op neer: „Je kan toch niet de eerste de beste klungel met een combine van dertigduizend gulden het land instu ren". De man moet weten waarmee hij werkt, hoe de machine in elkaar zit, hoe kleine reparaties zelf uit te voeren en hoe de kostbare machines te onderhouden. En als hij dit alle maal weet en doet, dan heeft hij het volste recht op een behoorlijk loon en op goede secundaire arbeidsvoorwaar den. Is dit in orde dan zal de zuig kracht van de industrie sterk afne men. Het is goed dat de industrie werkgelegenheid heeft geschapen voor dat deel der arbeiders dat door mechanisatie van de landbouwbedrij ven overbodig was geworden. Het is niet goed als de industrie krachten onttrekt aan een arbeidsschaarste. Momenteel is de kritieke fase in de Haarlemmermeer aangebroken. In de Haarlemmermeer werken een goede duizend landarbeiders op ruim vijf honderd landbouwbedrijven. Daarnaast zijn er ruim driehonderd tuinbouw bedrijven. Het Agrarisch Cursus Comité heeft dit tijdig ingezien. Het werkt nu aan de vorming van jonge en oudere krachten. Vorming betekent meer vakkennis en verantwoording en dit geeft aanleiding tot het kweken van meer liefde voor de arbeid en tot het stimuleren van het verantwoordelijkheidsgevoel. Het comité voorzitter de heer J. P. Suidgeest te Hoofddorp weet dat de eerste stap in de goede richting is gezet. De mecha nisatie heeft de cursussen nodig ge maakt. Hiervoor investeert de boer vijf tienhonderd gulden per hectare. „Waar om zouden we dan niets investeren in de man aan wie de verantwoording van de machine is toevertrouwd?" De voor zitter stelt de vraag zo, dat het antwoord voor iedereen duidelijk is. Resumerend kunnen wij zeggen dat de agrarische beroepsbevolking kwanti tatief is afgenomen maar kwalitatief is gegroeid. De machines en de hiervoor nodige bekwaamheid hebben hiervoor gezorgd. Het eerder genoemde cijfermateriaal kunnen wij met lange reeksen aanvul len: In 1950 bezaten de Haarlemmer- meerse bedrijven 26 maaidorsers, 34 vol automatische aardappelrooimachines en 5 melkmachines. Tien jaar later waren deze getallen respectievelijk 73, 165 en 71. Ook de arbeidskrachten geven inte ressante getallen te zien. In 1947 waren 4.041 beroepskrachten in de landbouw werkzaam, in 1960 was dit teruggebracht op 2.982 personen. Uit alles blijkt dat man en paard in aantal zijn gedaald en dat de mechanisatie en de industriali satie terrein hebben gewonnen. Het mag dan ook geen wonder heten dat de Haarlemmermeer een slordige 21 mil joen aan landbouwmachines heeft ge ïnvesteerd. De totale agrarische werkgelegen heid in de Haarlemmermeer daalde van 2.766 manjaren in 1956 tot 2.257 manjaren in 1962. Dit is dus een daling van drie procent per jaar. Het is moeilijk te voorzien of deze daling zich zal voortzetten. Voorlopig zal het devies zijn: „Houden wat we hebben" En dat houden kan alleen gebeuren als de liefde voor het vak weer op de eerste plaats komt en als het maat schappelijk aanzien van de positie van de landarbeider vlug enige waarde ringsgraden overslaat. TH. J. KOECKHOVEN iiiii God Zelf ben ik als naturalistisch schilder begonnen, zo'n beetje in de stijl van Dick Ket. Het keerpunt werd een ex positie van Chabot, die ik in Leeuwar den zag. Dat heeft een geweldige in druk op me gemaakt. Ik kan wel zeg gen, dat Chabot mijn stille leermeester werd. Overigens ben ik als schilder auto didact. Ik heb tot '32 in Leeuwarden gewoond en heb daar een lagere akte tekenen gehaald. Ik was toen 17 jaar en ben onmiddellijk daarna naar Hol land gegaan, in Friesland was er weinig voor me te beleven. Maar we hadden het over Chabot, valt Klein zichzelf in de rede. Wat me aangreep in die man was zijn diepe religieuze en sociale be wogenheid. H\j wist dat zo sterk naar voren te brengen met een haast kubis tische opbouw van zjjn schilderijen. Ja, toen voelde ik, dat ik die kant op moest, er stak iets wezenlijks achter. Begrijp me niet verkeerd, ik ben er niet alleen op uit om een boodschap uit te dragen. Ik schilder ook wel, omdat ik het nu eenmaal graag doe, je zou kunnen zeg gen uit verheugenis in de schepping. Mijn laatste landschappen zijn een ver heerlijking van al het geschapene, een verrukkelijk spel, waarin de wonderlijke harmonie van alles wat is zich mani festeert. Natuurlijk is er veel narigheid op de wereld en die zie ik óok wel, maar het kan toch niet de bedoeling zijn, om je daar in te verlustigen. Het is beter te wijzen, naar Hem die ons troosten kan in onze ellende. Daarom heb ik ook een hele tijd schilderijen gemaakt, ge ïnspireerd op de bijbel. De boodschap die uit dat boek tot ons komt is onover- refbaar. Ik had het zojuist over een kubisti sche opbouw, als ik daar nog even op terug mag komen. Het kubisme is in principe een uitsluitend pictu raal middel, maar het kwam mij zo goed van pas omdat het de symbool kracht bevestigt, het brengt ook een or dening in je werk. Door die ordening ga je de dingen helderder zien. Tot je op een gegeven ogenblik het nodige in zicht hebt gekregen, dan kun je die manier van werken weer loslaten. Je moet het zelfs, wil je niet maniëristisch worden. In dat grote, blauwe schilderij daar aan de muur „De verloren zoon" zijn de kubistische invloeden geheel ver dwenen. En dan zijn er mijn tekeningen. Ik vind, dat je met tekeningen directer kunt werken, je hoeft je niet te be kommeren om kleurstelling en derge lijke, je kunt direct op je doel af gaan. Hier op deze tekening staat een vrouw, haar twee kinderen en de do minee om het graf van de overleden vader en echtgenoot. Het is een som bere tekening, maar kijk, de vrouw houdt een bijbel in de hand en op die bijbel valt een bovenaards licht, een zacht en troostend licht. Als je aan God gelooft kom je tot dit soort werk. Zoiets heft je op, in wat voor narig heid je ook verzeild mag zijn geraakt. Ja, ik maak ook veel portretten, ik houd ervan de mens te vangen in zijn psy chische en materiële verschijning, mis schien omdat de mens geschapen is naar Gods beeld. En dan heb ik hier nog een paar mappen met aquarellen en inkttekeningen. Landschappen, stille vens, stadsgezichten, van alles. Hier heb ik een stilleven, dat is geaquarel- Peter Bouwhuysen zet de muziek op. De meisjes staan in slagorde opgesteld. De lichamen staan gespannen. Maar dan breekt de bui los. De muziek is gela den. De meisjes zijn zeker van hun passen. In rechte lijnen werken zij op een bepaald patroon, de figuren zijn kort-af gedecideerd. Het is allemaal har der dan het klassieke ballet, directer ook, anders. Met een flits draaien zij zich om, gebogen vinden zij het oude patroon terug, de vingers knippen met de muziek mee: de sfeer van west-side is geboren. Daarin leven zij zich naar hartelust uit. Het is niet zo eenvoudig. Er valt er een uit, nog een, nummer drie volgt. Peter Bouwhuysen gaat door. Hij kent bij wijze van spreken geen genade. De hardnekkigste van zijn leer lingen houden vol. Een van hen is Manuella. Zij is be trekkelijk jong begonnen met dansen. Eerst klassiek bij Toke Herben, later bij de Volksmuziekschool. Toen het laatste groepje werd opgeheven, stapte ze naar het showballet. „Ik heb heus geen hekel aan klassiek ballet", zegt ze. ..Ik ben er zelfs gek op, en ik zou er best mee door willen gaan. Bij show ballet moet je altijd vrolijk zijn. Klas siek kan je tenminste naar je stemming doen." Maar ze danst toch graag show. Ze vindt het leuk en het geeft een heer lijke ontspanning. De groep van Peter Bouwhuysen is niet uitsluitend bestemd voor meis jes. Ook jongens kunnen er terecht Toch zijn er maar weinig. Waarom? Manuella: ze willen wel, maar ze durven niet. Op school of op het werk worden ze er op aangekeken. Ze zal wel gelijk hebben. Veel zegt ze er niet meer over. De muziek wordt weer aangezet. Ze springt op en staat in de voorste linie. Peter Bouwhuysen vertelt later: „Ze krijgen er niet genoeg van. Dikwijls moet je ze aan het eind van de les wegsturen, anders komen ze niet weg. Evenals de heer Griffioen is hij verrast door de animo, waarmee de meisjes zich aan het showballet geven. „Ze ploffen van enthousiasme", verzekert hij. Inder daad, de jongens laten opvallend ver stek gaan. leerd op rijstpapier. Een soort proeve van bekwaamheid. Zo'n ding moet na melijk in een keer goed zijn. je kan er niet meer aan knoeien. Je moet je vak ervoor beheersen, maar daarvoor ben je immers kunstenaar, je moet iets kun nen, het kunnen veranderen van verf in iets van een hogere orde. Afgezien overigens van zo'n aquarel op rijstpapier vind ik toch, dat je het risico moet durven nemen een schilderij dood te werken, daarna kan het weer gaan leven, je hebt dan een strijd ge streden. Je moet nooit iets voortijdig forceren. Uiteindelijk ligt toch alles in de handen van die Ander en Diens mo lens malen soms bijzonder langzaam. En wie ben ik uiteindelijk, dat ik mij daar niet bü zou neerleggen' - L. F.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1964 | | pagina 3