De eenzame stenen tuinkabouter R OBBIE DE BEER en: Elfje Goudhaar en het lentefeest oiaoJU Onze pagina voor de jeugd KINDERPUZZEL Ledikantje voor pop HET SPREKENDE POPPETJE VAN CHOCOLADE Van veertjes Verstandig In 't bos Mis! Jager Onvriendelijk Nieuwe kleren Benjamin f>' ïï'tSl PLUS 9 AL vele jaren stond de stenen kabouter in de tuin en hij zag er verveloos en vuil uit Zijn rode muts was helemaal vaal geworden en zijn groene kabouter- pak zag er ontoonbaar en lelijk uit. Overdag, als de zon scheen, had hij 't best naar zijn zin. Hij had veel vriendjes onder de vo gels, die hem geregeld kwamen opzoeken. Maar 's nachts, als de vogels sliepen en hij echte kabou ters met hun lange witte baarden zag voorbij lopen dacht hij vaak „Wat zou ik graag een heuse ka bouter willen zijn". Vil,SS Lente Ide da'3 van het bal- Goudhaartje ont waakte en keek vol verbazing naar een prachtige baljurk, helemaal van veertjes, een lichtblauw jurkje met donkerblauw afgezet. Wat mooi! Met een wip was ze uit bed. Ineens zag ze het briefje, dat aan een schattig klein i kroontje was vastgemaakt en op haar tafeltje lag. Er stond op: „Van de pimpelmezen en dat je hierin v>.v ROOSJE draait zich woedend om. ,,Hoe durf je?" raast ze. „Het is al erg genoeg om zo'n niets nut van een neef als Wim Big te hebben en nou JIJ nog met je gemene streken! Vind je dit nou zo lollig?" „Maak je niet dik!" roept Robbie. „Je moet mij de schuld niet geven! Ik heb je met geen vinger aangeraakt!" „Oóóóh, wat een leugenaar!" schreeuwt Roosje. „Wie heeft het anders gedaan? Jij en ik zijn hier de hele tijd alleen geweest!" Ze praat maar en praat maar, terwijl ze haar bood schappen opraapt, en loopt weg. En Robbie blijft duizelig achter. NOG STEEDS voelt Robbie zich geschokt. „Ik weet wel wie dit op zijn geweten heeft", mom pelt hij, en hij loopt langzaam om de struik heen. En ja hoor, daar zit de Chinese pop in het gras en hij lacht alsof hij nooit meer kan ophouden. „Oh, ho-ho-ho-ho, he-he-he-he-he", hijgt de pop. „Kleine big zeer zeer zeer kwaad, mijn grap goed, heel goed. Kleine beer grap niet leuk vinden, eh?" Hij begint weer te lachen. „Kom, wij pret gaan maken. Mij jou laten lachen. Mij jouw pakje wel dragen". Hij pakt het kleinste pakje van de twee op en danst voor Robbie uit de wei in. DE CHINESE pop helpt Robbie bij het dragen van pakjes en hij vraagt wat erin zit. „Ik geef een Kerstfeestje", zegt Robbie. „Dit zijn de koekjes en de ballonnen en de versieringen en zo". Dan bemerkt hij dat de ander niet luistert, en dat zijn vriend Wim treurig voorbij komt gelopen. „Ha", fluistert de pop. „Nog een kleine big. Nog meer plezier, tralalala!" „Kom terug", waarschuwt Robbie, als hij ziet wat de pop van plan is, en hij stort zich naar voren. „Je moet niet iederéén gaan plagen, die je ziet!" DE CHINESE pop kijkt Robbie rustig glimla chend aan. „Kleine beer vandaag niet erg lek ker hè? Leuke grappen niet aardig vinden?' „Grappen zijn goed als anderen ze ook leuk vinden" zegt Robbie. „Maar Wim en Roosje hebben alle bei een slechte bui en die zogenaamde grappen van jou maken het alleen maar erger". „Poeh, mij nooit iemand kwetsen", verklaart de pop. „Mij alleen iedereen willen laten lachen. Mij kleine beel vandaag zo plechtig vinden. Jij nooit leuk feestjt kan geven zonder zelf te lachen. Wacht, mij jou eens helpen". En hij maakt zijn zakken open. 1 HET IS EVEN stil als de pop voorzichtig gluuH naar iets dat hij uit zijn zak heeft gehaald' Dan gooit hij een handvol poeder naar Robbie toe. „Hé, wat is dat nou? zegt Robbie. Hij weet dat hij het eigenlijk hinderlijk zou moeten vinden, maal in plaats daarvan begint hij te glimlachen, dan te grinniken en dan zo te schaterlachen, dat hij niet bemerkt dat de pop plotseling is verdwenen en dat zijn vriendjes Ollie Oliefant en Maarten Mops stomverbaasd naar hem staan te kijken. i»o<> „Wat zou 't fijn zijn, om in een echt paddestoelhuisje te wonen of in een hol le boom en met de eekhoorntjes en de konijntjes te spelen". En toen hij die nacht een echte kab :ter zag langs ko men, riep hij: „Hé, pssst...". Een sta tige kabouter met een lange witte baard keek hem bestraffend aan. „Zie je niet dat ik bezig ben.? Ik ben Kabouter Koerier, de boodschapper van de koning en als je 't nog niet mocht weten, mijn naam is geen „Hé, pssst" ,en verwaand liep hij verder. Geschrokken keek de tuinkaboute.r hem na. Erg aardig is hij niet, dacht hij. Even later kwam er weer een rode puntmuts zijn kant uit. „Mijnheer, meneer", riep de tuinka bouter nu „Heb je 't soms tegen mij? Weet je dan niet, dat ik ge.en meneer ben? Ik ben kabouter Smulgraag. de kok van de koning en ik wens niet als een mens te worden aangesproken", en terwijl hij dat zei ,liep hij door. zonder te vragen, waaom de tuinkabouter hem had geroepen. „Nou, nou, wat zijn die echte ka bouters onvriendelijk, dat had ik nooit gedacht", mompelde hij voor zich heen. Hij was amper uitgemompeld. toen hij een derde kaboutertje op zich zag af komen. „Zou ik 't wagen en hem aanspre ken? Als ik 't nou eens heel erg be- leefd doe?", sprak hij zachtjes voor zich he<en. Toen de kabouter hem heel dicht was genaderd, boog hij diep en zei: „Goe denavond rode puntmuts heeft u even tijd voor mij?" „Wat heb jij tégen mijn rode punt muts en waarom buig je voor mij? Neem je me soms in de maling? Mijn naam is Hakzool: ik ben de schoen maker van de koning en op zoek naar stekels". „Naar stekels? Wat moet je daarmee doen?" vroeg de tuinkabouter verbaasd. „Nou, je bent ook snugger zeg, ik vertel je daarnet dat ik schoenmaker ben .je weet toch zeker net zo goed als ik, dat kabouterschoenen nooit met spijkers gemaakt worden? Jij bent wel een erg domme kabouter". Hoofdschud dend liep hij verder. 't Werd lichter en er kwamen geen kabouters meer voorbij. Toen de vogels zoals gewoonlijk hem wee-r kwamen be zoeken. vertelde hij z'n belevenissen en zei: „Ik vind jullie heel wat aardiger, die echte kabouters doen zo vreselijk onvriendelijk". Bij het vallen van de schemering, zag hij in de verte weer een kleine punt muts aankomen, een heel klein kabou terkereltje met een heel klein punt baardje. „Zeg Ukkie," begon de tuinkabouter 't Kleine kaboutertje keek hem heel nijdig aan. „Wat ukkie, heb je 't tegen mij?" „Ja," zei stamelend de tuinkabouter. ben van allemaal? Zo is mijn naam. Ik wens niet anders te worden aange sproken en ik bedank er voor verder naar je te luisteren". Boos liop hij ver der. Zuchtend keek de tuinkabouter hem na en zodoende merkte hij niet, dat er intussen een andere kabouter nieuwgie- rig naderbij kwam. Hé, dacht deze, dat heb ik van mijn leven nog nooit ge zien, een kabouter van steen. Wat ziet die er lelijk uit, hij mag wel eens an dere kleren aantrekken. Hij raakte de stenen kabouter aan en deze schrok op uit z'n gepeins. Verlegen keek hij naar de echte kabouter, maar durfde niets te zeggen, bang dat hij weer afge snauwd zou worden. „Wat zielig", zei de kabouter zachtjes voor zich heen. „Hij kan niet praten en zich niet bewc.gen, geen wonder, dat hij er zo verwaarloosd uitziet". „Ik ben helemaal niet zielig en als ik soms bedroefd kijk, is dat jullie schuld". „Hé, kun je praten?" „Ja, dat hebben de vogels mij ge leerd, maar ik kan niet lopen. Ik sta hier 's nachts als de. vogels slapen altijd zo eenzaam en alleen en daarom pro beerde ik een praatje aan te knopen met een paar echte kabouters, maar ze snauwden me alleen maar af en zeiden dat ik dom was". „Wat heb je dan tegen hen gezegd?" „Nou, haast niets, als ik ze had geroe pen, blaften ze me alleen maar af en lie pen ze door". „Wat eigenaardig", zei kabouter Lachgraag ,„wij zijn juist een bijzonder vriendelijk volkje ,dat nooit ruzie maakt of nors doet, ik begrijp 't niet goed". „Toch is 't zo". „Welke kabouter heb je dan gespro ken?" „Nou eh, kabouter Hakzool enne ka bouter eh, hoe heette die ook weer, oh ja .kabouter Smulgraag, enne.." „Oh, maar dat zijn ook heel belang rijke kabouters die maar heel weinig tijd hebben. Zij zijn in dienst van de ko ning en omdat ze 't altijd vreselijk druk hebben, doen ze wel eens kortaf. Maar ik zal wel eens een paar van mijn vrien den roepen, wacht maar even". Kabouter Lachgraag stak twee vin gers in zijn mond en liet een schril ge fluit horen. Spoedig daarna kwam er een heel stel kleine mannetjes met lange witte puntbaardjes aangelopen. „Kijk eens mannen .hebben jullie hem ooit eerder gezien? Hij beklaagt zich. omdat wij echte kabouters' zo onvrien- deJijk tegen hem doen.. Jullie weten, dal ik graag vrolijke gezichten om me heen zie, hoe zullen we deze stenen kabouter eens aan 't lachen maken?" Een grote kabouter kwam naar voren en zei: „Om te beginnen mag hij wel eens in de nieuwe klere-n worden gesto ken daarvoor moeten we kabouter Kwast hebben. Vervolgens moeten we hem beloven iedere nacht even bij hem langs te komen, zodat hij niet meer zo alleen is. We kunnan hem dan onze avon turen en nieuwtjes vertellen zodat hij ons, echte kabouters, beter leert kennen en zal merken, dat wij heus niet onvrien delijk zijn. Ik weet zeker, dat hij zich nooit meer zal beklagen en altijd vrolijk zal zijn". „Ja, ja", riepen ze allemaal in koor, „dat is een reuze idee!" De tuinkabouter kreeg toen een keurig rode muts 6n zijn kabouterpakje glom weer als nieuw. En toen de vogels hem de volgende dag zoals gewoonlijk kwa men opzoeken, konden ze hun ogen niet geloven. De tuinkabouter vertelde zijn vogel- vriendjes wat er gebeurd was en sinds dien vertelt hij hun allerlei wonderlijke avonturen van 't echte kaboutervolk je. En hoewel hij nog steeds op z'n oude plekje in de tuin staat, voelt hij zich 's nachts niet eenzaam meer. het vreemde feestje TIEKE SLIJK. „We zullen hem eens aan 't lachen maken," besloot kabouter Lachgraag OEF, oef, wat was het warm Elfje Goudhaar zuchtte ervan. Maar ze moest doorgaan met haar werkanders kreeg ze straf van de lentekoningin. Elfje Goudhaar moest alle dieren, bloemen en blaad jes wekken, omdat de lente gekomen was. Als ze nu ophield, zouden de dieren zich verslapen of in de zomer met hun wintervacht lopen, de bloe men zouden niet uitkomen an de bo men zouden geen enkel blaadje dra gen in de zomer en dat zou wel gek zijn. Maar kom, nu moest Goudhaartje niet staan dromen. Ze was bijna klaar en ze moest haar baljurkje nog maken. Nog maar drie dagen, dan moest haar baljurk klaar zijn, want dan was het volle maan en zou het grote lentebal op de boswei worden gegeven. Al de vriendinnen van Goudhaartje mochten ook komen: Violetta, Miranda, Veronica, Isabel en Fridelona. Hun jurken waren al klaar. Alleen de jurk van Goudhaar tje nog niet. Maar zij moest ook zo veel doen voor de lentekoningin dat er bijna geen tijd overbleef om een jurk te maken. Miss Lente-kroon mogen houden. Miss Lente, tjonge, dat Klonk, vond Goudhaartje. Misschien, heel mis schien word ik het wel. Wat een teleurstelling toen Goud haartje thuiskwam. Moeder /ertelde haar, dat de winkel helemaal geen stof meer had. Wat nu? „Nu kan ik zeker niet naar het bal. Iedereen Miss Lente mag worden". „Nu kan ik toch naar het lentebal", dacht Goudhaartje verheugd. Ze oelde al haar vriendinnen op en was net klaar met telefoneren, toen moeder bene den kwam. Goudhaartje vertelde haar alles en moeder vond het maar wat lief van de pimpelmees. gaat en ik moet thuis bhjvewC~Hui- Wat een drukte op de boswei en lend ging ze naar haar kamertje. wat een geroezemoes. De elfjes ston- den rechts van de troon en de kabou ters links. Er klonk een belletje. De elfenkoningin stond op en iedereen „Weet je dan nie-t, dat ik kabouter Benjamin heet, omdat ik de kleinste Opeens hoorde ze een lijn stem metje, dat vroeg: „Wat is er, lief elf je, waarom heb je zo'n verdriet?" Goudhaartje vertelde alles aan de pimpelmees en vroeg of die mis schien een oplossing wist. Nee, nee, dat weet ik niet. Maar wacht eens, ik weet wat, maar dat moet ik eerst met de andere pimpelmezen bespreken". „O, alsjeblieft. Ik wil |zo graag naar het bal". „Als de, andere pimpelmezen het goed /inden zie je morgen of overmorgen wel iets lop je kamer". En weg was 't vogel- l'tje. Een zonnestraal gleed langs het T gezichtje van Goudhaartje. Het was was stil. Nu zou bekend worden wie Miss 1965 werd. Velen keken naar Victorien. Nu klonk de stem van de elfenkoningin: „Miss Lente 1965 is Goudhaartje. Kom maar naar voren dan zal ik je de gouden kroon opzet ten". Wat was Goudhaartje blij. En dat had ze te danken aan de pimpelmees. LUCIA VAN LEUFFEN !lll!ll!l!lllllllllllllll!|l,|fl!!ll!IIWIIIIIIIIIIIIIIIII|lllll||||lll|||||||||||||||||||||||lllllllllllllllllllllll!lllll|||IR|||lllllllllllllllll!l!H|!!l|!l!lll|lllt!in!!llllllillinil1!lllltWI|l!lll Maar nu was ze klaar. En terwijl ze naar huis liep, dacht ze: wie zou er dit jaar Miss Lente worden? Al tweemaal achter elkaar was Victo rien Miss Lente geweest. Als ze het weer werd, zou ze de mooie gouden Na onze vraag, zelf een iets te schrijven en in te sturen voor „Speelplaats" hebben we al veel verhaaltjes en gedichtjes ontvan gen. We zijn er erg blij mee. De eerste, die haar pennevrucht op deze bladzijde ziet staan, is een elfjarig meisje: Lucia van Leuf- fen uit Heemstede. Zij schreef een leuk verhaal, dat, zo vond de redactie van Speelplaats, een plaatsje op de pagina voor de jeugd verdiende. Je hebt vast een goed cijfer voor taal. Lucia, want je hebt geen fouten gemaakt en je briefje zag er keurig uit. Onze complimenten! In de loop van de volgende we ken komen de anderen aan de beurt En wie zich nog niet aan de schrijverij gewaagd heeft: pak je pen en stuur ons een gedichtje, een verhaaltje of een artikeltje. Doe je best! De oplossing van de kindérpuzzel van 19 maart j.lJ HORIZONTAAL: 1. mast, 3. slok, 5. alfabet, 8. oog, 9. non, 11. vla, 12. iep, 13. einde, 14. ton. VERTICAAL: 1. mandoline, 2. stang, 3. spa, 4. kat. 6. fanfare, 7. bandiet, 10. japon. De prijswinnaars van deze puzzel j zijn: Wim Schinkel, Noordeindseweg 220, Berkel; Mieke Tabak, Johan Grei- vestraat 71, Amsterdam; Sjef Walkers, Leekstraat 25, Hillegom; Nico Belt, Kievitstraat 19, Ilpendam; Ton Loog- man, Nw. Meerdijk 66, Badhoevedorp. En hierboven is weer een nieuwe puzzel. Succes! DEZE week maken we een ledikantje t voor je pop. Een meisjesachtig' karweitje denken de jongens m'S" schien, maar wellicht hebben jullie een zusje, dat zo'n ledikantje best ge bruiken kan. Je hebt er een sigarenkistje van onge veer 25 cm lang voor nodig. De deksel haal je er af, maar je bewaart hem wel, want je hebt hem straks nog nodig. Verf de doos in een kleur, die jezelf mooi vindt. Het ledikantje op de foto is rood geverfd, maar je mag natuurlijk ook een andere tint kiezen. Terwijl je de verf laat drogen, begin je aan de poten. Hiervoor gebruik je de deksel. Teken op de deksel tweemaal de figuur, die je op tekening I ziet. Zaag de figuren met een figuurzaag uit. Daar na zaag je twee smalle latjes uit de dek sel. een van ongeveer 7'A cm lang en een van ongeveer 13 cm. Over deze lat je (zie tekening II) wordt straks de i stof van de kap gehangen. Poten en latjes worden ook geverfd. Laat de verf weer goed drogen en maak intussen van restjes stof een matrasje j en een kussen, lakens en een dekentje. Het kussen en het matrasje kun je met watten vullen. Daarna lijm je de poten vast aan voor- en achterkant van het bed (zie tekening II). Het langste smalle latje lijm je aan de binnenkant van het hoofdeinde vast en het kleinste lijm je aan het lange latje vast Op tekening III zie je een stippellijn staan. Dat betekent dat je de stof daar moet rimpelen, zodat je een gleuf krijgt, die over het smalle latje getrokken kan worden. Die gleuf zet je met een Daar steekjes vast. 1 Op deze drie te keningen zie je, hoe de onderdelen en het geraamte van het ledikantje er uitzien. Op te kening I de poot- jes, op II 't „ge raamte", op III 't kapje. HEEL lang geleden leefde ergens ver weg een oud vrouw tje dat mooie chocolade poppen kon maken. Zij had er al wel driehonderd gemaakt. Die gaf ze dan aan brave kinderen uit de buurt. De chocoladepop pen waren zo prachtig, dat de kinderen er niet aan dachten ze op te eten. Eens op pen keer had het vrouwtje weer zo'n mooie pop gemaakt, een koddig kereltje met een hoge hoed en een wandel stok. Toen het helemaal gereed was zei het choco ladeventje: „Dank u wel!" Daar schrok het vrouwtje van, want ze had nog nooit een chocoladepop gemaakt die spreken kon. En lopen kon het popje ook, want toen het „Dank u wel" had gezegd, rende het de straat op. Ze wilde het kleine ding nalopen, maar het kon heel hard lopen, en ze kon het niet inhalen. Daarom bleef ze voor het venster van haar huisje staan kijken naar de kleine bengel. Toen ze hem niet meer zag slofte ze naar haar stoel en mompelde: 1 „Jammer dat hij wegliep. Ik had hem graag willen hou den." Intussen rende het choco lademannetje steeds verder. Hij was verstandig, want nij zorgde wel, dat hij op de stoep bleef lopen, en bij het oversteken van de straat keek hij eerst goed, of er geen auto's, brommers of fietsers in de buurt waren. Opeens kwam hij een hond tegen, die met hem meeliep. „Waar ga jij heen?" vroeg de hond nieuwsgierig. „Altijd rechtuit!" zei het chocolade ventje. „O", zei de hond. „Zeg, wat ruik je lekker. Ik zou je best willen opeten." „Dan moet je me eerst vangen," lachte het kereltje en liep nu nog harder dan tevoren. De hond rende net na, maar hij kon het choco ladeventje niet vangen. En steeds rende het kleine ding verder, de stad uit, in de richting van het bos. Toen werd het moe. Het ging aan de kant van de weg zitten om wat uit te rus ten. Maar daar kwam opeens een vos op hem af. „Dag", zei de vos. „Dag!" zei het kereltje. „We konden best samen verder gaan", zei de vos. „Dat weet ik nog met!" „Waarom niet?" „Omdat je mij misschien wil opeten, net als de hond." „Welnee. Je ruikt veel te gek." „Goed, dan wil ik wei mei je meegaan", zei het choco ladekereltje, en ging met de vos dieper het bos in. Op eens stonden ze voor een sloot. Toen zei de vos: „Je zult smelten als je in het water komt. Klim op mijn rug, dan breng ik je aan de overkant." Dat deed het chocolademannetje, maar omdat het water nogal diep was, klauterde het kleine ding op de kop van de vos, die boven het water bleef uitsteken. Nu zou het chocolademan netje tóch nog in de sloot zijn tercehtgekomen, als de hond van de jager niet was komen aanzwemmen om het kleine ding in zijn bek naar de kant te brengen. Dat deed hij zo voorzichtig, dat er geen kruimeltje chocolade afbrokkelde. Toen de hond het chocolademannetje bij de jager bracht keek die raar op, vooral toen het kleine ding zei: ,,Dag jager!" „Dag ventje", zei de ja ger. Hmmm, wat ruik jij lekker. Ik ga je opeten". „Dan moet u mij eerst vangen, jagertje!" riep het chocolademannetje, en rende weg. Opeens schudde de valse vos met zijn kop en het cho colademannetje zou in het water zijn gevallen als er niet juist op dat moment een jager was gekomen, die zijn geweer nam en de vos dood schoot. De jager stuurde zijn hond achter het kleine ding aan maar nee hoor, hij kon het niet vangen. Toen probeerde de jager het met zijn geweer, maar ook dat lukte niet, want hij schoot mis. Nog steeds loopt het cho colademannetje rond. Mis schien zie je het vandaag of morgen wel. Probeer het niet te vangen want dat lukt je toch niet! THEO LUYSTERBURG. lA f' vkv i Ok/mr nir, *1' nvVU l

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1965 | | pagina 30