De eenzame stenen
tuinkabouter
R OBBIE DE
BEER en:
Elfje Goudhaar en het lentefeest
oiaoJU
Onze pagina
voor de jeugd
KINDERPUZZEL
Ledikantje voor pop
HET SPREKENDE POPPETJE
VAN CHOCOLADE
Van veertjes
Verstandig
In 't bos
Mis!
Jager
Onvriendelijk
Nieuwe kleren
Benjamin
f>' ïï'tSl
PLUS
9
AL vele jaren stond de stenen
kabouter in de tuin en hij
zag er verveloos en vuil uit
Zijn rode muts was helemaal vaal
geworden en zijn groene kabouter-
pak zag er ontoonbaar en lelijk
uit. Overdag, als de zon scheen,
had hij 't best naar zijn zin. Hij
had veel vriendjes onder de vo
gels, die hem geregeld kwamen
opzoeken. Maar 's nachts, als de
vogels sliepen en hij echte kabou
ters met hun lange witte baarden
zag voorbij lopen dacht hij vaak
„Wat zou ik graag een heuse ka
bouter willen zijn".
Vil,SS Lente Ide da'3 van het bal- Goudhaartje ont
waakte en keek vol verbazing naar
een prachtige baljurk, helemaal van
veertjes, een lichtblauw jurkje met
donkerblauw afgezet. Wat mooi! Met
een wip was ze uit bed. Ineens zag ze
het briefje, dat aan een schattig klein
i kroontje was vastgemaakt en op
haar tafeltje lag. Er stond op: „Van
de pimpelmezen en dat je hierin
v>.v
ROOSJE draait zich woedend om. ,,Hoe durf je?"
raast ze. „Het is al erg genoeg om zo'n niets
nut van een neef als Wim Big te hebben en nou
JIJ nog met je gemene streken! Vind je dit nou
zo lollig?" „Maak je niet dik!" roept Robbie. „Je
moet mij de schuld niet geven! Ik heb je met geen
vinger aangeraakt!" „Oóóóh, wat een leugenaar!"
schreeuwt Roosje. „Wie heeft het anders gedaan?
Jij en ik zijn hier de hele tijd alleen geweest!" Ze
praat maar en praat maar, terwijl ze haar bood
schappen opraapt, en loopt weg. En Robbie blijft
duizelig achter.
NOG STEEDS voelt Robbie zich geschokt. „Ik
weet wel wie dit op zijn geweten heeft", mom
pelt hij, en hij loopt langzaam om de struik
heen. En ja hoor, daar zit de Chinese pop in het
gras en hij lacht alsof hij nooit meer kan ophouden.
„Oh, ho-ho-ho-ho, he-he-he-he-he", hijgt de pop.
„Kleine big zeer zeer zeer kwaad, mijn grap goed,
heel goed. Kleine beer grap niet leuk vinden, eh?"
Hij begint weer te lachen. „Kom, wij pret gaan
maken. Mij jou laten lachen. Mij jouw pakje wel
dragen". Hij pakt het kleinste pakje van de twee op
en danst voor Robbie uit de wei in.
DE CHINESE pop helpt Robbie bij het dragen
van pakjes en hij vraagt wat erin zit. „Ik
geef een Kerstfeestje", zegt Robbie. „Dit zijn
de koekjes en de ballonnen en de versieringen en
zo". Dan bemerkt hij dat de ander niet luistert, en
dat zijn vriend Wim treurig voorbij komt gelopen.
„Ha", fluistert de pop. „Nog een kleine big. Nog
meer plezier, tralalala!" „Kom terug", waarschuwt
Robbie, als hij ziet wat de pop van plan is, en hij
stort zich naar voren. „Je moet niet iederéén gaan
plagen, die je ziet!"
DE CHINESE pop kijkt Robbie rustig glimla
chend aan. „Kleine beer vandaag niet erg lek
ker hè? Leuke grappen niet aardig vinden?'
„Grappen zijn goed als anderen ze ook leuk vinden"
zegt Robbie. „Maar Wim en Roosje hebben alle
bei een slechte bui en die zogenaamde grappen
van jou maken het alleen maar erger". „Poeh, mij
nooit iemand kwetsen", verklaart de pop. „Mij
alleen iedereen willen laten lachen. Mij kleine beel
vandaag zo plechtig vinden. Jij nooit leuk feestjt
kan geven zonder zelf te lachen. Wacht, mij jou
eens helpen". En hij maakt zijn zakken open.
1
HET IS EVEN stil als de pop voorzichtig gluuH
naar iets dat hij uit zijn zak heeft gehaald'
Dan gooit hij een handvol poeder naar Robbie
toe. „Hé, wat is dat nou? zegt Robbie. Hij weet dat
hij het eigenlijk hinderlijk zou moeten vinden, maal
in plaats daarvan begint hij te glimlachen, dan te
grinniken en dan zo te schaterlachen, dat hij niet
bemerkt dat de pop plotseling is verdwenen en dat
zijn vriendjes Ollie Oliefant en Maarten Mops
stomverbaasd naar hem staan te kijken.
i»o<>
„Wat zou 't fijn zijn, om in een echt
paddestoelhuisje te wonen of in een hol
le boom en met de eekhoorntjes en de
konijntjes te spelen". En toen hij die
nacht een echte kab :ter zag langs ko
men, riep hij: „Hé, pssst...". Een sta
tige kabouter met een lange witte baard
keek hem bestraffend aan. „Zie je niet
dat ik bezig ben.? Ik ben Kabouter
Koerier, de boodschapper van de koning
en als je 't nog niet mocht weten, mijn
naam is geen „Hé, pssst" ,en verwaand
liep hij verder.
Geschrokken keek de tuinkaboute.r hem
na. Erg aardig is hij niet, dacht hij.
Even later kwam er weer een rode
puntmuts zijn kant uit.
„Mijnheer, meneer", riep de tuinka
bouter nu
„Heb je 't soms tegen mij? Weet je
dan niet, dat ik ge.en meneer ben? Ik
ben kabouter Smulgraag. de kok van de
koning en ik wens niet als een mens
te worden aangesproken", en terwijl
hij dat zei ,liep hij door. zonder te
vragen, waaom de tuinkabouter hem
had geroepen.
„Nou, nou, wat zijn die echte ka
bouters onvriendelijk, dat had ik nooit
gedacht", mompelde hij voor zich heen.
Hij was amper uitgemompeld. toen hij
een derde kaboutertje op zich zag af
komen.
„Zou ik 't wagen en hem aanspre
ken? Als ik 't nou eens heel erg be-
leefd doe?", sprak hij zachtjes voor zich
he<en. Toen de kabouter hem heel dicht
was genaderd, boog hij diep en zei: „Goe
denavond rode puntmuts heeft u even
tijd voor mij?"
„Wat heb jij tégen mijn rode punt
muts en waarom buig je voor mij?
Neem je me soms in de maling?
Mijn naam is Hakzool: ik ben de schoen
maker van de koning en op zoek naar
stekels".
„Naar stekels? Wat moet je daarmee
doen?" vroeg de tuinkabouter verbaasd.
„Nou, je bent ook snugger zeg, ik
vertel je daarnet dat ik schoenmaker
ben .je weet toch zeker net zo goed
als ik, dat kabouterschoenen nooit met
spijkers gemaakt worden? Jij bent wel
een erg domme kabouter". Hoofdschud
dend liep hij verder.
't Werd lichter en er kwamen geen
kabouters meer voorbij. Toen de vogels
zoals gewoonlijk hem wee-r kwamen be
zoeken. vertelde hij z'n belevenissen en
zei: „Ik vind jullie heel wat aardiger,
die echte kabouters doen zo vreselijk
onvriendelijk".
Bij het vallen van de schemering, zag
hij in de verte weer een kleine punt
muts aankomen, een heel klein kabou
terkereltje met een heel klein punt
baardje.
„Zeg Ukkie," begon de tuinkabouter
't Kleine kaboutertje keek hem heel
nijdig aan.
„Wat ukkie, heb je 't tegen mij?"
„Ja," zei stamelend de tuinkabouter.
ben van allemaal? Zo is mijn naam.
Ik wens niet anders te worden aange
sproken en ik bedank er voor verder
naar je te luisteren". Boos liop hij ver
der.
Zuchtend keek de tuinkabouter hem
na en zodoende merkte hij niet, dat er
intussen een andere kabouter nieuwgie-
rig naderbij kwam. Hé, dacht deze, dat
heb ik van mijn leven nog nooit ge
zien, een kabouter van steen. Wat ziet
die er lelijk uit, hij mag wel eens an
dere kleren aantrekken. Hij raakte de
stenen kabouter aan en deze schrok op
uit z'n gepeins. Verlegen keek hij naar
de echte kabouter, maar durfde niets
te zeggen, bang dat hij weer afge
snauwd zou worden.
„Wat zielig", zei de kabouter zachtjes
voor zich heen. „Hij kan niet praten en
zich niet bewc.gen, geen wonder, dat hij
er zo verwaarloosd uitziet".
„Ik ben helemaal niet zielig en als ik
soms bedroefd kijk, is dat jullie schuld".
„Hé, kun je praten?"
„Ja, dat hebben de vogels mij ge
leerd, maar ik kan niet lopen. Ik sta
hier 's nachts als de. vogels slapen altijd
zo eenzaam en alleen en daarom pro
beerde ik een praatje aan te knopen met
een paar echte kabouters, maar ze
snauwden me alleen maar af en zeiden
dat ik dom was".
„Wat heb je dan tegen hen gezegd?"
„Nou, haast niets, als ik ze had geroe
pen, blaften ze me alleen maar af en lie
pen ze door".
„Wat eigenaardig", zei kabouter
Lachgraag ,„wij zijn juist een bijzonder
vriendelijk volkje ,dat nooit ruzie maakt
of nors doet, ik begrijp 't niet goed".
„Toch is 't zo".
„Welke kabouter heb je dan gespro
ken?"
„Nou eh, kabouter Hakzool enne ka
bouter eh, hoe heette die ook weer, oh
ja .kabouter Smulgraag, enne.."
„Oh, maar dat zijn ook heel belang
rijke kabouters die maar heel weinig
tijd hebben. Zij zijn in dienst van de ko
ning en omdat ze 't altijd vreselijk druk
hebben, doen ze wel eens kortaf. Maar
ik zal wel eens een paar van mijn vrien
den roepen, wacht maar even".
Kabouter Lachgraag stak twee vin
gers in zijn mond en liet een schril ge
fluit horen. Spoedig daarna kwam er een
heel stel kleine mannetjes met lange
witte puntbaardjes aangelopen.
„Kijk eens mannen .hebben jullie hem
ooit eerder gezien? Hij beklaagt zich.
omdat wij echte kabouters' zo onvrien-
deJijk tegen hem doen.. Jullie weten, dal
ik graag vrolijke gezichten om me heen
zie, hoe zullen we deze stenen kabouter
eens aan 't lachen maken?"
Een grote kabouter kwam naar voren
en zei: „Om te beginnen mag hij wel
eens in de nieuwe klere-n worden gesto
ken daarvoor moeten we kabouter
Kwast hebben. Vervolgens moeten we
hem beloven iedere nacht even bij hem
langs te komen, zodat hij niet meer zo
alleen is. We kunnan hem dan onze avon
turen en nieuwtjes vertellen zodat hij
ons, echte kabouters, beter leert kennen
en zal merken, dat wij heus niet onvrien
delijk zijn. Ik weet zeker, dat hij zich
nooit meer zal beklagen en altijd vrolijk
zal zijn".
„Ja, ja", riepen ze allemaal in koor,
„dat is een reuze idee!"
De tuinkabouter kreeg toen een keurig
rode muts 6n zijn kabouterpakje glom
weer als nieuw. En toen de vogels hem
de volgende dag zoals gewoonlijk kwa
men opzoeken, konden ze hun ogen niet
geloven.
De tuinkabouter vertelde zijn vogel-
vriendjes wat er gebeurd was en sinds
dien vertelt hij hun allerlei wonderlijke
avonturen van 't echte kaboutervolk
je. En hoewel hij nog steeds op z'n oude
plekje in de tuin staat, voelt hij zich
's nachts niet eenzaam meer.
het vreemde feestje
TIEKE SLIJK. „We zullen hem eens aan 't lachen maken," besloot kabouter Lachgraag
OEF, oef, wat was het warm
Elfje Goudhaar zuchtte ervan.
Maar ze moest doorgaan met
haar werkanders kreeg ze straf van
de lentekoningin. Elfje Goudhaar
moest alle dieren, bloemen en blaad
jes wekken, omdat de lente gekomen
was. Als ze nu ophield, zouden de
dieren zich verslapen of in de zomer
met hun wintervacht lopen, de bloe
men zouden niet uitkomen an de bo
men zouden geen enkel blaadje dra
gen in de zomer en dat zou wel gek
zijn.
Maar kom, nu moest Goudhaartje
niet staan dromen. Ze was bijna
klaar en ze moest haar baljurkje nog
maken. Nog maar drie dagen, dan
moest haar baljurk klaar zijn, want
dan was het volle maan en zou het
grote lentebal op de boswei worden
gegeven. Al de vriendinnen van
Goudhaartje mochten ook komen:
Violetta, Miranda, Veronica, Isabel
en Fridelona. Hun jurken waren al
klaar. Alleen de jurk van Goudhaar
tje nog niet. Maar zij moest ook zo
veel doen voor de lentekoningin dat
er bijna geen tijd overbleef om een
jurk te maken.
Miss Lente-kroon mogen houden.
Miss Lente, tjonge, dat Klonk, vond
Goudhaartje. Misschien, heel mis
schien word ik het wel.
Wat een teleurstelling toen Goud
haartje thuiskwam. Moeder /ertelde
haar, dat de winkel helemaal geen
stof meer had. Wat nu? „Nu kan ik
zeker niet naar het bal. Iedereen
Miss Lente mag worden". „Nu kan
ik toch naar het lentebal", dacht
Goudhaartje verheugd. Ze oelde al
haar vriendinnen op en was net klaar
met telefoneren, toen moeder bene
den kwam. Goudhaartje vertelde haar
alles en moeder vond het maar wat
lief van de pimpelmees.
gaat en ik moet thuis bhjvewC~Hui- Wat een drukte op de boswei en
lend ging ze naar haar kamertje. wat een geroezemoes. De elfjes ston-
den rechts van de troon en de kabou
ters links. Er klonk een belletje. De
elfenkoningin stond op en iedereen
„Weet je dan nie-t, dat ik kabouter
Benjamin heet, omdat ik de kleinste
Opeens hoorde ze een lijn stem
metje, dat vroeg: „Wat is er, lief elf
je, waarom heb je zo'n verdriet?"
Goudhaartje vertelde alles aan de
pimpelmees en vroeg of die mis
schien een oplossing wist. Nee,
nee, dat weet ik niet. Maar wacht
eens, ik weet wat, maar dat moet ik
eerst met de andere pimpelmezen
bespreken". „O, alsjeblieft. Ik wil
|zo graag naar het bal". „Als de,
andere pimpelmezen het goed /inden
zie je morgen of overmorgen wel iets
lop je kamer". En weg was 't vogel-
l'tje.
Een zonnestraal gleed langs het
T gezichtje van Goudhaartje. Het was
was stil. Nu zou bekend worden wie
Miss 1965 werd. Velen keken naar
Victorien. Nu klonk de stem van de
elfenkoningin: „Miss Lente 1965 is
Goudhaartje. Kom maar naar voren
dan zal ik je de gouden kroon opzet
ten".
Wat was Goudhaartje blij. En dat
had ze te danken aan de pimpelmees.
LUCIA VAN LEUFFEN
!lll!ll!l!lllllllllllllll!|l,|fl!!ll!IIWIIIIIIIIIIIIIIIII|lllll||||lll|||||||||||||||||||||||lllllllllllllllllllllll!lllll|||IR|||lllllllllllllllll!l!H|!!l|!l!lll|lllt!in!!llllllillinil1!lllltWI|l!lll
Maar nu was ze klaar. En terwijl
ze naar huis liep, dacht ze: wie zou
er dit jaar Miss Lente worden? Al
tweemaal achter elkaar was Victo
rien Miss Lente geweest. Als ze het
weer werd, zou ze de mooie gouden
Na onze vraag, zelf een iets te
schrijven en in te sturen voor
„Speelplaats" hebben we al veel
verhaaltjes en gedichtjes ontvan
gen. We zijn er erg blij mee.
De eerste, die haar pennevrucht
op deze bladzijde ziet staan, is een
elfjarig meisje: Lucia van Leuf-
fen uit Heemstede. Zij schreef
een leuk verhaal, dat, zo vond de
redactie van Speelplaats, een
plaatsje op de pagina voor de
jeugd verdiende. Je hebt vast een
goed cijfer voor taal. Lucia, want
je hebt geen fouten gemaakt en je
briefje zag er keurig uit. Onze
complimenten!
In de loop van de volgende we
ken komen de anderen aan de
beurt En wie zich nog niet aan de
schrijverij gewaagd heeft: pak je
pen en stuur ons een gedichtje,
een verhaaltje of een artikeltje.
Doe je best!
De oplossing van de kindérpuzzel
van 19 maart j.lJ
HORIZONTAAL: 1. mast, 3. slok, 5.
alfabet, 8. oog, 9. non, 11. vla, 12. iep,
13. einde, 14. ton.
VERTICAAL: 1. mandoline, 2. stang,
3. spa, 4. kat. 6. fanfare, 7. bandiet, 10.
japon.
De prijswinnaars van deze puzzel j
zijn: Wim Schinkel, Noordeindseweg
220, Berkel; Mieke Tabak, Johan Grei-
vestraat 71, Amsterdam; Sjef Walkers,
Leekstraat 25, Hillegom; Nico Belt,
Kievitstraat 19, Ilpendam; Ton Loog-
man, Nw. Meerdijk 66, Badhoevedorp.
En hierboven is weer een nieuwe
puzzel. Succes!
DEZE week maken we een ledikantje t
voor je pop. Een meisjesachtig'
karweitje denken de jongens m'S"
schien, maar wellicht hebben jullie
een zusje, dat zo'n ledikantje best ge
bruiken kan.
Je hebt er een sigarenkistje van onge
veer 25 cm lang voor nodig. De deksel
haal je er af, maar je bewaart hem
wel, want je hebt hem straks nog nodig.
Verf de doos in een kleur, die jezelf
mooi vindt. Het ledikantje op de foto
is rood geverfd, maar je mag natuurlijk
ook een andere tint kiezen.
Terwijl je de verf laat drogen, begin
je aan de poten. Hiervoor gebruik je de
deksel. Teken op de deksel tweemaal de
figuur, die je op tekening I ziet. Zaag
de figuren met een figuurzaag uit. Daar
na zaag je twee smalle latjes uit de dek
sel. een van ongeveer 7'A cm lang en
een van ongeveer 13 cm. Over deze lat
je (zie tekening II) wordt straks de i
stof van de kap gehangen.
Poten en latjes worden ook geverfd.
Laat de verf weer goed drogen en maak
intussen van restjes stof een matrasje j
en een kussen, lakens en een dekentje.
Het kussen en het matrasje kun je met
watten vullen.
Daarna lijm je de poten vast aan voor-
en achterkant van het bed (zie tekening
II). Het langste smalle latje lijm je aan
de binnenkant van het hoofdeinde vast
en het kleinste lijm je aan het lange
latje vast
Op tekening III zie je een stippellijn
staan. Dat betekent dat je de stof daar
moet rimpelen, zodat je een gleuf krijgt,
die over het smalle latje getrokken kan
worden. Die gleuf zet je met een Daar
steekjes vast. 1
Op deze drie te
keningen zie je,
hoe de onderdelen
en het geraamte
van het ledikantje
er uitzien. Op te
kening I de poot-
jes, op II 't „ge
raamte", op III 't
kapje.
HEEL lang geleden
leefde ergens ver
weg een oud vrouw
tje dat mooie chocolade
poppen kon maken. Zij
had er al wel driehonderd
gemaakt. Die gaf ze dan aan
brave kinderen uit de
buurt. De chocoladepop
pen waren zo prachtig,
dat de kinderen er niet
aan dachten ze op te eten.
Eens op pen keer had
het vrouwtje weer zo'n
mooie pop gemaakt, een
koddig kereltje met een
hoge hoed en een wandel
stok. Toen het helemaal
gereed was zei het choco
ladeventje: „Dank u wel!"
Daar schrok het vrouwtje
van, want ze had nog nooit
een chocoladepop gemaakt
die spreken kon. En lopen
kon het popje ook, want
toen het „Dank u wel" had
gezegd, rende het de straat
op. Ze wilde het kleine ding
nalopen, maar het kon heel
hard lopen, en ze kon het
niet inhalen. Daarom bleef
ze voor het venster van haar
huisje staan kijken naar de
kleine bengel. Toen ze hem
niet meer zag slofte ze naar
haar stoel en mompelde:
1 „Jammer dat hij wegliep. Ik
had hem graag willen hou
den."
Intussen rende het choco
lademannetje steeds verder.
Hij was verstandig, want nij
zorgde wel, dat hij op de
stoep bleef lopen, en bij het
oversteken van de straat
keek hij eerst goed, of er
geen auto's, brommers of
fietsers in de buurt waren.
Opeens kwam hij een
hond tegen, die met hem
meeliep.
„Waar ga jij heen?" vroeg
de hond nieuwsgierig.
„Altijd rechtuit!" zei het
chocolade ventje.
„O", zei de hond. „Zeg,
wat ruik je lekker. Ik zou
je best willen opeten."
„Dan moet je me eerst
vangen," lachte het kereltje
en liep nu nog harder dan
tevoren. De hond rende net
na, maar hij kon het choco
ladeventje niet vangen.
En steeds rende het kleine
ding verder, de stad uit, in
de richting van het bos.
Toen werd het moe. Het
ging aan de kant van de
weg zitten om wat uit te rus
ten. Maar daar kwam opeens
een vos op hem af.
„Dag", zei de vos.
„Dag!" zei het kereltje.
„We konden best samen
verder gaan", zei de vos.
„Dat weet ik nog met!"
„Waarom niet?"
„Omdat je mij misschien
wil opeten, net als de hond."
„Welnee. Je ruikt veel te
gek."
„Goed, dan wil ik wei mei
je meegaan", zei het choco
ladekereltje, en ging met de
vos dieper het bos in. Op
eens stonden ze voor een
sloot. Toen zei de vos: „Je
zult smelten als je in het
water komt. Klim op mijn
rug, dan breng ik je aan de
overkant." Dat deed het
chocolademannetje, maar
omdat het water nogal diep
was, klauterde het kleine
ding op de kop van de vos,
die boven het water bleef
uitsteken.
Nu zou het chocolademan
netje tóch nog in de sloot
zijn tercehtgekomen, als de
hond van de jager niet was
komen aanzwemmen om het
kleine ding in zijn bek naar
de kant te brengen. Dat deed
hij zo voorzichtig, dat er
geen kruimeltje chocolade
afbrokkelde. Toen de hond
het chocolademannetje bij de
jager bracht keek die raar
op, vooral toen het kleine
ding zei: ,,Dag jager!"
„Dag ventje", zei de ja
ger. Hmmm, wat ruik jij
lekker. Ik ga je opeten".
„Dan moet u mij eerst
vangen, jagertje!" riep het
chocolademannetje, en rende
weg.
Opeens schudde de valse
vos met zijn kop en het cho
colademannetje zou in het
water zijn gevallen als er
niet juist op dat moment een
jager was gekomen, die zijn
geweer nam en de vos dood
schoot.
De jager stuurde zijn hond
achter het kleine ding aan
maar nee hoor, hij kon het
niet vangen. Toen probeerde
de jager het met zijn geweer,
maar ook dat lukte niet,
want hij schoot mis.
Nog steeds loopt het cho
colademannetje rond. Mis
schien zie je het vandaag of
morgen wel. Probeer het
niet te vangen want dat lukt
je toch niet!
THEO LUYSTERBURG.
lA f' vkv i
Ok/mr
nir,
*1' nvVU
l