Het ongehoorzame klokje o&gugJU Onze pagina voor de jeugd ROBBIE DE BEER en: KARRETJE ALS EIERDOP EN HAAS ALS VOERMAN KINDERPUZZEL HET WONDERLIJKE PAASEI Avonturen van een stuiver fwr- Nr Gevallen Paashazen Terug 3 Heel klein Vierkant Belonng w r -iÉl PLUS 17 APRIL 1965 8 HET was Witte Donderdag. De klokken maakten zich klaar om op reis te gaan, naar Rome, om paaseieren te ha len. „Wees nu verstandig", zeiden ze tegen het kleinste klokje, „blijf jij thuis. Er staat een koude wind en de reis is ver. Stel je voor, dat je onderweg niet verder kunt, wat moeten wij dan met je beginnen?" Het kleine klokje huilde tranen met tuiten en zei: „Toe laat mij meegaan". „Nee Klingeltje," bas te Grootvader Klok, „jij blijft hier, begrepen?" Klingeltje boog zijn kopje en zweeg. Daar gingen ze allemaal en Klingeltje bleef alleen achter. Spoedig waren ze op de toren terug en ze vertelden het haantje wat er gebeurd was. De andere klokken waren er nog niet. Maar eindelijk kwamen ze er aan, vrolijk klingelend; ze hadden hun taak volbracht. „En Klingeltje", vroeg grootvader, „hoe heb jij het ge had?" Klingeltje was erg bang, maar hij vertelde alles eerlijk. „Je bent erg ongehoorzaam geweest, maar omdat je zo eerlijk bent ge weest om alles op te biechten, zal ik niet boos meer op je zijn. En vol gend jaar mag je mee naar Rome". K-R W\T IS ER nou met Robbie aan de hand?1' roept Maarten uit. „Hij lacht zich dóód! Hé Robbie laat ons ook eens meelachen!" zegt Ollie OÜ" fant. Maar Robbie kan gewoon niet ophouden met lachen. „Ik k-k-kan het jullie nu niet vertellen'» giert hij. „Ik moet nu weg. Jullie komen toch zeket op mijn feestje?" Hij danst weg en vindt de Chi nese pop op hem wachten bij de heg voor zijn eigef huisje. „Hallo, mij jou aardig vinden, kleine beer» jij tegen grapje kunnen. Jij fijn feestje zullen heb ben, dat maar aan mij overlaten". En voor Robbie een antwoord kan geven is de Chinese pop opnieu^ verdwenen. OP DE DAG van zijn feest is Robbie helemaal opgewonden. Hij kijkt naar zijn moeder, die de laatste hand legt aan de tafel met lekkers. „Het wordt vast heel leuk," zegt hij. „Maar ik ben toch blij dat die feestjes niet te dikwijls voorkomen omdat ik me helemaal niet mezelf voel in die feest- kleren!" „Maak je maar geen zorgen, je ziet et heel aardig in uit", glimlacht moeder Beer. „Als het feest begint denk je er al niet eens meer aan"- Robbie holt weg om de doos met koekjes open te maken, die hij uit de winkel heeft meegenomen om er de tafel mee te versieren. §gr 1.1 IAJi -luili'l DIE KOEKJES zien er lekker uit", mompelt Robbie opgelucht „Er is er een voor iedereen en dan blijven er nog over ook". Dan houdt hij op en luistert. „Daar beweegt iets", denkt hij. terwijl hij voorzichtig rondkijkt. „Maar moeder is nog in de andere kamer". Hij draait zich om en geeft een gil van schrik. Want daar bij de Kerst boom staat de Chinese pop vriendelijk te glimlachen „Wat, jij alweer?" hijgt Robbie. „Hoe ben je hier nou weer binnen gekomen? Ik dacht dat je naar de Kerstman moest! DE CHINESE pop glimlacht nog breder. „Mij straks wel naar de Kerstman gaan", zegt hij- „Mij eerst plezier hebben. Net zoveel ple zier als op twéé vroegere sluitingsdagen! Mij van feestjes houden, daarom mij eerst hier komen. Jij koekjes hebben, ja?" Robbie denkt dat de nop alleen maar naar een koekje wil kijken en daarom geeft hij hem er een. Ogenblikkelijk draait de pop zich om en spring van de tafel, over de sofa, en weer is hij verdwenen. Robbie rent hem achterna om zijn koekje terug te pakken, maar er is geen spoor meer van de pop te bekennen. Hij is er vandoor, me* een van de feestkoekjes. ROBBIE geeft het zoeken naar de Chinese pop op als hij hoort dat moeder Beer hem roept om te helpen met het aanbrengen van de ver sieringen. Hij hangt juist de laatste ballonnen op al* zijn eerste gasten arriveren. Hij gaat opendoen en ziet Roosje en haar neef Wim op de stoep staan. „Kom erin, kom erin", zegt Robbie. „Fijn dat jul lie op tijd zijn gekomen! De anderen zijn nog niet op komen dagen". Tot zijn schrik ziet hij dat Roos je nog steeds niet glimlacht, en ze stevent naaf binnen zonder een woord te zeggen, gevolgd door een somber-kijkende Wim. „Een goed begin", mees muilt Robbie. „Pssst, psst, Klingeltje, luister eens...." Het haantje van de toren boog zich ver voorover om het klokje te kun nen zien. „Wil je erg graag naar Ro me? Ik weet wel iemand. »lie je 'nee wil nemen". „Ik wil wel", antwoordde het klokje, „maar ik durf niet, want als grootvader merkt, dat ik toch gegaan ben, dan zwaait er wat". „Wij zorgen wel, dat je vóór de andere klokken te rug bent", zei de haan. „Mijn vriend de adelaar wil je best naar Rome brengen, als ik het hem vraag. En hij vliegt zo snel". „Goed haantje, maar vlug, anders wordt het te laat" De haan kraaide en daar kwam de adelaar al aan. Na even praten wipte Klingeltje op zijn rug en daar gingen ze. „Oei, wat gaan we hard!" riep Klingeltje angstig. „Wees maar niet bang hoor, houd je maar goed vast, dan gebeurt er niets. Kijk eens, daar vliegt de hele klokkenfamilie. Even zorgen, dat die ons niet ziet". En de adelaar klom nog hoger. Wat had Klingeltje een plezier. Hij schommel de lustig heen en weer en zong een vrolijk liedje. „Pas op, Klingeltje, zit stil, anders val je naar beneden", waar schuwde de adelaar. Maar oh, daar viel het klokje al. Het schreeuwde moord en brand. „Waarom zat die domoor dan ook niet stil?" mopperde de adelaar geschrok ken. „Wat moet ik nu toch doen? Ik zie hem al niet meer". Klingeltje was met een reuze vaart naar beneden getuimeld en kwam te- recht in het bos, bovenop het dak van een klein huisje. „Hela, wat gebeurt er?" Een oude haas stak zijn kop om de deur. „Grote grut jes, mijn schoorsteen is kapot. Waar kom jij vandaan?" Klingeltje vertelde het he le verhaal. „Zo zo", mopperde de haas, „eerst ongehoorzaam zijn en dan mijn schoorsteen nog kapot maken, 't Is fraai. Wat moet ik met je doen?" „Ik weet het niet", snikte Klingeltje, „weet u de weg naar mijn toren?" „Nee, natuur lijk niet" antwoordde de haas. Maar toen hij die tranen zag, die langs Klingeltjes wangen rolden, zei hij: „Huil maar niet. blijf voorlopig bij mij, misschien vinden wij wel een oplossing. Kom nu van dat dak af, dan zal ik eerst de schoorsteen maken". Klingeltje ging het huisje in en na een poosje was de schoorsteen gemaakt en de haas kwam weer binnen. „Zo, help je me nu mee met pannekoe ken bakken?" vroeg de haas. Klingeltje knikte en deed goed zijn best. Opeens werd er geklopt. „Binnen", riep Langoor. Een klein haasje kwam de keuken m en zei: „Ik rook buiten al wat je aan net bakken was. Mag ik ook een pannekoek? Hé, wie is dat? Wil dat paasklokje hier eieren komen halen?" Langoor vertelde wat er gebeurd was en besloot: „Aan eieren kunnen wij hem wel helpen maar hoe komt hij weer in de toren terug?" „Ik zal er eens over denken", beloofde Flap. Na een pannekoek te hebben ver orberd, vertrok hij, maar de volgende ochtend kwam hij opgewonden terug. „Er zijn zes grote paashazen uit de stad gekomen om bij de boeren hier in de om trek eieren te halen. Ze hebben grote manden op hun rug. Zal ik vragen of ze Klingeltje mee nemen?" „Oh, wat zou dat fijn zijn", riep Klingeltje. „Wil je het voor mij vragen?" „Ik zal mijn best doen" zei Flap en weg was hij. Wat zat Klingeltje in span ning. Het leek wel of het dagen duurde voordat Flap terugkwam. Maar eindelijk was hij er dan toch. mét de paashazen. „Zo, ben jij Klingeltje", zei de oudste Paashaas. Bedeesd knikte het Klokje en vroeg: „Ach, lieve beste paashaas, neem mij alstublieft mee." „Maar dan kan ik geen eieren meneemen, antwoordde de paashaas. „Oh, daar weet ik wel raad op", zei vlug de slimme Flap. „Dan ga ik wel mee." „Maar jij kunt niet zo goed op je achterpoten lopen als wij en dus zul je wel geen mand met eieren op je rug kunnen dragen". „Nee", gaf Flap toe „Maar wat dan?" Klingeltje begon te huilen en snikte: „Ik hoor het al? Jullie kunt mij niet meene men. Dat is de straf voor mijn ongehoor zaamheid. Misschien kom ik wel nooit meer thuis". De hazen keken elkaar ver schrikt aan en fluisterden: .Wat zielig, zo'n grote straf heeft hij toch niet ver diend". „Kom Klingeltje", zei de oudste haas, „je mag in mijn mand". „En de eieren dan?" vroegen de andere hazen. „Hoe zouden jullie het vinden als ik de mand met eieren draag", hoorden ze in eens een klein stemmetje zeggen. Na een hartelijk afscheid van Langoor gingen ze op weg. De paashazen vulden hun manden met eieren en gzamen- lijk trokken ze naar de stad. Intussen was de adelaar nog steeds op zoek naar Klingeltje. Iedere Keer als hij iets zag, wat op een klokje leek, dook hij naar beneden maar steeds voor niets. Ten einde raad besloot hij terug te gaan. Nog één keer wierp hij een scherpe blik op het bos, maar hij zag geen klingeltje. Nu vloog hij boven de grote weg, die naar de stad leidde. „Hier kan Klingel tje niet zijn" dacht hij, „want toen ik hier boven vloog, zat hij nog op mijn rug". Maar Klingeltje, die in de mand van de oudste paashaas zat, was daar wel. Toevallig keek hij net naar boven en i zag de adelaar. Opgewonden waar schuwde hij de paashazen en de kabou ter, die meteen op zjjn zilveren fluitje blies. De adelaar keek naar beneden. „Wat is dat nou?" bromde hij. „een op tocht van paashazen en een kabouter tje. Het lijkt wel of ze mij roepen. Ik zal eens gaan kijken". Hij dook naar bene den en vroeg, wat er aan de hand was. Ineens zag hij Klingeltje. „Oh, wat fijn, dat ik je gevonden heb", riep de adelaar. Vlug stapte Klingeltje op de rug van de adelaar en bedankte de hazen hartelijk. het vreemde feestje Klingeltje zong, op de rug van de adelaar, een vrolijk liedje. Tussen de bomen stond een kabouter. „Ik heb jullie gesprek gehoord", zei deze „Zal ik jullie uit de moeilijkheden hel pen?" Klingeltje straalde en zei: „Ja alstublieft, kabouter, dat zou fijn zijn", i „Luister eens, Klingeltje", zei Je kabou ter ernstig, „je hebt het eigenlijkmiet ver diend. Maar voor deze keer zal ik je hel pen". Beschaamd boog Klingeltje zijn kopje en beloofde nooit meer ongehoor- zaam te zijn. ÉS- Dat zijn halve cirkels, die je onder aan de bodem vastlijmt. Tenslotte ga je het karretje be schilderen. Je kunt dat doen door bij voorbeeld het karretje een effen kleur te geven en de wielen een andere tint, die daar mooi bij past. Je kunt ook fi guren op het karretje schilderen en spa ken op de wielen tekenen. Het ei, dat je erin zet, kun je ook nog beschilderen. En nu maar hopen, dat je van je vader of moeder, of van een ander familielid een chocolade Paashaasje krijgt, dat je voor je karretje kunt spannen. Maar misschien heb je wel zelf wel een goed gevuld spaarpotje? Je kunt trouwens ook zelf een haasje maken met behulp van twee pinpong- balletjes In elk balletje prik je een gaatje, waardoor je een ijzerdraadje haalt, dat de balletjes met elkaar ver- i bindt. Van stevig papier maak je oren en poten, voorzien van een „lipje", dat je omvouwt en op de balletjes vastlijmt. Schilder een „gezicht" op het bovenste balletje en kleertjes op het onderste. Nu nog een bruin tintje voor de oren en poten en de haas is klaar. TRUDY s Een vrolijke paashaas voor een wagentje met een smakelijke „lading". De oplossing van de kinderpuzzel van 26 maart j.l. luidt: HORIZONTAAL: 1 kaper, 3 pas, 5 kanteel, 8 schrikken, 11 kleuter, 14 pen, 15 noord. VERTICAAL: 1 kok, 2 roe, 4 steen. 6 tor, 7 lak, 8 stolp, 9 hek, 10 keu, 12 een, 13 rad. De prijswinnaars van deze puzzel zijn: Gerard Heemskerk, Koninginne weg 15, Noordwijkerhout; Cora Haans- korf, Lepelaarsingel 8, Capelle a. d. IJssel; Corry Koomen, 3e Poellaan 27. Lisse; Jan de Vetten, v. Linschoten- laan 35, Naaldwijk; Lidwien van de Kolk, Kerkweg 36, Heemskerk, i Veel succes met de nieuwe puzzel! DE Paastafel ziet er altijd wat feestelijker uit dan de tafel op een gewone zondag. Jullie kunt daaraan meehelpen door een heel aparte eierdop te maken, in de vorm van een wagentje, dat door een Paashaasje of een kuikentje wordt voortgetrokken. In plaats van een echt ei kun je er ook kleine paaseitjes van chocola of ander zoet materiaal in doen. Je kunt natuur lijk net zoveel van die wagentjes maken als je wilt. Het karretje wordt gemaakt van kar ton of hardboard. Om te beginnen heb je twee stukken nodig van ongeveer 10 cm lang en 2Vi cm breed en twee stukken van 5 cm lang en 2% cm breed. Deze vier stukken vormen do wanden van het karretje. Daarna komt de bodem aan de beurt, waarbij je re kening houdt met de dikte van karton of hardboard: die bodem wordt dus iets groter dan 10 bij 5 cm. De bovenkant van het karretje heeft natuurlijk dezelf- i de afmetingen als de bodem. In het mid den van de bovenkant snijd je een cir kelvormige opening, waarin het ei moet passen. De middellijn is plm. 4 cm. Do bovenkant kun je het beste in twee de len maken (zie tekening). Nu lijm je alle losse stukken aan ei kaar vast. Aan de voorkant leg je tus sen de twee stukken karton een stukje raffia, dat als teugel voor de Paaashaas dient. Daarna komen de wielen aan de beurt. Zo maak je de opening tn de boven kant van de kar. DEZE week plaatsen we in „Speelplaats" een verhaaltje van Trees van Geene (11 jaar) uit Schiedam. Trees stuurde ons een grappig vertelseltje, dat we een plaatsje op de jeugdpagina waardig achtten. Je vindt 't hier onder. OG een paar dagen, dan was 't Pasen. De kippen hadden 't druk met hun eieren. In de kipperen was 't een gekakel en getok van jewelste. Ze waren allemaal opgewonden en zenuwachtig en de haan had ze al meer dan eens tot de orde moeten roepen. Kuukje, 't kleinste kippe tje uit de ren. tokkelde in eens van plezier, omdat zij voor 't eerst van haar le ventje een ei had gelegd. „Een ei, kijk, ik heb een ei gelegd", schreeuwde ze verrukt en toenalle kip pen begonnen ineens te hik ken van de lach. „Wat is er nou?", vroeg Kuukje, „waar om lachen jullie me nou uit?" „Tokketok", schaterde het kippevolkje, „kijk zelf maar eens naar ie el". Kuukje draaide haar hoofdje om en zag een heel klein eitje, zo klein als een knikker. „Jullie moesten je scha men om zo'n klein beest met z'n allen uit te lachen! Ik vind 't heel erg knap, dat ons kleine Kuukje al een ei heeft gelegd, ook al is 't een kleintje", sprak de haan boos en zijn hanekam was knal rood van nijd. Kuukje keek de haan, die 't voor haar had opgenomen dankbaar aan. Geen van de kippen durfde meer iets te zeggen en zwijgend dropen ze af. „Jij zult 't vast gauw lp- ren, hoor, trek je maar niets aan van die stoute kippen hier". Kuukje voelde zich weer helemaal gerustgesteld door de vriendelijke woorden van de haan en ze kreeg weer plezier in haar leventje. Ze at haar buikje vol met het heerlijke kippevoer, dat overal in de ren lag en op eens „tok, tok, tok, tok, een ei!", schreeuwde ze. De haan keek heel ver baasd. „Een eeneen vier kant ei?", stoterde hij, „hoe is 't mogelijk?" De kippen, nog steeds bang van de haan, draaiden voor zichtig hun kopjes om en waren ditmaal niet in staat iets te zeggen. Een vierkant ei!! „Hoe heb je dat gedan?" vroeg de haan in opperste verbazing. „D ddat weet ik niet. 't Ging vanzelf." „Ik kan 't niet geloven. Een vierkant ei!", sprak de haan. „We zullen dat el aan de Paashaas geven. Hij heeft al zoveel eieren gezien, en we zullen vragen of hij zoiets ai eerder heeft meegemaakt." Kuukje werd door alle kip pen met respect bekeken en geen van hen durfde ook maar iets te zeggen. Ze von den haar allemaal erg knap! Toen de Paashaas even la ter voorbijliep, riep de haan hem. „Mijnheer de Paashaas, ik wilde u graag even iets laten zien." „Ach, mijn beste haan. daar heb ik nu heus geen tijd voor. Over een paar da gen is 't Pasen en ik heb '1 nu erg druk." „Ja, dat begrijp ik wel. maar kijk dit nou eens. Hebt u zo'n ei al eerder gezien?" „Wat is dat?" ,,Nou, een ei!" „Een ei? Wie heeft dat ge legd?" „Kuukje. ons jongste kip petje." „M.m.maar dat ls niet te geloven! Nog nooit eerder zag ik een vierkant ei. 't Zal toch geen toverei zijn?" De Paashaas pakte 't el beet. Heel voorzichtig tikte hij tegen de schaal en toen.... Een kleine fee stapte uit 't huisje en zei: „De haas heeft gelijk. Ik was een toverei en ik ben 't kippetje, dat me ge legd heeft, heel erg dank baar. Hij zal beloond wor den". „Maar wie bent U?" sprak de Paashaas verbaasd. „Ik ben de zonnefee en dank zij Kuukje zal 't dit jaar een stralende Paasdag worden." „Oh, wat fijn, dan kan ik dit jaar de eieren buiten ver stoppen" en amper was hij uitgepraat, of hij ging er met een hazenhaast vandoor om 't goede nieuws aan z'n vrienden te vertellen. „Vooruit, aan 't werk jul lie," sprak de haan tegen de kippen, die druk fluiste rend bijeen stonden. „Op schieten, er zijn nog lang niet genoeg eieren." De zonnefee ging naar kleine kippetje, dat verlegen voor zich heen keek. „Welke beloning zal ik jou nou eens geven?" mompelde de zon nefee nadenkend voor zich heen. „I iik", sta melde Kuukje. „Weet jij iets?" „Ja, maar ik durf haast niet te vragen!" ,,Nou vooruit, laat me je wens ho ren," sprak de fee hem vriendelijk knikkend toe. „Ik zou zo graag net als de andere kippen echte eieren wilgen leggen." „Dat is toch niet te veel gevraagd? Jij zult voortaan net als je vriendjes mooie grote eieren leggen." Verheugd bedankte Kuuk je de zonnefee en nam af scheid van haar. En Kuukje legde voortaan net zulke eieren als de andere kippen. TIEKE SLIJK. IK ben een stuiver. Een vieze, brui ne stuiver. Ik vind het zielig voor mijzelf, dat niemand mij flink on derhanden neemt. Dan kom ik in die hand, dan in die hand. De ene schoon, de andere vies. Ik ga nu een verre reis maken. Nu lig ik in de portemonnee van Pietje Pietersen. Een half versleten ding. Als ik wil, kruip ik zo naar bui ten door de gaten. In hoek west is nog het grootste gat. Hier kan ik wel doorheen. Maar ach, laat ik er maar in blijven zitten. Ik ben de enige munt, die in zijn portemonnee zit. Zielig. Hé, daar gaat hij open. Ik word platgeklemd tussen de vingers van Pietje en op de toonbank gelegd in de winkel van juffrouw Eet-maar-raak. Plong, nu lig ik in de kassa, bovenop mijn oude papa, die is van 1948. Ik ben van 1958. Ha, daar gaat ook mijn oude trouwe vriend van 1957. Een jaar ouder, maar dat geeft niet. Je kunt een hoop lol hebben met die ouwe jon gen. Maar het leven gaat door. Er komt een lichtstraal binnen. Nu ga ik er uit. Ik kom in de handen van de slager. Nu ben ik nog viezer. Er zat nog een stuk schoudercarbonade tussen zijn vingers. Over naar de groenteman, die heeft het sap van de spinazie nog tus sen zijn vingers. Maar ach, wat gaat er nu gebeuren? Ik val op de grond. Au. mijn hoofd. Rinkeldekinkeldaar rol ik de put in En nu maar wachten tot iemand me eruit haalt. Ha eindelijk, daar komt iemand. Deksel eraf en scheppen maar, jongens. Als hij mij ziet liggen, steekt hij mij in zijn zak. Nu lig ik tussen knikkers en munten. Dan wordt ik in eens in een warm sopje gedaan en schoongewassen. Ik word in zijn por temonnee gestopt om weer helemaal opnieuw te beginnen met het alledaag se leven. Ik ben nu weer een gewone stuiver van 1958. TREES VAN GEENE v,//v/v/s»y - ,v iv*tTT/> i ,/te 'Pit

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1965 | | pagina 26