het nieuwe vriendje V reemde dief in het Onze pagina voor de jeugd staaj Mummel dam KINDERPUZZEL Wollige, mollige poes Straf voor onvriendelijke slakken IC R R Opgesloten Bevroren Ouders i tl Deuren dicht Hulp Vastgeplakt «"lifïHTHlV 1 i IF PLUS 5 jrM 1965 TEGEN het voorjaar waren een massa ooievaars naar ons land gekomen en ze de den zich te goed aan kikkers, mol len, slakjes en hagedissen, die ze volop vonden. Eén ooievaarsgezin had zich genesteld boven op 't dak van een oude boerderij, die midden in de polder stond. Ze hadden ge noeg te eten, maar toen de zomer ten einde liep, maakten ze zich klaar voor hun trektocht naar war mere streken, want ooievaars heb ben een hekel aan kou. i dtCi100an li o w *6* IJ Bah' ARELTJE GAAT er opeens van door, en nog eens bah", zegt hij als hij een is weggehold. „Ik wil die school nie vo0r zien! Weet je zeker dat die vriendjes van - Robbie- mij komen?" „Ja natuurlijk", zegt gven zijn met mij meegegaan, ze moesten allee terug om hun jassen te halen omdat het z is. Ze zijn over enkele ogenblikken hier- gn MIJ zullen ze niet krijgen", verklaart jgnl<t hij rent weg. „Jakkes, wat is ie vervelend ^et- Robbie terwijl hij zich omdraait om heIT1i n" na te gaan. „Ik moet hem' in de gaten houde OBBIE ZIET de jongen door een gat heg kruipen en als hij bij hem is over de rand van een hek heen te gri^^r- „Wat doe je nou weer?" vraagt de kleine „Ik ga hier naar binnen", grijnst Kareltje- huis staat toch leeg." „Dan kom ik ook", zegt bie wanhopig. „Ik moet wel, want de meester trouwt erop dat ik voor je zorg en jouw VI <js ben." „Fijn hoor", zegt de jongen hartelijk- je mijn vriend bent moet je gaan waar ik ga' mee." En hij gaat voorop naar de achterkant het huisje. E JONGEN LOOPT kordaat naar een (l- vertrek en maakt een kastdeur °PerVde0 hier liggen alleen maar een paar choc ^gti- koekjes in zilverpapier. Moet jij er een ^eV jfle' En kijk alsjeblieft nooit meer zo boos naa OBBIE ZIET dat Kareltje ergens een kist vandaan heeft gehaald en die ondei klein raampje heeft neergezet. Dan gaa jongen erop staan en in het volgende 0^eLef' heeft hij het raampje opengeschoven en pr°jjgt naar binnen te klimmen. „Zeg, kom terug"- vö«t Robbie. En hij probeert de jongen aan -oe0' weer naar buiten te trekken. „Wat ga je daar Maar Kareltje is sterk en hij kan hem niet houden. „Dit is VRESELIJK", schreeuwt nie' en hij gaat hem achterna. „Dat kun je tocj1 cjit doen?" „Ik wel, je ziet toch dat ik het doe?" Kareltje. OBBIE MAAKT zich zorgen. De enige 0u' waarop hij een oogje op de jongen kan i den is om hem steeds maar weer a k3st'; te gaan. „Kom eens mee, hier staat de jjs n;ei; zegt Kareltje. „Ik zou best wat willen eten, jij ea' Laten we maar eens met deze fles melk beg'n „Nee, nee, zet hem ogenblikkelijk terug'- <jj* Robbie. „Die is niet van ons. En de menSe>Vjj! hier wonen kunnen elk ogenblik terug Jtje „Die komen voorlopig niet terug", zegt &a beslist. „Laten we gaan zoeken. Behalve d*e wil ik nog wel iets stevigs eten ook!" kleine beer." „Ik kan het echt niet helpe^v^" Robbie ten einde raad. „Maar ik vind die verschrikkelijk. Laten we naar school terUft 2% voor ze ons snappen!" Maar Kareltje tre 1 nog steeds niets van hem aan. „Kijk eens he- op de bodem van de kast heb gevonden u0e^e lebaal speelgoed, allemaal spelletjes en Kun jij soms dammen?" Van een eigenwijze ooievaar die niet mee op trektocht wilde gaan 't Zoontje van de familie Langpoot, die maar niet begreep, waarom ze weg moesten, terwijl ze 't toch zo goed naar hun zin hadden, was niet van plan om mee te gaan. Wat zal ik zo'n eind gaan vliegen als 't me hier bevalt? We heb ben een pracht van een nest en ge noeg te eten. Hij zei niets tegen zijn ouders en toen de dag van vertrek was aangebroken, verstopte hij zich. Zijn ouders riepen hem en vlogen zoe kend rond en toen ze hem niet vonden, zeiden ze tegen elkaar: „Ach, hij is natuurlijk al met zijn vrienden meege gaan, laten we maar gaan, we zien hem onderweg wel." Zo bleef het ooievaarsjong alleen ach ter. Hij genoot van zijn vrijheid en vond het heerlijk geen vermaningen en stand jes van zijn ouders te moeten aanho ren. 't Nest, waarin eerst het hele gezin woonde,was nu helemaal voor hem alleen en hij vond zichzelf erg verstandig, dat hij niet mee op trektocht was gegaan Maar de dagen werden korter en het zonnetje liet zich soms dagen lang niet zien. 't Werd kouder en kouder en de winter stond voor de deur. De ooievaar deed net of hij die kou niet erg vond en iedere dag ging hij er op uit om voed sel te zoeken. Maar op een goede dag werd hij wakker en hij keek geschrokken om zich heen. Alles was wit! Hij wreef z'n ogen nog eens goed uit, maar 't hielp niet. De wereld was veranderd en droeg nu een wit kleed, dat koud en nat aan voelde. De ooievaar rilde en dacht, laat ik maar wat kikkers en mollen gaan ver schalken, dan word ik vanzelf weer warm. [van al die tranen, waarop hij nu iedere keer uitgleed. Wanhopig probeerde hij een warm piekje te vinden en het ge- knoi van z'n maag te bedwingen- Ik ga ze achterna, dacht hij, als ik heel hard vlieg, haal ik mijn vader en moeder misschien nog wel in. Hij klapte zijn vleugels wijd open en ging op weg. Lang hield hij 't niet vol. Het was zo koud en doordat hij niet had gegeten, was hij zo verzwakt, dat hij van moeheid moest uitrusten. Hij streek neer in een grote polder, vlakbij een be vroren sloot. Hijgend keek hij om zich heen en zag een klein roodborstje op zich afkomen. „Ben jij nog niet op trektocht?" „Nee, uh, ik uh, ik ben onderweg". Het was intussen ijs- en ijskoud gewor den, maar gelukkig voor hem kwam er redding. Een jongen, die de ooievaar zag liggen, snelde op hem toe en nam hem mee. De vogel was er zo slecht aan toe, dat hij niet eens tegenstribbelde en gelaten wachtte hij af, wat er met hem zou ge beuren. Na een poosje werd hij voor zichtig neergezet op een warm plekje en langzamerhand voelde hij zich weer behagelljker worden. Van moeheid sliep hij in en toen hij wakker werd, stond er een heerlijk maaltje voor hem klaar. Hij deed zich te goed en wilde toen, aanstalten ma ken om zijn tocht te vervolgen. Maar toen bemerkte hij, dat hij in een hok zat opgesloten! Verdrietig liet hij zijn tranen de vrije loop toen hij ontdekte, dat hij gevangen zat. „Tjielp, tjielp". hoorde hij overal .om zien heen. Hij keek triest op en zag toen pas. dat overal om hem heen kleine en grote hokken stonden met een heleboel vogels er in. ..Hoe kunnen ze zo vrolijk zijn?", mom pelde hij zachtjes voor zich heen. „Waarom niet?", hoorde hij een klein parkietje dat naast hem in een hok zat, zeggen- „Vind je 't dan niet vreselijk opgeslo ten te zitten?", vroeg de ooievaar hem verbaasd. „Welnee, we worden toch goed ver zorgd?" tranen druppelden uit zijn ogen t i i i t t „Wie doet dan dan?" 1 „Nou zeg, jij bent ook een slimmerik, de oppasser van deze diergaarde natuur- j lijk". „Diergaarde? Wat is dat?" De andere vogels, die het gesprek had den aangehoord, keken, elkaar ongelovig aan. Wie wist nu niet wat een dier gaarde was? „Ben jij hier pas?" „Ja, maar was is nou een dier... een uh... hoe noemde je dat ook al 1 weer?" ROBBIE DE BEER en: Maar al heel gauw kreeg hij de schrik van zijn leven. De sloten, waar hij altijd naar toe ging. waren bevroren en er was geen kikkertje of andere lek kernij meer te bekennen. Droef en ver drietig vloog hij naar zijn nest terug, waar hij bibberend van kou en honger ging zitten nadenken. Hij kreeg spijt, dat hij niet met zijn ouders was meegegaan en dat hij zo eigenwijs was geweest. Hij had mede lijden met zichzelf en de tranen drupten zonder ophouden uit zijn ogen. Zijn nest kreeg na een poosje een dunne ijslaag /ft /^*il ~ri ftv „Een diergaarde, wel, dat is een tuin. waarin allerlei dieren leven". „Moet je dan altijd hier blijven en mag je nooit meer vrij buiten vliegen?" „Nee, dat is nou eenmaal je lot, als je in een diergaarde terecht komt. Maar wij zijn er al aan gewend en als het mooie weer aanbreekt, is 't hier ge weldig fijn. Dan mogen we naar de bui- tenkooien en komen de mensen en kin deren ons bekijken". „Is dat dan leuk?" „Oh ja, want wij op onze beurt be kijken de mensen weer en dat kan soms heel erg grappig zijn. Ze doen soms zo raar, af en toe lijken 't net apen en dan hebben we erg veel pret onder el kaar". „Wacht maar af", zei 'n meesje met een kleine stem, „je zult zien dat 't hier nog zo slecht niet is". Na verloop van tijd bemerkte de ooie vaar, dat 't leven in de diergaarde best meeviel. Ieder kreeg op tijd zijn eten en drinken, zijn kooi werd keurig ver zorgd en hij kreeg er zelfs een andere ooievaar bij in zijn kooi. Nu had hij aanspraak, maar toch speet 't hem nog altijd, dat hij destijds zo eigenwijs was geweest en niet met z'n ouders was mee gegaan, want er ging toch maar niets boven vrijheid. Toen de lente weer aanbrak, werd hij met de andere vogels in het buitenver blijf gebracht en kreeg hij op een goede dag zelfs bezoek van een ooievaarsecht paar, dat hem vertelde, dat ze hun zoon een jaar geleden hadden verloren. De ooievaar begreep toen, dat 't zijn ouders waren en toen werd 't leven he lemaal goed. Zijn vader en moeder kwa men hem heel vaak bezoeken en hoewel hij nadat de zomer voorbij was, niet met hen mee kon gaan op trektocht en af scheid van hen moest nemen, was hij toch niet ongelukkig. Zijn leventje in de diergaarde bevalt hem nu opperbest en ieder jaar opnieuw weer is het een feest, als hij zijn ouders, die hij gedurende de wintermaanden toch wel een beetje mist, kan begroeten. Het ooievaarsjong is nu al weer een hele poos in de diergaarde en ls nu een volwassen vogel geworden. Hij is nu helemaal ge wend aan zijn leven ln een kool en heeft vele vrienden onder de andere vogels. TIEKE SLIJK N het stadje Mummeldam ge beurden allemaal rare dingen. Soms vond men iemand bewus- Iteloos. Dan weer werd er iets gesto len. En dat ging maar door. De be- iwoners van het stadje gaven het alle maal bij de politie aan. Er werden grote plakkaten opgehangen. Daarop stond: „Wie de dader vindt krijgt een grote beloning". Alle mensen keken goed uit. Maar niemand vond iets. Wel was er een agent die zijn gummistok kwijt was. Maar daar lette men niet op. Op een nacht ging een man zich aankleden om naar zijn werk te gaan. Ineens zag hij een gummistok. De gummistok pakte de wekker, de gou den ring van zijn vrouw en nog een paar andere dingen. De man probeer de de gummistok te grijpen, maar hij kreeg een flinke klap. Toch kreeg hij de stok nog op tijd te pakken. Zijn i vrouw werd wakker van het lawaai. Zij bracht haar man bij en legde hem in bed. j De vrouw bracht de gummistok naar |het politiebureau en deed het hele verhaal. Iedereen dacht dat haar man Ihet gedaan had. Hij moet naar de .gevangenis, zei de politie. Maar de I gummistok kon praten en zei, dat de man onschuldig was. Toen hoefde hij j niet naar de gevangenis en hij kreeg i een grote beloning. ANNEKE ENTIUS (10 jaar) IJmuiden. mi h8 ZtzO De oplossing van de kinderpüzzel van 15 mei j.l. is: HORIZONTAAL: 1 big, 2 wever, 5, ren, 6 eik, 8 vat, 9 vet, 10 veranda, 12 stok, 13 prik. VERTIKAAL: 1 borst, 2 jenever, 3 woestijn, 4 rechthoek, 7 kaviaar, 10 vos, 11 aak. De prijswinnaars van deze puzzel zijn: Anja van Kemenade, Rotterdam- sedijk 186c, Schiedam; Lia Zonneveld, Ch. de Bourbonstraat 30, Castricum; Theo Rentenaar. Vaartstraat 32, Am sterdam-Zuid; Loes Lemmers, Eerste Havendwarsstraat 6, Lisse; Charles MaCheu, Melissantstraat 252, Rotter dam. Van bolletjes wol kun je grappige dierfiguren maken. Je hebt er twee no dig, één voor het lijf en één voor de kop. Als voorbeeld kiezen we een poes. Je begint met de kop. Voor de oren trek je wat draadjes omhoog uit de bol, die je met een paar steekjes vastzet. Zo ontstaan twee bolle oren. De snorharen maak je op dezelfde manier, door dus weer een paar draadjes eruit te trek ken. Ogen en neus naai je erop met een andere kleur draad. Voor het lijfje heb je het tweede bol letje nodig. De kop en 't mollige lijfje naai je met dezelfde kleur wol aan el kaar vast. De poten maak je van luci fers, omwikkeld met wol. Voor één poot gebruik je vijf lucifers, die je met wol omwikkelt en daarna vastzet aan het lijfje. De staart maak je van een paar in een gevlochten draden. Tot slot bind je het beest nog een kleurig lintje om zijn nek. TRUDY Or een vroege meimorgen vloog een elfje haar huisje uit om aan het werk te gaan. Fee Zonneschijn had haar geroepen en daarom haast te het elfje zich om in het feeënpaleis te komen. Ze was al een heel stuk onderweg toen het begon te regenen, eerst een paar druppeltjes, maar even la ter heel hard. In haar grote haast had het elfje vergeten haar parapluutje mee te nemen. O, wat vervelend! Het elfje' keek of ze ergens kon schuilen. Misschien onder een paarde bloem of een madeliefje. Maar er was niet één bloempje te zien. alleen hard sprietgras, waar geen bloempje groeien kon. Opeens zag ze een slakke- huisje staan. Het slakje dat er in woonde, stak nieuwsgierig zijn kopje naar buiten. Het had het tikken van de regen ge- I hoord en wilde eens zien wat er aan de hand was. „Lieve slak", riep het elfje. „Wie bedoel je?" vroeg de slak verwaand. „Als je het t.egen mij hebt moet je me vrouw' zeggen!" „O, neem mij niet kwalijk, mevrouw Slak. Ik wilde u vra gen of ik even in uw huisje mag schuilen. Het regent, ziet u, en als mijn vleugeltjes nat zijn krijg ik ze niet meer droog voordat het avond is, en ik heb nog zoveel te doen", klaagde hét elfje. „Daar heb ik niets mee te maken", bitste de slak. „Ik laat geen vreemden in mijn huis. Of het nog niet erg ge noeg is dat ik de hele dag bede laars aan de deur krijg. Boem met een smak sloeg ze het deurtje van haar huisje dicht en liet het elfje in de re gen staan. intussen waren de andere slakken die in de buurt woon den, uit hun huisje gekomen om te zien wat er aan de hand was. Toen ze hoorden dat het elfje niet binnen mocht bij de vrouw van de slakkenburge- meester, waren ze bang dat het elfje bij hen onderdak zou ko men vragen. Daarom kropen ze gauw in hun huisje en sloten de deur. Verdrietig strompelde het elf je voort, want het kon nu niet eens meer vliegen, omdat haar vleugeltjes druipnat waren van de regen. Waar moest het heen? O, als het maar snel hulp kreeg, want anders zou het kou vatten en ziek worden, en mis schien wel doodgaan. Opeens zag ze een kabouter. Het was kabouter Helpgraag „Wat doe jij in de regen?" vroeg Helpgraag. „Waarom ga je niet ergens binnen?" „Ze willen me niet binnen laten", huilde het elfje, bib berend van kou. „Huil maar niet. Kom maar mee. Mijn huisje staat vlakbij." Even later zat het elfje in het paddestoelhuisje van kabouter Helpgraag en ze kreeg een be kertje bosbessensap, dat haar spoedig helemaal fit maakte. Dat kan ook niet anders want de kabouter had er een paar druppeltjes toverdrank in ge daan, zodat het elfje nfet ver kouden zou worden. Het elfje vertelde ondertus sen wat de vrouw van de slak- kenburgemeester gedaan had, en dat ook alle andere slakken hun huisjes hadden gesloten. „Dat mag niet ongestraft blij ven", zei Helpgraag, en hij keek heel erg boos, „nee, dat mag ijiet ongestraft blijven". „O, alstublieft, laat het zo maar", smeekte het elfje, dat een goed hartje had. „Nee, nee, zoiets is al te bar! Ëen elfje voor de deur laten staan. Dat zal afgelopen zyn!", bromde de kabouter. Hij nam een flesje van een plank aan de muur en stapte naar bulten, regelrecht naar de slakkenhuisjes. Op ieder huisje liet hij een druppeltje uit het flesje vallen en toen hij ermee klaar was klapte hij in de han den. De nieuwsgierige slakken staken hun kopjes buiten. „Willen jullie even buiten komen," zei Helpgraag. „Wees niet bang, het regent niet meer. Je zult dus niet nat wor den!" De slakken wilden wel naar buiten komen, maar ze kónden het niet. Ze wrongen en kron kelden zich, maar hun huisje bleef op hun ruggen, vastge plakt. „Jullie wilden zo graag alléén in je huisje, nietwaar?" zei Helpgraag boos. „Dat zal voortaan zo zijn. Voor straf kunnen jullie niet meer weg, of je moet jullie huisje meene men, waarheen je ook gaat!" En zo komt het dat de slak ken hun huisje altijd meedra gen THEO LUYSTERBURG. »**vy ■Tf.t Nlï** ij». /Lijxi uvci cimcic vjgcxiuiixvivcix -ixzg f «V ilec «:>jl Ins-- V> 1utr i- -i bon .6

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1965 | | pagina 22