Van kabouter
Sikkebaard en
de goede reus
ROBBIE DE
BEER en:
het nieuwe vriendje
KINDERPU
pêaató
Onze pagina
voor de jeugd
Kat weet
hoe laat
Weet je
veel
het is |]tÏo0
een gierige
schande
boer door
en
wijs werd
WËÊïmm
i
Zonnebril voor
hengelaars
D
Genezen
Ter mg
A
■Kasteel
Kinderachtig
Langzaam
Storm
z,= èn
na&titüH&miaimL
PLUS
26 JIXI 1965 3
Kabouter Sikkebaard sjokkerdeook wel eens netjes wonen, snap je?
dwaald. Hij wist alleen dat hij teeV en tore" gr^g v??r de k°menda
J I winter gereed hebben. Dan heb ik geen
Sikkebaard zag streepjes sneeuw, me(. bouwen. Maar het is hier erg koud.
maar ook de zon. Hij klauterde Daarom deugt dat
steeds hoger en hoger. Wat kreeg
hij het warm en wat werd hij moe.
Onder een struik zocht hij een
HiJ gebruikte een dikke boomtak ker het nie{ beter had gekund En het
als wandelstok en droeg een leren paste precies ook! Kabouter Sikkebaard
vest en dikke schoenen en een be- was eE, heel blij mee. „Hoera voor me-
ij neer Grootstap! schaterde hij en dans-
revel. Toen gebeurde er iets ver- te in het rond van pret.
schrikkelijks: de reus had het ka
boutertje gezien en opeens voelde
Sikkebaard zich opgepakt en
stond hij op de hand van de reus,
sen hand zo groot als een markt
plein.
6T=B»
ROBEIE EN WIM werpen een blik op de reus
achtige dreigende wolkenmassa en dan hol
len ze met Bingo terug naar de veilige be
scherming van de hut. „Ik voelde de hele dag al
dat het zou gaan sneeuwen", hijgt Bingo als ze
eenmaal droog en veilig staan, „en als je het mij
vraagt is er nu wel het een en ander onderweg
ook." Ze kijken naar buiten naar de woedende
sneeuwstorm en in een mum van tijd is de hele
wereld wit. „Dat is even pech hebben", meent
Robbie. „Ik vraag me af of de veldwachter en de
anderen ook ergens hebben kunnen schuilen."
DE SNEEUWVAL wordt al minder en minder
en na een poosje houdt het helemaal op.
„Het is nu niet meer zo donker", zegt Bingo,
„ik denk dat veldwachter Brompot wel ergens on
derdak heeft gevonden, maar hoe zou het nu met
Kareltje gaan? Misschien hebben ze hem nog niet
gevonden." „O ,maak je over hem maar niet onge
rust. Hij is hier vlak bij huis", zegt Robbie ,„en
hij kent natuurlijk alle schuilplekjes hier in de
buurt." „Stil eens even", onderbreekt Wim hem.
„Hebben jullie ook iets tegen de hut horen bonken?
Wat was dat?" Ze zijn alle drie zo stil als muis
jes en luisteren scherp.
NA EEN POOSJE, als ze geen geluiden meer
horen, krijgt Robbie plotseling een idee. „Ik
geloof niet dat er iemand tegen de hut klop
te", zegt hij. „Dat waren natuurlijk de takken van
de struiken. Er is waarschijnlijk sneeuw vanaf ge
vallen op het dak." „Het klonk anders helemaal
niet als sneeuw op het dak", zegt Wim. Dan on
derbreekt Bingo hem. „Zullen we weer verder
gaan, nu het toch niet meer sneeuwt?" roept hij
vanuit de deuropening. „Haast je maar niet, het
is flink koud buiten", zegt Wim. „Kijk eerst maar
eens goed of er niet nog een sneeuwbui aankomt!"
WIM VRAAGT OF ZE eventjes kunnen rusten
en de drie vriendjes blijven een tijdje stil
staan. „De wind is gedraaid en de lucht ziet
er weer helder uit", zegt Robbie. „We hebben een
heleboel tijd verloren", zegt Wim, „zullen we nu
maar teiuggaan?' „Nee, vooruit verder zegt
Robbie. „We hebben gezien welke kant de veld
wachter uitging. Voor we teruggaan kunnen we
beter even kijken of hij eraan komt." Ze baggeren
verder door de sneeuw. Dan schreeuwt Bingo plot
seling. „Kijk nou eens!" roept hij, „waar is die
kleine vogelverschrikker gebleven?"
DE ANDERE TWEE draaien zich om op Bin
go's geroep en kijken. Dan lopen ze lang
zaam naar voren. „Ik weet zeker dat die vo
gelverschrikker daar stond", wijst Robbie, „en nu
zijn er alleen maar een heleboel voetstappen te
zien." „Hij moet weggelopen zijn", mompelt Wim-
„Ja, en die voetstappen moeten gemaakt zijn na
dat het opgehouden was met sneeuwen", voegt
Bingo eraan toe. „We hebben er net niks van kun
nen zien. Wat raar zeg! Vogelverschrikkers LOPEN
niet!" Ze kunnen er geen wijs uit worden.
nvpr ViPt hnsnar) WaarViPon? Daarom t)ouw ik een kasteel, met een
0\ er net oospaa. waarneen. toren erbij. Zie je dat hoge ding daar?
Dat wist hij zelf niet. Hij was ver- Dat moet de toren worden. Ik zou kas-
heel Ver van Kabouterland liep, iast meer van de kou en kan ik bij de
maar hij wist niet of hij naar haard rustig mijn krantje lezen, of
tt it,„„ naar de televisie kijken. Snap je?"
links of rechts moest. Het kon hem Kabouter Sikkebaard knikte en vroeg
eigenlijk niet veel meer schelen; toen: „Hoe lang duurt het voor alles
hij sjokkerde voort met een hartje kl^rat lskan ik heus niet zeggen. Als er
en een lege maag. Storm komt en regen kan ik niet wer-
nlnk
sjokt
vol verdriet
Opeens kwam hij bij een bergtop ken. Maar in ieder geval zal ik je hel-
i i 1 pen. Jij blijft bij mij tot ik klaar ben
dunne kabouterj as
je van je niet. Je zou spoedig kou vat
ten en ziek worden. Ik ga kleertjes voor
je maken. Kom, ik neem je mee naar
mijn bergrots."
Reus Grootstap stopte Sikkebaard in
plaatsje om een beetje uit te rus- 2ijn vestzak, waar het heerlijk warm
ten. Maar na een poosje, wat hoor- was en binnen een paar minuten waren
Ho hii daar? Fr kwam iemand van I zf in de woongrot van de reus. Groot-
ae mj aaar. nr Kwam ïemanu van stap nam hgt kaboutertje voorzichtig
de bergtop naar beneden: een reus. uit zijn vestzak, zette hem op de grond.
Kabouter Sikkebaard kon hem nu P°rde het vuur wat aan en nam toen
zijn grote mantel en een schaar. Hij
Zien. Sjonge, wat was die manknjptg een stukje uit zijn mantel, nam
spoot! Wel ZO groot als een boom! naald en draad en naaide zo'n mooi
u-;; aar, diklro hnnmtat jasje in elkaar, dat de beste kleerma-
Uit zijn berevel maakte de reus nu
nog warme schoentjes en een bere-
muts, zodat Sikkebaard geen kou
meer voelde. Vanaf de volgende dag
ging het kaboutertje steeds mee naai
de rotsen, wanneer Grootstap zware
rotsblokken hakte om er de toren en
het kasteel mee af te maken. Ze wa
ren de beste vrienden, de grote reus
en de kleine kabouter, 's Avonds, als
ze in de berggrot zr.ten, vertelde
Grootstap van de heks Krijsa die in
de buurt woonde en altijd probeerde
de reus kwaad te doen. Maar dat kon
ze sinds enige tijd niet meer want
Grootstap was op een keer naar haar
huisje getrokken en had het tover
boek verbrand. Ze kon nu alleen nog
maar kleine nare dingen doen, die ze
toevallig uit het hoofd kende.
„Zo kleintje, ben je moe? Wees maar
niet bang, hoor! Grootstap zal je geen
kwaad doen. Wat doe je hier?"
„Ik ben verdwaald, meneer Groot
stap. Ik kan Kabouterland niet meer te
rugvinden".
„Dat kan ik begrijpen. Je bent hier
helemaal op de verkeerde weg. Je zit
hier in het noorden en je moet hele
maal in het zuiden zijn".
„Wilt u mij astublieft de goede weg
wijzen?" vroeg Sikkebaard half huilend.
„O ja, maar het is heel moeilijk, want
er zijn veel kronkels en bergen en da
len. Je zou het beslist niet vinden. Ik
wil je er wel brengen, maar dan moet
je toch een tijdje wachten en bij mij
blijven," zei Grootstap. terwijl hij het
De reus tilde
kabouter Sik
kebaard op en
zette hem op
een reusachtige
hand, wel zo
groot als een
marktplein.
zak, sloot het kasteel stevig af. brak «f* nl*é£
een dikke boomstronk af en stapte met eigen.rjk aan de hand was.
reuzeschreden naar het zuiden. Voor
hem was het geen grote reis, omdat hij
van die kolossale stappen nam. Toen
ze de reus hoorden aankomen dachten
alle kabouters van Kabouterland dat Maar even vóór het koningspaleis zet-
de wereld verging. Ze waren zo bang te Grootstap zijn kaboutervriendje op de
Zo verliep de tijd, totdat eindelijk
arme kaboutertje medelijdend over het he* kasteel en de toren gereed waren,
hoofd streek. Trots stonden ze in de zon te pronken
„Duurt dat lang, meneer Giootstap. en 0p zejjere (jag- zei Grootstap: „Mor-
,.Dat kan ik niet precies zeggen, man-
netje. Zeg, hoe heet je eigenlijk?" &en brenS ,k Je naar Kabouterland. Ben
„Sikkebaard". je niet blij?"
Sikkebaard knikte, maar lachen kon
hij niet, want in zijn hartje was toch
wel een beetje verdriet, omdat hij nu
zijn goede vriend ging verlaten.
„Leuke naam. Luister Sikkebaard: ik Ja hoor. de volgende dag zette de
woon hier al jaren in een rots, maar ik reus de kleine Sikkebaard in zijn vest-
wil ook met de nieuwe tijd mee. Ik wil
Er is nieuws onder de (Amerikaanse)
zon voor hengelaars, nu eens niet op het
gebied van aas, hengels of klapstoeltjes,
nee, deze keer betreft het een speciaal
soort zonnebril. Het stelt de vissers na
melijk in staat de geheimen ónder de
waterspiegel gade te slaan en er dus
ooggetuige van te zijn, of een vis hapt
of zich bijtijds bedenkt en hef lokkende
aas negeert. De glazen in het montuur
sluiten de ogen helemaal van het dag
licht af en weren verder alle heldere
stralen. Ook de weerkaatsing van het
water.
Voor dertig gulden hoeven de Ameri
kaanse hengelaars niet langer de zon in
het water te zien schijnen.
VS.
W H10
kinderpuzzel
De oplossing van de
van 5 juni is:
Horizontaal: 3 tent, 4 menu, 5 Geld
8 Decimeter, 9 Stro, 13 Oven, 14 Drop.
Verticaal: 1 web. 2 rug, 3 tol, 5 em
mer, 7 Hor, 8 Dok. 10 Top, 11 oor.
12 Den.
De prijswinnaars zijn:
Kitty Holsteijn, Druivenstraat 144.
Naaldwijk; H. van Beek, Bellevoy-
straat 80 a. Rotterdam 3: Corry
Hogevorst, Eerste Poellaan 54, Lisse;
Hans van Velzen, Tollenstraat 101.
Gouda; Nico van Holstein, Adr. van
Heelstraat 18 rood, Maassluis.
grond. Die rende naar de koning en
vertelde hem alles wat hij beleefd had.
Vooral vergat hij er niet bij te zeggen
dat Grootstap zo'n bijzonder aardige
reus was. En van die tijd af zijn de
reus en de kabouters de beste vrienden.
Ieder jaar reizen de kabouters naar
het kasteel van de reus en mogen er
veertien dagen op vakantie blijven'
allemaal. Maar de allerbeste maatjes
zijn natuurlijk Grootstap en Sikke-
baard
THEO LUYSTERBURG
JE kent het recept: tien vragen
over diverse onderwerpen, waar
over je eerst goed moet nadenken,
voor je de antwoorden opzoekt.
1. Wanneer en waar werden, naar het
voorbeeld van de oude Grieken, de eer
ste moderne Olympische Spelen gehou
den'.
2. Wie was de man, die op dit idee
kwam?
3. Hoe heet de president van Tansania,
die onlangs ons land bezocht?
4. Hoe heet de vrouw van Wim Kan?
5. Hoe heten de luchtvaartmaatschap
pijen van: Nederland, Engeland, Frank
rijk, Israël en Zwitserland?
6. Wie was bij de oude Grieken de
god van het water? Hoe luidt zijn Ro
meinse naam?
Waar zijn de rijders voor de Tour
de France gestart? Waar is de finish?
8. Hoe heten de mensen die hun eigen
lanc verlaten om zich elders, bijvoor
beeld in Australië, te vestigen?
9. Hoe heette Paus Paulus VI voor hij
tot paus werd uitverkoren?
10 Waar werd het eerste algemene
concilie gehouden?
ANTWOORDEN.
•eaojK 'oi !my;uoM iseuipaesf 6 :ua;
-uB-iSiura '8 isfi-tej 'uoinaji :snunj
-da^ 'uopiasod 9 :aty ssiavs 'iv 13 'ao
-UBJJ jiV "V'3'a "3 'D'V'O'S ''JÏ'TX
'S :mu°A iCjuoo 'f. -g luipiaq
i -noo ap uorea Z 19681 'ausqiV «I 't
oncA F^lpprde C0n.st3.nt Lc
E Franse geleerde Constant
Hue maakte op het eind van de
vorige eeuw met enkele collega s
een tocht door Midden-China, om de taal
en de gewoonten van de bewoners te
bestuderen. Op zekere dag vertoefde het
reisgezelschap in een afgelegen dorp en
Le Hue, die er zo nu en dan alleen op
uittrok, had die morgen zonder de an
deren reeds vroeg zijn tent verlaten.
Hij was al een poos onderweg, toen j-, jj was eens cen boeri tlie
hij tot de minder aangename ontdekking w een grote kersenboomgaard
kwam, dat hij zijn horloge in de tent bezat. Hij werkte altijd
had laten liggen. Nu is de tijd wel bee( kart|i maar hij had één na-
enigszins uit de stand van de zon af te re eigenschap: hij was ver
lezen en de professor had zich op die schrikkelijk gierig. Met argus
manier kunnen behelpen, als de hemel ogen sloeg hij zijn knechten ga-
maar niet geheel met grauwe wolken ,je wanneer die aan het pluk-
bedekt was geweest. Een klok viel ner- ken waren, bang, dat zij ook
gens te bekennen. Hoe laat zou het zijn? maar één kers in hun mond
Om dit te weten te komen, hield Le Hue zouden steken. Wat is het toch
een Chinese boerenjongen aan en vroeg jajnmer, dacht hij. dat ik hen
deze of het al twaalf uur was. niet allemaal tegelijk kan be-
De knaap antwoordde: „Wacht een spieden om te zien of ze een
ogenblik". Hij repte zich naar een na- kers opeten,
bije boerderij en keerde even later terug
met een kat. Hij tilde bij het diertje de Opeens kreeg hij een helder
oogleden op en zei: „Ziet u wel, het is nog i(jeei tenminste, dat dacht hij.
geen twaalf uur Weet je wat, zo peinsde hij, ze
De geleerde hield zich, alsof hij wer- m0eten bij elke kers die ze
kelijk gezien had. dat het nog geen twaalf piukkerij een stukje van de
uur was. Hij bedankte de jongen en steei afbreken en in een aparte
stopte hem een geldstuk in de hand
Gedurende de wandeling naar huis,
dacht de professor ernstig over het geval
met die kat na. Maar omdat hij het
raadsel niet kon oplossen, wendde hij
zich tot een oude Chinees, die er nogal
wijsgerig uitzag. Hij vroeg de oude baas
om een verklaring van dit poesen-ora
kel. De Chinees vertelde toen de profes
sor, wat deze blijkbaar nog niet wist:
dat namelijk de pupillen van katte-
ogen tegen het middaguur hoe langer
hoe kleiner worden en om twaalf uur
hun kleinste vorm bereiken en dan als 'n
heel klein lensje loodrecht over het oog
getrokken zijn. Daarna nemen ze weer
in omvang toe, tot ze te middernacht ko- vrouwen vertelden het weer
gelrond zijn geworden. :aan de buurvrouwen, die weer
PETER KERNaan hun vriendinnen en zo
mand doen. Dan kan ik de ker
sen tellen en ook de steeltjes.
Als er van allebei evenveel zijn,
is de zaak in orde. En anders
zal ik hen zwaar straffen.
Het was een vreselijk werk,
maar de knechts bleven in zijn
dienst en deden zoals hen was
bevolen. Natuurlijk vertelden ze
's avonds aan hun vrouwen, wat
de boer van hen verlangde. De
kwam het dat het dorp spoedig
gonsde van geruchten over die
gierige boer. Ze vonden hem al
lemaal een kinderachtige malle
man en niemand wilde meer
iets met hem te maken hebben.
Toen de boer 's avonds, zoals
zijn gewoonte was, door het dorp
liep, draaiden zelfs zijn beste
vrienden hun hoofd om en de
den net alsof ze hem niet za
gen.
De boer begreep er niets van
en toen hij de herberg binnen
kwam om een glas bier te gaan
drinken, verstomden ineens alle
gesprekken. Iedereen keek langs
hem heen en toen hij de her
bergier zijn bestelling had op
gegeven zei deze niet eens „als
jeblieft", toen hij de boer zijn
glas bier toereikte.
De boer voelde zich helemaal
niet op z'n gemak en vertrok
gauw weer naar huis, waar hij
de stelen en kersen ging tellen.
Tot diep in de nacht was hij er
mee bezig en er waren maar
twee steeltjes te veel. Dat kan
wel een fout in het tellen zijn,
dacht hij, als het er iedere dag
maar twee zijn, is het niet zo
erg.
De volgende dag en geduren
de de verdere week waren de
kersenplukkers druk in de
weer, maar o wee, wat schoten
ze langzaam op. Het plukken
nam nu dubbel zoveel tijd in
beslag en de boer zelf was de
hele nacht bezig met tellen. Hij
had al drie dagen en nachten
niet anders gedaan en hoewel
hij haast omviel van de slaap
was hij toch niet ontevreden.
Niemand snoepte van zijn ker
sen en hij dacht, dat hij dit
jaar veel en veel meer kersen
aan de groenteboeren zou kun
nen afleveren en veel geld zou
verdienen.
Maar die domme gierige boer
vergat een belangrijk ding. Het
plukken ging nu zo langzaam,
dat er massa's kersen overrijp
vanzelf van de bomen afvielen
en op de grond vertrapt wer
den. Bovendien kostten de
knechts veel meer geld dan an
dere jaren, omdat het plukken
dubbel zo lang duurde, nu ook
een stukje van elke steel moest
worden afgeknipt. En terwijl de
andere boeren uit de omgeving
al lang klaar waren met de
oogst en hun boomgaarden ge
reed maakten voor het volgen
de seizoen, was de gierige boer
nog niet eens tot de helft klaar.
En de boer zelf? Nachten lang
was hij aan het tellen en hij
was zo moe, dat hij overdag
zijn ogen haast niet kon open
houden.
Zijn vrienden sprak hij niet
meer, ze draaiden steeds hun
hoofd om als hij langs kwam
en iedereen in het dorp sprak
schande over die gierige boer.
Al vele weken waren voorbij
gegaan en de helft van de ker
senpluk was eindelijk klaarge
komen. En toen gebeurde er
iets verschrikkelijks. Op een
nacht brak er een zware regen
bui los die gepaard ging met
een hevig onweer en een zware
storm.
„Gelukkig", verzuchtten de
andere boeren, „gelukkig, wij
hebben de oogst net op tijd
binnen, ons kan niets meer ge
beuren". Toen de boer de.vol
gende ochtend, moe van het tel
len, buiten kwam, zag hij, dat
het slechte weer van de afgelo
pen nacht hem veel schade had
berokkend. Hele takken van
z'n kersenboomgaard waren af
gebroken en lagen overal ver
spreid. De enkele kersen, die
waren blijven hangen, konden
zijn verlies niet meer goed ma
ken.
De boeren in de omtrek be
keken meewarig de boomgaard
van de gierige boer, die het
huilen nader stond dan het
lachen. Nou, nou, die heeft wel
een flink lesje gehad, dachten
ze. Het is te hopen, dat hij er
wat van geleerd heeft. De boer
wreef vermoeid over zijn haar
en dacht: nou ben ik zo op
lettend geweest, dat mijn knech
ten niet van mijn kersen snoep
ten en dacht ik meer geld te
verdienen en nu overkomt me
dit. Wat een ramp, wat een
ramp! Ik vrees dat ik deze keer
veel geld verloren heb. De helft
van de bomen moet nog geoogst
worden. Wat een strop, wat een
strop!
Dat is je straf, omdat je zo
gierig bent, hoorde hij een stem
binnen in zich zeggen. Het is
je eigen schuld, ga zo maar
door, dan zul je over enkele
jaren helemaal geen geld meer
verdienen. Ja, dacht hij, ik ben
er helemaal niets mee opge
schoten, mijn knechts hebben
dan weliswaar niet van de ker
sen gesnoept, maar flink door
werken konden ze immers niet,
door al dat werk met die steel
tjes.
Sinds die nare ervaring is de
boer helemaal genezen van zijn
gierigheid. Ieder jaar opnieuw
zijn de kersenbomen op tijd ge
plukt en zijn knechts werken
graag bij hem. En na het werk
maakt de boer weer een gezel
lig babbeltje met vrienden en
buren, die hun hoofd niet meer
omdraaien, als ze hem zien aan
komen.
TIEKE SLIJK
■Mo*.